Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
31-01-2011
Norman Mailer, Anna Blaman, Alfred Kossmann, Anton Korteweg, Benoîte Groult
Nobody could sleep. When morning came, assault craft would be lowered and a first wave of troops would ride through the surf and charge ashore on the beach at Anopopei. All over the ship, all through the convoy, there was a knowledge that in a few hours some of them were going to be dead.
A soldier lies flat on his bunk, closes his eyes, and remains wide-awake. All about him, like the soughing of surf, he hears the murmurs of men dozing fitfully. "I won't do it, I won't do it, " someone cries out of a dream, and the soldier opens his eyes and gazes slowly about the hold, his vision becoming lost in the intricate tangle of hammocks and naked bodies and dangling equipment. He decides he wants to go to the head, and cursing a little, he wriggles up to a sitting position, his legs hanging over the bunk, the steel pipe of the hammock above cutting across his hunched back. He sighs, reaches for his shoes, which he has tied to a stanchion, and slowly puts them on. His bunk is the fourth in a tier of five, and he climbs down uncertainly in the half-darkness, afraid of stepping on one of the men in the hammocks below him. On the floor he picks his way through a tangle of bags and packs, stumbles once over a rifle, and makes his way to the bulkhead door. He passes through another hold whose aisle is just as cluttered, and finally reaches the head.
Inside the air is steaming. Even now a man is using the sole fresh-water shower, which has been occupied ever since the troops have come on board. The soldier walks past the crap games in the unused salt-water shower stalls, and squats down on the wet split boards of the latrine. He has forgotten his cigarettes and he bums one from a man sitting a few feet away. As he smokes he looks at the black wet floor littered with butts, and listens to the water sloshing through the latrine box.
Norman Mailer (31 januari 1923 10 november 2007)
Ik ben gestorven zonder het te weten want anders had ik me toch wel verzet en als een starre wacht voor 't raam gezet zit ik dit bodemloos bestaan te meten.
Ik heb maar een verlangen - te vergeten maar op mijn ademtocht de nerf gewet groeit er aan ijsvarens een rauw bouquet en buiten ligt een toegevroren Lethe
en ik blijf wachten - meet het leven uit - het is woestijn, herkomst en doelverloren de stem des roependen zonder geluid.
Was er ooit een die mij had kunnen horen? een eenzame voor een bebloemde ruit en buiten blanke toegesneeuwde sporen -
Flirtation
De ganse stad zwicht in mijn vuist en om de hemel niet te schenden moet ik mij fluist'rend tot u wenden in woorden hondervoud gekuist
Wij zweven in de kleurenwand van berstensmooi zeepbelgedroom Ik manoeuvreer - en gij laat loom alle verantwoording aan kant
Wanneer wij op een klip vergaan zal ik u trouweloos verlaten Ik kan uw liefde niet bestaan
en derailleer in eigen baan zodra daar weerkeren de straten, mijn pauperhart, mijn schoenzoolgaten
Anna Blaman (31 januari 1905 - 13 juli 1960)
Anna Blaman (r.) met koningin Juliana op literaire feestavond, Amsterdam 1958
'Niet dat mijn vrouw,' zo sprak hij, 'mij misleidt,
Haar liefde is een allerminst suspecte,
Maar haar gevoelige genegenheid
Zoekt buiten mij naar andere objecten,
Terwijl het dier alleen met mij tezaam
't Menselijk gevoel der liefde heeft gevonden.
Het is mijn dure plicht als monogaam
Echtscheiding aan te gaan op deze gronden.'
De arme vrouw, zij klaagde, weende en bad,
Zij smeekte om verstandiger gedachten,
Maar hij bleef onvermurwbaar want hij had
Menselijke liefde in zijn hond zien smachten.
Prentenkabinet 1
De vrouw achter de tapkast was niet groot maar vreselijk van boezem: een matrone die lette op haar geld en zeven zonen en scherp en zeker zijn zou tot haar dood.
Ik mat haar met een schildersblik: in 't licht dat scheemrig overbleef uit de gordijnen heerste bij duisternis en flikkerschijnen nadrukkelijk en kwabbig haar gezicht.
En 'k had haar plotseling oneindig lief toen zij zich langzaam, met gracieuze dikte, afkeerde van haar bier en haar tarief en trots en troostloos in haar zakdoek snikte.
Als de stalling dicht, de Zeester weg en het strand weer is van wie het is, van de kwallen, compact en groenblauw van de kou, van meeuwen, van jou - prijs, total loss, op natte gympen, dan die wolken, lucht en winden wijst hun baan. Vooral bij diepe mist, als er geen zucht- je te bespeuren valt op 't strand, en van de zee, daar merk je ook niets van.
Want wat je wilt, is dit: niets zien en niets herkennen, dat je bent niet merken. Uitgewist, niet vermist. Vooral maar niet vermist.
Vader
Als hij groot is, koop ik een auto Kan hij die 's zaterdags wassen. En een gazon. Dat moet hij dan maaien.
Oude vrouwtjes jaag ik de straat op. Kan hij die helpen oversteken. Knaapjes het wakke ijs. Die moet hij redden met levensgevaar.
Eenmaal toch moet ik het meemaken dat ik goedkeurend hem op de schouder kan kloppen.
diep in de ogen kijk, verlegen mompel: 'Jongen, je vader is trots op je.'
Uit: Meine Befreiung (Vertaald door Barbara Scriba-Sethe, Irène Kuhn)
Für die Jugend von heute ist es schwer, sich die außergewöhnliche Strecke vorzustellen, die die Frauen im zwanzigsten Jahrhundert zurückgelegt haben. Ich, 1920 geboren, bin wohlbehütet in einer katholischen Schule groß geworden und habe das Erwachsenenalter erreicht, ohne selbst über die legale Möglichkeit zu verfügen, meine Meinung über die Ziele meines Landes zum Ausdruck zu bringen. (Ich habe erst 1945, mit 25 Jahren, das Stimmrecht erhalten.) Erst als ich die vierzig erreichte, wurde mir bewusst, dass ich einen Gutteil meines Lebens ohne Empfängnisverhütung und auch ohne Fehlgeburt (was leider nicht bedeutet, ohne Abtreibungen) verbracht hatte, ohne die Schulen meiner Wahl zu besuchen, ohne politische Macht und hohe staatliche Funktionen erlangen zu können. Ich hatte nicht einmal die elterliche Autorität über meine eigenen Kinder, sondern war zu einem endlosen Hindernislauf verdammt gewesen. In einem Alter, in dem es mehr als Zeit wird, seine Autobiografie zu schreiben, erscheint mir mein bisheriges Leben wie ein langer Marsch zu einer Autonomie, die mir ständig wieder entglitt, und zu einer Unabhängigkeit, die andere nicht mehr einschränken würden, sondern die ich mir Schritt für Schritt auf einem von mir selbst gewählten Weg erobert hatte. Mit Leben heißt frei sein (1998) wollte ich den Stand der feministischen Revolution ermitteln, die das Leben der Frauen und die menschlichen Beziehungen tiefgreifend verändern sollten. Allmählich würde sich auch das Leben der Männer in allen Ländern verändern, ob sie es wollten oder nicht. Es ging in diesem Buch nicht so sehr um den Bericht meines Lebens als vielmehr um eine Bewusstwerdung, die niemals völlig abgeschlossen wurde, denn die Gefängnisstäbe und -mauern haben die ärgerliche Neigung nachzuwachsen wie die Bambusstangen.
Seit drei Monaten kannte ich nur seine Stimme, und obwohl ich ihn mir nie vorgestellt hatte, war ich überrascht von dem Mann, der am Flughafen auf mich wartete. Nicht, weil er dem Bild eines Professors widersprochen hätte, sondern weil er im Gegenteil genau so aussah, wie man sich einen Gelehrten vorstellt: Leicht nach vorn gebeugt und etwas windschief, die Arme verschränkt, als müsste er sich selbst festhalten; eine große, knochige Gestalt, die mitten in der winzigen Halle von Ithaca Airport stand und von der ich nie gedacht hätte, dass es sich um denselben Mann handeln könnte, der mich hierher bestellt hatte. Doch abgesehen von einer schattenhaften Frau, die den Bistrotisch eines verwaisten Stehimbisses abwischte, war niemand mehr da; meine De Havilland Dash-8 Turboprop aus Philadelphia war die letzte Maschine gewesen und der Rest der Passagiere längst im wirbelnden Schnee verschwunden. »Blizzard«, hatte die Frau von der Gepäckermittlung gesagt und dazu mit den Schultern gezuckt. »Passiert in dieser Zeit öfter. Manchmal landet hier drei, vier Tage lang gar nichts; seien Sie froh, dass nur Ihr Gepäck den Anschluss nicht geschafft hat, sonst säßen Sie jetzt in Philadelphia fest ...« Schon nach dem ersten Anruf des Professors hatte ich meine Wohnung gekündigt. Seine Einladung war wie die Erlaubnis gewesen, endlich nach Hause kommen zu dürfen, obwohl ich in ein Land flog, in dem ich noch nie gewesen war. Alles Wichtige hatte ich in meinen Rucksack gepackt und den Rest abholen lassen, von einem Händler, dessen erstes Angebot ich akzeptiert hatte; auch die Möbel. Ich besaß gerade soviel, wie ich in fünf Minuten zusammenraffen und forttragen konnte, das war immer so ein Grundsatz gewesen, ich wollte die Dinge nicht unnötig kompliziert machen. Doch jetzt hatte ich nur noch die Bücher in meinem Handgepäck, und mit denen konnte ich mich weder waschen, noch konnte ich sie anziehen.
»Ich will deine Kinder und Kindeskinder umbringen.«
Und sie stürzten sich mit erneuter Heftigkeit aufeinander. Von nun an aber schwiegen sie, und man hörte nur noch das Trommeln ihrer Füße, das Knirschen ihrer Zähne und das dumpfe Aufprallen ihrer stürzenden Leiber. Da versteckte das kleine Mädchen ihr Gesicht in den Händen, und auch der Knabe wandte sich ab. Und als sie wieder aufblickten war alles vorüber.
Es war so still, als sei der ganze fürchterliche Kampf nur ein Spuk gewesen, der nun davongezogen war. In dem zerwühlten Gang aber lagen zwei dunkle leblose Körper, die den Weg versperrten. Denn es gab keinen Sieger und keinen Besiegten, sondern nur zwei Tote.
Als der Knabe und das Mädchen das sahen, wurden sie sehr traurig. Es kam ihnen schrecklich und unheimlich vor, wie das Leben, das sich soeben noch so laut gebrüstet, so wütend verteidigt hatte, nun so plötzlich ganz erloschen sein sollte. Es hatte keinen Sinn, darüber nachzudenken, welcher von den beiden Gegnern im Recht gewesen sein mochte. Denn jetzt waren sie beide tot, und der schön gestampfte Gang, die aufgehäuften Vorräte waren keinem von ihnen mehr nutze.
»Wir wollen einen anderen Weg suchen«, bat das kleine Mädchen, das nicht länger in der Wohnung des Maulwurfs bleiben wollte. Da bogen die Kinder in den engen Gang ein, in dem sie vorhin ihre Zuflucht gefunden hatten. Das Lämpchen leuchtete auf und wurde immer heller, und die Kinder wanderten still, Hand in Hand, und sprachen leise von dem schrecklichen Erlebnis. Aber als sie eine Weile gegangen waren, wurde ihre Aufmerksamkeit auf etwas anderes gelenkt.
Marie Luise Kaschnitz (31 januari 1901 10 oktober 1974)
Uit:Tagame Berlin Tokyo (Vertaald door Nora Bierich)
- Wer soll an deine Stelle getreten sein, seit wir uns nicht mehr so oft sahen? Er stellte das Band wieder an, und als habe er Kogitos Reaktion genau vorausgesehen, fuhr Gorô angriffslustig fort: - Da wären Professor Musumi und auch Takamura, die an meine Stelle getreten sind. Du verstehst doch, in welchem Sinne ich sage, dass sie nicht solche Gangster waren wie ich. Verwirrt drückte Kogito erneut den Knopf und vollzog in Gedanken nach, was Professor Musumi und Takamura mit Gorô verband. Er dachte an die beiden mit großer Wehmut, doch obwohl er bei Professor Musumi studiert hatte, hätte er diesen großen Experten für die französische Renaissance nicht als seinen Mentor bezeichnen können, und auch bei dem Musiker Takamura verhielt es sich anders. Zugleich wollte er Gorô entgegnen: - Nein, du warst kein Gangster, du warst doch der Feind der Yakuza, dem ihr Boss seine Mörder auf den Hals schickt! Kogito drückte erneut die Wiedergabetaste - er schien an den Funktionen des Schildkäfers Gefallen zu finden -, und jetzt fuhr Gorô heiterer und mit einer für einen kurzen Moment schockierenden Offenheit fort: - Ich habe in Matchama eine Barriere errichtet, damit du keinen Selbstmord begehst ... Aber mir ist nicht klar, inwieweit ich mir dessen bewusst war. Wenn ich jetzt daran zurückdenke, stimmt das wohl. Es ist merkwürdig. Nicht alle, die ich in Matchama traf, habe ich mit Wohlwollen behandelt. Auch nicht unbedingt voller Bosheit. Aber du hattest für mich schon mit siebzehn, achtzehn Jahren etwas nicht recht Fassbares. Du warst ein viel schwierigerer Text, als du selbst zugegeben hättest. Obwohl du tief aus den Bergen stammtest, oder vielleicht gerade deswegen, warst du ein wirklich fremder Text.
Another and very satisfying discovery that Francis Townsend made was that few people-men, women, or children-came near his house at all. For a long, long time he had entertained the belief that the street outside was a busy thoroughfare, more or less choked with foot and vehicular traffic. "Iam really quite alone out here," he remarked to himself. This allowed for the fact that he had made his study of the muddy-sidewalk problem in the afternoon, when traffic was presumably lighter than in the morning, when, for instance, housewives would be doing their shopping. The housewives and others could not have made that much difference; even if the morning traffic were double that of the afternoon, it still was not considerable. It was, of course, impossible for Francis Townsend to make his study in the morning, except Sunday morning, for Francis Townsend's mornings were, in a manner of speaking, spoken for. Every morning, Francis Townsend would rise at six-thirty, shave and have his bath, and himself prepare first breakfast, which consisted of two cups of coffee and a doughnut. In the winter he would have this meal in the kitchen, cheerful with its many windows and warm because of the huge range. In the summer he would take the coffee and doughnut to the front room, where it was dark and cool all day. He would run water into the dirty cup and saucer and put them in the sink for the further attention of Mrs. Dayton, his housekeeper, who usually made her appearance at eight-thirty.
The two men stood on the porch looking out into the cold Virginia night, conversing softly. Well, Augustine, you are about to become a father again. How do you feel about it? Humble, I suppose, Augustine replied. Though Jane and I had children before she died, this child is Marys first, and we have many plans for him. If its a boy, we plan to call him George, after our sovereign. Ah, things will become differentquite differentIll wager, said the other man, between what you know of English royalty and what your George will know. You never were much of a hand to talk politics, and you seem not to care a hoot what becomes of these American colonies. If it is a boy, I predict that he will grow into a man who will take an interest in our conditions here. It would serve you right if he turned out not to be so loyal to the king he is going to be named after. But I will not bore you any more with such chatter. We must talk and think of what a beautiful night it was last night. And that great white screaming comet that paled all the starshow magnificent! This man Halley who calls himself an astronomer, his father boiled soap, made himself wealthy, and this son sees a cometwhen was it? 1682and predicts that it would show again seventy-six years later. By jove, he was right! It occurs to me that we wont either of us live to see the next one. A Negro slave girl came running out upon the porch and cried, Massa Washington, Massa Doctor, the time has come. * * * Four tranquil February the twenty-seconds passed over the Bridge Creek plantation, adding years to Augustines life, new cultivated acres to his plantation, and numbers to his slaves. Mary was fond of commenting on her young sons precociousness. Hes very much different from the others, she said often to her patient husband.
Reeds neigt uw levenszon naar 't Westen, Maar 't geen gij Neêrland zijt geweest, Verheft de jaren, die u resten, U tot een schitterend zegefeest. Welaan, al waait uw vlag aan flarden, Al bergt gij 't smetloos heldenzwaard, Wij blijven in den strijd volharden, Dien gij voor Neêrland hebt aanvaard. Geen nood of dood zal ons doen beven, Geen bange strijd, geen flikkrend staal, Aan 't Vaderland behoort ons leven, Aan 't heilig recht de zegepraal.
Anthony Winkler Prins (31 januari 1817 4 januari 1908)
Georges Sand integendeel ziet alles door het waas van hare verbeelding, van hare vooroordeelen, van de heerschende romantieke mode van haren tijd. O! die opgeblazene, hoogdravende gevoelens! dien gloeienden hartstocht! die onmogelijke avonturen! die verouderde draken van middeneeuwsche kasteelen, onderaardsche krochten, misvormde dwergen of kroppers! waarlijk eene penitentie is het door deze literatuur te moeten spartelen en onwillekeurig dobbert men tusschen het geeuwen en het lachen.
Eene overdrijving zou het echter zijn te beweren dat Georges Sand van alle verdienste beroofd was. - Hoe ware zij dan tot hare reputatie geraakt? Er is een kant van haar talent, dien wij tot hiertoe ongerept lieten en waardoor zij eene plaats in deze studiën vergt. Nevens hare romans van de hoogere, schitterende, wellustige wereld, schreef zij er andere, die als uit eene verschillige pen schijnen gevloeid - hare romans van het landleven.
Maria Elisa Belpaire (31 januari 1853 9 juni 1948)
Antwerpen,De Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience
My father left me a few musty books, which his father brought from England with him; but what help can I draw from a library consisting mostly of Scotch Divinity, the Navigation of Sir Francis Drake, the
History of Queen Elizabeth, and a few miscellaneous volumes? Our minister often comes to see me, though he lives upwards of twenty miles distant. I have shown him your letter, asked his advice, and
solicited his assistance; he tells me, that he hath no time to spare, for that like the rest of us must till his farm, and is moreover to study what he is to say on the sabbath. My wife (and I never do anything without consulting her) laughs, and tells me that you cannot be in earnest. What! says she, James, wouldst thee pretend to send epistles to a great European man, who hath lived abundance of time in that big house called Cambridge; where, they say, that worldly learning is so abundant, that people gets it only by breathing the air of the place? Wouldst not thee be ashamed to write unto a man who has never in his life done a single day's work, no, not even felled a tree; who hath expended the Lord knows how many years in studying stars, geometry, stones, and flies, and in reading folio books? Who hath travelled, as he told us, to the city of Rome itself! Only think of a London man going to Rome!
Jean de Crèvecur( 31 januari 1735 2 november 1813)
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
J. C. Bloem
De Nederlandse dichter Jakobus Cornelis Bloem werd geboren op 10 mei 1887 in Oudshoorn. Bloem stamde uit een stijlvolle, patricische familie. Op 12 mei 1921 verscheen eindelijk Het verlangen, vooral dank zij de krachtdadige hulp van zijn vriend Jan van Krimpen, die ook de typografie verzorgde In 1925 ontmoette Bloem de 19-jarige Clara Eggink. Het volgende jaar trouwden zij. Vrijwel tegelijk met de geboorte van hun zoon Wim op 8 september 1927 werd Bloem ontslagen bij de NRC. In mei 1928 werd Bloem benoemd tot griffier aan het kantongerecht De Lemmer, uit welk 'Friesch Cayenne' hij in 1931 werd overgeplaatst naar Breukelen. Afgezien van kleine opflakkeringen in 1924/25 en 1929 (samen vijf verzen), duurde het tot 1930 voor hij weer 'aan de schrijverij' raakte. Dit resulteerde in het jaar daarop in de bundel Media vita. Tussen 1934 en 1937, maar vooral in dat laatste jaar, schreef Bloem de verzen die uitkwamen als De nederlaag. Zijn Verzamelde gedichten verschenen in 1947, al spoedig enige malen herdrukt, en daarmee kwam eindelijk ook de officiële erkenning van zijn dichterschap: Constantijn Huygens-prijs (1949), P.C. Hooftprijs (1952), en ten slotte de grote Prijs der Nederlandse Letteren (1965). Na een langdurige ziekte die hem volstrekt hulpbehoevend maakte, overleed Bloem op 10 augustus 1966. Hij werd begraven in Paasloo (Overijssel).
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron
K.P. Kavafis
K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.