Inhoud blog
  • Inhoud Blog
  • Gitta Deutsch : Een dag in februari: Gedichten: (1.)Op zo’n dag Jouw hand (2) Als ik ontwaak (3)Keizerin (4) want iedere (5) Als kind (6)De afstand (7) In niets (8) Een jaar (9) pas dan (10) En altijd opnieuw (11)Nu is er (12) Elke verstreken dag
  • (14.)Jij bent toch 15. Jouw dood (16.) Hoe kan ik (17.)Iets diep (18.) Het jaar (19.) het is (20.) Te mogen spreken (21.) De wereld ( 22.) Weer een dag ( 23.) Ondraaglijk (24.) Jij hebt (25.) In de winter dan (26.)In het derde jaar
  • Peter Paul Wiplinger: 1.Uitgespuwd; 2.Vertrouwen; 3.Dichtersleugen; 4.het goud van de dag; 5.niemandsland; 6.weids land; 7.afwijzing; 8.wens; 9.uithouden; 10. hoop; 11. wij; 12.muziek in anatolië;13.opdracht; 14.volksspreuk; 15.peter schlemihl
  • Peter Paul Wiplinger (II)1.Motto 2.Levenstekens 3. vragen van de poëzie 4. poëzie 5. literair programma 6.kleurenleer 7.wiener blut 8. homo sapiens 9.tussen hemel en aarde 10.hoop 11.rust 12. zich terugtrekken 13.joods kerkhof 14.zigeunermelodie
  • 15. zelfportret 16. terugkeer 17. liefdesgedicht 18.van ver
  • Wiplinger III
  • Johan Ruysdael: (1) Einsiedeln (2)Het meer
    Categorieën
  • Work in Progress (83)
  • Archief per maand
  • 07-2020
  • 02-2018
  • 12-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 05-2017
  • 12-2016
  • 07-2016
  • 05-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 09-2014
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Piet Thomas
    rooms-katholiek priester, dichter, vertaler, essayist en hoogleraar.
    22-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ontwerp van een nieuw: Onze Vader

    Ontwerp van een nieuw: Onze Vader

     

    Onze Vader,

    onzichtbare liefde,

    uw naam zij geheiligd.

    Laat komen uw rijk.

    Laat  wat Gij wilt geschieden.

     

    Leer ons met armen te delen.

    Vergeef ons onze schuld.

    wij zullen ook vergeven

    wat men ons aandeed.

    Leid ons weg  uit wat verzoeking heet      

    en bevrijd ons van het kwaad.   

    Amen.

     

    ©Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    11-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.RILKES LEVEN EN WERK: DE WOORDEN EN DE DINGEN.

    RILKES LEVEN EN WERK: DE WOORDEN EN DE DINGEN.

     Rainer Maria Rilke

     

     

    Rainer Maria Rilke was een van de belangrijkste Duitstalige dichters van de twintigste eeuw. Volgens bepaalde critici en enthousiaste lezers de belangrijkste. Door zijn vele reizen, als moderne nomade, door zijn ruime belangstelling voor de beeldende kunst en voor vreemde culturen in het algemeen, zijn talenkennis en zijn vele relaties met kunstenaars, denkers en andere creatieve culturele actoren (Van Nietzsche en Rodin, tot Verhaeren, Maeterlinck en Lou Andreas  Salomé ) werd hij ook een Europese figuur. De belangstelling voor zijn werk heeft allerlei gradaties gekend. Ook in Nederland en Vlaanderen. Maar vooral sinds de late jaren zeventig werd zijn werk veelvuldig in het Nederlands vertaald en verschenen tal van nieuwe biografieën en studies die de grote betekenis van zijn oeuvre voor de ontwikkeling van de Europese literatuur belichtten. Het werd als maar duidelijker dat hij een plaats verdiende naast T.S.Eliot en James Joyce. Wie een dieper inzicht in zijn oeuvre wil krijgen moet oog hebben voor zijn afkomst, voor de opvoeding die hij kreeg, voor zijn studiejaren, voor het literaire klimaat waarin hij als dichter startte, voor de later invloeden die hij onderging en voor de groei van zijn poëticale inzichten. Zoveel redenen om zijn levensverhaal bij een inleiding tot deze bloemlezing niet te verwaarlozen.

     

     

    Zijn leven

     

     

    René Karl Wilhelm Johann Maria Rilke werd op 4 december 1875 in Praag geboren.

    Hij was een zevenmaands kind. Praag behoorde toen tot het Oostenrijks-Hongaarse kroondomein Bohemen en was een ‘drievolkerenstad’, bewoond door Tsjechen, Duitsers en Joden. Zijn geboortehuis, een bescheiden huurwoning, stond in de Heinrichgasse, een straat die nu gelegen is in Prag-Neustadt. Vlak in de buurt van de Herrengasse waar de welstellende ouders van zijn moeder woonden en de Wenzelsplatz en de Sankt Heinrichskirche, waar hij katholiek gedoopt was.

    De stad Praag was een stad met een sterk klassenonderscheid. Een stad vol vetes en valsheid.  De Duitstalige minderheid had het voor het zeggen.’Het Duitse Praag’, schreef Kish‘, bestond bijna uitsluitend uit rijke bourgeoisie, eigenaars van bruinkoolgroeven, commissarissen, hophandelaren, suikerfabrikanten, eigenaars van textiel- en papierfabrieken en bankdirecteurs; in hun kring bewogen zich professoren, hogere officieren en ambtenaren’.

     

    Zijn ouders, Sophie (Phia) Entz (1851-1931) en Josef Rilke (1838-1906) behoorden tot de Duitssprekende minderheid van de stad.

    Ze waren in 1873 gehuwd en hadden tevoren al een dochtertje gehad dat kort na de geboorte gestorven was. Hij was de enige zoon uit dit huwelijk. Zijn moeder stamde uit een hoogburgerlijk gezin (haar vader was een welvarende industrieel) en was een trotse, eerzuchtige vrouw. Als meisje van goeden huize was zij met een man van lagere stand gehuwd die haar niet de status kon bezorgen waar ze naar verlangde. Zij kleedde zich als een dame van de bourgeoisie graag in het zwart in navolging van de aartshertogelijke weduwen van haar tijd. Haar maatschappelijke eerzucht kon ze alleen uitleven in dagdromen, al te sporadische theaterbezoeken en participatie aan het mondaine uitgangsleven. Toch kon enige mensenkennis en een zekere emancipatiedrang haar niet ontzegd worden. Bovendien koesterde zij ook literaire aspiraties. Ze hield een dagboek,haar ’Ephemeriden’. In vergelijking met het latere werk van haar zoon betekende dit nauwelijks iets. Maar het getuigde toch van een bepaalde levensstijl.

    Haar fanatieke en bigotte vroomheid was al zeer vlug voor haar zoon een bron van ergernis en heeft een zeer slechte rol gespeeld in het proces van zijn jeugdige ontwikkeling. Daarbij kwam nog dat ze hem als plaatsvervanger zag van haar gestorven dochtertje en dat ze hem in zijn eerste jaren als een meisje probeerde op te voeden. Zo vond ze dat hij met poppen moest spelen en liet zij hem tot zijn zesde jaar, het jaar dat hij voor zijn eerste onderwijs naar de volksschool van de Piaristen gestuurd werd, meisjeskleren dragen.

    Dat zijn ouders als eerste school de Piaristenschool uitkozen, had niet alleen met de ligging van de school te maken, op de hoek van Graben en van de Herrengasse, maar ook met het feit dat die school vooral bezocht werd door de zonen van de hogere Duitstalige middenstand. Dat zijn moeder hem toen al wat Frans en goede omgangsvormen geleerd had, was ongetwijfeld nuttig, maar dat ze hem steeds naar school vergezelde en hem elke dag van school afhaalde, terwijl ze met hem Frans praatte, zorgde ervoor dat zij hem nodeloos van zijn makkertjes isoleerde. Niet alleen had hij nauwelijks contact met de Duitstalige leerlingen, maar nog veel minder leerde hij de Tsjechische jongens kennen die op de nabijgelegen school zaten.

     

    Zijn vader, Josef Rilke stamde uit een Boheems boerengeslacht. Hij was atletisch gebouwd en elegant, maar had een wankele gezondheid en een zwak karakter. Naar keizerlijk -koninklijk voorbeeld droeg hij een bakkebaard, was graag mooi gekleed en was tuk op militaire outfits. Later, als ouwe heer, bleek hij nog een verwoede rokkenjager te zijn. Als aspirant-officier nam hij na tien jaar diensttijd ontslag uit het leger toen hij zich alweer voorbijgegaan voelde voor een bevordering en geen uitzicht meer had op een geslaagde militaire carrière. Ook gezondheidsproblemen zouden daarbij een rol hebben gespeeld. Er werd gesproken van een halskwaal. Het werd dan maar een baan bij een spoorwegmaatschappij.  In de tijd dat zijn zoon geboren werd was hij er magazijnchef. Bij zijn pensionering was hij inspecteur (Revisor).

     

    Rilke was een enig kind in een ongelukkig huwelijk. Reeds bij zijn geboorte was het huwelijk van zijn ouders bedreigd. Vooral de ontgoocheling van zijn moeder, die niet tegen het statusverlies opgewassen was en de zwakheid en de mislukkingen van haar man niet langer kon verdragen, was een storende factor. Het huwelijk kon niet lang standhouden. Phia kon haar man maar niet vergeven dat hij haar geen toegang kon verschaffen tot de adellijke kringen van de stad. In 1884 volgde de scheiding. Phia huurde een eigen woning, eerst nog in Praag, later in Wenen, en zij eiste het recht op haar kind verder op te voeden. Rilke ging voorlopig bij zijn moeder wonen.

    De scheiding van zijn ouders droeg ertoe bij dat in 1886 de beslissing werd genomen René, zoals hij toen nog heette, naar de lagere cadettenschool van Sankt Pölten te sturen, waar hij tot 1890 verbleef. De schok die de tegenstelling tussen de moederlijke verwenning en de ruwe mentaliteit van het militaire schoolwezen veroorzaakte, heeft Rilke nooit helemaal kunnen verwerken. De betalende leerling werd aan een strenge discipline onderworpen. Uit brieven aan zijn moeder blijkt dat hij hard heeft geleden onder het strenge internaatsleven. In het verhaal ‘Die Turnstunde’, waarvan de definitieve versie in 1902 verscheen, beschrijft hij hoe nefast de gruwel van een hels reglement en een uiterst strenge behandeling op een jonge rekruut kan inwerken. Nadat hij naar de hogere cadettenschool van Märisch-Weiszkirchen verhuisd was en zich daar al even ongelukkig voelde, verliet hij wegens lichamelijke klachten in juni 1891 definitief de militaire onderwijsinstelling. Meteen betekende dit het einde van de hoop op een militaire loopbaan, die zijn ouders voor hem gekoesterd hadden. Of hoe een mislukt huwelijk en een verkeerde opleidingskeuze voor een zoon de jeugd van de zoon tot een hel kunnen maken.

    Door toedoen van zijn oom Jaroslav, die plannen met hem had, kon hij in september 1891 al naar de handelsacademie van Linz. De studies vielen er mee, maar de stof die hij diende te verwerken was enorm. De stad beviel hem. Hij mengde zich, nog steeds in militair uniform, in het uitgangsleven en bezoekt musea en concerten. Toch houdt hij het in die school maar één jaar vol. Hij heeft tijdens dat hele jaar overigens veel aan zelfstudie gedaan, veel gelezen en gedichten geschreven.Zijn vertrek uit Linz heeft wellicht ook te maken met een avontuur met een oudere vrouw.

    Oom Jaroslav zorgt opnieuw voor een oplossing. Hij financiert met een legaat de verdere scholing van zijn neef, van wie hij verwacht dat hij later zijn advocatenpraktijk kan overnemen. Na Jaroslavs dood zullen zijn dochters de maandelijkse toelagen van het legaat blijven betalen. Door privé-onderwijs te volgen kon Rilke zich voorbereiden op het behalen van de maturiteitsproef( das Abitur). De bedoeling was dat hij daardoor toegang zou krijgen tot het universitaire onderwijs. In 1895 doorstond hij met glans zijn maturiteitsproef.Tegelijk wilde hij zich ook zichtbaarder profileren in het Praagse literaire leven.

    In 1893 wordt hij voorgesteld aan Valerie (Vally) David von Rhonfeld. Zij wordt zijn verloofde en neemt de productiekosten op zich van zijn eerste dichtbundel Leben und Lieder (1894). De bundel bevatte klankrijke verzen, waaruit nog geen eigen profiel zichtbaar werd, die af en toe vrij stuntelig waren en nogal epigonaal aandeden. De relatie met Vally leidde al vlug tot een breuk. Bijna even snel als zij tweeënhalf jaar voordien was aangeknoopt.

    Na de breuk met Vally begint Rilke ook de directe omgeving in zijn dichtkunst te betrekken. Hij betrekt herkenbare locaties van de stad Praag, het Praagse leven en landschappen uit de regio in zijn poëzie en probeert zich ook wat meer in te leven in de aspiraties van de Tsjechische bevolking en haar geschiedenis.

    De titel van de nieuwe bundel Larenopfer, die hij op de valreep van de jaarwisseling 1895-1896 publiceert, verwijst naar die veranderde dichterlijke houding. Hij beschrijft hier Praagse figuren, bruggen en locaties en in het mooie ‘Volksweise’, een liedje uit zijn jeugd gezongen bij het ‘Kartoffeljäten’ op een Boheems aardappelveld. Dichterschap wordt hier gezien als een offer aan de Laren, de beschermgoden van huis en vaderland.

    In 1896 verschijnt ook het eerste nummer van een eigen tijdschrift. Het krijgt de bescheiden naam Wegwarten ( Wilde cichorei), hij houdt het drie nummers vol. Nummers die hij gratis uitgedeelde. In die periode had hij ook een flirt met Làska  von Oesteren, nadat hij haar om een bijdrage voor Wegwarten verzocht had.

    Naar het einde van zijn Praagse tijd toe schreef hij niet alleen gedichten maar ook toneelstukken. Die toneelstukken werden niet alleen gepubliceerd maar werden ook op de planken vertolkt. Zo was er in 1897 de première van Im Frühfrost met de beroemde Max Reinhardt in de hoofdrol.

    Belangrijk voor zijn verdere ontwikkeling als dichter en voor zijn wetenschappelijke vorming was het feit dat hij Praag inruilde voor München. In Praag had hij wel al kunstgeschiedenis, literatuurgeschiedenis, filosofie en rechts - en staatswetenschappen gestudeerd, in München liet hij zich inschrijven voor kunstgeschiedenis, esthetica en Darwinistische evolutieleer.

    Een reeks balladeske anti-Christusgedichten Christus. Elf Visionen dateren ook uit die tijd. Het waren verzen die hij tijdens zijn leven nooit publiceerde, maar waarin hij de Christusfiguur elk middelaarschap ontzegde en zelfs het idee dat Christus God kon zijn verwierp.

    Na lectuur van Jesus der Jude van Lou Salomé (1861-1937) keek hij uit naar een ontmoeting met haar, omdat hij vond dat zij gelijkaardige, heterodoxe theologische inzichten had.

    In München zocht hij contact met allerlei schrijvers. Hij nam deel aan literaire bijeenkomsten, zocht schrijvercafés op en bouwde een uitgebreide kennissenkring op.

    Lou Andreas-Salomé ontmoette hij voor het eerst in mei 1897 in het huis van Jakob Wassermann. Zij was de dochter van een Russische generaal die wegens zijn grote verdiensten door de tsaar in de adelstand werd opgenomen. Ze was in St. Petersburg geboren, was veertien jaar ouder dan de dichter en had een nogal bewogen jeugd en een reeks verliefdheden achter de rug. De dominee en geestelijke mentor die voor haar zijn vrouw en kinderen wilde verlaten, had zij weliswaar afgewezen, maar met Friedrich Nietzsche en diens vriend Paul Rée had ze wel een relatie en had ze zelfs een menage à trois overwogen.

    Sinds 1887 was zij gehuwd met de specialist Oosterse talen Friedrich Carl Andreas. Zij is wel nooit echt zijn vrouw geweest in de gewone zin van het woord. Andreas troostte zich dan maar met de meid die een kind van hem kreeg. In 1911 zou zij Sigmund Freud leren kennen op het in Weimar gehouden congres voor psychoanalyse. Later zou zij ook in Wenen psychoanalyse studeren.

    Rilke wordt verliefd op die flamboyante en geleerde schrijfster en filosofe. Hij wordt haar minnaar. Zij opende hem de deur tot de wereld, veranderde zijn naam in Rainer ( de naam René blijft hij in de brieven naar zijn moeder gebruiken) en onder haar invloed veranderde ook zijn handschrift.

    Wat nog belangrijker was: zij wist hem te enthousiasmeren voor Rusland. Zij hielp hem bij zijn studie van de Russische taal en bereidde hem voor op een grondige kennismaking met de Russische cultuur en op de twee reizen naar Rusland , die hij de eerste met haar en haar man,  de tweede met haar alleen zou ondernemen.

    De eerste reis ving aan einde april 1899. Ze werd voor hem een levensbepalende gebeurtenis. Hij ontdekt Rusland als zijn echte Heimat. Samen bezoeken zij de schilder Leonid Pasternak, die een portret aan het schilderen is van Leo Tolstoi. De schilder regelt voor hen een bezoek aan de beroemde schrijver, voor Lou en Rainer de personificatie van Rusland. Ze worden bij de schrijver uitgenodigd op de thee. Tot hun ontgoocheling liet Tolstoi zich laagdunkend uit over de eenvoudige vroomheid van de Russen, waarvoor zij zo gewonnen waren, en noemde ze een symptoom van onverlichtheid.

    Het was Rilke opgevallen hoezeer het leven van de Russen door religieuze ervaringen getekend was. De kunstenaars hadden bij dit religieuze bewust worden een belangrijk aandeel. Zij konden aan de visioenen van het volk gestalte geven, het hele volk verheffen in de ‘reifen Wirklichkeiten seiner Seele’. Rilke was bijzonder enthousiast over de viering van het Russische orthodoxe Paasfeest. Samen met Lou voelde hij zich in de ban van de liturgie, de sacrale gezangen en het geloof van de eenvoudige volksmens. Wat bij zijn bigotte moeder slechts uiterlijk ritueel was, werd, zo kon hij ervaren, hier hartstochtelijk beleefd. Hun enthousiasme liet Lou en Rainer de waarschuwende woorden van Tolstoi in de wind slaan. Deze vond hun reactie op de vroomheid en de gelatenheid ten overstaan van sociale onderdrukking van het Russische volk naïef . Wat niet belette dat Tolstoi voor hen een soort idool bleef.

    Toen zij voor een tweede keer naar Rusland afreisden (nu zonder Andreas) was het voor een periode van bijna vier maanden. De eerste drie weken verbleven ze in Moskou. De aankomst in Moskou was voor beide reizigers als een thuiskomst. Opnieuw gingen ze op bezoek bij Tolstoi. Wat tegenviel was dat Tolstoi zich niet meer herinnerde dat ze hem vroeger al eens bezocht hadden. Ze maakten er ook een echtelijke ruzie mee.

    Er duiken ook tussen hen problemen op. Rilke krijgt steeds meer angstaanvallen. Voor hun Russische vrienden is het inmiddels duidelijk geworden dat ze op een argeloze wijze de achterstand in Rusland als een origineel en progressief verschijnsel interpreteren. In haar relatie met Rilke voelt Lou zich steeds meer een ziekenzuster.Ze twijfelt er sterk aan dat ze in de toekomst die rol nog kan blijven uitoefenen. Ze gaan nog even op bezoek bij de volksdichter Droshin en dan laat Lou Rainer een tijd achter in St.Petersburg en reist zij alleen verder naar haar familie in Finland. Op die tijdelijke scheiding zal een blijvende scheiding volgen. Rilke heeft veel tijd nodig om dit te verwerken. Hij zal het nooit volledig aanvaarden.

    Na zijn  tweede Ruslandreis leefde hij een tijd in het kunstenaarsdorp Worpswede op uitnodiging van Heinrich Vogeler die hij in Firenze had leren kennen. Vogeler bood hem gastvrijheid aan in zijn huis Barkenhoff. In dit kunstenaarsdorp kwam hij al vroeg onder de indruk van de artistieke bedrijvigheid van de schilders en beeldhouwers die zich daar gevestigd hadden. Naast Vogeler waren dat Paula Becker (1876-1907), haar zuster Milly, de beeldhouwster Clara Westhoff (1878-1954) en Otto Modersohn (1865-1943).

    Op 28 april 1900 huwt Rilke de beeldhouwster Clara Westhoff. Vanaf juni leeft het echtpaar in Westerwede bij Bremen. In september ontstaat het tweede deel van het Stunden-Buch.

    Op 12 december wordt hun enig kind, hun dochter Ruth geboren. Tot einde augustus 1902 blijft Rilke met vrouw en dochter in Westerwede wonen. De financiële toestand van het echtpaar wordt onhoudbaar. Ze zijn verplicht hun huis op te geven en elk hun weg te gaan.

    Het negen jaar oude dochtertje woont eerst bij de moeder en nadien bij haar ouders. Rilke blijft wel contact houden met zijn vrouw en zijn dochter. Hij blijft zich ook voor het beeldhouwkunst van zijn vrouw inzetten en is van haar nooit officieel gescheiden.

    Eind augustus van dat jaar verhuist Rilke naar Parijs. Hij blijft er wonen tot einde juni 1903. Aanvankelijk vergezelt zijn vrouw hem naar de hoofdstad van Frankrijk.

    Zelf meent hij daar alles te kunnen vinden wat voor zijn verdere ontwikkeling als dichter nodig is. Maar het is vooral Rodin, de leermeester van zijn vrouw, die hem aantrekt. Hij wil een monografie aan de beroemde Franse kunstenaar wijden. In weinige weken is de monografie voltooid. Ze verscheen in het voorjaar van 1903. Rilke omschreef ze als een persoonlijk getuigenis van zijn bewondering voor de magistrale kunst van Rodin, vooraleer de grote angst kwam die hem overviel, de angst voor de grootsteden waarvan Parijs het prototype was.

    In 1903 ondernam hij ook talrijke reizen, onder andere naar Rome, Venetië, Firenze, Viareggio, en keerde dan opnieuw naar Parijs terug. Van einde maart tot einde april schrijft hij het derde deel van het Stunden-Buch in Viareggio. De publicaties van dat jaar zijn het Worpsweder Tagebuch en de al vermelde monografie Auguste Rodin.

     

    Van Rodin had hij inmiddels enkele grondregels meegekregen: (1) il faut travailler, rien que travailler; (2) il faut avoir avoir patience, (3) il faut faire des choses. In 1904 woont hij tot juni in Rome. Daarna verblijft hij zes maanden in Denemarken en Zweden. Hij  begint aan de dagboekroman Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge.

     

    Zijn tweede verblijfsperiode in Frankrijk loopt van 12 september 1905 tot 29 juli 1906. Hij gaat op 15 september 1905 in een tuinhuis wonen naast de villa van Rodin, daartoe door de beeldhouwer uitgenodigd. Al na enkele dagen vraagt Rodin hem zijn privé-secretaris te worden. In Meudon schrijft hij een tekst voor een voordracht over Rodin en probeert die uit in Dresden en Praag. Die voordracht wordt toegevoegd aan zijn Rodin-boek.

    In mei wordt hij door Rodin  als secretaris ontslagen. Zogezegd omdat hij een brief beantwoord had die Rodin zelf wou beantwoorden. Hij gaat dan maar in het centrum van Parijs wonen.  In hetzelfde jaar, het jaar waarin ook het begin van de vriendschap met de uitgever Anton Kippenberg en de samenwerking met het Insel Verlag te plaatsen valt, verschijnt Das Stunden-Buch.

    In 1906 is het conflict met Rodin opgelost. Op 14 maart sterft zijn vader. Rilke reist naar Praag. Hij reist nadien voor voordrachten naar Duitsland. Van midden mei woont hij in Parijs in de Rue Cassette. Das Buch der Bilder heeft zo’ n succes dat een tweede oplage gedrukt wordt. In dit jaar bezoekt Rilke met vrouw en kind Vlaanderen en publiceert hij Die Weise von Liebe und Tod des Cornets Christoph Rilke.

     

    In 1907 woont Rilke tussen zijn reizen door weer in de Franse hoofdstad. De herdenkings-tentoonstelling van Cézanne, die hij herhaaldelijk bezoekt, is voor hem een echte openbaring. Hij ontdekt er de nieuwe inzichten die ook voor de vernieuwing van zijn eigen poëtica belangrijk zijn. In december volgt de publicatie van Neue Gedichte.

    Van einde februari tot midden april 1908 woont Rilke op Capri. In november schrijft hij Requiem für eine Freundin, gewijd aan de overleden schilderes Paula Modersohn-Becker en verschijnt Der neuen Gedichte anderer Teil. Tot het einde van het jaar 1909 woont hij in Parijs in de Rue de Varenne. Hij leert er de vorstin Marie von Thurn und Taxis-Hohenlohe kennen. Einde mei reist hij naar de Provence. Ook in Duitsland reist hij rond.

    In april 1910 gaat Rilke in op een uitnodiging van de vorstin Marie von Thurn und Taxis-Hohenlohen om een tijd in het slot Duino te verblijven. Op het einde van hetzelfde jaar reist hij naar El Kantara en Tunis. Zijn enige roman Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge verschijnt.

    Tot midden oktober 1911 woont Rilke opnieuw in Parijs in de Rue Varenne. Van hieruit onderneemt hij reizen naar Napels en naar Egypte. Hij reist ook naar Venetië, Praag, Lautschin, Janowitz, Leipzig , Weimar, Berlijn, Avignon, Ventimiglia en Bologna. Van midden oktober tot midden mei woont hij op het slot Duino.

    Eind januari 1912 schrijft hij de eerste twee Duineser Elegien. Hij ontmoet Eleonora Duse in Venetië en verblijft daar van mei tot midden september. Daarna woont hij tot het begin van oktober opnieuw op het slot Duino. Een reis naar Spanje brengt hem in Toledo, Cordoba en Sevilla. Drukke vertaalarbeid belet hem eigen werk te schrijven. De publicatie van de eerste twee Duineser Elegien kent weinig succes.

    Van januari tot midden februari 1913 verblijft hij in het Spaanse Ronda. Eind februari woont hij in Parijs in de Rue Campagne-Première. Talrijke reizen naar Duitsland volgen. Hij bezoekt Bad Rippoldsau, Göttingen, Leipzig, Weimar, Berlijn, Heiligendamm aan de Oostzee, Hellerau en Krummhübel. Van midden oktober is hij opnieuw in Parijs.

    Het op het slot Duino geschreven Das Marien-Leben verschijnt.

    Tot midden juli 1914 woont Rilke in de Rue Campagne Première. Van april tot mei is hij tussentijds weer op Duino. In mei reist hij naar Venetië, Assisi en Milaan. Eind september woont hij in München in de Finkenstrasse. Midden oktober reist hij naar Frankfurt en Würzburg. Van eind november tot het einde van het jaar woont hij in Berlijn. In het begin van de oorlog ontstaan Die fünf Gesänge. Hij viert daarin de oorlog en sluit zich aan bij de jubelzang die de oorlog verwelkomt als iets dat de wereld zal veranderen. De ontnuchtering volgt al vlug. Al in oktober heeft hij het over de oorlog als over een beproeving. Zelf kon hij door de oorlogsomstandigheden niet terug naar Parijs. Daar werden zijn achtergelaten bezittingen in beslag genomen. Het grootste deel van de oorlogsjaren verbleef hij in München.

    In 1915 werd hij opgeroepen voor militaire dienst. Aanvankelijk was hij afgekeurd. Maar na een nieuwe keuring wordt hij geschikt bevonden voor de legerdienst. Drie weken lang wordt hij voor de velddienst opgeleid. Bij een oefening valt hij flauw en wordt hij afgevoerd naar het K.U.K. oorlogsarchief te Wenen en daar te werk gesteld. Veel vrienden zetten zich voor hem in. Zij wijzen op zijn roem als dichter, de te verwachten creatieve inzet waartoe hij in staat is, zijn leeftijd en zijn zwakke gezondheid. Door hun toedoen kon hij aan de wapendienst en het recrutengezwoeg ontsnappen. Hij hoefde niet meer in en barak te slapen, maar kon in een hotel logeren in Hietzing. Van 1914 tot 1916 had hij inmiddels een stormachtige affaire met de schilderes Loulou Albert-Lasard. Tot 1917 zal de inspiratie uitblijven. Zijn literaire productie ligt volledig stil. Hij wijdt zich wel aan vertaalwerk.

    In juni 1916 wordt hij definitief ontslagen uit militaire dienst. Na zijn ontslag keert hij terug naar zijn woning in München, Daar blijft hij in 1917 en 1918 wonen. De contacten met de nieuwe dichtersgeneratie overlappen voor een deel de talrijke relaties die Rilke na het einde van zijn liefdesaffaire met Lulu, met jonge vrouwen heeft.

    Na de oorlog koesterde Rilke plannen om uit Duistland te verdwijnen. Maar hij had nog maar een provisorische pas bij het uiteenvallen van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie. En hij had moeilijkheden om een visum voor het buitenland te krijgen. In de jaren 1918 en 1919 was hij sympathisant van de republikeinse en vooruitstrevend ingestelde krachten.Voor een partijganger van links die hij toen was, was er geen plaats meer voor hem in Duitsland.

    Er werd zelfs in zijn woning een huiszoeking gehouden. Hij reist voor een reeks voordrachten van juni tot december 1919 naar Zwitserland en keert na dit tournee niet meer naar Duitsland terug. Rilkes entree in Zwitserland zou minder aangenaam zijn verlopen als, zoals het toeval wilde, hem daarbij niet twee knappe jonge vrouwen behulpzaam waren geweest. In die periode maakt Rilke een paar jaren van rusteloze omzwervingen mee.

     

    Pas in 1921 vond hij in de middeleeuwse slottoren van Muzot, in de nabijheid van Sierre in het kanton Wallis een woning die een mecenas, Werner Reinhart, eerst voor hem huurde en daarna voor hem kocht. Deze toren wordt voor de nog resterende jaren zijn uiteindelijke Heimat.

    Het jaar 1922 wordt een literair zeer vruchtbaar jaar. In een roes voltooit hij de meeste Duineser Elegien tussen 7 februari en 14 februari. Tussen 2 februari en 23 februari schrijft hij de Sonette an Orpheus. Hij schrijft ook de Brief des jungen Arbeiters  en vertaalt gedichten van Valéry.

     

    In 1919 had Rilke al klachten over zijn wankele gezondheid.Vanaf 1923 kent hij ernstige gezondheidsproblemen. Van midden augustus tot midden september wordt hij in het sanatorium Schöneck verzorgd. In december 1923 tot eind januari van het daaropvolgende jaar verblijft hij in het sanatorium Valmont-sur-Territet aan het meer van Genève. Nog in dat jaar verschijnen Duineser Elegien en Sonette an Orpheus.

    Tussen 1923 en 1926 schrijft Rilke nog talrijke, niet in aparte bundels opgenomen gedichten Duitstalige zoals ‘Gong’ en ‘Mausoleum’ en een omvangrijk aantal Franstalige gedichten. Hij maakt in 1924 autoreizen door Zwitserland. In 1925 reist hij nog een laatste keer naar Parijs en blijft daar van januari tot augustus. Eind augustus bezoekt hij Milaan. Dan gaat hij opnieuw naar zijn slottoren in Muzot. In december laat hij zich nog eens verzorgen in het sanatorium van Valmont.

    In 1926 verschijnen Vergers en Les Quatrains Valaisans. Tot einde mei blijft hij in het sanatorium. Pas nu valt de diagnose: leukemie. Rilke bezoekt een laatste keer Vevey, Lausanne en Sierre. In december moet hij opnieuw naar het sanatorium. Op 13 december schrijft hij een afscheidsbrief aan zijn grote geliefde Lou Andreas-Salomé. Hij eindigt die brief met een in het Russisch geschreven afscheidsgroet, die in het Duits vertaald betekent:’Leb wohl, meine Liebe. Op 29 december, ’s morgens, sterft Rainer Maria Rilke  Hij werd eenenvijftig jaar. Op 2 januari werd hij begraven op het kerkhof van Raron. Op zijn grafsteen staat onder zijn naam:

    ROSE, OH REINER WIDERSPRUCH

                                                          LUST,

    NIEMANDES SCHLAF ZU SEIN

                                   UNTER SOVIEL

    LIDERN.

     

     

     

     

     

    Zijn lyrisch werk

     

     

    Al bevat het jeugdwerk van Rilke ( Leben und Lieder (1894), (Larenopfer (1895), Traumgekrönt  (1896), Advent (1897 en Mir zu Feier (1897) enkele kiemen, motieven en thema’s die ook later voor zijn dichterlijke ontwikkeling van betekenis zijn geweest, het is kwalitatief niet zo indrukwekkend dat er voor deze bloemlezing uitdrukkelijk moet worden op ingegaan. Er blijkt ongetwijfeld een zekere begaafdheid en handigheid uit, maar er zijn teveel invloeden van Heine, van tal van Jugendstildichters en van de ‘Gartenlaubelyrik’van zijn tijd om er een belangrijk eigen dichterschap van hoog niveau in te zien.

     

    De eerste belangrijke bundel die hier een afzonderlijke bespreking wettigt, is Das Stunden-

    Buch (1905).

    Ik behandel het voor Das Buch der Bilder (1902) omdat het eerste deel van Das Stunden-Buch al vroeger circuleerde onder de titel Gebete. Ofschoon het meestal niet om gebeden ging in de letterlijke betekenis van het woord, wijst de titel alleszins op een nieuwe wending naar het religieuze. Toen hij 18 jaar oud was, was het duidelijk geworden hoe verwoestend de invloed van zijn bigotte moeder geweest was. Hij had toen bij wijze van ‘geloofsbekentenis’ een antireligieus gedicht geschreven dat er niet om loog.Hij verzette zich daarin niet alleen tegen het christendom van zijn ouders. Zowel de Drievuldigheidsgedachte, het verlossingsgeloof, het Laatste Oordeel als de geringschatting van het aardse ten gunste van het hemelse werden daar spottend afgewezen. Hij had in die tijd niet alleen afstand genomen van zijn katholieke opvoeding, maar zelfs anti-Christus gedichten geschreven, waarin hij de godheid van Christus loochende en Christus liet twijfelen aan het bestaan van de Vader. Het contrast tussen deze teksten en de geëxalteerde en van wervelende metaforen voorziene lyriek van wat later het eerste deel zou zijn van Das Stunden-Buch is enorm. Wat was er intussen gebeurd? Een reis naar Italië en de  daarop volgende reis naar Rusland hadden voor een overweldigende, nieuwe religieuze ervaring en een nieuw godsbegrip gezorgd.

    In het eerste deel van Das Stunden-Buch, ‘Van het monnikenleven’, komt niet de dichter zelf rechtstreeks aan het woord. Het valt op dat de ikfiguur die tot God spreekt of mediteert, een iconen schilderende monnik is die in een soort rollenspel het woord neemt en tevens spreekbuis van Rilke is. Literair is hierbij belangrijk dat men dit procédé kan zien als een eerste poging van Rilke om de vroegere gevoelsuitstortingen van zijn jeugdlyriek in te ruilen voor een meer op de worsteling met de zingeving van de werkelijkheidservaring gerichte lyriek.

    Het is het begin van een evolutie die ik ooit samenvattend:’van de woorden en (naar) de dingen’ heb genoemd.Dit laat ons toe de bundel als een draaischijf in de evolutie te zien die de dichter zou meemaken.Is het daarom wellicht dat Rilke ooit Das Stunden-Buch een van zijn ‘ondateerbare werken’ noemde?

    Sommige critici hebben gemeend in het procédé van het rollenspel de manier te zien waarmee Rilke met religieuze beelden en metaforen een Jugendstil-waaier openvouwde, waarachter hij zijn eigenlijke opvattingen kon verbergen. Aandachtige lectuur leert echter dat hier meer gebeurt. De prototypische figuur van de monnik geeft in velerlei opzichten de artistieke en religieuze ervaringen van Rilke nauwelijks vervormd door.

    In het allereerste gedicht uit dit deel is het uur dat de klok met een metalen slag aankondigt, voor de monnik een kairos-gevoel. Een ja-voel. Het gevoel dat hij de wereld aankan. Dat hij de dag kan grijpen.Voor de ontdekking van de kairos is niets te klein, nu het om een icoon gaat die hij schildert in de hoop dat deze ergens een ziel ’losmaakt en bevrijdt’.

    De God van de ikfiguur is een duistere God. Het geloof in de duistere God maakt dat de monnik ‘de donkere uren van zijn wezen’ liefheeft. Dat hij houdt van de donkerte waaruit hij stamt, van de donkerte die alles bijhoudt. Gelijklopend daarmee is ook zijn liefde voor de stilte, want door de stilte kan men ‘de grenslijn bereiken waarachter men, als was het maar een glimlach lang’, God met al wat leeft’ kan delen.

    Tegenover de duisternis en de stilte, die staat voor de transcendentie van God, komen vanzelfsprekend ook antropomorfische beelden van God voor die hem leren kennen als de nabije, de immanente.

    God wordt bovendien voorgesteld als een wordende en groeiende God. Rilke anticipeert hierbij op iets wat dicht in de buurt komt van bepaalde aspecten van de theologie van Teilhard de Chardin en de hedendaagse procestheologie. De kunstenaars hebben bij dit worden en groeien een bijzondere taak. ‘Gewone gelovigen hebben genoeg aan hun godsdienst.’ Kunstenaars hebben de mogelijkheid om in hun werk God te representeren. Ze kunnen God uit het duister laten treden. Zijn handelen en zijn wetten zichtbaar maken. Die scheppende taak van de kunstenaar die God representeert, en dus ook in de sfeer komt van de representatietheorie van Harry Kuitert, al ziet deze de representatie als een taak van de mens überhaupt.

     In het tweede deel, ‘Van de bedevaart’, wordt de monnik die zijn kunst in dienst stelde van God, vervangen door de pelgrim. Hier is heel wat veranderd. De positieve, harmoniserende beelden waarin God in het eerste deel benaderd werden, krijgen negatieve bijkleuren. Zo krijgt de nacht die zo positief werd geduid, bijkleuringen van bedreiging, waanzin en angst.

    In het eerste deel was een grote eenheid van kunst en leven. Nu lijkt die verstoord. In een gedicht waarin de biddende monnik opnieuw even wordt opgevoerd, noemt deze ikfiguur, die nu  zwerver en waarnemer is geworden zich ‘het huis na de brand’. En hij voegt eraan toe:’een huis waarin slechts moordenaars overnachten’.

    In dit tweede deel treedt vooral het thema van het zoeken, het pelgrimeren naar God, op de voorgrond.  Wat men aan beelden van God vindt, is steeds iets voorlopigs, iets dat in latere momenten door nieuwe beelden vervangen kan worden. De articulaties van de gebeden en de liederen worden steeds meer dingen die men om hun onvolkomenheid moet achterlaten op de weg.

    Ofschoon God hier ook wordt gezien als een verborgen wetmatigheid, als de wet van de vader, wordt de relatie vader - zoon, anders dan in de traditionele christelijke theologie, omgekeerd. De zoon wordt in de creatieve act van het dichterschap die God tegenwoordig stelt, zelf de vader. Bij de parabel van de verloren zoon wordt de vraag gesteld of God de vader of de zoon van de mensen is. Er vallen woorden als ’Ich liebe dich wie einen lieben Sohn, /der mich verlassen hat als Kind’.

    Het derde deel van Das Stunden-Buch,’Van de armoede en de dood’, draagt de sporen van de als noodlottig en ellendig ervaren grootstad Parijs, waar mensen lelijke levens leiden, waar men noch de ware armoede, noch de ware rijkdom kent en mensen een vreemde, oneigenlijke dood sterven, een dood die niet de vrucht is die in hun leven is gerijpt. De weidse vlakten van Rusland en Worpswede zijn ver weg.

    In de vervreemdende en gekwelde hoofdstad Parijs heeft Rilke God anders leren ontdekken. Als diegene die zichtbaar wordt in mensen en dingen waarvan de innerlijke ruimte door persoonlijke inzet of door noodzaak (wat de dingen betreft) de glans van de ware armoede en het recht op een eigen dood omvat.

    De aandacht van de dichter verschuift van de duistere God naar de levenshouding die van ware armoede getuigt. God is helemaal naar het diesseits gehaald. Centraal staat, zoals Van Ingen zegt ’dat dit onbestemde wezen, dat nooit geheel te omvatten en te kennen is, (…) hier op aarde, in de dingen en in de mensen‘ te vinden is.

    God zelf wordt nu bezongen als de ware arme. Hij kan slechts aan het licht komen in mensen die waarlijk arm zijn, die de glans van de ware armoede uitstralen. De aandacht van Rilke verschuift naar de niet verkoopbare kunst van mensen die uit noodzaak scheppen en naar alle echte armen. Het lijkt niet ongepast bij de ware armoede waarvan Rilke gewaagt, aan de Bergrede te denken. Wie echt arm is, wie geen bezit claimt, is in staat zijn eigen dood te sterven. De ware arme voelt zich in zijn onthechting een vreemde in de wereld.

    Zo’ n uitstraling had de mens Franciscus van Assisi. Het is niet toevallig dat de heilige Franciscus op het einde van Das Stunden-Buch zo uitvoerig en schitterend gehuldigd wordt. Hij belichaamt als monnik, pelgrim en dichter van het Zonnelied de drie  hoofdactoren van het rollenspel die in de bundel centraal staan, en meteen ook de ware armoede en de eigen vruchtbare dood.

    Men heeft Rilke ervan beschuldigd met Das Stunden-Buch een pseudo-religieus boek geschreven te hebben waarin het gebruik van de theologia negativa en de traditionele metaforen van de religieuze poëzie slechts een voorwendsel was om de diviniserende kracht van de kunst te verheerlijken. In het licht van moderne theologische strekkingen is duidelijk geworden dat hij bepaalde aspecten van de godsbeelden zoals die bij Teilhard de Chardin, de procestheologie en Harry Kuitert werden geschetst, op een eigenzinnige manier heeft geanticipeerd. Dat hij meteen een persoonlijke, geen theologische systematiek of macht beogende kunstreligie in nuce ontwikkelde, is aardig meegenomen.

     

    Aan Das Buch der Bilder, de titel herinnert aan Heines Das Buch der Lieder, heeft Rilke lang gewerkt. De 45 gedichten van het eerste boek zijn ontstaan tussen 29 september 1897 en 7 november 1901. De eerste uitgave dateert van 1902. In 1906 verscheen een sterk vermeerderde uiteindelijke uitgave, die hij voorbereidde toen hij secretaris was van Rodin. Ofschoon enkele gedichten nog de sporen draagt van de ik-lyriek die eigen gevoelens wilde vertolken, wou Rilke in deze bundel vooral gestalten creëren die losstaan van zijn persoonlijke gevoelswereld. Er ontstaat een breder spectrum van waarnemingen en inlevingsprocessen, ook een breder veld van dichtvormen. Rilke wil gevoelens objectiveren in waargenomen figuren die hij scherp en realistisch waargeeft. Hij wil meer vates worden, ziener zijn van de werkelijkheid in al haar gestalten. Het waarnemen heeft een nieuwe functie gekregen. Sommige critici vinden dat Das Buch der Bilder de afsluiting is van de eerste periode van Rilkes schrijverschap. Anderen spreken liever over een doorbraak naar een nieuwe manier van dichten. Zij beroepen zich dan vooral op de cyclus ‘Die Stimmen’. De gestalten die daar opgeroepen worden, de bedelaar, de blinde, de dronkaard, de zelfmoordenaar, de weduwe, de idioot, de wees, de dwerg, de melaatse, zij krijgen geen rollenspel opgedrongen. Zij worden in hun eigenheid getekend. Nuchter en toch met een groot inlevingsvermogen. Het ik waarover gezongen wordt speelt zichzelf met al de ellende, de eenzaamheid en de wanhoop en de troosteloosheid die hem of haar kenmerkt. En dichter maakt zichtbaar wat hen beweegt, wat hun leed is.

    Maar ook de engelen, de heiligen, de ridders, de Drie Koningen, de martelaressen, de kinderen, de vormelingen, de man op de Pont du Carrousel, de buurman, de zanger in dienst van het vorstenkind, krijgen hun eigen gestalte. Bovendien wordt ook gepeild naar wat de plastische voorstelling of een algemenere ervaring kan zijn van het Laatste Oordeel, de verkondiging, het avondmaal, de herfst, de muziek, de herfstdag en de storm. Ook in deze gedichten heeft Rilke zijn waarneming van de werkelijkheid vernieuwd en de weg geopend naar wat later de Dinggedichte zullen worden.

    Was de invloed van Rodin al goed merkbaar in Das Buch der Bilder, in Neue Gedichte wordt hij nog zichtbaarder. De titel van de bundel was door de uitgever gekozen, maar de dichter was er zich wel degelijk van bewust dat deze teksten iets nieuws betekenden in zijn evolutie als lyricus en stemde met de keuze van de uitgever in.

    De bundel Neue Gedichte ( afgezien van ‘De Panther’, het gedicht dat al op 5 en 6 november 1902 werd geschreven, en acht in 1907 op Capri ontstane gedichten) kwamen in Parijs en Meudon tot stand tussen 1903 en 1907.

    Der neuen Gedichte anderer Teil werd alweer hoofdzakelijk in Parijs samengesteld en wel tussen 31 juli 1907 en 2 augustus 1908.

    In de Neue Gedichte hebben wij te maken met de voor die periode typische overgang naar de dinggedichten. Bij een dinggedicht staat een object, een monument, een dier, een plant een handeling of een situatie centraal. Dit alles moet zo omschreven worden dat de lezer precies voor ogen staat wat de aard van dit verschijnsel is. Men kan het zien als een dichterlijk equivalent van een sculptuur van Rodin. Als de eindterm van een proces waarbij het zien of het horen centraal staat. Men zou het ook een in poëtische taalstructuren omgezette vorm van een objectiverende ervaring kunnen noemen. Het kunstding dat het dinggedicht is, heeft een hogere werkelijkheidsgraad dan het reële ding. Naast de invloed van Rodin merkt men hier ook de invloed van het werk van Cézanne.

    Cézannes werk helpt Rilke om de werkelijkheid met andere ogen te zien. In Cezannes kleurbehandeling ziet hij bijvoorbeeld de volkomen vertaling van het voorwerp in zijn schilderkunstig equivalent. Het dinggedicht is meer dan een kopie of een weerspiegeling van de werkelijkheid en wordt gekenmerkt door een indringende inlevingskracht.

    Over welke dingen gaat het hier? Men moet het woord ding dus in zijn breedste betekenis opvatten.Het gaat inderdaad niet alleen om voorwerpen, ook om dieren (dolfijnen, een gazel, de panter) en zelfs om figuren al of niet aan de mythologie (Orpheus) of aan het Oude of Nieuwe Testament ontleend (Jonathan, Saul, Jeremia, Absalom, Esther, Adam en Eva of Christus, Maria of Magdalena). Het kan om historische figuren gaan zoals de Egyptische Maria. Het kan om monumenten gaan of fonteinen, om een bed , een berg ,een landschap,  een park of een carrousel, over situaties en planten, een roze hortensia bijvoorbeeld, maar ook om een melaatse koning, de koning van Münster, een late herfst in Venetië, Don Juan als kind, en de verheerlijkte Boeddha.

    Typisch voor een dinggedicht is dat het lyrische subject zoveel mogelijk buiten het gedicht gehouden wordt. Men zoekt er naar het wezen van wat de dichter wil tonen. En daarom worden alle dingen bezield met psychische ladingen die het wezenlijke onthullen zonder dat de dichter er zijn eigen subjectieve gevoeligheid aan toevoegt.

     

    Das Marien-Leben neemt in Rilkes oeuvre een aparte plaats in. Hij schreef die kleine bundel die slechts één cyclus bevat van 13 gedichten in 1912 op het kasteel Duino. De bundel ontstond in dezelfde tijd als de eerste en de tweede Duineser elegie. Uiterlijk gezien gaat het om Bijbelse, al of niet apocriefe, taferelen uit de levensloop van Maria, de moeder van Jezus. En gegevens uit de christelijke schilderkunst (onder meer van Titiaan en Tintoretto) spelen een niet te verwaarlozen rol. Als bron van inspiratie heeft de auteur zelf het Schilderboek van de Athosberg vermeld. Maar wat met deze gegevens gebeurt is meestal een poging om ze zo te bewerken dat zij met de nieuwe, eigenzinnige religieuze inzichten van Rilke te verzoenen zijn. Zo krijgt het optreden van de engel bij de ‘De Boodschap aan Maria’ een onevenredige aandacht vergeleken bij de inhoud van de boodschap zelf. Ook de reactie van Maria komt nauwelijks aan bod. Het is hem blijkbaar alleen om het schrikwekkende van de engel te doen waarover hij het in de eerste Duineser elegie zal hebben. De engel die ‘Jozefs argwaan’ in het gelijknamige gedicht moet opvangen, is niet de engel uit de droom van Mattheus, maar een schrikwekkende verschijning die een hard dispuut met Jozef aangaat. Bij elke afwijking of transformatie van het christelijke verhaal wordt duidelijk hoe de auteur altijd weer de aanwezigheid van God in het aardse vertolkt dat onzichtbaar zal herrijzen. Al bij al is de bundel een nevenproductie die sterk aanleunt bij de afwijzing van Jezus als middelaar tussen hem en God, en meteen een meditatie over de manier waarop het diesseits tot onzichtbare eeuwigheid kan worden getransformeerd .

     

    Na de publicatie van Neue Gedichte volgt een periode waarin Rilke nauwelijks lyrisch productief is. Vooral tijdens en na de Eerste Wereldoorlog laat de inspiratie op zich wachten.

    In die tussentijd is hij, meer dan vroeger nog, een rusteloze zwerver. Die omzwervingen zullen duren tot 1921. Pas in 1922 zullen nieuwe golven van inspiratie hem verrassen en overweldigen. Tussen 2 februari en 23 februari schrijft hij in twee golven Die Sonette an Orpheus . Eigenlijk wou hij zich in die tijd helemaal wijden aan het voltooien van de bundel Duineser Elegien. Maar tijdens die pogingen om door te werken aan de Duineser Elegien, komen nieuwe inspiratiegolven voor de sonnetten er als het ware als een geschenk bij. De eerste golf levert 28 gedichten op, de tweede 29. Een grote diversiteit van onderwerpen en thema’s wordt aangesneden.

    De grootheid en de zwakheid van het menselijke avontuur, de aversie voor het mechanische van de moderne wereld, de voortdurende veranderingen, weerspiegelingen en metamorfosen die de dichter naar het voorbeeld van de mythische Orpheus in de zinnelijke en geestelijke wereld waarneemt en huldigt. Want het is Orpheus die door zijn zangen de eenheid van dood en leven zichtbaar maakt. Die de overgangen zingend roemt. Die het gezang tot Dasein maakt. Het is de taal die de werkelijkheid verandert. De droom dat men de werkelijkheid tot op de grens van het onzegbare met woorden kan bezweren, werkt het vertrouwen in de hand, waarvoor O


    Categorie:Work in Progress
    10-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rainer Maria RILKE: Sonnet I, XII, XV(II),XVIII. XXII, XXV,XXIX

    Rainer Maria Rilke                                                     

    Sonnet I

     

    Daar steeg een boom. O zuiver  overstijgen!

    O Orfeus zingt!  O hoge boom in ’t oor!

    En alles zweeg. Maar zelf in het verzwijgen

    drong nieuw begin, wenken en wenden door.

     

    Dieren van stilte kwamen uit het klare,

    ontsloten  bos van leger, hol of nest,

    en weldra bleek het dat zij niet als list

    en niet uit angst zo ingetogen waren,

     

    maar van het horen. Geschreeuw, geroep, gebrom:

    ’t Scheen in hun hart gering. Er waar zo-even

    nauwelijks een hut was om dit op te vangen,

     

    een schuilplaats voor hun donkerste verlangen,

    een toegangsdeur waarvan de posten beven, -

    schiep gij  in hun gehoor een heiligdom.

     

    Uit: Sonette an Orpheus.  ©Vert.: Piet Thomas

     

    Sonnet XII

    Geloofd de geest die ons verbinden mag!

    Want, echt, wij leven allen in figuren.

    En met hun kleine passen gaan de uren

    aan ons voorbij, naast onze eigenlijke dag.

     

    Ook zonder onze  ware plaats te kennen,

    stamt onze arbeid uit een vast verband.

    En de antennen voelen de antennen

    en ook de lege verte draagt en spant…

     

    Volkomen spanning. O muziek  van krachten!

    Is door het werk dat men niet achtte,

    niet elke storing van je afgewend?

     

    Hoezeer de boer ook zorgt of zich vermoeit,

    daar waar het zaad in zomers openbloeit,

    volstaat zijn arbeid. De aarde schenkt .

     

     Uit: Sonette an Orpheus . © Vert.: Piet Thomas

     

    Sonnet XV (II)

     

    Mond van de bron, jij gevende, jij mond

    die  eindeloos het ene, reine preekt,

    jij voor het stromend aangezicht der beek

    marmeren masker. En op de achtergrond

     

    de herkomst van de aquaducten. Ver aan

    de graven  voorbij vanuit de Apennijnse flank

    dragen ze je jouw spreken aan, dat aan

    het oude zwart dat aan je kinbaard hangt,

     

    zich neer laat vallen in de schaal daarvoor.

    Dit is het slapend en het rustend oor,

    Het oor van marmer waar men steeds in spreekt.

     

    Een oor der aarde. Slechts in zichzelf alleen

    Praat zij aldus. En als je er geen kruik in steekt,

    dan is het haar of jij haar onderbreekt.

     

     Uit: Sonette an Orpheus. ©Vert.: Piet Thomas

     

    Sonnet XVIII

     

    Hoor je het nieuwe, heer,

    dreunen en rijzen?

    Mocht nu de bode

    komen om het te prijzen.

     

    Het laat geen horen heel,

    het razend verdoven,

    maar het machinedeel

    wil men nu loven.

     

    Ziedaar, de machine:

    hoe ze wentelt en wreekt,

    hoe ze verminkt en breekt

     

    Heeft ze uit ons ook kracht,

    laat haar dan onbedacht

    zwoegen en dienen.

     

    Uit: Sonette an Orpheus . © Vert.: Piet Thomas

     

    Sonnet XXII

     

    Wij zijn de drijvenden.

    Maar de stap van de tijd

    neemt hem als kleinigheid 

    op in het blijvende.

     

    Ja, al het ijlende

    ’t glijdt in vergetelheid;

    pas  het verwijlende

    is wat ons inwijdt.

     

    Knapen, vat moed,

    Zoek niet in snelheidszucht

    heil of in oefenvlucht.

     

    Alles in evenwicht:

    donker en zonlicht,

    bloemen en boek.

     

    Uit: Sonette an Orpheus . © Vert.: Piet Thomas

     

    Sonnet  XXV

     

    Jou echter wil ik nu, die ik kende als vreemde

    bloem  waarvan ik de naam niet weet.

    Nog eens je gedenken, hun tonen, ontheemde,

    mooie vriendin van de niet te beheersen kreet.

     

    Eerst danseres, die plots,  haar

    inhield, alsof men haar jeugd in brons goot;

    droef en aandachtig -. Maar dankzij een hogere macht

    viel haar muziek in het vernieuwde hart in nood.

     

    Dicht was de ziekte. Al door de schaduw bevracht,

    stuwde haar donkerder bloed, als vluchtig verdacht

    stroomde het naar zijn natuurlijke lente voort.

     

    Steeds weer opnieuw, door donker en val onderbroken,

    glansde  de aarde. Tot het na gruwelijk poken

    binnenliep in de  wijd open troostloze poort.

     

    Uit: Sonette an Orpheus. © Vert.: Piet Thomas


    Sonnet XXIX  (II)

     

    Stille vriend van vele verten, voel

    hoe je adem ruimte nog vergroot.

    In ’t gebinte van de donkere klokkenstoel

    laat je horen. Wat je kwelt en stoot

     

    wordt nu een krachtig voer bevonden.

    Laat  de verandering je in – en uitgang zijn.

    Wat sloeg in jou de diepste wonden?

    En is jouw drinken bitter, word dan wijn.

     

    Wees in die nacht uit overmaat

    de tovermacht op ’t kruispunt van je zinnen,

    en rijf een zeldzame ontmoeting binnen.

     

    En als het aardse jou totaal vergat,

    Zeg tot de stille aarde dan: ik ren.

    Spreek tot het vlugge water, zeg: ik ben.

     Uit: Sonette an Orpheus .   © Vert.: Piet Thomas

     


    Categorie:Work in Progress
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rainer Maria Rilke : (Uit: Das Stunden-Buch ) (1) Was ik opgegroeid waar ergens (2) De bleke knaap Abel spreekt:(3)Dat iemand je eens gewild heeft (4)Jij ziet , ik wil veel.(5)Stem van een jonge broeder(6)Zie God, er komt een nieuweling aan Je bouwen

    Rainer Maria Rilke 


    Stundenbuch.jpg

     1.        

    Was ik opgegroeid waar ergens

    lichtere dagen zijn en slanke uren,

    ik had voor jou een heel groot feest  bedacht,

    mijn handen hielden

     je niet zo vast

    als ze je vaker houden, bang en hard.

     

    Daar had ik het gewaagd jou weg te geven,

    jij grenzeloze tegenwoordigheid.

    Als een bal

    had ik jou met onstuimige vreugde

    weggeslingerd, zodat iemand

    met opgeheven handen naar jou toe zou springen

    en je val zou stuiten,

    jij ding der dingen.

     

    Ik had je als een degen gepolijst

    tot je tintelend blonk.

    Met een ring van het fijnste goud

    liet ik jouw vuur bezetten,

    vuur dat me zou worden toegewuifd

    over de blankste hand.

     

    Ik had je geschilderd: niet op de wand

    maar op de hemel van rand tot rand,

    ik had je de vorm gegeven die een reus

    je zou geven: van een berg, een brand,

    een simoen die groeit uit woestijnzand –

     

    of

    het kan zijn

    dat ik je op een dag

    al gevonden had…

                                   Mijn vrienden zijn ver,

    nauwelijks hoor ik nog de echo van hun lach;

    en jij  - je bent uit het nest gevallen –

    en een vogeltje met gele klauwen

    en met grote ogen, en ik heb met jou te doen.

    (Mijn hand is voor jou veel te breed.)

    Ik haal met mijn vinger een drop uit de bron

    en ik voel jouw hart en het mijne kloppen

    van angst allebei.

    (Uit: Das Stunden-Buch )

    © Vert.: Piet Thomas

    2.

    De bleke knaap Abel spreekt:

     

    Ik ben niet. Mijn ogen hebben niet gezien

    wat mijn broer mij heeft aangedaan.

    Hij haalde uit mijn beide ogen het licht,

    verborg het met zijn gezicht.

    Nu is hij alleen.

    Ik denk:  hij moet ergens nog zijn.

    Geen mens doet hem aan wat hij mij heeft misdaan.

    Allen hebben mijn weg gevolgd.

    Allen tarten zijn toorn.

    Allen gaan ze aan hem verloren.

     

    Ik geloof dat mijn grote broer waakt

    als een gericht.

    Aan mij heeft  de nacht gedacht;

    aan hem niet.        

    (Uit: Das Stunden-Buch )

    © Vert.: Piet Thomas

    3.

    Dat iemand je eens gewild heeft,

    ik weet het, brengt mee dat wij jou mogen willen.

    Indien ook wij alle dieptes verwierpen

    en geen mens meer mag graven

    naar goud dat in bergen verborgen ligt,

    brengt  eens de vloed aan ’t licht

    die in de stilte

    van goudstenen leeft,

    de volle.

     

    Ook als we niet willen:

    God rijpt.

    (Uit: Das Stunden-Buch )

    © Vert.: Piet Thomas

     4.

    Jij ziet , ik wil veel.

    Wellicht wil ik alles:

    Het duister van elke oneindige val,

    van ieder sidderend lichtspel het stijgen.

     

    Velen leven en willen niets,

    en zijn met de gladde gevoelens

     van hun eigen lichtvaardig oordeel

    behaaglijk geadeld.

     

    Maar Jij bent blij met elk gezicht

    dat dient en dorstig is.

     

    Blij met wie Je gebruiken

    als een gereedschap.

     

    Nog ben Je niet koud en het is niet te laat

    Om in jouw wordende diepten te duiken

    waar zich het leven rustig verraadt.

    (Uit: Das Stunden-Buch )

    © Vert.: Piet Thomas

     

    5.

    Stem van een jonge broeder

     

    Ik vloei weg, ik vloei weg

    als zand dat door vingers glijdt.

    Opeens ontwaken al mijn zinnen

    die alle anders dorstig zijn.

    Wel op honderd plaatsen

    voel ik zwellingen en pijn.

     

    Maar vooral  in het diepst van mijn hart.

     

    Ik wou wel sterven. Laat mij alleen.

    ‘k Geloof dat het mij zal lukken

    zo bang te zijn

    dat mijn polsen open springen. 

    (Uit: Das Stunden-Buch )

    © Vert.: Piet Thomas

    6.

    Zie God, er komt een nieuweling aan Je bouwen

    die gisteren nog een knaap was; door vrouwen

    zijn z’n handen nog bijeengevoegd

    tot vouwwerk dat al half gelogen is.

    De rechter wil al van de linker weg

    om af te weren of te wenken

    en aan een arm alleen te zijn.

     

    Gisteren nog was het voorhoofd als een

    door dagen in een beek geslepen steen,

    dagen niets meer dan het geweld van golven

    niets anders vragend dan het beeld te dragen

    van luchten die toevallig overdrijven.

    Vandaag

    legt de geschiedenis het voor

    aan een onverbiddelijk gerecht,

    waarvan het vonnis haar verzwelgt.

     

    Ruimte ontstaat op een nieuw gezicht.

    Voor dit licht was er geen licht.

    En als nog nooit begint jouw boek. 

    (Uit: Das Stunden-Buch )

    © Vert.: Piet Thomas




    Categorie:Work in Progress
    09-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.7. Wie de vele onzinnigheden van zijn leven; 8. Al wie jou zoeken, verzoeken je.

    7.

    Wie de vele onzinnigheden  van zijn leven

    verzoent en dankbaar  vat in een embleem,

    die jaagt

     de klagenden uit het paleis,

    wordt anders feestelijk, en Jij bent de gast

    die hij op zachte avonden ontvangt.

     

    Jij bent de tweede van zijn eenzaamheid,

    Het rustig midden van zijn monologen;

    en elke kring om Jou getrokken,

    verwijdert zijn kompas uit de tijd. 

    (Uit: Das Stunden-Buch )

    © Vert.: Piet Thomas

    8.

    Al wie jou zoeken, verzoeken je.

    En wie je zo vinden, binden je

    aan beeld en gebaar.   

    Ik echter wil je begrijpen

    zoals de aarde begrijpt;

    met mijn rijpen

    rijpt  jouw rijk.


    Ik wil van jou geen ijdelheid

    die jou bewijst.

    Ik weet dat de tijd

    anders heet

    dan jij.


    Bedenk maar geen wonder voor mij

    maar geef jouw wetten de kracht

    die van geslacht tot geslacht

    zichtbaarder wordt.

    © Vert.: Piet Thomas


    Al wie jou zoeken, verzoeken je.

    En wie je zo vinden, binden je

    aan beeld en gebaar.   

    Ik echter wil je begrijpen

    zoals de aarde begrijpt;

    met mijn rijpen

    rijpt  jouw rijk.

     

    Ik wil van jou geen ijdelheid

    die jou bewijst.

    Ik weet dat de tijd

    anders heet

    dan jij.

     

    Bedenk maar geen wonder voor mij

    maar geef jouw wetten de kracht

    die van geslacht tot geslacht

    zichtbaarder wordt.

    (Uit: Das Stunden-Buch )

    © Vert.: Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    08-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Work in progress. R.M. Rilke. (1)Weet jij nog van die heiligen, o Heer?(2) Doodservaring (3) Het Carrousel

    RAINER MARIA RILKE


    Rainer Maria Rilke

    1.

    Weet jij nog van die heiligen, o Heer?

     R.M.Rilke

    Zij vonden zelfs gesloten kloostercellen

    te dicht nog bij gelach en bij gehuil.

    Diep in de aarde groeven zij zich in.

     

    En elk van hen blies met zijn licht

    het beetje lucht uit in zijn graf,

    vergat zijn leeftijd en zijn aangezicht

    en leefde als een raamloos huis

    en stierf niet meer, als was hij lang al dood.

     

    Zij lazen zelden; alles was verdord,

    als was de vorst in ieder boek gekropen,

    gelijk hun pij los neerhing om hun knoken,

    zo droop de zin ook af van ieder woord.

    Niet langer spraken zij nog met elkaar

    nu zij zich in de zwarte gangen waanden,

    hun lange haren lieten zij maar hangen

    niemand die van zijn buurman wist

    of die niet staande stierf.

                                     In een ronde kamer

    waar zilverlampen zich met olie voedden,

    vergaderden wel eens de kameraden

    voor gouden deuren als voor gouden tuinen

    en staarden ze wantrouwend naar de droom

    en ruisten heel stil met hun lange baarden.

     

    Hun leven was als duizend jaren groot

    nu nacht en dag niet meer gescheiden waren;

    Ze waren door een golf als ‘t ware platgewalst,

    en naar hun moeders schoot terugverwezen.

    Zij zaten kromgebogen net als embryo’s,

    met kleine hoofden en met grote handen,

    en aten niet alsof zij voedsel vonden

    in al die aarde die hen zwart omsloot.

     

    Nu toont men ze aan duizend pelgrims die

    uit  stad of  steppe naar het klooster komen.

    Sinds driemaal honderd jaar liggen ze daar,

    hun lichaam niet meer aan verval ten prooi ..

    Het donker hoopt zich op als roestend licht

    op hun gelegerde en lange lijven

    die onder doeken heimelijk behouden blijven,-

    en van hun handen ’t strak gebonden vouwen

    ligt hun als een bergwand op hun borst.

     

    Jij grote, oude hertog van het hoog verhevene:

    heb je vergeten wie hier ingegraven zijn,

    de dood te zenden die ze gans verteert,

    omdat ze diep in d’ aarde zijn gedoken?

    Zijn wie zich met doden vergelijken,

    het meest gelijk aan de onsterflijkheid?

    Is  dit het grote leven van je lijken

    dat overleven moet de dode tijd?

     

    Zijn zij nog voor je plannen goed?

    Bewaar je onvergankelijke vaten

    die jij, nooit met een maat te meten,

    ooit eens wilt vullen met je eigen bloed?

    ©Vertaling: Piet Thomas.

    2.

    Doodservaring

                           R. M.  Rilke

    Wij weten niet het minst van dit verdwijnen.

    Niets wordt met ons gedeeld. De grond

    voor haat of liefde of voor bewondering

    ontbreekt jegens de dood, wiens beeld

     

    ontsierd wordt door een nare maskermond

    van  tragisch klagen. Nog is de wereld vol

    van rollen die we spelen. Zolang  het ons

    een zorg is of wij nog wel behaagden,

     

    speelt ook de dood, die nooit behaagt.

    Maar toen jij heenging, brak op dit theater

    door ’t kiertje waardoor jij verdween,

    een straaltje echtheid door, een groen

     

    van heel fel groen, echt zon, echt bos.

    Wij spelen voort. Nu en dan dreunen

    wij op met weids gebaar wat stroef en bang

    ons werd geleerd. Maar jouw aanwezigheid

     

    die we zo missen, uit ons stuk leven weggerukt,

    soms overvalt zij ons met gindse, verre echtheid

    en maakt dat wij een oogwenk meegesleept,

    het leven spelen, niet naar bijval hakend.

                                                                       ©Vert.: Piet Thomas

    Zoals de meeste vertalers van poëzie maak ik voor mijn vertaalwerk een keuze uit gedichten die ik om hun schoonheid bewonder. Een enkele keer is de keuze echter bepaald door schuldgevoelens, naar aanleiding van een niet beantwoord verzoek. Dat is gebeurd met Rilkes 'Todes-Erfahrung'.

    Op 3 mei 1996 schreef de beroemde columnist en oud-hoofdredacteur van het NRC Handelsblad J.L. Heldring mij een brief  waarin hij meldde dat hij naar een geschikte vertaling zocht van dit gedicht, dat hij op zijn begrafenis  'in het Nederlands' voorgelezen zou willen hebben. Uit een artikel van Pascal Cornet in de Standaard der letteren van 2 mei over mij en mijn bibliotheek had hij onthouden dat ik 'een vijftal bundels met gedichten van Rilke' gepubliceerd had. En hij was er nieuwsgierig naar of dit gedicht er ook bij was. Hij had wel een vertaling van de hand van Ernst van Altena gevonden, maar vond die zeer onbevredigend, slordig en ontsierd door vertaalfouten. Hij stuurde me ook een fotokopie van de pagina waarop de vertaling van Van Altena was afgedrukt. Met potlood, zo schreef hij, heb ik er enkele aantekeningen bij gemaakt. Op de fotokopie heb ik echter die aantekeningen niet aangetroffen. Zodat ik uiteindelijk niet helemaal kon uitmaken wat zijn ergernis opgewekt had. Als hij mijn vertaling van hetzelfde gedicht zou kunnen lezen zou hem dat genoegen doen. 'Zij is allicht beter dan die van Van Altena.’ Dat klonk als een dubbele mokerslag. Een van mijn idolen werd een kopje kleiner gemaakt en ik zou die verwachting nooit kunnen inlossen. Ik had dit gedicht nog niet vertaald. En ik durfde er niet aan beginnen uit vrees de kritische briefschrijver te ontgoochelen. En toen ik in een zwak ogenblik toch nog een poging deed, vond ik die mislukt. Dus stuurde ik geen antwoord naar de gestrenge en bewonderde J.L. Heldring. Ik heb daar een jarenlang schuldgevoel aan overgehouden.

    Op 8 april bereikte mij een e-mail van Balt Heldring, de zoon van de eminente columnist. Hij meldde daarin dat zijn vader bij het afscheid van zijn moeder, die op 31 januari overleed, het gedicht van Rilke in het Duits had laten voordragen omdat hij nog steeds geen geschikte vertaling gevonden had. Hij deelde ook mee dat zijn vader meende te weten dat ik dit gedicht vertaald had. Wat, na enkele vergeefse pogingen, nog altijd niet gebeurd was. Voor mij was dit het moment waarop mijn schuldgevoelens weer ontwaakten. Maar ik zag meteen ook de kans voor een ‘Wiedergutmachung’. Aangemoedigd door die vernieuwde vraag zette ik me aan het werk. En er ontstond een tekst die wel niet rijmde, maar toch iets voorstelde waarvoor ik mij niet hoefde te schamen, dacht ik. Beducht voor het oordeel van de strenge rechter die zijn vader was, mailde ik die door onder het motto ‘nec spe nec metu’, dat nog steeds op het belfort van mij geboortestad Aalst prijkt. Balt dankte voor de vlugge reactie en  schreef dat zijn vader, lichamelijk nogal verzwakt, maar ‘geestelijk zeer helder, naar een hospice in Voorburg was verhuisd. Hij had de vertaling met ‘grote waardering gelezen’ en zijn kinderen gesuggereerd dat bij zijn afscheid mijn vertaling zou worden voorgedragen.

    Op 26 april kreeg ik van Balt Heldring het bericht doorgestuurd dat zijn vader de ochtend tevoren overleden was. De droefheid die ik bij dit bericht voelde, was zo groot als de bewondering die ik als trouwe lezer van het NRC bij het lezen van de columns van Heldring voelde. Zijn zoon had in de nalatenschap van zijn vader een kanttekening bij ‘Todes-Erfahrung’ gevonden en citeerde die: ’Dit gedicht, dat ik als ongeveer 20-jarige eens vond in een bundel in tante Olga’s boekenkast, geeft weer hoe ik altijd over leven en dood heb gedacht: het leven een (toneelspel), de dood de werkelijkheid.’ Merkwaardig hoe hij zo precies de kern van het gedicht wist te omschrijven. Ik troostte mij enigszins met de gedachte dat mijn vertaling, die bij de uitvaart zou worden voorgelezen, mij van mijn schuldgevoelens bevrijdde. Of hoe een vertaling toch nog een instrument van ‘Wiedergutmachung’ kon worden.         

    ©Piet Thomas

     

    3.

    HET CARROUSEL

    Jardin du Luxembourg 

                            Rainer Maria Rilke

     

    ’t Beweegt met dak en schaduwbeeld. Men laat

    het even rondjes draaien, het bestand

    van al  die bonte paarden uit het land

    dat lang nog draalt aleer het ondergaat.

    Ze lopen hier en daar wel in een span,

    maar zijn, dat zie je, moedig en tevree.
    Een boze, rode leeuw loopt met hen mee

    en af en toe een witte olifant.

     

    En ook een hert is er, net als in ‘t bos,

    alleen liet men het met een zadel los

    waarop een klein, blauw meisje is geplant.

     

    Met in de lus zijn kleine, hete hand

    rijdt op een leeuw een jongen in het wit.

    De leeuw toont driest zijn tong en zijn gebit.

     

    En af en toe een witte olifant.

     

    En op de paarden draven ze voorbij,

    ook meisjes, blonde, deze paardensprong

    al haast ontgroeid, en ergens in hun vaart

    al met hun ogen bij de overzij.

     

    En af en toe een witte olifant.

     

    En dit gaat door en haast zich naar het eind

    en draait en wemelt zonder eigen doel.

    Nu eens wordt rood, dan grijs en groen geseind,

    ternauwernood een aanzet lijkt het wel.

    En soms een glimlach naar ons toe gewend,

    een zalige die schittert en verwent,

    spilziek en ademloos in ’t blinde spel…

                                                                       ©Vertaling: Piet Thomas

     


    Categorie:Work in Progress
    05-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stephan Reimund Senge: Na Kerstmis; Paul Konrad Kurz: De woorden die ik spreek

    Stephan Reimund Senge (1934-  )

     Stephan Reimund Senge  Bron: Wikimedia Commons

         Na Kerstmis

     

         Na kerstmis

         een gedicht over god

         in  de sneeuw krassen

     

        Als  het dooit,

        weet men,

        blijft niets over,

     

        niets tenzij de wens

        later na kerstmis

        om een gedicht over god

        in de sneeuw te

       krassen.

     

        © Vert.: Piet Thomas 

     

     

         

     

       Paul Konrad Kurz (1927-2005)


     

       De woorden die ik spreek

     

        De woorden die ik spreek

        de woorden die ik niet spreek

        de woorden die ik hoor

        de woorden die ik niet hoor

        de woorden die ik voed

        de woorden die ik niet voed

     

       De woorden die mij kauwen

       de woorden die mij bijten

       de woorden die mij met rust laten

       de woorden die me doen nadenken

       de woorden die zich op mij verlaten

       de woorden die ik verliet

     

                 delen mijn huid

                 vechten met mijn tong

                 tellen mijn tijd

      

      © Vert.: Piet Thomas 


    Categorie:Work in Progress
    11-07-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gods barmhartigheid en de naastenliefde

    Gods barmhartigheid en de naastenliefde   

     

    Op 8 december 2015 opende paus Franciscus het heilig jubeljaar van de barmhartigheid. Met het thema barmhartigheid trof hij meteen de kern van het christendom. Over zijn keuze voor dit thema zei de paus: “Het was geen strategie, het kwam vanuit mijn binnenste: de Heilige Geest wil iets. Het is evident dat de wereld van vandaag, barmhartigheid, medelijden nodig heeft, dat wil zeggen ‘mede lijden’. Wij zijn gewend geraakt aan slecht nieuws, wreed nieuws, de ergste wreedheden die Gods naam en leven beledigen. De wereld heeft er behoefte aan te ontdekken dat God Vader is, dat barmhartigheid bestaat, dat wreedheid niet de weg is, dat veroordeling niet de weg is.”

    In deze kleine bijdrage ben ik eerst op zoek gegaan naar enkele teksten die de barmhartigheid van God belichten. Vervolgens zocht ik teksten waarin de barmhartigheid als het hart van de menselijke naastenliefde gezien wordt.

    De barmhartigheid van God

    Het gaat dus op de eerste plaats om de barmhartigheid van God. Om zijn liefde voor de mensen en voor de wereld zoals die voelbaar wordt in zijn openbarend, bevrijdend en verzoenend handelen.

    Ik ga dan, voor wat de geschriften van het Oude Testament betreft, voorbij aan de al of niet profetische teksten waarin God voorgesteld wordt als een heerser die toornig en gekwetst reageert op onwil en opstandigheid van individuen en volkeren. Mijn aandacht gaat vooral naar die teksten waarin beschreven wordt hoe God, het volk dat Hem vaak ontrouw is en mort, grootmoedig bevrijdt en naar het beloofde land leidt. Naar teksten zoals: ‘ De Heer! De Heer! Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig…’(Ex. 34.6) En naar psalm 36, waar staat: ‘Tot in de hemel reikt, Heer, uw genade. Hoog in de wolken rijst uw goede trouw. Uw rechtsgevoel is als een grote berg, uw heilsdroom breder dan de oceaan. Hoe kostbaar is de grote liefde, Heer, waarmee Gij mens en dier genadig bent. Die in de schaduw van uw vleugels schuilen, ze voelen zich als gasten bij U thuis.’ Wat een ontroerende omschrijving van Gods grote barmhartigheid, waarover in psalm 136 telkens weer herhaald wordt dat ze ‘eeuwig blijft duren’.

    In het Nieuwe Testament is er vooral het spreken en handelen van Jezus Christus, het mens geworden, levend Woord van de barmhartigheid van de Vader. In alles wat Hij zei en deed werd het goddelijke medelijden tastbaar. Er is geen lichamelijk of geestelijk werk van barmhartigheid te noemen waar Hij zich niet voor inzette. En vergeten wij vooral niet die schitterende parabel van de verloren zoon. Een literaire parel van een verhaal. De manier waarop de verloren zoon door de vader verwacht, verwelkomd en feestelijk onthaald wordt, onthult de onvoorwaardelijke liefde en de vergevensgezindheid van de hemelse Vader.

     

    Barmhartigheid als opdracht voor mensen

     

    Uit Gods barmhartigheid vloeit de barmhartigheid, de naastenliefde van mensen onderling voort. Die mag niet tot zachte gevoelens beperkt blijven, maar moet zich ook in daden uiten.

    In het Oude Testament gold al als regel: ’Doe een ander niets aan dat je zelf verafschuwt.’(Tob.4,15) Wat dan in de Bergrede van het Nieuwe Testament een positievere formulering kreeg: ‘Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen.’ (Mt. 7-12) In het Nieuwe Testament vindt men bovendien een schitterend verhaal: de parabel van de barmhartige Samaritaan. De context waarin het verhaal verteld wordt, is een dialoog met een wetgeleerde die Jezus wil testen. De wetgeleerde vraagt aan Jezus: ‘Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’ (Lc. 10,25) Jezus antwoordt vooreerst met een nieuwe vraag: ‘Wat staat er in de wet?’ Pas nadat de wetgeleerde de kern van de Thora samengevat heeft in het dubbelgebod: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf’(Lc.10,27), en Jezus zijn waardering voor dit antwoord heeft uitgesproken en vervolgens zegt “doe dat en u zult leven”, komt er een nieuwe vraag van de wetgeleerde: “Wie is mijn naaste?” Pas dan vertelt Jezus zijn parabel.

     

    Ik ga die parabel hier niet helemaal navertellen. Ik beperk me tot het citeren van twee halve strofen van een poëtische bewerking uit het gedicht De barmhartige Samaritaan van Muus Jacobse:

    Een man ging van Jeruzalem

    De weg naar Jericho, toen hem

    De rovers grepen en zijn lichaam

    Halfdood geslagen lieten liggen.

    Een priester kwam die plaats voorbij,

    Keek toe, maar koos de overzij.

    En een leviet die langs de weg kwam,

    Keek ook, maar zorgde dat hij wegkwam…

     

    Er kwam een vreemdeling voorbij.

    Die kreeg, hem ziende, medelij,

    Goot wijn en olie in zijn wonden,

    Liet hem, gereinigd en verbonden,

    Meerijden op zijn eigen dier,

    Betaalde aan een herbergier

    Goed geld en zei:‘ ‘k Zal meer betalen,

    Zorg goed voor hem, ik kom hem halen.’…

     

    Zoals uit de citaten blijkt is de parabel een reisverhaal. Het gaat om een reis die als metafoor voor de levensweg kan geïnterpreteerd worden. Er ligt een gekwetste man langs de weg. Een priester en een leviet (iemand die helpt bij de tempeldienst) zien de gekwetste en lopen voorbij zonder te helpen. Ook een Samaritaan komt voorbij. Deze voelt zich wel door de nood van de gekwetste aangesproken. Door medelijden bewogen dient hij het slachtoffer de eerste zorgen toe, hijst hem op zijn rijdier, betaalt de herbergier voor de verdere zorgen die de gekwetste man nodig heeft, en belooft de meerkosten bij zijn terugkomst te vergoeden. Hij zorgt meteen ook voor een structureel vervolg van zijn tussenkomst.

    Belangrijk voor de interpretatie van het verhaal is het feit dat Jezus de vraag: wie de naaste is, herhaalt. Maar Hij verandert de vraag enigszins. Hij zegt letterlijk: “Wie van deze drie lijkt u de naaste te zijn van de man die in de handen van de rovers gevallen is?” Daardoor valt het slachtoffer als mogelijke keuze weg. De verraste wetgeleerde voelt zich verplicht te antwoorden: “Die hem barmhartigheid betoond heeft.” Waarop Jezus dan besluit en zegt: “Doet u dan voortaan net zo.”

    Deze laatste aanbeveling geldt ook voor ons. In een tijd waarin religie al te zeer met geweld, macht van mensen over mensen en terrorisme geassocieerd wordt, moeten wij ervoor zorgen dat Gods menslievendheid zichtbaar wordt in ons doen en laten. En zoals de goede Samaritaan moeten wij, naast onze persoonlijke inspanningen, ook helpen om de structuren gestalte te geven waarin de werken van barmhartigheid, zowel de lichamelijke als de geestelijke, de weg effenen die uit de woestijn van oorlog en andere vormen van agressie leidt.

    Daar waar een hart is voor tederheid en erbarmen en waar naastenliefde daadwerkelijk beoefend wordt en zich ook tot de vijanden uitstrekt, kunnen de vrede en het geluk ontstaan waar zoveel landgenoten en vluchtelingen vandaag naar op zoek zijn. Waar Gods liefde zichtbaar gemaakt wordt, ontstaat een thuis voor alle mensen. Maar laten we nooit vergeten dat wij als helpers bij het verspreiden van Gods tederheid, Gods steun en vergiffenis nodig hebben. En zo zijn we weer bij de parabel van de verloren zoon. Bij een Vader die ons vergevensgezind opwacht en ondanks onze gebreken en fouten feestelijk opneemt in de overvloed van zijn liefde.

    Piet Thomas

     

     


    Categorie:Work in Progress
    08-07-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gebeden uit het Latijn vertaald. (1) Clemens XI, Oratio Universalis

    CLEMENS XI

    ORATIO UNIVERSALIS

    UNIVERSEEL GEBED

     

    I

    Credo, Domine, sed credam firmius.

    Spero, sed sperem securius.

    Amo, sed amem ardentius.

    Doleo, sed doleam vehementius.

     

    2

    Adoro te ut primum principium;

    desidero ut finem ultimum;

    laudo ut benefactorem perpetuum;

    invoco ut defensorem propitium.

     

    3

    Tua me sapientia dirige,

    iustitia contine,

    clementia solare,

    potentia protege.

     

    4

    Offero tibi, Deus, cogitanda, ut sint ad te;

    dicenda, ut sint de te;

    facienda, ut sint secundum te;

    ferenda, ut sint propter te.

     

     

    5

    Volo quidquid vis;

    volo quia vis;

    volo quomodo vis;

     volo quámdiu vis.

     

     6

    Oro, Domine, ut intellectum illumines

    voluntatem inflammes,

    corpus emundes,

    animam sanctifices.

     

     

    7

    A superbia non inficiar ;

    adulatione non afficiar ;

    a mundo non decipiar ;

    a Satana non circumveniar.

     

    8

    Gratiam praesta memoriam purgandi,

    linguam frenandi,

    oculos cohibendi,

    sensus coercendi.

     

    9

    Defleam praeteritas iniquitates;

    repellam futuras tentationes;

    corrigam vitiosas propensiones;

    excolam idoneas virtutes.

     

    10

    Tribue mihi, bone Deus,

    amorem tui,

    odium mei, zelum proximi,

    contemptum mundi.

     

    11

    Studeam superioribus oboedire,

    inferioribus subvenire,

    amicis consulere,

    nemini invidere

     

    12

    Meminerum, o Jesu, mandati tui et exempli,

    inimicos diligendo, injurias sufferendo,

    persequentibus benefaciendo,

    pro calumniantibus orando.

     

    13

    Vincam volumptatem austeritate,

    avaritiam largitate,

    iracundiam lenitate,

    tepiditatem fervore.

     

    14

    Redde me prudentem in consíliis,

    constantem in periculis,

    patientem in adversis,

    humilem in prosperis.

     

    15

    Fac, Domine, ut sim in oratione attentus,

    in epulis sobrius,

    in munere sedulus,

    in proposito firmus.

     

    16

    Curem habere sanctitatem interiorem,

    modestiam exteriorem,

    conversationem exemplarem,

    vitam regularem.

     

    17

    Naturae invigilem domandae

    gratiae fovendae,

    legi servandae,

    saluti promerendae.

     

    18

    Sanctimoniam assequar sincera peccatorum confessione,

    fervida Corporis Christi communione,

    continua mentis recollectione,

    pura cordis intentione.

     

    19

    Discam a te,Deus, quam tenue quod terrenum;

    quam grande, quod divinum;

    quam breve, quod temporaneum ;

    quam durabile, quod aeternum.

     

    20

    Da mortem praeveniam,

    judicium pertimeam,

    infernum effugiam,

    paradisum obtineam.

     

    21

    Per Christum

    Dominum nostrum.

    Amen.

     

     

     

    I

    Mijn geloof, Heer, maak het sterker,

    mijn vertrouwen, maak het groter!

    Maak mijn liefde vuriger,

    mijn berouw oprechter, Heer!

     

    2

    Ik aanbid U, bron van leven,

    eindbestemming na de dood.

    Om uw gaven, mensenvriend,

    loof ik U en smeek ik U.

     

    3

    Laat mij van uw wijsheid leren,

    Iaat gerechtigheid me leiden!

    Troost mij en wees mild voor mij,

    toon uw kracht en sta me bij!

     

    4

    Laat mijn denken en mijn spreken

    voor U, God, en van U zijn!

    Ik wil doen zoals Gij deed,

    om U lijden als het moet.

     

     

    5

    Wat Gij wilt, ik wil het ook,

    'k wil het omdat Gij het wilt,

    'k wil het zoals Gij het wilt,

    net zolang als Gij het wilt.

     

    6

    'k Vraag U, Heer, wijs mij de weg,

    sterk mijn wil, verlicht mijn geest!

    Geef dat ik met hart en ziel

    in uw dienst gelouterd word!

     

     

    7

    Laat me nooit hoogmoedig zijn.

    Houd me ver van wat de wereld

    mij aan list en leugen biedt!

    Weer de dreiging van het onheil!

     

    8

    Mijn geheugen, zuiver het!

    Houd mijn snelle tong in toom!

    Richt mijn ogen, al mijn zinnen,

    naar de werfkracht van uw droom.

     

    9

    'k Wil het kwaad van vroeger kwijt

    en wat morgen kan bekoren.

    Wat verkeerd is wijs ik af,

    wat geschikt is stuur ik bij.

     

    I0

    Aardse schade wil ik mijden

    en, al kost me dit ook strijd,

    meer van U en mensen houden.

    Wijd me in uw liefde in!

     

    11

    Trouw en dienstbaar wil ik zijn,

    lief voor allen die me bijstaan,

    voor mijn vrienden raad in nood,

    helper die geen mens benijdt.

     

    I2

    Uw gebod en beeld voor ogen:

    min je vijand, draag het onrecht!

    voor wie lastert of vervolgt

    lief en goed zijn. Voor hen bidden.

     

    13

    Blind begeren streng beheersen.

    Gul zijn waar men gierig is.

    Zacht zijn voor de woedenden.

    Lauwen weer geestdriftig maken.

     

    14

    Wijs zijn als men vraagt om raad,

    sterk zijn als gevaren dreigen,

    kalm zijn als iets tegenslaat,

    en bescheiden als iets lukt.

     

    15

    Leer me aandacht bij het bidden

    en bij feesten soberheid.

    Schenk me ijver bij het werk,

    moed en besluitvaardigheid.

     

    16

    Laat me niet opzichtig tonen

    dat ik heilig worden wil,

    maar een eerlijk leven leiden

    doodgewoon, discreet en stil.

     

    17

    Zorgzaam temmen wat te wild is,

    de genade helpen, hoeden.

    Doen, Heer, wat Gij van mij vraagt,

    uitzien naar 't beloofde heil.

     

    18

    Nu 'k mijn zonden heb gebiecht,

    voel ik mij heel dicht bij U.

    Laat mij, Heer, in hart en geest

    steeds met U verbonden zijn.

     

    19

    Leer me God, hoe broos op aarde

    ‘t leven is, hoe kort de tijd

    en hoe heerlijk lang de duur

    van de eeuwigheid bij U.

     

    20

    Geef dat ik, de dood voorbij,

    niet uw oordeel hoef te vrezen,

    dat ik genode word

    die U te gast mag zijn.

     

    21

    Door Jezus Christus,

    onze Heer.

    Amen.

     

    © Vrij vertaald door Piet Thomas

     


    Categorie:Work in Progress
    07-07-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.(2) SALVE REGINA (3) STABAT MATER DOLOROSA

    SALVE  REGINA

    Salve, Regina,

    Mater misericordiae,

    vita, dulcedo,

    et spes nostra, salve.

     

    Ad te clamamus,

    exsules filii Evae.

    Ad te suspiramus, gementes et flentes

    in hac lacrimarum valle.

     

    Eia, ergo, advocata nostra, illos tuos

    misericordes oculos ad nos converte;

    et Iesum, benedictum fructum ventris tui,

    nobis post hoc exilium ostende.

     

    O clemens, O pia,

    O dulcis Virgo Maria.

     

    Wees gegroet jij, koningin,

    moeder van barmhartigheid,

    onze vreugde, onze hoop

    en ons leven, wees gegroet'

     

    Tot jou spreken tochtgenoten,

    kinderen uit Eva's huis.

    Hoor het zuchten en het klagen

    uit dit dal van tranen!

     

    Die voor ons ten beste spreekt,

    zie genadig op ons neer!

    Toon ons, eens de tocht voltooid,

    je Zoon, Jezus Christus, weer.

     

    Trouwe, milde, lieve jij,

    wees ons met je hulp nabij!

     

    © vert. : Piet Thomas

     

     



    STABAT MATER DOLOROSA

    Stabat mater dolorosa

    iuxta crucem lacrymosa,

    dum pendebat Filius.


    Cujus animam gementem,

    contristatem et dolentes,

    pertransivit gladius.

     

    O quam tristis et afflicta

    Fuit illa benedicta

    Mater unigeniti!


    Quae morebat et dolebat

    et tremebat cum videbat

    Nati poenas inclyti.

     

    Quis est homo qui non fleret,

    Christi Matrem si videret

    In tanto supplicio?


    Quis non posset contristari

    Piam Matrem contemplari

    dolentem cum Filio?

     

    Pro peccatis suae gentis

    Vidit Jesum in tormentis,

    Et flagellis subditum.


    Vidit suum dulcem natum,

    Morientem desolatum,

    Dum emisit spiritum.

     

    Eia Mater fons amoris,

    Me sentire vim doloris

    Fac ut tecum lugeam.


    Fac,ut ardeat cor meum,

    in amando Christum Deum,

    Ut sibi complaceam.

     

    Sancta Mater, istud agas

    Crucifixi fige plagas

    Cordi meo valide.


    Tui nati vulnerati

    Jam dignati pro me pati,

    poenas mecum divide.

     

    Fac me vere tecum flere,

    Crucifixo condolere,

    Donec ego vixero.


    Juxta crucem tecum stare,

    Te libenter sociare

    In planctu desidero.

     

    Virgo, virginum praeclara,

    Mihi jam non sis amara:

    Fac me tecum plangere.


    Virgo, virginum praeclara

    Mihi jam non sis amara

    Fac me tecum plangere.

     

    Fac ut portem Christi mortem,

    Passionis ejus sortem,

    et plagas recolere.


    Fac me plagis vulnerari,

    Cruce hac inebriari,

    ob amorem Filii.

     

    Inflammatus et accensus

    Per te, virgo sim defensus

    In die judicii.


    Quando corpus morietur,

    Fac ut animae donetur

    Paradisi gloria.

     

    Met de tranen in de ogen

    stond de moeder, diep bewogen,

    waar haar Zoon aan ‘t kruishout hing.


    ’t Was of in haar medelijden

    zij de pijn nog voelde snijden

    van die laatste marteling.

     

    Ach, hoe treurig was het rouwen

    van de liefste van de vrouwen,

    moeder van Gods ene Zoon.


    Hoe verdrietig was het lijden

    dat haar dreef om daar te blijven

    toen haar Zoon zo hing ten toon.

     

    Harder dan de hardste stenen

    ben je als je niet zou wenen,

    ziende hoe Maria lijdt.


    Wie is zonder mededogen

    dat hij met dit leed voor ogen

    niet met haar om Jezus treurt.

     

    Om de zonden van de zijnen

    schroeien nog de scherpe pijnen

    van de ruwe geselroe.


    Moeder die je kind zag sterven

    toen het alle hulp moest derven

    en de geest het lijf verliet,

     

    laat mij voelen, bron van liefde,

    wat je toen zo pijnlijk griefde.

    Treuren zal ik dan met jou.


    Wil in mij de wil versterken

    om die droefheid te verwerken,

    tonend dat ik van Hem hou.

     

    En wil mij de kracht ook schenken

    om deemoedig te gedenken

    wat Hij toen heeft doorgemaakt.


    Wat Hij toen in geest en leden

    weerloos voor mij heeft geleden,

    geef dat ik het delen mag!

     

    Samen met je wil ik wenen,

    met het lijden mij verenen

    tot de dood ook mij bedreigt.


    Naast het kruishout met jou samen

    staande blijven en me schamen

    om de oorzaak van die rouw.

     

    Gun mij, liefste van de maagden,

    tussen al die met je klaagden

    ook een plaatsje aan jouw zij.


    Deelgenoot zijn van zijn lijden

    wil ik en de tol niet mijden

    die de dood van vrienden eist.

     

    Want zijn wonden zijn de mijne.

    Liever dan vlug te verdwijnen

    blijf ik waken bij de Heer.


    Maak dat ik niet langer vrezen

    moet dat ik word afgewezen,

    als ik voor Gods troon verschijn!

     

    Christus, vraag bij mijn verscheiden

    dat uw moeder mij zou leiden

    tot waar mij uw zegen wacht.


    Als de dood mij heeft gevonden,

    laat mij dan met U verbonden

    blijven in uw heerlijkheid.


    © vert.: Piet Thomas



    Categorie:Work in Progress
    06-07-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.(4) AVE MARIS STELLA (5) AETERNE RERUM CONDITOR(6)DIES IRAE

    Ave maris stella

     

     

    Ave maris stella,

    Dei Mater alma

    atque semper virgo,

    felix coeli porta.

     

    Sumens illud Ave

    Gabrielis ore,

    funda nos in pace,

    mutans nomen Evae.

     

    Solve vincla reis,

    profer lumen caecis,

    mala nostra pelle,

    bona cuncta posce.

     

    Monstra te esse matrem,

    sumat per te precem

    qui pro nobis natus

    tulit esse tuus.

     

    Virgo singularis,

    inter omnes mitis,

    nos culpis solutos

    mites fac et castos.

     

    Vitam praesta puram,

    iter para tutum,

    ut videntes Jesum,

    semper collaetemur.

     

    Sit laus Deo Patri,

    summum Christo decus,

    Spiritui Sancto,

    Honor, tribus unus.

     

     

    'k Groet U, ster der zee,

    goede moeder Gods.

    Gij die, maagd gebleven,

    oorsprong zijt van leven.

     

    Gij die hebt gehoord

    hoe een engel groet,

    geef dat in uw vrede

    Eva's naam mag keren.

     

    Leid ons uit het kwaad.

    Wil voor blinden licht

    en voor zondaars vragen

    goddelijke gaven.

     

    Moeder, bid uw zoon

    dat Hij ons verhoort.

    Want voor onze zonden

    is Hij mens geworden.

     

    Uitverkoren vrouw,

    milde bruid en maagd,

    wil ons, schuldenaren,

    vrij en gaaf bewaren!

     

    Let op wat we doen.

    Effen ons de weg

    dat wij uw beminde

    Jezus wedervinden,

     

    Die met God de Geest

    en de Vader leeft

    doorheen alle eeuwen

    het drie-ene leven.

     

    © Vert.: Piet Thomas

     

     Aeterne rerum conditor

                                        Aurelius Ambrosius (334(?) – 397)

    Aeterne rerum conditor,

    noctem diemque qui regis,

    et temporum das tempora,

    ut alleves fastidium;


    Praeco diei iam sonat,

    noctis profundae pervigil,

    nocturna lux viantibus

    a nocte noctem segregans.


    Hoc excitatus lucifer

    solvit polum caligine,

    hoc omnis errorum chorus

    vias nocendi deserit.


    Hoc nauta vires colligit,

    pontique mitescunt freta,

    hoc ipse petra ecclesiae

    canente culpam diluit.


    Surgamus ergo strenue,

    Gallus iacentes excitat

    et somnolentos increpat,

    Gallus negantes arguit.


    Gallo canente spes redit,

    aegris salus refunditur,

    mucro latronis conditur,

    lapsis fides revertitur.

    Iesu, labantes respice,

    et nos videndo corrige;

    si respicis, lapsus cadunt,

    fletuque culpa solvitur.


    Tu lux refulge sensibus,

    mentisque somnum discute;

    te nostra vox primum sonet,

    et vota solvamus.


    Eeuwige Schepper van ’t heelal

    en Heerser over dag en nacht,

    Gij geeft de tijd een nieuw begin

    dat ons van onze zorg verlost.

     

    De bode van de dag kraait al,

    aandachtig in de diepste nacht.

    Demonen slaan bij dit gerucht,

    weg van het onheil, op de vlucht.

     

    Ook Lucifer wordt wakker nu

    en steelt het duister van de lucht.

    Verlaat demonen dit gekraai

    de weg en neemt het onheil mee.

     

    De schipper voelt een nieuwe kracht.

    De golfslag van de zee verstilt.

    Zelfs Petrus, steenrots van de Kerk,

    bekende bij dit kraaien schuld.

     

    Wees nu maar vlug om op te staan!

    De haan maakt wakker wie nog ligt.

    Hij scheldt de luie slapers uit

    en meldt de schuld van loochenaars.

     

    De haan die kraait is nieuwe hoop.

    De zieke voelt dat hij geneest.

    De rover steekt zijn dolk weer weg

    en wie eens viel krijgt nieuw geloof.

     

    Jezus, Gij die weet hoe zwak we zijn,

    hou ons voortdurend in het oog!

    Uw blik ontzenuwt dan de schuld

    die ons met bitterheid vervult.

     

    Gij, licht, schijn over ziel en zin,

    verdrijf de slaap uit onze geest;

    U zijt ons eerste lied gewijd:

    de psalm van onze dankbaarheid.

                                             ©Vrij vert.: Piet Thomas

     

     

    DIES IRAE

    Thomas van Celano (ca. 1255) 

    Dies irae, dies illa


    Solvet saeclum in favilla,


    teste David cum Sibylla.

     


    Quantus tremor est futurus


    quando judex est venturus,


    cuncta stricte discussurus.

     



    Tuba mirum spargens sonum


    per sepulcra regionum


    coget omnes ante thronum.

     


    Mors stupebit et natura,


    cum resurget creatura


    iudicanti responsura.

     



    Liber scriptus proferetur


    in quo totum continetur


    unde mundus iudicetur.

     



    Iudex ergo cum sedebit,


    quidquid latet apparebit;


    nil inultum remanebit.

     


    Quid sum miser tunc dicturus,


    quem patronum rogaturus,


    dum vix justus sit securus?

     



    Rex tremendae majestatis,


    qui salvandos salvas gratis,


    salva me, fons pietatis.

     


    Recordare, Jesu pie,


    quod sum causa tuae viae:


    ne me perdas illa die.

     



    Quaerens me, sedisti lassus,


    redemisti crucem passus;


    tantus labor non sit cassus.

     


    Iuste iudex ultionis,


    donum fac remissionis


    ante diem rationis.

     



    Ingemisco tanquam reus,

                culpa rubet vultus meus;

    supplicanti parce, Deus.

     


    Qui Mariam absolvisti


    et latronem exaudisti,


    mihi quoque spem dedisti.

     


    Preces meae non sunt dignae,


    sed tu bonus, fac benigne,


    ne perenni cremer igne.

     



    Inter oves locum praesta


    et ab haedis me sequestra,


    statuens in parte dextra.

     



    Confutatis maledictis,


    flammis acribus addictis,


    voca me cum benedictis.

     


    Oro supplex et acclinis,


    cor contritum quasi cinis,


    Gere curam mei finis.

     



    Lacrimosa dies illa,


    qua resurget ex favilla


    Iudicandus homo reus.:

     


    Huic ergo parce, Deus:


    Pie Jesu Domine:


    Dona eis requiem.


    Amen.

     

    Dag van woede, dag van vrees.

    Als wat leeft tot as zal keren,

    wat Sibylle en David leren.

     

    Als wij voor de Rechter staan,

    wetend dat Hij van ons leven

    heel de loop zal overwegen.

     

    Zal een vreemd bazuingeschal

    al wie rust in 't rijk der doden

    voor de troon des Heren noden.

     

    Zwijgen zullen aarde en dood

    en verrezen tot nieuw leven,

    zal de mens God antwoord geven.


    Voorgelegd wordt dan het boek

    waarin alles staat geschreven

    wat gedacht is en bedreven.

     

    Voor de Rechter op zijn troon

    zal wat nooit onthuld werd blijken

    Niets zal zijn gericht ontwijken.

     

    Hoe sta ik Hem dan te woord?

    Op wie ben ik aangewezen

    als rechtvaardigen zelfs vrezen?

     

    Vorst, schrikwekkend in uw macht,

    die de zondaars wil bevrijden,

    red me dan, heb medelijden!

     

    Weet dat het om mij was, Heer,

    dat Gij eens hebt willen lijden.

    Sta me ook die dag ter zijde.

     

    Die voor mij aan 't kruishout hing

    tot uw dood me vrij zou kopen,

    geef dat ik ook dan mag hopen.

     

    Rechter die grootmoedig zijt,

    wil me uw vergeving schenken

    vooraleer aan straf te denken.

     

    'k Ben me van mijn schuld bewust

    en ik schaam me om mijn daden.

    Spaar me, God. schenk mij genade!

     

    Die Maria hebt gered

    en de moordenaar vergeven,

    mij ook hebt Gij hoop gegeven.

     

    Mijn gebed is niet veel waard.

    Wil, getrouwe, mij behoeden

    en niet kwaad met kwaad vergoeden.

     

    Laat me van de uwen zijn.

    Wil me van de vreemden scheiden

    en naar ‘t eeuwig land geleiden.

     

    Wil mij van ’t onzalig vuur,

    waar de afgewenden lijden,

    met uw heiligen bevrijden.

     

    Hoor wat ik U angstig vraag:

    als ik eens tot stof moet keren,

    geef dat niets mijn ziel kan deren.

     

    ’t Zal een dag van tranen zijn

    als de mens, uit as gerezen,

    ’t oordeel van zijn schuld zal vrezen.

     

    Toon hem uw erbarmen, God,

    En Gij, Jezus, goede herder,

    Wees zijn heiland en beschermer.

    Amen.

     

                             ©Vrij vert.: Piet Thomas

     


    Categorie:Work in Progress
    27-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dorothee Sölle,(1) Ik je boom(2)Een zoon van het leven(3)Vriendschap(4)Van een andere dag(5)Tijdsignaal(6)Zonder liegen(7)Jouw wil(8)Minderheden

    Dorothee Sölle (1929- 2003)

    1.

    Ik je boom

     

    Niet jij moet mijn problemen oplossen

    maar ik de jouwe god van de asielzoekers

    niet jij moet de hongerigen verzadigen

    maar ik moet jouw kinderen beschermen

    voor de terreur van banken en legers

    niet jij moet vluchtelingen opvangen

    maar ik moet je opnemen

    slecht verborgen god van wie in nood zijn

     

    Jij hebt mij gedroomd god

    zoals ik leer rechtop te lopen

    en te knielen

    mooier dan ik nu ben

    gelukkiger dan ik durfde te zijn

    vrijer dan bij ons geoorloofd

     

     

    Hou niet op mij te dromen god

    ik wil niet ophouden mij te herinneren

    dat ik je boom ben

    geplant aan de waterbeken

    van het leven.   

    Uit: Loben ohne lügen. Dorothee Sölle, Verlag Wolfgang Fietkau Verlag, Berlin 2000. 

    ©Vert.: Piet Thomas

    2.

    Een zoon van het leven

     

     Ik geloof in jezus christus

    zoon van het leven broeder van de mensen

    eerstgeborene van heel de schepping

    die ons aan onze broers en zussen herinnert

    de bomen en de vogels van de hemel

    zuster water en broeder vuur

    hij verbindt ons met alles wat leeft

    op onze kleine planeet aarde

     

    Ik geloof in Jezus

    de zoon van het leven

    dat ons geschonken wordt

    opdat wij het verder door zouden geven

    hij heeft de zieken genezen en de treurenden

    hij heeft de hongerigen en de vertwijfelden gespijzigd

    een medearbeider aan de schepping

    die in ons werk

     elke dag verder evolueert

     als wij onze heimat tegen plundering beschermen

    onze kleine planeet aarde

     

    Ik geloof in jezus

    zoon van het leven en van een arme moeder

    politiek gevangene onder pontius pilatus

    ook vandaag nog in politiekelders gefolterd

    in pakhuizen en oorlogen

    die wij nog altijd dulden

    op onze kleine planeet aarde

     

    Ik geloof in jezus

    de eerstgeborene uit de dood

    zij konden hem niet liquideren

    hij is uit de doden opgestaan

    hij verbindt ons met de doden vóór ons

    om wie wij rouwen

    en de doden naast ons

    die wij niet gered hebben

    zij allen zijn onze zussen en broers

    op deze kleine planeet aarde

     

    Ik geloof in jezus christus

    kind van het leven

    een zus voor alle mensen

    de waarheid die ons zal bevrijden

    van de dwang om uit te buiten

    en uit de dood profijt te halen

     

    In christus ontdekken we de geest van het leven

    in een doodzieke wereld

    wij staan op om met hem te strijden

    te lijden en ons leven te geven

    tot god alles in allen is

    op onze kleine planeet aarde

    Amen

    Uit: Loben ohne lügen. Dorothee Sölle, Verlag Wolfgang Fietkau Verlag, Berlin 2000. 

    © Vert.: Piet Thomas

     

    3.

    Vriendschap

     

    God jij vriendin van de mensen

    laat mij niet zonder vriendin zijn

    laat mij geven leer mij te nemen

    toon mij hoe ik troosten kan

    schenk me de vrijheid om kritiek uit te oefenen

     

    God jij vriendin van de mensen

    laat mij niet zonder vriendin zijn

    Geef ons ruimte om ons te verweren

    en de kracht om het zonder geweld te doen

    geef ons de lange adem

    ook als  de tijd niet mee hebben

    geef ons het lange lachen

    in de korte zomer

     

    God jij vriendin van de mensen

    laat mij niet zonder vriendin zijn

    wij gaan er allebei voor

    maar om omwille van jou

    zijn we altijd al minstens met drie

    op de lange weg naar het brood

    dat eetbaar is het water

    dat niemand vergiftigd heeft

     

     God jij vriendin van de mensen

    laat geen van ons zonder vriendin zijn

    Uit: Loben ohne lügen. Dorothee Sölle, Verlag Wolfgang Fietkau Verlag, Berlin 2000. 

    © Vert.: Piet Thomas

     

    4.

    Van een andere dag

     

    Wij vragen je vaak

    waarom juist ik waarom juist ik

    waar ben je nou god

    die het goed met ons menen moet

    ben je bezig

    waarom bekommer je jou niet om mij

    Je stelt altijd maar vragen

    heb je me niet gezien

    heb je me niet gehoord als ik schreeuwde

    was je bezig

    waarom bekommer je jou niet om mij

     

    Op een dag houden wij op met vragen

    we worden bitter en cynisch

    god heeft mij niet geholpen

    alles komt zoals het komt

    wij kleine lieden

    wij hebben geen macht

     

    Jij blijft maar vragen

    heb je me niet gezien

    heb je me niet gehoord dat ik schreeuwde

    neem mij toch zoals ik ben

    dat met de macht daar komen wij wel uit

     

    Op een dag

    zullen wij je horen

    staren wij niet meer naar boven

    wachten wij niet op tovenaars

    nemen wij jou christus

    zoals je bent

    openen wij de deur

    waarop je lang aangeklopt hebt

    en laten jou binnen jij vreemdeling

    jij aidspatiënt

    jij oude nutteloze vrouw

    Uit: Loben ohne lügen. Dorothee Sölle, Verlag Wolfgang Fietkau Verlag, Berlin 2000. 

    © Vert.: Piet Thomas

     

    5.

    Tijdsignaal

     

    Er komt een tijd

    dat men de zomer van god ziet naderen

    de wapenhandelaars gaan bankroet

    de auto’s vullen de schroothopen

    en wij planten elk een boom

     

    Er komt een tijd

    dat wij allen genoeg werk hebben

    wij leggen weer chemievrije tuinen aan

    in de arbeidsbureaus hoor je

    oudere mensen neuriën en fluiten

     

    Er komt een tijd

    dat we veel te lachen hebben

    en god weinig te wenen

    de engelen spelen klarinet

    en de kikkers kwaken de halve nacht

     

    En omdat wij niet weten

    wanneer hij  begint

    helpen wij nu al

    alle engelen en kikkers

    bij gods lof

    Uit: Loben ohne lügen. Dorothee Sölle, Verlag Wolfgang Fietkau Verlag, Berlin 2000. 

    © Vert.: Piet Thomas

    6.

    Zonder liegen

     

    Geef me god een nieuw hart

    het oude hoort bij de gewoonte

    geef mij nieuwe ogen

    de oude zijn behekst door succes

    geef me nieuwe oren

    de oude registreren slechts ongeluk

    en een nieuwe liefde voor de bomen

    in de plaats van de volle rouw

    geef mij een nieuwe tong

    in de plaats van de door angst geknevelde

    een nieuwe taal

    in de plaats van de door geweld verziekte

    die ik goed beheers

    mijn hart verstikt in de onmacht

    van die van jouw vreemdelingen houden

    geef mij god een nieuw hart

     

    En geef mij een nieuwe geest

    dat ik je loven kan

    zonder liegen

    met tranen in de ogen

    als het zijn moet

    maar zonder liegen

    Uit: Loben ohne lügen. Dorothee Sölle, Verlag Wolfgang Fietkau Verlag, Berlin 2000. 

    ©Vert.: Piet Thomas

    7.

    Jouw wil

     

    Wij weten waar je op uit was

    toen jij ons naar jouw gelijkenis hebt geschapen

    kinderen der aarde die moeten sterven

    jouw dochters en zonen in staat om de liefde te leren

    nu al te midden van de oorlog

     

    Wij kennen jouw wil god

    leven in overvloed heb je allen beloofd

    niet slechts voor blanken of voor rijken

    niet alleen voor die koffie drinken

    maar ook voor wie hem planten en oogsten

     

    Wij danken je voor je vele geboden

    met hen vraag je ons naar onze zusters en broers

    de bomen en de dieren

    het water en de lucht

    naar onze tijd vraag je

    en naar wat voor ons belangrijk is

     

    Op een dag zullen wij al je geboden

    veranderen in een grote ja ik wil

    ja we zullen de vreemdelingen niet haten

    en de scheidingsmuren neerhalen

    en het geweld zal niet meer bij ons wonen

    wij zullen het niet voeden en koesteren

    niet betalen en niet almachtig achten

    jou wil zal geschieden

    ook in ons land

    Uit: Loben ohne lügen. Dorothee Sölle, Verlag Wolfgang Fietkau Verlag, Berlin 2000. 

    ©Vert.:Piet Thomas

    8.

    Minderheden

     

    Leer ons minderheid worden god

    in een land dat te rijk is

    te vijandig voor vreemden en zo militaristisch

    pas ons aan aan je gerechtigheid

    niet aan de meerderheid

    behoed ons voor de zucht naar harmonie

    en van het knielen voor grote getallen

     

    zie toch hoe hongerig wij zijn

    naar je uitleg

    geef ons leraressen en leraren

    niet alleen showmasters en kijkcijfers

    zie toch hoe dorstig wij zijn

    naar jouw oriëntering

    hoezeer we willen weten wat telt

     

    Verbroeder ons met wie niet lobbyen

     met wie zonder arbeid zijn en zonder hoop

    met wie te oud zijn om nog gewaardeerd te worden

    of te ongeschikt en te nutteloos

     

    Wijsheid van god toon ons het geluk

    van wie vreugde vinden in jouw wet

    en die dag en nacht prevelend overwegen

    ze zijn als een boom

    geplant in fris water

    die vruchten voortbrengt op zijn tijd

     Uit: Loben ohne lügen. Dorothee Sölle, Verlag Wolfgang Fietkau Verlag, Berlin 2000.

     ©Vert.:Piet Thomas

     

     


    Categorie:Work in Progress
    26-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.(9) Zonder liegen (10)Een brief aan de aarde (11)Een vijgenboom(12)Gesprek na de wende (13)Ernesto cardenal (14) Heilige franciscus (15) Na de zelfmoord van een schoolmeisje

    9.

    Zonder liegen

     

    Bezorg me god een nieuw hart

    het oude werd routineus

    bezorg me nieuwe ogen

    de oude zijn behekst door succes

    bezorg me nieuwe oren

    de oude registreren slechts ongeluk

    en een nieuwe liefde voor bomen

    in de plaats van hun volle treurnis

    schenk mij een nieuwe tong

    in de plaats van de door angst geknevelde

    geef mij een nieuwe taal

    in de plaats van de door geweld verziekte

    die ik goed beheers

    mijn hart wordt door onmacht verstikt

    van allen die van jouw vreemdelingen houden

    schenk mij god een nieuw hart

     

    En schenk mij een nieuwe geest

    dat ik jou loven kan

    zonder te liegen

    met tranen in mijn ogen

    als het moet

    maar zonder te liegen

    Uit: Loben ohne lügen. Dorothee Sölle, Verlag Wolfgang Fietkau Verlag, Berlin 2000.

    © Vert.: Piet Thomas

     

    10.

    Een brief aan de aarde

     

    Je had me rustig een boom

    kunnen laten worden

    die schaduw geeft en helpt

    om de luchtvochtigheid te regelen

    dichter dan ik bij jou ben

    kon ook de boom niet zijn.

     

    Maar beschermen kon ik je beter

    dan ik nu kan

    ongedurig en vluchtig

    en je troosten

    Uit: Loben ohne lügen. Dorothee Sölle, Verlag Wolfgang Fietkau Verlag, Berlin 2000.

    © Vert.: Piet Thomas

    11.

    Een vijgenboom

     

    Nog draagt onze vijgenboom geen vruchten

    nog wijzen wij ontheemden uit

    geven wij arbeidsters geen werk

     

    nog leveren wij aan de folteraars

    alles wat ze kunnen gebruiken

    en knijpen wij de armsten de keel dicht

    zodat ook hun schreeuw ons niet stoort

    nog wacht god tevergeefs

     

    nog ligt onze tijd in de handen van de machtigen

    zij laten gift in de rivieren vloeien

    amusement  op ons beeldscherm

    zware metalen in ons eten

    en angst in ons hart

     

    nog schreeuwen wij niet luid genoeg

    hoe lang nog god

    hoe lang wil jij dat nog aanzien

    zonder hem om te hakken je vijgenboom

     

    nog hebben wij niet geleerd te veranderern

    nog wenen wij zelden

     nog

    Uit: Loben ohne lügen. Dorothee Sölle, Verlag Wolfgang Fietkau Verlag, Berlin 2000.

    © Vert.: Piet Thomas

    12.

    Gesprek na de wende

     

    Ik had geloofd

    dat de mens goed is

    zegt mij een oude communist

    dat was een grote vergissing

     

    Ik had geleerd

    dat de mens een zondaar is

    zijn dichten en trachten

    boos vanaf zijn jeugd

    dat was een grote vergissing

     

    Vandaag beloof ik je

    trots

    de mens een dochter van god

    zoon van een koning

    tussen engelen en duivels

    gezegend en

    een zegen

    in de toekomst

    wellicht vanavond nog

    Uit: Loben ohne lügen. Dorothee Sölle, Verlag Wolfgang Fietkau Verlag, Berlin 2000.

    © Vert.: Piet Thomas

    13.

    Ernesto cardenal

     

    Toen men Ernesto Cardenal

    vroeg naar zijn weg

    naar  dichter naar priester

    en naar revolutionair

    zei hij dat het op de eerste plaats

    de liefde voor de schoonheid

    was geweest

     

    Die had hem

    naar de poëzie geleid

    (en verder)

    Zij had hem

    tot god geleid

    (en verder)

    zij had hem

    naar het evangelie geleid

    (en verder)

    zij had hem

    Naar het socialisme geleid

    (en verder)

     

    Hoe zwak moet liefde voor schoonheid zijn

    die niets meer dan schoner wonen wil

    hoe klein een liefde voor poëzie

    die al genoeg heeft aan de tekst

    hoe klein een liefde voor god

    als het volstaat

    dat de honger in hem wordt verzadigd

    en niet toeneemt

    hoe weinig houden wij van het evangelie

    als wij het zelf consumeren

    hoe machteloos is de socialistische hoop

    als ze angst heeft

    om verder te gaan dan wat komt 

    Uit: Die revolutionäre geduld. Wolfgang Fietkau Verlag, Berlin,1974.

    © Vert.: Piet Thomas

    14.

    Heilige franciscus

     

    Heilige franciscus

    bid voor ons

    nu en in het uur van moedeloosheid

    jouw broer water is vergiftigd

    jouw broer vuur kennen kinderen niet meer

    vogels mijden ons

     

    Om jou lachen

    pausen en tsaren

    en de amerikanen kopen heel assisi op

    jou incluis

    heilige franciscus

    wat had jouw leven voor zin

     

    In betonnen voorsteden

    zag ik je rondlopen

    een hond die in afval snuffelt

    zelfs kinderen

    hebben liever

    een plastiek autootje

    dan jou

     

    Heilige franciscus

    wat heb je veranderd

    wie heeft iets aan jou gehad

     

    Heilige franciscus

    bid voor ons

    nu en als het water opraakt

    nu en als de lucht opraakt

    Uit: Loben ohne lügen. Dorothee Sölle, Verlag Wolfgang Fietkau Verlag, Berlin 2000.

    © Vert.: Piet Thomas

     

    15.

    Na de zelfmoord van een schoolmeisje

     

    Ik heb het niet geweten

    jij hebt het niet geweten

    hij zij wij jullie zij

    hebben het niet geweten

     

    Ik heb het niet kunnen weten

    Ik heb het niet willen weten

    Ik heb het niet kunnen zien

    Ik heb het laten gebeuren

    Ik heb het niet kunnen tegenhouden

     

    Ik heb ook maar twee ogen

    ik heb ook maar twee handen

    ik heb ook maar één telefoon

    ik kan niet overal zijn

    ik ben niet altijd bereikbaar

     

    Ik geloof in christus zegt men

    hij had haar kunnen helpen zegt men

    als ik jij zij het wij jullie zij

    christus geworden zijn

    hoeft men niet meer

    zegt men te zeggen

    Uit: Die revolutionäre geduld. Wolfgang Fietkau Verlag, Berlin, 1974.

    © Vert.: Piet Thomas 


    Categorie:Work in Progress
    24-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hans Küng, Gebed

    Hans Küng (1928- )

    Gebed

     

    Ons leven is kort, ons leven is lang.

    En vol verwondering sta ik voor een leven

    dat zijn onverwachte wendingen

    en toch zijn rechtlijnigheid had:

    Een leven van meer dan 31.000 dagen,

    schone en droevige, wisselende,

    die zoveel ervaringen meebrachten,

    goede zowel als kwade,

    een leven, waar ik vandaag toch van zeggen mag:

    Zo was het goed.

     

    Ik heb oneindig meer ontvangen

    dan ik geven kon,

    al mijn goede invallen en mijn goede ideeën,

    mijn goede beslissingen en daden

    zijn mij geschonken, door genade mogelijk gemaakt.

    En zelfs waar ik verkeerde beslissingen nam

    en slecht gehandeld heb,

    heb jij mij onzichtbaar geleid.

    Ik smeek je om vergiffenis voor alles

    waarin ik gefaald heb.

     

    Ik dank jou onvatbare, alles omvattende

    en alles beheersende

    oergrond, oerkern en oerzin van ons zijn,

    dat wij god noemen,

    jou, het grote, onuitsprekelijke geheim

    van ons leven,

    jou, de oneindige in al het eindige,

    jou, de onzegbare in al ons spreken.

     

    Ik dank je voor dit leven

    met al het onverklaarbare en zeldzame.

    Ik dank je voor alle ervaringen,

    de heldere en de donkere.

    Ik dank je voor alles wat gelukt is

    en voor alles

    wat je uiteindelijk in goede banen hebt geleid.

    Ik dank je omdat mijn leven een geslaagd

    leven mocht zijn,

    niet alleen voor mezelf, maar voor al wie

    aan dit leven mochten deelhebben.

     

    Het plan, dat ons leven bepaalt,

    met al zijn dwaalwegen en verwarringen,

    ken jij alleen.

    Jouw bedoeling met ons erkennen we

    niet vooraf.

    Jouw gelaat kunnen wij, zoals Mozes en de

    profeten, in deze wereld niet zien.

    Maar zoals Mozes in de rotspleet

    de voorbijgaande god in de rug

    mocht zien,

    zo mogen ook wij, Heer, jouw hand in ons

    leven achteraf erkennen en mogen wij ervaren

    dat jij ons hebt gedragen en geleid en dat

    wat wij zelf besloten en gedaan hebben,

    steeds opnieuw door jou ten goede werd geleid.

     

    Zo leg ik ook de toekomst gelaten en vertrouwvol

    in jouw handen.

    Het mogen vele jaren of enkele weken zijn,

    ik verheug me over elke nieuwe dag

    die mij geschonken wordt,

    en in volle vertrouwen laat ik zonder zorgen

    en angst alles aan jou over

    wat mij nog wacht.

    Want jij bent zowel de aanvang van de aanvang

    en het midden van het midden

    als het einde van het einde

    en het doel van alle doelen.

    Ik dank je, mijn god,

    want jij bent menslievend

    en jouw goedheid duurt eeuwig.

    Amen. Het zij zo.

     

    © Vert.: Piet Thomas


     


    Categorie:Work in Progress
    26-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.J.W. von Goethe, Nabijheid van de geliefde

    J.W. von Goethe (1749-1832)

     Johann Wolfgang von Goethe vid 70 års ålder. Av Joseph Karl Stieler.

    Nabijheid van de geliefde

     

    Ik denk aan jou, als ik de schemerzon

       zie schijnen op de zee.

    Aan jou ook, als de maan

       haar glans schetst op de bron,

    'k Zie jou als op de verre weg

       het stof opwaait,

    als op de nachtelijke vlonder

       de zwerver schrikt. 

    Ik hoor je, als met dof geruis

      de golfslag stijgt.

    Ik luister graag in ’t  stille bos,

      als alles zwijgt.  

    Ik ben bij jou, al ben je nog zo ver,

      jij bent dichtbij.

    De zon zinkt, weldra blinken sterren.

      Was jij er maar!

     

    © Vert.: Piet Thomas

     


    Categorie:Work in Progress
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Joseph von Eichendorff, Maannacht

    Joseph von Eichendorff (1788-1857)

    Maannacht

     

    Het was als had de hemel

    de aarde zacht gekust,

    die als in bloesemschemer

    nu van hem dromen moest.

    De lucht ging door de velden,

    het koren wuifde mild.

    Stil ritselden de bossen,

    sterhelder was de nacht.

    Wat deed mijn ziel? Ze strekte

    haar  beide vleugels  uit.

    Ze vloog door stille velden

    als vloog zij recht naar huis.

     

    ©Vert.: Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.José Maria Alvarez , De terugkeer

    José Maria Alvarez  (1942-   )

     José María Alvarez

    De terugkeer

     

    Liefde, liefde,

    ik ben terug,

    ik hou van je.

     

    Ik ben terug met al onze landschappen.

     

    Terug in mijn huis

    provinciaal en triest.

     

    Met deze hemel,

    met deze zee,

    met deze liederen.

     

    Zuidwest, jij en ik in de warmte

    van de lange jaren samen.

     

     

    Deze aarde, waar alleen

    alleen de  zee en de hemel

    onze geliefden waren.

     

    Hier

    waar ik mijn brood

    vreedzaam

    deelde.

     

    Met opzet

    heb ik mijn lepel

    op tafel achtergelaten.

     

    Ik kom morgen terug.

     

    © Vert.:Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Hernadez , De vrijheid

    Antonio Hernadez  (1910- 1942)

     Miguel hernandez.jpg

    De vrijheid

     

    Ik herinner me vandaag een vrijheid die ik nooit had.

    De vrijheid  van de zon aan de grenzen.

    De vrijheid  van alle wegen.

    De vrijheid  van water dat de boten niet aanvalt.

    De vrijheid  van gehinnik na de koers.

    De vrijheid  van de weigerende hand.

    De vrijheid  van de suïcide.

    De vrijheid  van de hoepel en het waterrad

    in het diepst van jezelf.

    De ware vrijheid.  Ik ween

    om wat ik niet heb gekend of gevoeld.

     

    © Vert.: Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Maxime Alexandre,(1)Ars poetica (2) Het wegende leven (3) De schepping (4) Maat van de aarde (5)Beweging (6)Beleefd gedicht

    Maxime Alexandre  (1899- 1976) 

                      

    Ars poetica

     

    Rivier jij mijn oude en nieuwe geleide

    Rivier in mijn geheugen geschreven

    Altijd herboren met de dauw

    Als de wind de slaper zijn pijlen leent

     

    Rivier jij bent de vrouw en haar buik

    De rollende stenen het broederlijk vuur

    De plaats van geboorte het laatste soelaas

    Vrij als hanengekraai licht als de lach

     

    Rivier alle zeilen los in de makke zon

     

    Uit: Das Meer sang fern von uns. Henssel Verlag, Berlin, 1984.

    © Vert.: Piet Thomas

     

    Het wegende leven

     

    Langzaam mengt een glimlach zich met de zee

    De kusten van de storm ontvangen

    De bloemen van de kindertijd de struiken van de droom

    Liefde beheerst de zuiverheid van beelden

     

    De buigende helling van een tuin onthult

    De schaduwjaren van bewegingloze pijn

    De liefde rijpt aan de rand van dit geheim

     

    Ibidem

    © Vert.: Piet Thomas

     

    De schepping

     

    In een woestijn ontspringt het eerste woord

    Een woord eenvoudiger dan stilte

    Een glas water voor het kind

    Een vogel als enig antwoord

     

    Ik zie de aarde verslonden door vuur

    De aarde die pas is geboren

    Met haar eerste bloemen en gras

    En mijn mond om dit te zeggen

     

    Ibidem

    © Vert.:Piet Thomas

     

    Maat van de aarde


    Ik heb treurige dieven ontmoet

    En hun vriendinnen in rouwkledij

    Ik heb vogels gezien op de middernachtsboom

    En later heb ik arme mensen gezien

     

    Liever was mij het gelaat van een kind

    Dat op ’t juiste moment uit de mist opdook

    Om als voorbeeld te dienen vandaag en altijd

    ‘k Heb gedroomd van een kind dat zijn brood opat

     

    Het was een kind met een breekbaar hart

    In de maand de strelingen en van de stilte

    De passanten sloten hun ogen

    En zochten hun weg tussen vochtige stenen

     

    Ibidem

    ©Vert.: Piet Thomas

     

    Beweging

     

    Aan de ijzige bron

    Roept een vogel me bij mijn naam

     

    De vogel van de zee

    Kijkt naar de hemel en geeft hem zijn kleur

     

    Als een naakte vrouw

    Verlicht de hemel de toekomst

     

    De witte toekomst in een beek

    Wordt een steen en zingt

     

    Ibidem

    © Vert.: Piet Thomas


    Beleefd gedicht

     

    Vond ik de juiste toon

    Woorden  waar als de zon

    Even waar als de stilte

    Ik zou met de liefde beginnen

     

    Om de laatste zin te kennen

    Van de zegvierende pijn

    Van de eenzaamheid zonder tranen

    Zou ik het eerste het beste geheim uitvinden

     

    Het geheim van het vuur in de nacht

    Van vergeving voor alle mensen

    En om mijn droom te voltooien

    Zou ik met de liefde beginnen

     

    Ibidem

    © Vert.: Piet Thomas

     

     

     

     

    De naakte muren

     

    De nacht is niet lang genoeg

    Om de hemel te doorkruisen

    De vlam verteert de blik

     

    Het water is niet licht genoeg

    Om de hemel te verslinden

    De vogels verlaten hun nest

     

    In het begin komt de gerechtigheid

    De tijd die kinderen zich wensen

    Een wagen van vuur

    Op water doorzichtiger dan hun glimlach

     

    Ibidem

    ©Vert.: Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    09-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Raymond Queneau, Voor een Ars Poetica

    Raymond Queneau (1903- 1976)

     

    Voor een Ars Poetica

    1.

    Een gedicht stelt niet veel voor

    nauwelijks meer dan een cycloon in de Antillen

    dan een tyfoon in de zee van China

    een aardbeving op Formosa

     

    Een overstroming van de Yang Tse Kiang

    honderdduizend Chinezen in één klap verdronken

    bang

    het is niet eens een onderwerp voor een gedicht

    echt heel weinig

     

    We amuseren ons goed in ons klein dorpje

    We planten het bouwen van een nieuwe school

    we willen  een nieuwe burgemeester kiezen

                en de dagen van de markt veranderen

    we leefden in het centrum van de wereld

    nu  vlakbij de stroom Oceaan die aan de horizon knaagt

    Een gedicht stelt echt niet veel voor 

     

    5.

    Lieve god lieve god wat heb ik zin om een klein gedicht te schrijven

    Zie daar gaat er eentje voorbij

    Kleintje, kleintje, kleintje

    Kom hier dat ik je rijg

    aan de halssnoer van mijn andere gedichten

    kom hier dat ik je stoppen kan

    in het pillendoosje van mijn  verzameld werk

    kom hier dat ik je liefkoos

    dat ik je berijm

    dat ik je ritmeer

    dat ik je  bezing

    dat ik je bepegasus

    dat ik je bevers

    en je beproza

     

    klein schalkje

    het is er vandoor.

     

    9.

     

    Indien ik

    vanavond  eens een gedicht

    schreef voor het nageslacht

     

    potverdorie

    een prachtidee

     

    ik voel me zeker van mezelf

    ik ga erop los

    en 

     

    aan

    het

    nageslacht

    zeg ik merde en remerde

    en reremerde

     

    aardig geveinsd

    het nageslacht

    dat wachtte

    op jouw gedicht

     

    en hoe

     

    Uit: Graham Dunstan Martin: Anthology of Contemporary French Poetry. University of Texas Press, Austin 1975 (2)

    © Vertaling uit het Frans: Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress


    Archief per week
  • 20/07-26/07 2020
  • 13/07-19/07 2020
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 02/11-08/11 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Website
  • Piet Thomas


  • Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs