Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
30-09-2010
Truman Capote, Hendrik Marsman, Zhang Ailing, Edzard Schaper, Hermann Sudermann
Morning. Frozen rime lusters the grass; the sun, round as an orange and orange as hot-weather moons, balances on the horizon, burnishes the silvered winter woods. A wild turkey calls. A renegade hog grunts in the undergrowth. Soon, by the edge of knee-deep, rapid-running water, we have to abandon the buggy. Queenie wades the stream first, paddles across barking complaints at the swiftness of the current, the pneumonia-making coldness of it. We follow, holding our shoes and equipment (a hatchet, a burlap sack) above our heads. A mile more: of chastising thorns, burs and briers that catch at our clothes; of rusty pine needles brilliant with gaudy fungus and molted feathers. Here, there, a flash, a flutter, an ecstasy of shrillings remind us that not all the birds have flown south. Always, the path unwinds through lemony sun pools and pitch vine tunnels. Another creek to cross: a disturbed armada of speckled trout froths the water round us, and frogs the size of plates practice belly flops; beaver workmen are building a dam. On the farther shore, Queenie shakes herself and trembles. My friend shivers, too: not with cold but enthusiasm. One of her hat's ragged roses sheds a petal as she lifts her head and inhales the pine-heavy air. ''We're almost there; can you smell it, Buddy?'' she says, as though we were approaching an ocean.
And, indeed, it is a kind of ocean. Scented acres of holiday trees, pricklyleafed holly. Red berries shiny as Chinese bells: black crows swoop upon them screaming. Having stuffed our burlap sacks with enough greenery and crimson to garland a dozen windows, we set about choosing a tree.
Truman Capote (30 september 1924 25 augustus 1984)
De avonden donkeren al. dit is het regenende jaargetijde waarin wij haar eenmaal ten grave droegen; ook toen sloegen de bladeren en de regen over de paden en de zwarte wegen en het woei duister in de donkre groeve.
alleen was het toen vroeger herfst en droever.
Holland
De hemel groots en grauw. daaronder het geweldig laagland met de plassen; bomen en molens, kerktorens en kassen, verkaveld door de sloten, zilvergrauw.
dit is mijn land, mijn volk; dit is de ruimte waarin ik wil klinken. laat mij één avond in de plassen blinken, daarna mag ik verdampen als een wolk.
Baai bij avond
De schemering valt. een grote, rode maan stijgt langzaam uit de golven aan de oosterrand der nauwlijks ademende avondzee. de dromen komen met de golven mee en mijmerend gewordt mij, ongezocht, waarvoor ik jaren in vertwijfeling vocht, denkende dat het geluk omstréden moest zijn en dat het leven zonder smeken niet schenkt. o, heerlijk is nu het talmen geworden aan deze rede! bij het dwalen onder de nacht'lijke palmen ben ik van vrede doordrenkt.
Hendrik Marsman (30 september 1899 21 juni 1940)
Portret door Charley Toorop, 1924
De Chinese schrijfster en scenariste Zhang Ailing (ook wel Eileen Chang) werd geboren op 30 september 1920 in Shanghai.Zhang Ailing werd bekend door haar verhalen en romans over de liefde, waarin ook vaak sprake is van emotionele dieptes en donkere kanten. In 1943 publiceerde ze haar eerste roman en werd ze een beroemde schrijver in Shanghai. In 1953 verliet ze Shanghai en werkte vanaf dat moment voor de Amerikaanse News Agency in Hong Kong. In 1955 verhuisde ze naar de VS, waar ze begon ook romans in het Engels te schrijven. Deze bleven echter in hun populariteit achter op haar Chineestalige romans. Haar werk gaat vaak over de gespannen relatie tussen man en vrouw. De verfilming van haar korte verhaal Se Jie, door de Taiwanese regisseur Ang Lee ontving op het International Film Festival van Venetië in 2007 de Gouden Leeuw.
Uit: Gefahr und Begierde (Vertaald door Susanne Hornfeck)
Er ließ den Chauffeur halten, stieg aus und folgte ihr in den Laden. Auf ihren hohen Absätzen war sie fast einen halben Kopf größer als er. Wenn es ihn gestört hätte, würde sie keine so hohen Schuhe tragen, aber das tat es offenkundig nicht. Ihr war aufgefallen, dass große Männer sich oft zu kleinen, zierlichen Frauen hingezogen fühlten, kleine Männer hingegen zu Frauen, die größer waren als sie. Vielleicht der gegenseitigen Ergänzung wegen. Sie fühlte seinen Blick auf sich ruhen und ließ die
Hüften noch weicher und verführerischer ausschwingen.
Mit ihrer schmalen Taille tänzelte sie wie ein anmutiger Drache zwischen den Glasvitrinen hindurch.
Ein indischer Verkäufer in westlichem Anzug kam ihnen grüßend entgegen. Obwohl der Laden so klein war, erinnerte er in seiner Höhe und Helligkeit an einen leeren Iglu. Nur ganz hinten stand eine gedrungene Vitrine mit Horoskopsteinen je nach Geburtsmonat sollten sie dem Träger Glück bringen: Halbedelsteine wie gelber Quarz, oder Rubine und Saphire, die allerdings aus Steinmehl hergestellt waren. Aus ihrer Handtasche holte sie einen tropfenförmigen Rubinohrring. Einer der Diamanten an der blattförmigen Fassung fehlte.
»Den kann man ersetzen«, sagte der Inder, nachdem er sich das Stück angesehen hatte. Sie erkundigte sich nach dem Preis, und wie lange es dauern würde. »Frag ihn, ob er auch wertvolle Ringe da hat«, sagte Herr Yi zu ihr. Er hatte in Japan studiert und vermied es, Englisch zu sprechen. Als ranghoher Beamter ließ er andere für sich dolmetschen.
Sie zögerte einen Moment und fragte dann: »Wieso? «
»Wir wollten doch einen Ring zur Erinnerung kaufen «, erwiderte er lächelnd. »Würde dir ein Diamantring gefallen? Es soll aber etwas Gutes sein.«
Wieder zögerte sie und lächelte dabei, als könne sie ihm das nicht abschlagen. »Haben Sie Diamantringe?«, fragte sie leise.
Zhang Ailing (30 september 1920 - 8 september 1995)
De Duitse schrijver en vertaler Edzard Schaper werd geboren 30 september 1908 in Ostrowo in de provincie Posen. Na ontslag uit actieve dienst van zijn vader (1920), verhuisde het gezin naar Hannover, waar de jonge Schaper, het Humboldt-Gymnasium en het Conservatorium (piano) bezocht. Vóór het examen in 1925 verliet hij de middelbare school en werd hij assistent-regisseur bij de opera in Stuttgart. Van 1927 tot 1929 woonde hij tijdelijk in Denemarken op het eiland Christiansø. In deze periode verschenen zijn eerste literaire werken. In 1932 emigreerde hij naar Estland en woonde in Reval, waar hij werkte als freelance schrijver en journalist voor het Amerikaanse persbureau United Press. Nadat pogingen om een baan in het Duitse Rijk te krijgen mislukt waren ging hij in 1940 als oorlogs- correspondent vanuit Estland naar Finland en berichtte vanaf daar over de inval van Sovjet-troepen. In september 1944 kreeg Schaper de Finse nationaliteit. In Duitsland was hij ter dood veroordeeld. Kort daarna, nadat Finland en de Sovjet-Unie had een wapenstilstand overeengekomen waren, vluchtte hij naar Zweden. Hier werkte hij o.a als bosarbeider en vertaler. In 1947 verhuisde hij van Zweden naar Zwitserland. In 1951 bekeerde hij zich tot het rooms-katholicisme. In de naoorlogse periode was Schaper een veelgelezen auteur, die ook lezingen gaf en voor radio-en televisie actief was. Tot Schapers literaire werken behoren de romans Der letzte Gast (1927), Die Bekenntnisse des Försters Patrik Doyle (1928), Die sterbende Kirche (1936) en Der Henker (1940; later onder de titelSie mähten gewappnet die Saaten.
Uit:Die Legende vom vierten König
Außer Caspar, Melchior und Balthasar war auch ein vierter König aus dem Morgenland aufgebrochen, um dem Stern zu folgen, der ihn zu dem göttlichen Kind führen sollte. Dieser vierte König hieß Coredan. Drei wertvolle rote Edelsteine hatte er zu sich gesteckt und mit den drei anderen Königen einen Treffpunkt vereinbart. Doch Coredans Reittier lahmte unterwegs. Er kam nur langsam voran, und als er bei der hohen Palme eintraf, war er allein. Nur eine kurze Botschaft, in den Stamm des Baumes eingeritzt, sagte ihm, dass die anderen drei ihn in Betlehem erwarten würden. Coredan ritt weiter, ganz in seinen Wunschträumen versunken.
Plötzlich entdeckte er am Wegrand ein Kind, bitterlich weinend und aus mehreren Wunden blutend. Voll Mitleid nahm er das Kind auf sein Pferd und ritt in das Dorf zurück, durch das er zuletzt gekommen war. Er fand eine Frau, die das Kind in Pflege nahm. Aus seinem Gürtel nahm er einen Edelstein und vermachte ihn dem Kind, damit sein Leben gesichert sei. Doch dann ritt er weiter, seinen Freunden nach. Er fragte die Menschen nach dem Weg, denn den Stern hatte er verloren. Eines Tages erblickte er den Stern wieder, eilte ihm nach und wurde von ihm durch eine Stadt geführt. Ein Leichenzug begegnete ihm. Hinter dem Sarg schritt eine verzweifelte Frau mit ihren Kindern. Coredan sah sofort, dass nicht allein die Trauer um den Toten diesen Schmerz hervorrief. Der Mann und Vater wurde zu Grabe getragen. Die Familie war in Schulden geraten, und vom Grabe weg sollten
die Frau und die Kinder als Sklaven verkauft werden. Coredan nahm den zweiten Edelstein aus seinem Gürtel, der eigentlich dem neugeborenen König zugedacht war. Bezahlt, was ihr schuldig seid, kauft euch Haus und Hof und Land, damit ihr eine Heimat habt! Er wendete sein Pferd und wollte dem Stern entgegenreiten - doch dieser war erloschen. Sehnsucht nach dem göttlichen Kind und tiefe Traurigkeit überfielen ihn. War er seiner Berufung untreu geworden? Würde er sein Ziel
nie erreichen?
Edzard Schaper (30 september 1908 - 29 januari 1984)
De Duitse schrijver Hermann Sudermann werd geboren op 30 september 1857 in Matz, Oost-Pruisen.
Als zoon van een arme brouwer verdiende hij het geld voor zijn studie van de filologie en geschiedenis in Königsberg (1875) en Berlijn (vanaf 1877) als prive-leraar. In 1882 werd hij redacteur van het »Deutsche Reichsblatt«. Vanaf 1883 werkte hij als een freelancer voor de »Reichsfreund«.. Sinds 1897 woonde hij in het kasteel Blankensee in de Mark Brandenburg dat hij later kocht. Sinds de première van Die Ehre" (1889) tot ongeveer de eeuwwisseling was hij naast Gerhart Hauptmann de leidende toneelschrijver van het Duitse naturalisme.
Uit: Das Bilderbuch meiner Jugend
Das Notjahr 1867 Zu jener Zeit stand's schlimm um meines Vaters Haus. Die Leute wollten sein Braunbier nicht trinken. Es war nicht schlechter als das der anderen Brauereien, aber er ermangelte der Fähigkeit, sich und sein Produkt in Szene zu setzen. Da war sein Konkurrent, Herr Münsterberg aus Werden, schon ein ganz anderer Kerl. Wenn der mit seinen flotten Vatermördern und der prallen, perlengestickten Zigarrentasche von Gasthaus zu Gasthaus fuhr, anpreisend und überredend, dann hätte ich den Wirt sehen mögen, der seinen Lei-stungen widerstand. Und wenn morgens der Werdener Bierwagen, mit Tonnen bergehoch beladen, auf der Chaussee an uns vorüber-fuhr, dann standen wir alle angstvoll hinter der Gardine, und Mama preßte die Hand aufs Herz und ging schweigend nach hinten. Und dann kam das schwerste aller Jahre - dann kam das Notstands-jahr. Das war im Sommer 67, da gab es überhaupt keine Sonne mehr. Vom Juni an Tag für Tag nichts wie sickernder, suppender, trom-melnder Regen. Das Erdreich weichte auf, der Roggen reifte nicht, die Erntefelder sahen aus wie Lehmtennen, denn alle Halme lagen und braun und feuchtglänzend am Boden. Und das Schlimmste von allem: die Kartoffeln verfaulten. Was man zu Ende August als genießbar dem Boden entzog, hatte Haselnußgröße und war mit Propfen durchsetzt, die gingen querdurch bis ans andere Ende. Erst gegen Mitte September stellte zugleich mit dem Herbstreif blauer Himmel sich ein - aber da war schon alles verloren. Das hieß Hun-gern, und unter Umständen hieß es Verhungern. Wer hätte in sol-chen Zeiten, in denen jeder Groschen ein Schatz ist, Bier trinken mögen! Darum wurde auch im Sudermannschen Hause Schmalhans Küchenmeister.
Hermann Sudermann (30 september 1857 21 november 1928)
They called him Moishe the Beadle, as if his entire life he had never had a surname. He was the jack-of-all-trades in a Hasidic house of prayer, a shtibl. The Jews of Sighetthe little town in Transylvania where I spent my childhoodwere fond of him. He was poor and lived in utter penury. As a rule, our townspeople, while they did help the needy, did not particularly like them. Moishe the Beadle was the exception. He stayed out of people's way. His presence bothered no one. He had mastered the art of rendering himself insignificant, invisible. Physically, he was as awkward as a clown. His waiflike shyness made people smile. As for me, I liked his wide, dreamy eyes, gazing off into the distance. He spoke little. He sang, or rather he chanted, and the few snatches I caught here and there spoke of divine suffering, of the Shekhinah in Exile, where, according to Kabbalah, it awaits its redemption linked to that of man. I met him in 1941. I was almost thirteen and deeply observant. By day I studied Talmud and by night I would run to the synagogue to weep over the destruction of the Temple. One day I asked my father to find me a master who could guide me in my studies of Kabbalah. "You are too young for that. Maimonides tells us that one must be thirty before venturing into the world of mysticism, a world fraught with peril. First you must study the basic subjects, those you are able to comprehend." My father was a cultured man, rather unsentimental. He rarely displayed his feelings, not even within his family, and was more involved with the welfare of others than with that of his own kin. The Jewish community of Sighet held him in highest esteem; his advice on public and even private matters was frequently sought. There were four of us children. Hilda, the eldest; then Bea; I was the third and the only son; Tzipora was the youngest. My parents ran a store. Hilda and Bea helped with the work. As for me, my place was in the house of study, or so they said.
Jordi Cruijff, vergelijkenderwijs Waarom schilderde Rembrandt Titus? Gaf hij hem dubbele duurzaamheid Met die alledaagse attributen Uit de keukenkast: Latjes, linnen, olieverf en kwast?
Zijn motief was niet zo alledaags en Verborgen in de diepste genen van Alle vaders uit elke tijd Een zoon tegen de onsterfelijkheid
En de zoon denkt, kijkend Naar de sterren : ben ik Alleen gekomen als vervulling Van mijn vaders dromen?
In het duister van de nacht Heeft Titus van Rijn het Vaak genoeg vervloekt Rembrandts zoon te zijn.
Bei dem Regiment, in welchem ich meine Militärzeit verbracht hatte, befand sich auch ein Leutnant namens Joseph Burda. In Anbetracht seiner Charge erschien er nicht mehr allzu jung; denn er mochte sich bereits den Dreißigern nähern. Dieser Umstand würde schon an und für sich genügt haben, ihm bei seinen unmittelbaren Kameraden, die fast durchweg flaumige Gelbschnäbel waren, ein gewisses Ansehen zu verleihen; aber er besaß noch andere Eigenschaften, die ihn besonders auszeichneten. Denn er war nicht bloß ein sehr tüchtiger, verwendbarer Offizier, er hatte sich auch durch allerlei Lektüre eine Art höherer Bildung erworben, die er sehr vorteilhaft mit feinen, weltmännischen Manieren zu verbinden wußte. Als Vorgesetzter galt er für streng, aber gerecht; Höheren gegenüber trug er eine zwar bescheidene, aber durchaus sichere Haltung zur Schau; im kameradschaftlichen Verkehr zeigte er ein etwas gemessenes und zurückhaltendes Benehmen, war jedoch stets bereit, jedem einzelnen mit Rat und Tat getreulich beizustehen. Niemand wachte strenger als er über den sogenannten Korpsgeist, und in allem, was den Ehrenpunkt betraf, erwies er sich von peinlichster Empfindlichkeit, so zwar, daß er in dieser Hinsicht, ohne auch nur im geringsten Händelsucher zu sein, mehr als einmal in ernste Konflikte geraten war und diese mit dem Säbel in der Faust hatte austragen müssen. Infolgedessen wurde er ein wenig gefürchtet, aber auch um so mehr geachtet, ohne daß er dadurch anmaßend oder hochfahrend geworden wäre, wenn es gleichwohl dazu beitrug, die etwas melancholische Würde seines Wesens zu erhöhen.
Ferdinand von Saar (30 september 1833 24 juli 1906)
Wenen: Het oude Burgtheater en de Winterreitschule aan de Michaelerplatz rond 1880
"Willst du mir jetzt nicht sagen, was wir hier machen?"
"Pssst!"
Sie gehen den engen Kellergang entlang, hier kann man schon mit ganzer Sohle auftreten, der vorletzte Keller rechts ist ihrer. Frankfurter schließt das Vorhängeschloss auf, öffnet die Drahttür mit dem eisernen Rahmen, die nicht brennbar ist und darum noch vorhanden. Er geht hinein, sie folgt ihm zögernd, er schließt hinter ihr die durchsichtige Tür, und da sind sie nun.
Frankfurter ist ein vorsichtiger Mann, er sucht sich ein Stück Sacktuch oder einen Sack mit Löchern, den er zerreißt, oder, wenn kein Sack da ist, zieht er die Jacke aus und hängt sie vor die Tür, für alle Fälle. Ich denke mir, dass er für einen Augenblick den Finger auf den Mund legt, die Augen schließt und lauscht, aber nichts ist zu hören. Dann macht er sich an dem kleinen Berg zu schaffen, der eine Ecke des Raumes ausfüllt, ein kleiner Berg von unnützem Zeug, ein Hügelchen aus Erinnerungen.
Damals, als die Benachrichtigungen gekommen sind, haben sie zwei Tage zusammengesessen und überlegt, was sie mitnehmen sollen, bis auf die verbotenen Dinge natürlich. Die Lage war sehr ernst, ohne jeden Zweifel, sie haben nicht erwartet, dass es ein Paradies wird, aber Genaues gewusst hat keiner. Frau Frankfurter hat praktisch gedacht, zu praktisch für ihn, nur an Bettzeug und Geschirr und an Sachen zum Anziehen, aber er wollte sich von vielem, das sie für überflüssig gehalten hat, nicht trennen. Nicht von der Trommel, auf der er in einer überaus gelungenen Aufführung die Ankunft des Thronfolgers von Spanien angekündigt hat, und nicht von den Ballettschuhen Rosas, als sie fünf Jahre alt war, und die heute noch fast ungetragen sind, und nicht von dem Album mit den sorgfältig eingeklebten Rezensionen, in denen sein Name erwähnt und rot unterstrichen ist. Sag mir einen Grund, warum ich mich davon trennen soll, das Leben ist mehr als nur fressen und schlafen. Das Transportproblem? Er hat in aller Eile einen Handwagen gekauft, für irrsinniges Geld, denn über Nacht sind damals die Preise für Handwagen enorm angezogen, und jetzt füllt der kleine Berg eine Ecke des Kellers.
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
J. C. Bloem
De Nederlandse dichter Jakobus Cornelis Bloem werd geboren op 10 mei 1887 in Oudshoorn. Bloem stamde uit een stijlvolle, patricische familie. Op 12 mei 1921 verscheen eindelijk Het verlangen, vooral dank zij de krachtdadige hulp van zijn vriend Jan van Krimpen, die ook de typografie verzorgde In 1925 ontmoette Bloem de 19-jarige Clara Eggink. Het volgende jaar trouwden zij. Vrijwel tegelijk met de geboorte van hun zoon Wim op 8 september 1927 werd Bloem ontslagen bij de NRC. In mei 1928 werd Bloem benoemd tot griffier aan het kantongerecht De Lemmer, uit welk 'Friesch Cayenne' hij in 1931 werd overgeplaatst naar Breukelen. Afgezien van kleine opflakkeringen in 1924/25 en 1929 (samen vijf verzen), duurde het tot 1930 voor hij weer 'aan de schrijverij' raakte. Dit resulteerde in het jaar daarop in de bundel Media vita. Tussen 1934 en 1937, maar vooral in dat laatste jaar, schreef Bloem de verzen die uitkwamen als De nederlaag. Zijn Verzamelde gedichten verschenen in 1947, al spoedig enige malen herdrukt, en daarmee kwam eindelijk ook de officiële erkenning van zijn dichterschap: Constantijn Huygens-prijs (1949), P.C. Hooftprijs (1952), en ten slotte de grote Prijs der Nederlandse Letteren (1965). Na een langdurige ziekte die hem volstrekt hulpbehoevend maakte, overleed Bloem op 10 augustus 1966. Hij werd begraven in Paasloo (Overijssel).
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron
K.P. Kavafis
K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.