College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen Verbist, de heren Marc Van Peel; Luc Bungeneers, Guy Lauwers, mevrouw Monica De Coninck, schepenen; de heer Roel Verhaert, stadssecretaris.
Zitting van vrijdag 2 april 2010 Iedereen aanwezig.
collegebesluit: 4232 van vrijdag 2 april 2010
Stadsontwikkeling A-Punt
11 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Actualisatie en gedeeltelijke herziening. Openbaar onderzoek. Advies. Goedkeuring. Introductie beleidsrichtlijn (Jaarnummer 4232) Op 18 december 2009 heeft de Vlaamse regering de actualisatie en gedeeltelijke herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) voorlopig vastgesteld. Van 10 februari 2010 tot en met 11 mei 2010 loopt een openbaar onderzoek voor dit ontwerp van actualisatie en gedeeltelijke herziening. Het college neemt kennis van deze herziening en legt het advies voor goedkeuring voor aan de gemeenteraad.
Agendapunt, college, gewone zitting, 13/03/2009, jaarnummer 3336; Agendapunt, gemeenteraad, open, 23/03/2009, jaarnummer 351; Externe factor, vraag van (andere) overheid, 25/01/2010 Auteur: Katlijn Van der Veken Motivering Voorgeschiedenis Op 25 januari 2010 ontving stadsontwikkeling/beleid/ruimtelijke ordening een schrijven van de Vlaamse overheid, Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (met referentie 2.11/00004/053.34), dat het openbaar onderzoek voor de herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen aankondigt. Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) werd goedgekeurd door het Vlaamse parlement op 19 november 1997. Voor deze goedkeuringsprocedure van het RSV werd geen plenaire vergadering georganiseerd. Met andere woorden werden de steden en gemeenten voor de eerste keer betrokken na voorlopige vaststelling van het plan, tijdens het openbaar onderzoek. Dit had te maken met het feit dat het decreet toen nog niet bestond. De juridische context toen was de oude wet van 1962 en het planningsdecreet van 1996. De gemeenteraad van Antwerpen adviseerde het plan op 25 februari 1997 in het kader van het openbaar onderzoek. Het departement voor ruimtelijke ordening baseerde zich destijds voor haar voorstel van advies op de principes van het ruimtelijk beleid die toen ingeschreven waren in het bestuursakkoord. Op de plenaire vergadering van 31 maart 2009 bracht het college van burgemeester en schepenen van de stad Antwerpen wel advies uit over het voorontwerp van actualisatie en gedeeltelijke herziening van het RSV. Dit advies van het college (zitting 13 maart 2009, jaarnummer 3336) werd in functie van deze plenaire vergadering ter kennis gegeven en toegelicht aan de gemeenteraad van 23 maart 2009 (jaarnummer 351). Op 18 december 2009 stelde de Vlaamse regering de gedeeltelijke herziening van het RSV voorlopig vast. Het openbaar onderzoek over deze herziening is aangekondigd en loopt van 10 februari 2010 tot en met 11 mei 2010. Op 29 maart 2010 heeft de Vlaamse regering een informatie- en inspraakvergadering vastgelegd voor de provincie Antwerpen (Elzenveld). Grond- en pandendecreet Het decreet betreffende het grond-en pandenbeleid is op zijn beurt een uitvoering van een bindende bepaling uit het RSV van 1997. Dit decreet werd door de Vlaamse regering definitief goedgekeurd op 27 maart 2009. Het decreet trad in werking op 1 september 2009 en verplicht de gemeentes ondermeer om een sociaal en bescheiden woonaanbod te creëren in het kader van "betaalbaar wonen voor iedereen". Voor volgende onderdelen keurde de gemeenteraad van 25 januari 2010 het bindend sociaal objectief goed op voorstel van de deputatie van de provincie Antwerpen: -1 519 sociale koopwoningen voor de ganse stad; -44 sociale kavels voor de ganse stad. De gemeenteraad kan ook steeds een gemeentelijk reglement sociaal wonen vaststellen en een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening bescheiden wonen. Stadscontracten tussen Vlaamse regering en de 13 centrumsteden Op 20 juli 2006 werd de nota "Efficiëntere samenwerking tussen de Vlaamse regering en de 13 centrumsteden door de opmaak van strategische contracten" door de Vlaamse regering goedgekeurd. De 13 Vlaamse centrumsteden hebben via het addendum stadscontractdoelstellingen geformuleerd om een slagkrachtig stedelijk woonbeleid te kunnen voeren. De nadruk ligt op het verruimen en het faciliteren van de stedelijke regierol inzake het lokaal woonbeleid, met inbegrip van meer afgestemde maatregelen vanuit het Vlaams en federaal beleidsniveau. In het addendum stadscontractdoelstellingen werden de afspraken tussen de 13 centrumsteden en de toenmalige Vlaamse regering vastgelegd. Zodra de nieuwe Vlaamse regering in 2009 zou samengesteld zijn, zou een nieuw gesprek volgen tussen de centrumsteden en de Vlaamse regering dat kan resulteren in bijkomende afspraken. De gemeenteraad van Antwerpen keurde op 16 februari 2009 dit addendum stadscontract goed. Feiten en context De gedeeltelijke herziening van het RSV kadert in een globale aanpak die de Vlaamse regering volgt voor de evaluatie en herziening van het RSV. Enerzijds wordt een grondige integrale herziening van het RSV voorbereid. Daarvoor loopt momenteel onderzoek door het Steunpunt Ruimte en Wonen in samenwerking met de administratie. Anderzijds opteerde de Vlaamse regering op basis van een evaluatie van het huidige beleidsplan voor een beperkte, snellere herziening om gericht een aantal knelpunten aan te pakken en de planhorizon van het huidige RSV te verlengen tot 2012. Dit laatste gebeurt vanuit de vaststelling dat de basisprincipes van het RSV zeker op korte termijn geldig blijven. Deze gedeeltelijke herziening heeft de vorm gekregen van een addendum op het RSV (een aanvullende tekst voor het informatief deel op het RSV en een opsomming van wijzigingen aan het richtinggevend en bindend deel van het RSV). Het is dit addendum dat de Vlaamse regering voorlopig vaststelde en onderwerpt aan de wettelijke voorziene goedkeuringsprocedure. 1 Wonen Uit de evaluatie blijkt dat: - er een trend bestaat dat meer mensen in de stedelijke gebieden wonen sinds 2000. Voor de steden Antwerpen, Brussel, Gent en Leuven blijft de suburbanisatie bestaan (behalve voor de leeftijdscategorie 18-26 jaar). De toename in deze steden is dan te wijten aan de migratie uit het buitenland; - de gezinnen kleiner worden en er meer ouderen zijn; - er een stijgende renovatiebehoefte is; - het bestaand aanbod in de woongebieden zoals momenteel voorzien in het gewestplan en de ruimtelijke uitvoeringsplannen ruimschoots zal volstaan om de behoefte op korte termijn op te vangen; - er nog een groot aanbod onbebouwde percelen is, ook in de steden. Het addendum RSV stelt het volgende: Het globaal kader voor wonen uit het RSV blijft geldig. De 60/40 verhouding kan gehaald worden (60% van de bevolking woont in de steden; 40% in het buitengebied). De verdeling van de behoefte aan bijkomende woningen (rekening houden met gezinsverdunning) is in de provincie Antwerpen het grootste (28%, ca 25.000 - 31.000 nieuwe woningen tussen 2007 en 2012). Dit aantal geldt als toetskader voor de ruimtelijke planningsprocessen (afbakening grootstedelijk gebied, gemeentelijke structuurplannen en uitvoeringsplannen). De dichtheid 25 woningen/ha in de stedelijke gebieden wordt genuanceerd. Er is nood aan "dichtheidsbeheer" waarbij evenwicht wordt nagestreefd tussen verdichting, ontdichting en het vrijwaren van gebieden. Belang wordt gehecht aan een evenwichtige ontwikkeling van het huisvestingsbeleid (grond- en pandenbeleid). Tot slot is een aanvulling gebeurd inzake de differentiatie van de woningvoorraad, vooral met betrekking tot de groep van ouderen waarbij het bundelen van zorg en diensten voorop staat. 2 Werken Uit de evaluatie blijkt dat: - het realiseren van de ijzeren voorraad ook de verantwoordelijkheid van de sector vraagt; - de specifieke categorieën "regionale bedrijventerreinen" weinig geïmplementeerd worden (weinig differentiatie haalbaar) en later zullen herzien worden (volledige herziening RSV); - er geen kwantitatieve behoeften voor grootschalige kleinhandel of kantoren zijn opgenomen maar wel de noodzaak aan een kwalitatief beleid: locatiebeleid; ook de impact van de dienstenrichtlijn zal later onderzocht worden; - de vraag aan ruimte voor niet-verweefbare bedrijvigheid voor de periode 2007-2012 opgevangen kan worden in het ruimtelijk beschikbaar aanbod en de lopende planningsinitiatieven. Het addendum stelt dat het globaal kader voor werken uit het RSV geldig blijft. Dat er aanvullingen inzake de differentiatie van bedrijventerreinen moeten komen voor kleinhandel en kantoren. Professionele locaties voor kleinhandel worden naar voor geschoven als alternatief voor moeilijk leesbare winkellinten of solitaire vestigingen. Deze zijn volgens het addendum mogelijk in het kernwinkelapparaat, door het hergebruik van oude (bedrijfs)sites, aan bestaande concentraties aan invalswegen en in "specifieke zones". Complementariteit met de handel en wandel in de binnensteden, het vermijden van ongewenste aanzuigeffecten ten nadele van de binnensteden, en duurzame mobiliteit zijn als nieuwe randvoorwaarden, op vraag van de stad, toegevoegd in het addendum. De klemtoon voor een aanbodbeleid aan kantoren ligt in de stedelijke gebieden. Hier behoren het stadscentrum, ringlocaties, stationslocaties, invalswegen, "randlocaties" en woonmilieus tot de mogelijkheden. Op vraag van de stad is toegevoegd dat de randvoorwaarden voor kantoorvestigingen verschillend zijn afhankelijk van de schaal van de locatie maar dat ze in elk geval bereikbaar moeten zijn met het gepaste niveau van openbaar vervoer. 3 Mobiliteit Uit de evaluatie blijkt dat - er nood is aan het oplossen van de missing links en aan een gerichte bijstelling en actualisatie van de selecties wegeninfrastructuur; - deze bijstelling moet gebeuren vanuit een gebiedsgericht ruimtelijk planningsproces om het draagvlak te vergroten; - deze bijstelling moet gebeuren voor zover een gewijzigde visie aanwezig is. Gesteld wordt immers dat bij het toepassen van de categorisering ervaren werd dat sommige selecties niet meer toereikend zijn of dat ze vanuit sommige (politieke) besluitvormingsprocessen dienen bijgestuurd te worden. Het addendum stelt dat het globaal kader voor mobiliteit uit het RSV geldig blijft. Wat betreft de selectie van het hoofdwegennet wordt de aan te leggen noordelijke sluiting van de ring, van A11/N49 tot R1 (de Oosterweelverbinding), als "hoofdweg" geselecteerd. Deze verbinding was in het huidige RSV bindend geselecteerd als "te ontwerpen primaire weg I". Dit is een categorie tussen een "hoofdweg" (de Ring) en een "primaire weg II" (de Singel). Voor de ontsluiting van het zeehavengebied Rechteroever wordt de selectie van de Noorderlaan in het noorden als primaire weg beperkt tot het op- en afrittencomplex op de A12 met de N111 (Stabroek). Met betrekking tot uitzonderlijk vervoer is in het addendum opgenomen dat reiswegen geleidelijk verschuiven naar wegen die vanuit hun functie over de nodige ruimte beschikken en de belangrijkste economische polen verbinden (primaire en deels secundaire wegen). Er dient daarom een netwerk uitgebouwd te worden (noord-zuid en oost-westverbindingen). De knelpunten moeten aangepakt worden in samenspraak met de federale overheid Wat betreft het spoorwegennet wordt lijn 25 (Antwerpen-Brussel) met de te ontwerpen ontsluiting van de luchthaven Zaventem nieuw geselecteerd als HSL- en hoofdspoorweg. Het voorstedelijk vervoer is opgenomen in het addendum RSV voor het gedeelte Pegasusplan 1e gordel (Leien, Deurne-Wijnegem, Deurne-Borsbeek, Mortsel-Boechout, Mortsel-Kontich, Hoboken-Hemiksem, Linkeroever Noord, en daarnaast ook de Singellijn). Inzake pijpleidingen en electriciteitsleidingen tot slot wordt gesteld dat het hoogspanningsnet 70 kV tot het Vlaams planningsniveau behoort, dat ruimtelijke bundeling met bestaand net en lijninfrastructuur moet nagestreefd worden. 4 Toerisme, recreatie en vrije tijd Uit de evaluatie blijkt dat: - de sector zich verder commercialiseert; - de geïndividualiseerde behoefte aan ontspannen groter wordt; - er een tendens is aan grootschalige multifunctionele projecten (bijvoorbeeld een voetbalstadion met bijbehorend programma). Dit betekent een aanzienlijke stijging in de behoefte aan "niet-verweven" vrije tijd Het addendum RSV neemt daarom volgende zaken op: Het globaal kader voor toerisme, recreatie en vrije tijd uit het RSV blijft geldig. Wel wordt een bijkomende ruimte voorzien (+2000 ha) voor gans Vlaanderen. De herbestemming van zonevreemde recreatie is een prioriteit voor het lokale niveau. Verweving moet gestimuleerd worden aan de hand van een ‘operationele beleidsstrategie'. Tevens zal ‘vrije tijd binnen niet - recreatieve gebieden' gestimuleerd worden. Hiervoor zullen ‘gerichte instrumenten' (Ruimtelijke Ordening (RO) en andere sectoren) geformuleerd worden op basis van een gebiedsgerichte aanpak. Het uitwerken van ontwikkelingsmogelijkheden voor golfsport worden verdeeld tussen Vlaanderen, provincies en gemeenten. Die voor lawaaisporten tussen Vlaanderen en provincies. 5 Landbouw, natuur en bos Uit de evaluatie blijkt dat: - de versnippering van natuur wordt afgeremd sinds 2000; - het aantal landbouwbedrijven daalt, het cultuurareaal wel een constante blijft; - de ontbossing toeneemt, vooral in niet-groene bestemmingen / vooral stedelijk gebied; - er afstemmingsproblemen zijn tussen het RSV en het decreet Natuurbehoud, waaruit ook blijkt dat de ruimteboekhouding te technisch is; - de kwantitatieve doelstelling inzake natuurverwevingsgebieden (NVWG) 150.000 ha moeilijkst haalbaar is. Hiervoor is dus een herziening van het RSV nodig In het addendum wordt gesteld dat de uitgangspunten uit het RSV geldig blijven maar dat de kwantitatieve opties aangepast moeten worden. Van de 150.000 ha NVWG (steeds als overdruk) worden 80.000 ha aangeduid als gebieden die niet tot de bestemmingscategorie "natuur, bos en groen" behoren zoals de landbouw- en recreatiegebieden, of zelfs in andere "niet-groene bestemmingen". De 10.000 ha. bosuitbreidingsgebieden worden wel binnen de bestaande categorieën "natuur, bos en groen" aangeduid. Een specifiek kwaliteitsobjectief met betrekking tot ‘connectiviteit' wordt opgenomen in het addendum. Dit betekent dat het onderliggend fysisch systeem bepalend is, dat samenhang en verbindingen gerespecteerd moeten blijven binnen de taakstellingen wonen, werken en mobiliteit en dat hiermee rekening mee gehouden moet worden bij groei, concentratie en verdichting binnen stedelijke gebieden. Wat dit betreft zal zich een "gebiedsgericht ruimtelijk beleid" binnen de stedelijke gebieden afspelen. 6 Grond en pandenbeleid en uitvoeringsagenda RSV Het doel is om het RSV af te stemmen op het inmiddels goedgekeurde decreet grond- en pandenbeleid. Het grond en pandenbeleid wordt gedefinieerd als "het aansturen, coördineren, ontwikkelen en aanwenden van ruimtelijke en sectorale beleidsstrategieën en instrumenten met het oog op het faciliteren en corrigeren van grond- en pandenmarkt". Dit is enerzijds faciliterend, anderzijds actief. Het Vlaams grond- en pandenbeleidsplan zal worden opgemaakt met volgende doelstellingen: - betaalbaar wonen ondersteunen via een sociaal / bescheiden woonaanbod en het gericht aansnijden van woonuitbreidingsgebieden (WUG); - leegstand bestrijden via aanpassing van registratie en fiscale acties en renovatieovereenkomsten; - herontwikkeling stadskankers via activeringsprojecten; - tegengaan van sociale verdringing door WUG's voor te behouden aan de lokale bevolking. Een maatschappelijk gewenst en kwaliteitsvol ruimtegebruik wordt nagestreefd via de instrumenten opgesomd in het decreet. In het kader van de doelstellingen voor natuur en bos zal een methodiek worden voorzien ter compensatie van de planologische initiatieven (bijvoorbeeld "landbouw" naar "groen"). Ook zal een instrumentarium tot activering van bedrijfsgronden en -panden moeten uitgewerkt worden, en een gelijkaardige techniek voor toerisme, recreatie en vrije tijd. Het Vlaams gewest is verantwoordelijk voor het grond- en pandenbeleid. De lokale overheden nemen aanvullende maatregelen. Een aantal instrumenten worden federaal geregeld. Een uitvoeringsagenda RSV zal worden opgemaakt. Hierin wordt een collectieve verantwoordelijkheid (alle beleidsdomeinen) gesteld. De kwantitatieve taakstellingen zullen gecoördineerd worden door het beleidsdomein RO. De activering van de projecten zal gebeuren door de sectoren (economie, natuur, ...). Bij nevenschikking heeft het beleidsdomein RO een integrerende rol. Deze uitvoeringsagenda RSV gebeurt in functie van de evaluaties van de Vlaamse regering. Een actieplan zal door alle beleidsdomeinen moeten worden opgemaakt, alsook een monitoring (ondersteund door Steunpunt Ruimte & Wonen) en een evaluatie. Het grond- en pandenbeleid (uitgebreid met initiatieven voor bedrijvigheid, toerisme, recreatie, vrije tijd, natuur, bos en landbouw) én de uitvoeringsagenda RSV zijn in het addendum RSV opgenomen als bindende bepaling. Juridische grond Artikel 2.1.3. §5 van de Codex Ruimtelijke Ordening, dat de procedure voor de opmaak van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen bepaalt en vastlegt dat de provincieraden, de gemeenteraden en de door de Vlaamse regering aan te wijzen gewestelijke diensten, in kader van het openbaar onderzoek, hun advies bezorgen aan de Vlaamse commissie voor ruimtelijke ordening binnen de termijn van dit openbaar onderzoek Argumentatie 1 Algemeen advies De stad Antwerpen ervaart de opmaak van een herziening bij het RSV als een gelegenheid om ambitieuze doelstellingen te formuleren die een duurzame ruimtelijke ontwikkeling kunnen nastreven. Het stadsbestuur begrijpt dat het voorliggende addendum enkel de kortetermijnactualisaties doorvoert, en wenst ook aan te geven dat zij een constructieve houding zal aannemen bij het overleg inzake de volledige herziening van het RSV. Het stadsbestuur stelt vast dat een aantal aanpassingen aan het addendum zijn gebeurd naar aanleiding van haar advies gegeven tijdens de plenaire vergadering. Het hiernavolgend advies benadrukt de punten waarbij geen rekening is gehouden met het eerder overgemaakte advies. Het bevat eveneens nieuwe punten waarover het beleid recent beslissingen heeft genomen. 2 Wonen Het addendum besteedt terecht een vernieuwde aandacht aan de gewijzigde doelgroep van de ouderen en het zorgbeleid en dat een afstemming is gebeurd met het grond- en pandenbeleid (zie verder). Positief is ook de gewijzigde visie op stedelijke dichtheden. 3 Werken Het addendum opent een aantal mogelijkheden om een locatiebeleid rond kantoren en kleinhandelsgebieden te voeren. Het is positief dat de opmerkingen van de stad aangaande de randvoorwaarden voor een dergelijk locatiebeleid, hoewel nog vrij eenvoudig, geïntegreerd zijn in het voorliggende addendum. 4 Mobiliteit Het addendum RSV schuift "het gebiedsgericht planningsproces" naar voor "als insteek bij het bijsturen van de wegencategorisering". In acht genomen: dit gevoerde planningsproces, inzake de noordelijke sluiting van de kleine Ring, de verschillende alternatievenonderzoeken die hierover inmiddels zijn gebeurd, de resultaten van het referendum van 18 oktober 2009 over de stedenbouwkundige vergunning van de Oosterweelverbinding, de motie van de gemeenteraad hierover in zitting van 19 oktober 2009 met het oog op een negatief advies op de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag van de Oosterweelverbinding, het advies van de stad over de stedenbouwkundige vergunning van de Oosterweelverbinding van 23 oktober 2009 waaruit blijkt dat een duurzame mobiliteitsoplossing niet meer maar minder verkeer op de kleine Ring moet beogen, de beslissing van de Vlaamse regering van 30 maart 2010 waarin gekozen is voor de actualisering van het Masterplan Antwerpen met ondermeer de omleiding van zowel het doorgaand als het havengericht verkeer verder van de stad (via A102 en westelijke ingrepen), een sluiting van de kleine Ring (onder voorwaarden) aan de hand van 4 tunnels en een uitbreiding van de openbaar vervoersverbindingen stelt de stad Antwerpen voor om volgende aanpassingen van de wegencategorisering in het RSV en in het addendum RSV door te voeren. 1. Schrappen van de condities vastgelegd bij de selectie van de A102 als hoofdweg (voetnoot 42, p. 485, RSV). Inmiddels zijn voldoende alternatieven onderzocht, is de Ring heraangelegd en geherstructureerd en is telematica en informatica structureel ingevoerd of zijn de budgetten gereserveerd. Dit laat toe de missing links voor doorgaand (langeafstands)verkeer als havengericht verkeer ten oosten van de stad op te lossen. 2. Selecteren van nieuwe missing links ten westen van de stad waardoor de omleiding van zowel doorgaand (langeafstands)verkeer als havengericht verkeer ten westen van de stad mogelijk wordt gemaakt en de Liefkenshoektunnel beter wordt gebruikt. 3. Categoriseren van de kleine Ring rond Antwerpen, met noordelijke sluiting, op basis van de hoofdfunctie die deze ringweg reeds vandaag heeft en ook in de toekomst meer en meer zal krijgen na realisatie van voormelde tangenten (cfr. beslissing Vlaamse regering dd. 30 maart 2010). Want in afwijking op het RSV wordt vandaag in de actualisering en gedeeltelijk herziening voorgesteld (p. 483 en verder, RSV en p.27 en verder, addendum RSV) de kleine Ring te categoriseren van primaire weg naar hoofdweg. In aansluiting op de beslissing van de Vlaamse regering van 30 maart 2010 vraagt het stadsbestuur de kleine Ring hoogstens als primaire weg I te categoriseren, op basis van de hoofdfunctie die deze ringweg reeds vandaag heeft en ook in de toekomst meer en meer zal krijgen. Door de tangenten heeft deze weg als hoofdfunctie een verbindingsfunctie op stedelijk niveau en een verzamelfunctie voor het grootstedelijk gebied, met meerdere aansluitingspunten op het hoofdwegennet. Onderzoek moet uitwijzen of de categorisering tot primaire weg I rechtstreekse "erfontsluitingen" kan toelaten. Want met het oog op randparkings bij de top- en kantoorlocaties (sportpaleis, stadion, Antwerp Expo, ..) langsheen de ringweg, waarbij deze best rechtstreeks op deze ringweg moeten ontsloten worden om het lager wegennet te ontlasten en de doorstroming openbaar vervoer te garanderen deze beleidsopties wel toelaat. Een verdere optimalisatie van de aansluitingen van deze ringweg op de stedelijke en territoriale boulevards is bovendien aangewezen. Dit stelt de huidige en in het addendum voorgestelde selectie van de R1 in vraag, en vergt aangepaste ontwerpuitgangspunten voor infrastructuur in een stedelijke context (oa. ontwerpsnelheid van 80 km/u cq. een gebruikssnelheid van 70km/u). 4. Schrappen van de selecties van de primaire wegen II R10 (Singel) en N180 (Noorderlaan, het gedeelte tussen de Groenendaallaan en het aansluitingscomplex Luithagen in Ekeren). 5. Het uitbreiden van het netwerk voorstedelijk vervoer met de nieuwe tramverbindingen naar Wilrijk, Beveren en Ranst, en de lightrail naar Oostmalle, zoals vastgelegd in het Masterplan 2020 dd. 30 maart 2010. Verder vraagt de stad om ook de potenties van de huidige spoorinfrastructuur in overweging te nemen als element van dit netwerk, zoals de huidige lijn 12 naar Essen en een lightrail voor het traject Antwerpen - Boom - Puurs - Mechelen. 6. Inzake het hoofdspoorwegennet stelt de stad voor om, naast de twee reeds geselecteerde treinstations in Antwerpen (Centraal en Berchem), ook het Luchtbalstation te selecteren als bijkomend hoofdstation. De omgeving op de kruising Noorderlaan en Groenendaallaan geldt hier als regionale verknoping van station, de buslijnen uit het noorden, de tramlijnen komende van Singel en Leien, Groenendaallaan, Noorderlaan (Luchtbal en Ekeren) en Eilandje, en de huidige Park & Ride ter hoogte van Metropolis en de geplande P&R ter hoogte van het Havanacomplex (Brabo 2). Station Zuid zou minder complex maar verder als IC-station uitgebouwd moeten worden om zo de ontwikkelingen in de onmiddellijke omgeving te kunnen bedienen (Stadion, Nieuw Zuid, scholencampus Zuid, ...). Station Luchthaven zou eveneens als IC-station uitgebouwd moeten worden omdat het RSV op dit punt de luchthaven als regionale poort behoudt. 5 Toerisme, recreatie en vrije tijd Het stadsbestuur heeft hierbij geen opmerkingen. 6 Landbouw, natuur en bos Het stadsbestuur heeft hierbij geen opmerkingen. 7 Grond- en pandenbeleid en uitvoeringsagenda RSV De stad ondersteunt een slagvaardig grond- en pandenbeleid, een evaluatie en activering ervan. Bovendien zorgt het inmiddels goedgekeurde decreet grond- en pandenbeleid er voor dat de stad een grondslag krijgt om een aantal zaken wettelijk af te dwingen (bijvoorbeeld sociale last). Echter belemmert de specifieke regelgeving ook het eigen stedelijke woonbeleid, dat per definitie hetzelfde doel nastreeft. Vooral bij de uitwerking van de geplande en eigen bestaande (contractuele) stadsvernieuwingsprojecten komen verschillende problemen naar voor. De voornaamste knelpunten zijn de problematiek van de fasering, het probleem van de bestaande samenwerkingsovereenkomsten tussen de stad en ontwikkelaars voor grote lopende stadsprojecten, en het verschil in definitie van bescheiden en betaalbaar woonaanbod. De stad vraagt om in het RSV een principiële basis te verankeren voor een gedifferentieerd gronden pandenbeleid voor de stedelijke gebieden en de buitengebieden, dat rekening houdt met de specifieke noden, problematieken en vooral de inspanningen van de grote steden. Een marge om een spreidingsbeleid te voeren inzake sociale huisvesting in het bijzonder moet worden mogelijk gemaakt. Besluit Artikel 1 Het college neemt kennis van de volgende tijdstabel: Ontvangst van de aanvraag 25 januari 2010 Uiterste uitspraakdatum van het college 2 april 2010 Goedkeuring advies gemeenteraad 26 april 2010 Artikel 2 Het college neemt kennis van het addendum herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en keurt het advies 1 tot 7, zoals voorgebracht in de argumentatie bij dit besluit, goed als advies aan de Vlaamse regering naar aanleiding van het openbaar onderzoek. Artikel 3 Het college beslist bovengenoemd advies voor goedkeuring voor te leggen aan de gemeenteraad. Artikel 4 Dit besluit heeft in principe voor de stad geen financiële gevolgen.
|