Een passend verhaal op deze 70-jarige herdenkingsdag van oorlogsslachtoffers zijn de gruwelijke belevenissen van de nu 94-jarige Jules Schelvis (zie inzet), stammend uit een Joodse familie van Amsterdamse diamantslijpers. Jules was opgeleid als drukker en getrouwd met Rachel een dochter van een tijdens de Eerste Wereldoorlog gevluchte familie uit Polen. Toen de Duitsers op 10 mei 1940 ons land binnenvielen, was er voor onze Joodse medeburgers nog niets aan de hand. Dit alles veranderde in 1941 toen er steeds nieuwe voorschriften voor Joden kwamen, die uiteindelijk resulteerde in een zodanige bewegingsvrijheid dat ze nergens meer welkom waren. De meeste joden waren werkeloos en brodeloos geworden doordat ze overal ontslagen werden en hun functies overgenomen werden door aanhangers van de NSB, een organisatie die sympathiseerde met de Duitse bezetter. Op een gegeven moment kregen de Joden een oproep om zich te melden op een bepaald meldpunt. De Duitsers hadden vooraf van de diverse 'heldhaftige' Nederlandse gemeenten al de adressen bekomen van mensen van Joodse afkomst. Afgevoerd werden de meeste Joden, bekleed met de zogenaamde Davidster (Jodenster), naar het Duitse Durchgangslager Westerbork. Op 1 juni 1943 werd de hele familie Schelvis op transport gezet naar een zogenaamd werkkamp in Duitsland of Polen. De reis geschiedde in veewagens. Meegenomen werden wat kleding en persoonlijke bezittingen. In elke veewagon zaten zo'n 65 mensen. In elke volgestouwde wagon werden 2 tonnen aangereikt: een met water en de andere voor het doen van de behoeften. Op bepaalde plaatsen op de route werd gestopt om de volle poepton langs de spoorlijn te lozen. Het waren niet allemaal gezonde mensen die zo'n wagon bevolkte en zieken en invaliden lieten hun behoeften de vrije loop. Het was er niet te harden van de stank. Op de lange reis heerste er ook onvrede en gekibbeld werd er over dingen van nul en generlei waarde. Ook was het dringen of stikken in zo'n ruimte en iedereen probeerde nog wat frisse lucht naar binnen te krijgen door tegen de wagonwand te leunen. Door wat spleten kon men naar buiten kijken �n het was er wat aangenamer vertoeven. In het begin van de reis schaamde de mensen zich voor elkaar en telkens als er iemand zijn of haar behoefte moest doen ging er iemand voor staan, zodat de anderen de ontblote lichaamsdelen niet konden zien. Na een paar dagen was dit gevoel van schaamte helemaal verdwenen en werd iedereen wat apathisch. Het waren de kleine kinderen die zich het minst van alles aantrokken en zelfs nog spelletjes deden. Jules Schelvis vroeg zich onderweg af of al die mensonterende toestanden wel normaal waren en waar waren instanties als het Internationale Rode Kruis of andere hulpinstanties? Op 3 juni werd de Poolse grens bereikt en gedacht werd dat de reis naar 'werkkamp' Auschwitz zou plaatsvinden maar uiteindelijk werd nog wat verder naar het Oosten gereisd en op 4 juni 1943 stond de trein plots stil voor een kamp dat Sobibor heette. Opeens werd de schuifdeur van hun wagon geopend en een zich kennelijk zelf verrijkende SS-soldaat schreeuwde dat de mensen hun kostbaarheden, zoals horloges en gouden kettingen, aan hem in bewaring konden geven. Weinigen reageerden hierop en die dat wel deden, vroegen om een ontvangstbewijs. "Das kommt sp�ter", antwoordde de soldaat. Even later reed de trein het kamp binnen. Ontladen werden de wagons door zogenaamde Bahnkommando's (gedwongen Joodse helpers). Dit ging volgens de zin van de toeziende SS-bewakers niet snel genoeg en sommige mensen werden met knuppels de trein uitgeranseld. In het Vorlager met mooie bloemperken en wegbewijzering naar een niet bestaand zwembad en restaurant-schijn bedriegt-moesten al de gevangenen hun bagage afwerpen en alles kwam hier op een grote hoop te liggen. In Lager 2 werden de mannen en vrouwen van elkaar gescheiden. Schelvis had niet in de gaten dat zijn vrouw er opeens niet meer was, want hij was nog steeds kwaad dat hij buiten zijn andere spullen ook zijn gitaar af moest staan. Even verderop werden ook de mannen gescheiden en met veel geluk werd Jules Schelvis samen met zijn zwager ingedeeld bij een ploeg van Arbeitsjuden, waarvan een bepaald aantal als ploeg achterbleef als kamphelpers van de Duitsers en een ander gedeelte getransporteerd werd naar het turf-kamp Dorohucza. Van de 199.800 gevangenen in Sobibor werden er 170.165 vermoord. Van de 34.313 Nederlandse gevangen was Julius Schelvis ��n van de 18 die het kamp Sobibor overleefd hebben. Veel van zijn familieleden werden meteen na aankomst (het zogenaamde douchen) vergast. Sobibor was in verhouding slimmer dan Auschwitz en het enige kamp waar iedereen die hier terecht kwam het niet overleefde. Het kamp heeft geen lang leven beschoren gehad want gestart in april 1942 werd het in november 1943 al gesloopt en dit naar een opstand van gevangenen met medewerking van enkele bewakers die de wreedheden van dit kamp eveneens beu waren. Vandaag herdenken we al onze oorlogsslachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog en gesneuvelden van andere oorlogen en vredesmissies waarin Nederland betrokken was. Laten we dit tot in de lengte van dagen blijven doen en ook onze proteststem laten horen tegen de tirannie van deze moderne tijd, waarbij het terrorisme een grote opmars aan het maken is. Op 5 mei vieren we Bevrijdingsdag ter herinnering dat we na vijf vreselijke oorlogsjaren in 1945 weer vrij waren van het Duitse Nazi-juk. Vandaag is het ook 70 jaar geleden dat we in de eerste mei-week van toen deze vrijheid weer terugkregen. We moeten met ons allen deze vrijheid bewaken en zorgen dat we nooit meer overvallen worden door onverlaten die het op ons land gemunt hebben.
 Trein op weg naar werkkamp dat later een vernietigingskamp bleek
 foto eind 1943 toen Sobibor gesloopt werd
 Nagekomen foto van gebouw met verbrandingsovens
 Julius Schelvis in zijn bruidstijd  Julius Schelvis bij een lezing met muziek in het Vredespaleis
 Herinneringsmuur

|