Inhoud blog
  • Inhoud Blog
  • Gitta Deutsch : Een dag in februari: Gedichten: (1.)Op zo’n dag Jouw hand (2) Als ik ontwaak (3)Keizerin (4) want iedere (5) Als kind (6)De afstand (7) In niets (8) Een jaar (9) pas dan (10) En altijd opnieuw (11)Nu is er (12) Elke verstreken dag
  • (14.)Jij bent toch 15. Jouw dood (16.) Hoe kan ik (17.)Iets diep (18.) Het jaar (19.) het is (20.) Te mogen spreken (21.) De wereld ( 22.) Weer een dag ( 23.) Ondraaglijk (24.) Jij hebt (25.) In de winter dan (26.)In het derde jaar
  • Peter Paul Wiplinger: 1.Uitgespuwd; 2.Vertrouwen; 3.Dichtersleugen; 4.het goud van de dag; 5.niemandsland; 6.weids land; 7.afwijzing; 8.wens; 9.uithouden; 10. hoop; 11. wij; 12.muziek in anatolië;13.opdracht; 14.volksspreuk; 15.peter schlemihl
  • Peter Paul Wiplinger (II)1.Motto 2.Levenstekens 3. vragen van de poëzie 4. poëzie 5. literair programma 6.kleurenleer 7.wiener blut 8. homo sapiens 9.tussen hemel en aarde 10.hoop 11.rust 12. zich terugtrekken 13.joods kerkhof 14.zigeunermelodie
  • 15. zelfportret 16. terugkeer 17. liefdesgedicht 18.van ver
  • Wiplinger III
  • Johan Ruysdael: (1) Einsiedeln (2)Het meer
    Categorieën
  • Work in Progress (83)
  • Archief per maand
  • 07-2020
  • 02-2018
  • 12-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 05-2017
  • 12-2016
  • 07-2016
  • 05-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 09-2014
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Piet Thomas
    rooms-katholiek priester, dichter, vertaler, essayist en hoogleraar.
    19-09-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Archief: De avonturen van psalm 23. Deel 1

    De avonturen van psalm 23

    Piet Thomas

    1.         
    Inleiding


    Er zijn weinig psalmen die in de loop der tijden zo’n bekendheid en populariteit genoten hebben als psalm 23. Onder de vele avonturen die deze psalm beleefd heeft, zijn de avonturen in letterland de merkwaardigste. Daarom, na een beschrijving en interpretatie van deze merkwaardige tekst, het verhaal van een reeks avonturen.

    De naam ‘psalm’ wijst al op een Grieks avontuur. Hij verwijst naar de beroemde Griekse bijbelvertaling de Septuaginta, die zo belangrijk is geweest voor de verspreiding van de Schrift in Europa. Het Griekse werkwoord psallein (= tokkelen) leert ons bovendien dat de liedsoort waarvan hier sprake is, door snaarinstrumenten begeleid werd.

    2.            De Hebreeuwse context

    De psalm in zijn literaire context plaatsen, betekent dat men rekening houdt met enkele specifieke kenmerken van de Hebreeuwse poëzie. Er is vooreerst het archaïserende karakter van deze gebruikslyriek die vanwege de gewenste herkenbaarheid die de biddende als identificatiegegeven nodig heeft, een beroep doet op een traditionele vormgeving. De wil tot formele vernieuwing, die zo typisch is voor de moderne poëzie en zonder de concurrentie van andere media nauwelijks denkbaar is, lijkt hier nauwelijks een rol te spelen.

    Dat merkt men overigens ook aan de beeldspraak. Die valt vooral op door natuurlijkheid. Ze is onmiddellijk ontleent aan een zichtbare leefwereld waarmee zowel de dichter als de biddende vertrouwd waren. Niets is hier gesofisticeerd, gezocht, kunstmatig. De verbeelding is niet gehinderd door originaliteitdwang of versplinterd ik-bewustzijn. Integendeel, de psalmen moeten onthoudbaar, reproduceerhaar zijn. De biddende mens leerde in die tijd, schijnt het, deze psalmen van buiten.

    De lyrische pedagogie eiste derhalve dat er geheugensteuntjes werden ingebouwd. Daarvoor zorgde de herhaling van dezelfde grondgedachten. Men maakte ten overvloede gebruik van het gedachteparallellisme. En daarbij onderscheidde men het synoniemparallellisme (de gedachte wordt bevestigd of versterkt door een passende tegenstelling), het aanvullend of synthetisch parallellisme (ontstaan door samenvoeging van een gedachte die alleen door die samenvoeging tot haar recht komt) en het coördinerend parallellisme (waarbij verschillende gedachten die zakelijk gelijkwaardig zijn, op hetzelfde onderwerp worden toegepast).

    Verder vallen op: de ondergeschikte rol van rijm en assonantie (wel alfabetische schikking soms en het gebruik van de anafora en de epifora, de vrijheid van de ritmische patronen (geen regelmatige opeenvolging van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen) en geen vast schema voor de strofenbouw. De structuur van de psalm ligt niet op voorhand vast, maar schijnt als het ware organisch te groeien volgens een proces waarin het gedachtenrijm en de spontane uitbreiding een groot aandeel hebben.

    3.            De Bijbelse context van het verbond

    Bij de studie van een psalm dient men ook rekening te houden met een ander contextueel gegeven: het feit dat hij een plaats inneemt in het taalverbond dat God met zijn volk gesloten heeft. Ingaand op een gedachtegang van Dr. Klaas Heeroma zou ik het in het kort zo willen stellen: Gods openbaring is een gesproken openbaring. In Genesis wordt God als een sprekende voorgesteld. Door zijn spreken schept God de dingen en de mensen. Profeten stellen God als een sprekende voor. Zij zijn de spreekbuizen van God. God verkondigt zijn wet aan Mozes die de stenen tafelen naar het volk brengt. Het verbond dat God met zijn volk sluit, is een taalverbond. Het leidt uit de taalverwarring van Babylon. Het wordt in de Bijbel lyrisch bezongen, episch verteld en didactisch met woorden begeleid.

    In dit taalverbond hebben de psalmen een apart statuut. Ze geven globaal gezien de taalreactie van de gelovigen weer. En dat antwoord is zo universeel, zo ontdaan van alle individuele belasting, dat het kan doorgaan voor een antwoord van de mens überthaupt. Daar ligt, geloof ik, de speciale kracht die de psalmen op telkens weer nieuwe generaties uitoefenen, het geheim van hun grote populariteit. Het is een antwoord in een taal waarin vele zich kunnen herkennen, een prototypisch en een archetypisch antwoord.

     

    4.           De plaats in de Bijbelse canon

    Binnen de canon van de boeken van het Oude Testament behoort het psalmboek met het boek Job en het boek Spreuken tot de zogenaamde dichterlijke boeken. De psalmen zijn van bijzondere tekens voorzien, hulpmiddelen hij de (muzikale) voordracht in de synagoge. Men kan het psalmboek echter ook rangschikken bij de boeken der wijsheid, die tussen de geschiedkundige boeken en de profetische boeken in staan.

     

    5.           Het psalmboek

    Voor de interpretatie van een psalm is het ook nuttig rekening te houden met de structuur van het psalmboek. Deze is vrij los. Toch kan men zonder veel problemen vijf kleinere psalmboeken onderscheiden. De gebruikelijke indeling is I(ps. 1-41), II(ps. 72-72), III(ps. 73-89), IV(ps. 90-106) en V(ps. 107-150). Na de eerste vier boeken volgt telkens een doxologie (een lofprijzing) die geen deel uitmaakt van de psalm zelf waaraan ze is toegevoegd. Psalm 150 is in zijn geheel een doxologie. In andere reeksen is de overheersende naam voor God niet Jahweh maar Elohim. Wat er zou kunnen op wijzen dat deze reeksen vroeger afzonderlijke collecties hebben gevormd.

     

    6.            Van David?

     Het psalmboek wordt ook het psalterium davidicum genoemd. Het woord ‘davidicum’ zou de suggestie kunnen wekken dat alle psalmen door David zijn geschreven. Men dient wel te bedenken dat het hier om een verzameling gaat van teksten die in verschillende tijden door verschillende auteurs geredigeerd werden. Wel worden psalmen van de eerste reeks bijna allen aan David toegeschreven. De toevoeging bij onze psalm wil deze psalm nadrukkelijk als een psalm van David voorstellen.

     

    7.            Tussen andere thema’s in


    Om de context goed in te schatten, is het ook nodig de thematische verscheidenheid die bij de psalmen aan bod komt, in te schatten, Zeggen we hier alleen maar dat naast lofliederen en klaagliederen, straf- en boetepsalmen, zowel historische psalmen als didactische en moraliserende teksten voorkomen. Allen getuigen ze van een groot vertrouwen op Jahweh. Van psalm 23 zou men kunnen zeggen dat naast de dankbaarheid die doorklinkt en die in feite ook de inhoud kleurt, het hoofdthema het vertrouwen is. Het gaat om een lied waarin het vertrouwen in de hulp van God de kern van de tekst vormt. Vertrouwen omdat men op de nabijheid, de leiding, de gastvrijheid en de gaven van God altijd kan rekenen.

     

    8.           De structuur

    Voor de bespreking van de structuur van psalm 23 is het goed dat we vertrekken vanuit een zo nauwkeurig mogelijke neutrale vertaling. Ik heb daarom de vertaling van Prof Dr. J.P.M. Van der Ploeg gekozen:

     

    Psalm. Van David

    Jahweh is mijn herder, niets zal mij ontbreken.

    Hij laat mij liggen op groene weiden.

    Naar water leidt Hij mij heen, om te rusten,

    Hij doet mij herleven!

    Hij voert mij over rechtschapen wegen,

    omwille van zijn Naam.

    Al ga ik ook door een stikdonker dal,

    geen kwaad zal ik vrezen,

    want Gij zijt met mij!

    Uw stok en uw staf,

    die stellen mij gerust.

     

    Gij zet een dis voor mij klaar,

    tegenover mijn vijanden.

    Gij hebt mijn hoofd met olie gezalfd,

    mijn beker blijft vol.

     

    Ja, gaven en gunsten zullen mij volgen

    alle dagen van mijn leven,

    en Jahweh’s huis is mijn woonplaats

    tot in lengte van dagen.

    Bij de analyse van de structuur gaan we vooral uit van de overheersende beeldspraak. De overheersende beelden zijn het beeld van de herder (en de trekkende kudde), het beeld van de gastheer (en de gast) en het beeld van de gaven die de sprekende volgen, gecombineerd met het huis van God. Op grond van dit criterium kan men drie delen onderscheiden. Bevestiging daarvan krijgt men als men ook de tijd en de ruimte als structuurelementen leert zien. In het eerste deel gaat het vooral om de beweging van de trekkende kudde, die tot rust komt als de kudde de dorre steppe verlaten heeft en rust vindt in de oase (weiden zijn er omzeggens niet in Israël).

    De gevaren van de tocht staan er ook tegenover de rustbrengende attributen staf en stok. Het tweede deel situeert een minimale beweging in een huiselijke ruimte, die niet de oase de rust gemeen heeft. De zorg van de gastheer bedaart een zelfde onrust die ontstaan is door de aanwezigheid van de vijanden. In het derde deel overheerst weer de beweging. Het blijkt nu om een terugweg, een andere richting, te gaan. De gaven komen de biddende achterna. Het vast punt in dit fragment is het huis van Jahweh, de tempel, een woonplaats voor velen.

    Het eerste deel is overwegend dynamisch. Wat de rustiger fragmenten een speciaal accent geeft. Het tweede deel, het huiselijke tafereel, is veel statischer. Wat daar aan beweging opvalt, heeft vooral met de weelde van de gastvrijheid te maken. In het derde deel is zowel het tochtmotief als het verblijfmotief aanwezig. Men kan spreken van een evenwichtige dosering van het dynamische en het statische.

    Wat de tijd betreft valt vooral de voortdurende relatie tussen heden en toekomst op. Dat treft al bij het eerste vers. Een uitspraak over het heden houdt een belofte in over de toekomst die door dat heden gegarandeerd wordt. In het parallellisme van vers twee en drie wordt een intentie uitgesproken, een doelbewuste richting. Men wordt naar de rust geleid. De weg naar de weiden (oase) en het water wordt ervaren als een beweging naar de rust toe. De band met het verleden is ook niet afwezig. Er is in regel 4 sprake van ‘herleven’. Dit veronderstelt dat er sprake is van een vroeger leven en een daarop volgende afname van leven. In regel 5 en 6 wordt de zekerheid van het vertrouwen gevoed, wat voor de biddende wellicht een herinnering inhoudt aan het verbond. Daar wordt uitdrukkelijk gesteld dat God zich aan zijn woord houdt. De verwijzing naar het verbond impliceert derhalve ook de garantie van de toekomst. In regel 7 krijgt men een verwijzing naar een hypothetische toekomst. Ook als de problemen zich zouden opstapelen, kan men op de steun van Jahweh rekenen. De garantie daarvoor is de aanwezigheid die zijn naam (ik zal er voor U zijn) al oproept. Maar ook in de attributen waarmee God als herder de biddende (via de beeldspraak van de kudde reeds als slaande, op een meervoud denkbaar) begeleidt. De aangekondigde rust is ook in die omstandigheden gewaarborgd. Als waarborg fungeert de aanwezigheid in het heden. De beweging van het eerste deel is daarmee voltooid. De rust die beoogd werd, is bereikt.

    Bij het begin van het tweede deel wordt van het gastmaal gewag gemaakt. Dat impliceert een zekere duur. Niet alleen de duur van het klaarzetten van spijs en drank, maar ook de duur van de maaltijd zelf. De zalving met olie is volgens de wetten van de gastvrijheid bedoeld als reinigingsritueel. Die doelgerichtheid sluit het bevorderden van een daarop volgend welbehagen in en zegt dus ook iets over de toekomst. Hetzelfde moet gezegd van de beker die vol blijft of die, volgens een andere vertaling, overloopt. Het heden is vooral vertegenwoordigd door de vijanden die dit alles moeten aanzien en door de tijd van de beschrijving van de handelingen. Ook in het derde en laatste deel van de psalm is er een wisselwerking van heden en toekomst. De futurum-betekenis van het werkwoord ‘zullen’ wordt verbonden met alle dagen van mijn leven en de duur van ‘is’ wordt duidelijk geïllustreerd door ‘tot in lengte van dagen’.Maar het wordt tijd dat we na deze summiere schets van de structuur onze aandacht aan de thematiek wijden. Zeer in het algemeen kan men stellen dat het voornaamste thema het vertrouwen is dat men ontleent aan de intieme aanwezigheid van de Heer. Die geldt zowel de zorg van de herder als die van de gastheer. Aan de oase beantwoordt de aangerichte tafel, aan de rustplaats de tempel, aan het water de overlopende beker, aan het verkwikkend herleven het voedsel, de dranken de zalving met olie waarvoor de gastheer zorgt.

    9.            Het beeld van God en mens

     Men kan zich ook vragen stellen over het beeld van God en van de mens zoals die in deze tekst te voorschijn komen. Het beeld van God wordt in de religieuze ervaring vaak gesitueerd tussen transcendentie en immanentie in R. Otto heeft in Das Heilige de nadruk gelegd op het feit dat bij de religieuze beleving de beide polen nooit helemaal mogen ontbreken. God is zowel de rechter, de oppermachtige heerser als de nabije, de beschermer, de behoeder, de vriend.

    Ofschoon het beeld van de herder naar beide polen verwijst, is de immanente betekenis die hier aanwezig is, overwegend. Mensen die menen dat in het Oude Testament God vooral als een jaloers rechter wordt voorgesteld, kan dit verbazen. Maar in de psalmen is dit helemaal niet ongewoon. De herder die in deze tekst behoedt en rust schenkt en ook gastheer is, schetst vooral de nabije God. De leider die tevens de beschermer is, die de gelovigen aanzien geeft tegenover anderen, die rustig maakt, die een woning is waarin het goed is genodigd te worden en de gaven die God schenkt te ontvangen.

    Ook de biddende mens wordt in deze psalm voorgesteld als door een polaire spanning getekend. Hij beweegt zich tussen onrust en rust. De bevredigde fantaseert niet, zei Sigmund Freud. De bevredigde kent ook geen religie. Bidden heeft te maken met verandering, met een overgang met onrust naar rust of althans een verlangen daarnaar. In deze tekst is er de onrust van de steppe, van de slechte wegen, van het steeds op tocht zijn, van de vijanden. Maar er is de rust van de oase, van het huis waar men te gast is, van de maaltijd die men krijgt, van het ritueel waarmee men ontvangen wordt, van de gaven die de biddende tegemoet komen, van de luisterrijke tempel.

    De mens die hier bidt, beweegt zich, zou men kunnen zeggen, tussen onheil en heil. Daardoor kan hij een prototype worden van de biddende mens van alle tijden. Daar deze psalm op verschillende niveaus kan gelezen worden, moet men ook de vraag stellen naar die niveaus. Er is vooreerst het plan van het dagelijks leven. De kudde van het reizende volk, de oude joodse gastvrijheid met de daarbij behorende rituelen, de manier waarop men mensen gastvrijheid aanbood, de ‘Sitz im Leben’ waarbinnen het handelen van de joodse gelovige gezien moet worden.

    Er is vervolgens het culturele plan. De pelgrimstocht, de rituele maaltijd, de mogelijke verwijzing naar de dienst van de levieten in de tempel. Er is ook het historische plan. Men kan die psalm ook lezen op de achtergrond van de geschiedenis van het volk van Israël. Waarbij men zelfs kan denken aan de uittocht en de heropbouw van de tempel van Jeruzalem. En er is ten slotte ook het messiaanse plan. De overvloed van wijn bij het aangerichte gastmaal, de verwijzing naar de lengte van dagen die de gaven van het heden inhouden.

    Detailanalyse

    Het verrassende echter van psalm 23 blijkt vooral uit de detailanalyse. Dat deze Jahweh-psalm God een herder, ‘mijn herder’ noemt krijgt een explosieve betekenis als men weet dat de onderdrukkende koning van Egypte zichzelf de herder van zijn volk noemde. Men dient het beeld van de herder ook te plaatsen in zijn oosterse politieke context.

    Ons is het beeld enigszins vreemd geworden. Het gaat hier immers niet om de inhuldiging van een nieuwe pastoor. Het gaat hier ook niet om een idyllisch figuurtje dat, voorzien van een mooie haarscheiding, achter de schapen aanhuppelt, het gaat integendeel om iemand die leidt, langs moeilijke wegen soms, iemand die zijn kudde naar de drenkplaats brengt, die bereid is zijn kudde met de inzet van zijn leven te verdedigen, die de dieren verzorgt als ze ziek zijn, ze verdedigt tegen de roofdieren, Bij dit typische herdersvolk heeft David, die zelf van achter de kudde geroepen was om zijn volk te leiden, spontaan het treffende beeld gevonden voor God en voor de gelovige. Alleen moeten wij alle sindsdien aangeleerde betekenissen even uit ons geheugen wissen om de draagkracht van deze voorstelling te begrijpen.

    Het is ook even wennen aan het feit dat een ‘ik’ over ‘zijn’ herder spreekt . Jahweh wordt meestal voorgesteld als de herder van een heel volk. Hier is een ‘ik’ aan het woord dat ten aanzien van God het bezittelijke voornaamwoord ‘mijn’ gebruikt. Hoe moet men ‘niets zal mij ontbreken’ opvatten? Bedoeld wordt dat de ‘ik’ altijd het nodige zal hebben. Wat hij elke dag nodig heeft. Zoals men in het Onze Vader vraagt ‘geef ons heden ons dagelijks brood’. De goede herder die Jahweh is, zorgt ervoor dat de biddende niet in nood verkeert. Het zou verkeerd zijn dit vers te interpreteren als sloeg het op een toestand van burgerlijke zelfgenoegzaamheid.

    ‘Hij laat mij liggen’ kan men ook lezen als ‘hij gebiedt me te liggen’. Rabas (.) wordt gebruikt voor het liggen van dieren. Het werkwoord past perfect bij de metafoor van de kudde. Daar ‘groene weiden’ in Palestina niet voorkomen. schiet de vertaling van Van der Ploeg hier tekort. Men vindt groene weiden wel in Transjordanië. Bedoeld zijn oasen. Deze zijn na de lange tocht over de steppe een echter herademing.

    Met ‘om te rusten’ wordt de reden aangeduid waarom de herder zijn kudde naar de oase leidt. Na de droogte van de dorre streek getrotseerd te hebben, kunnen de schapen drinken en tot rust komen. Een protestantse herder die later zelf dominee geworden is, heeft er vanuit zijn ervaring met de kudde op gewezen dat dit het beste middel is om de woelige kudde tot rust te brengen. Nadat ze gedronken hebben en zich hebben kunnen voeden, verdwijnt de agressiviteit in de kudde, leven alle dieren vredig naast elkaar. Dit beeld van de rust is aangrijpender dan de ‘green pastures’ waarvan de titel van een destijds populaire film gewaagde, ten onrechte overigens, gezien de afwezigheid van weiden in Israël.

    Met ‘herleven’ is waarschijnlijk bedoeld dat de levenskrachten terugkeren, dat men als het ware van de dood tot het leven terugkeert. ‘Over rechtschapen wegen’ moet in verband gebracht worden met het belang van de Thora (die tegelijk wet en weg is) voor het joodse volk. Het kan gelezen worden als ‘paden van gerechtigheid’: een levenswandel die in overeenstemming is met wat de Thora eist. Wet en levensroute horen samen. Zo kon Jezus van zichzelf zeggen: Ik ben de wet, de waarheid en het leven. Het gaat om een globaal rechtvaardigheidsideaal Men kan hierbij ook denken aan de emotionele uitspraak van Marnix Gijsen in een gedicht. waar hij zegt: ‘mijn vader hij was rechtvaardigheid’. Een bijbetekenis kan zijn: ‘rechte, geëffende wegen’.

    Het vertrouwen dat de biddende in God stelt, is gesteund op de trouw van God aan zijn eigen naam. Jahweh betekent immers: ik zal er voor U zijn. God is het als het ware aan zichzelf verplicht het vertrouwen van de mens niet te beschamen. In die naam is het verbond gesloten. De bijna magische betekenis die een naam in de Bijbel had, blijkt als van naamsverandering sprake is. Die wijst steevast op verandering van functie.

    De hypothetische gedachte aan de gang door het dal lijkt een aanleiding te zijn om aan de gevaren van het dal te denken. De duisternis overvalt de reizende plotseling in landen zoals Israël. Het donker treedt daar zonder noemenswaardige overgang in. Dan dreigen de roofdieren en liggen de rovers op de loer. Andere vertalingen, met name die in de Lutherse traditie, hebben het rechtstreeks over ‘het dal van de schaduw des doods’. het woord ‘stikdonker’ geeft daartoe eigenlijk aanleiding.  Verder kan het ook nog wijzen op het toenemen van de gevaren van de weg als het donker wordt. De doodsgedachte kan dan gezien worden als een versterking.