Wat verstaan we onder wind? Dit is een horizontale luchtstroming. Lucht stroomt van een gebied met hoge luchtdruk naar een gebied met lage luchtdruk en ondergaat daarbij een met de hoogte toenemende afwijking onder invloed van de aardrotatie, en wel kijkend in de richting waarheen de wind gaat: naar rechts op het noordelijke halfrond en naar links op het zuidelijke halfrond. De windkracht wordt bepaald door de grootte van de luchtdrukverschillen per km-afstand en door de aard van de oppervlakte waarover de lucht stroomt. In en om een depressie op zee krijgt men een zeer krachtige luchtwerveling, in hoge-luchtdrukgebieden is de wind zwak. In de nabijheid van weerfronten (z. koudefront en warmtefront) zijn windrichting en windkracht aan sterke veranderingen onderhevig. In tegenstelling tot zeestromen noemt men winden naar de richting vanwaar zij komen.
Windkracht De sterkte van de wind wordt meestal opgegeven in sterktegraden van de schaal van Beaufort (Engelse Admiraal). Deze schaal onderscheidt zeventien windsterktegraden, waarvan de eerste twaalf (zie afgedrukte staat) een nauwkeurige omschrijving hebben. Men kan de windsterkte vaststellen door de windsnelheid te meten met een windmeter (tegenwoordig) òf door de uitwerking van de wind vroeger en ook nu nog op zee na te gaan.
Windmeter of (anemometer) is een instrument dat met behulp van een horizontaal draaiend kruis met windschoepen de windkracht meet. Het aantal omwentelingen per seconden is de maatstaf voor de gemeten windsnelheid. Op torens, hoge gebouwen en bij bruggen ziet men vaak een windvaantje dat de windrichting aangeeft, maar meer ook niet. De windvanen op weerstations daarentegen hebben een afstandsoverbrenging, zodat binnen in het station de windrichting kan worden afgelezen.
Windrichting Hieronder verstaat men het draaien van de wind volgens de schijnbare richting van de zon, dus b.v. van zuidoost via zuid naar west, of van west via noord naar oost, noemt men het ruimen van de wind. Draait de wind de tegenovergestelde richting uit, dan spreekt men van krimpende wind.
Windschaduw of luwte d.i. de van de wind afgekeerde zijde van een gebergte of heuvelrug. Deze kant wordt ook wel de lijzijde genoemd. Windvlaag d.i. een heftige, plotseling optredende windstoot, dikwijls vergezeld door een fikse stortbui. Vaak kondigt zij zich aan door een snel naderbij komende en dreigend uitziende donkere wolk. Vooral naar beneden gerichte windstoten zijn van korte duur.
Overal in Nederland zien we van die windmolens staan ter opwekking uitsluitend van energie, maar ik wil het even hebben over die ouderwetse windmolen die vroeger gebruikt werd en nu alleen nog voor toeristen voor het malen van graan, het zagen van hout, het bemalen van water enz. De kracht van de wind wordt hierbij opgevangen door een rad van vier enigszins gekromde wieken, die bestaan uit hek-en scheerlatten en een windzoom. Over het hekwerk worden bij minder sterke wind zeilen gespannen. De wieken worden gewoonlijk op de wind gesteld door de molenkap te draaien. Het aantal omwentelingen is ongeveer vijftien tot twintig per minuut. In Nederland zijn verschillende molentypen bekend: Standerd-, wip-, polder-, stelling- en beltmolens.



|