|
Vlak na de oorlog ging ik met mijn moeder naar Nijmegen om wat kleding te kopen. Het was op een mooie maandag in augustus dat we met ons beiden langs de kramen op het marktplein liepen. Een van de standhouders had een speciaal ingerichte kraam met allerlei attributen van ons Koninklijk Huis. Mijn oog viel op een goudkleurig speldje met de beeltenis van onze koningin erop. Moeke, dat blinkend souveniertje wil ik graag hebben. Hoe ik ook aandrong en zeurde, het feest ging niet door! Terug in Huissen had ik toch een speldje van Wilhelmientje op de kop weten te tikken. Hoe kom je daaraan Eef? Nee.. , dat had ik van jou als toekomstig seminarist niet gedacht, je bent oneerlijk geweest en wordt later door Petrus doorgestuurd naar de hel. Het speldje moet zonder meer terug! De week daarop reisden we weer met de bus naar Nijmegen om ons souveniertje terug te brengen. Op de hele markt was nergens meer de standhouder te vinden bij wie ik dat dingetje weggepikt had. Na Koninginnedag viel voor die koopman natuurlijk niets meer te verdienen! Toen ik het hele relaas in de biechtstoel tegen mijnheer pastoor vertelde, vergeleek hij mij met het verhaal uit de bijbel van die tollenaar en mijn moeder met de arme weduwe die na lang zoeken de verloren drachme teruggevonden had. Ja, allemaal goed en wel mijnheer pastoor, maar de vergelijking slaat nergens op en zo zie ik het toch niet en bovendien die weduwe was zo blij dat ze een groot buurtfeest hield wat wij dan nog tegoed hebben. Bid jij ter vergeving van die doodzonde maar gauw het Oefening van Berouw en als penitentie vijfmaal het Onze Vader en het Weesgegroet en haal iets dergelijks nooit meer onder de voeten jongen. Zalig communie!
|