Inhoud blog
  • Inhoud Blog
  • Gitta Deutsch : Een dag in februari: Gedichten: (1.)Op zo’n dag Jouw hand (2) Als ik ontwaak (3)Keizerin (4) want iedere (5) Als kind (6)De afstand (7) In niets (8) Een jaar (9) pas dan (10) En altijd opnieuw (11)Nu is er (12) Elke verstreken dag
  • (14.)Jij bent toch 15. Jouw dood (16.) Hoe kan ik (17.)Iets diep (18.) Het jaar (19.) het is (20.) Te mogen spreken (21.) De wereld ( 22.) Weer een dag ( 23.) Ondraaglijk (24.) Jij hebt (25.) In de winter dan (26.)In het derde jaar
  • Peter Paul Wiplinger: 1.Uitgespuwd; 2.Vertrouwen; 3.Dichtersleugen; 4.het goud van de dag; 5.niemandsland; 6.weids land; 7.afwijzing; 8.wens; 9.uithouden; 10. hoop; 11. wij; 12.muziek in anatolië;13.opdracht; 14.volksspreuk; 15.peter schlemihl
  • Peter Paul Wiplinger (II)1.Motto 2.Levenstekens 3. vragen van de poëzie 4. poëzie 5. literair programma 6.kleurenleer 7.wiener blut 8. homo sapiens 9.tussen hemel en aarde 10.hoop 11.rust 12. zich terugtrekken 13.joods kerkhof 14.zigeunermelodie
  • 15. zelfportret 16. terugkeer 17. liefdesgedicht 18.van ver
  • Wiplinger III
  • Johan Ruysdael: (1) Einsiedeln (2)Het meer
    Categorieën
  • Work in Progress (83)
  • Archief per maand
  • 07-2020
  • 02-2018
  • 12-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 05-2017
  • 12-2016
  • 07-2016
  • 05-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 09-2014
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Piet Thomas
    rooms-katholiek priester, dichter, vertaler, essayist en hoogleraar.
    21-03-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.SNOEK EN DE KARDINAAL

    SNOEK EN DE KARDINAAL

    Afbeeldingsresultaat voor paul snoek

    Met de bundel Hercules heeft Paul Snoek, van een paar vluchtige escapades terug (zie de cyclus «Heilige gedichten» in de gelijknamige bundel), ons een belangrijke groei van zijn dichterlijk talent gereveleerd. Enkele verzen die hij in dit werk opnam, behoren tot het waardevolste van wat, tijdens de jongste jaren ten onzent in het experimentele kamp verscheen.

    Eigenaardig genoeg werd hij precies om deze herculesprestatie door sommige van zijn vroegere strijdmakkers vanuit de hoogte bekeken. Zij vonden dat Snoek het zich te gemakkelijk gemaakt had. En vooral schenen zij hem kwalijk te nemen dat een aantal typisch experimentele trekken, in de daaraan voorafgaande publicaties zo rijkelijk aanwezig, niet meer zo duidelijk te onderkennen waren. Ben Klein, de kampioen(!) van de «reine cohesie», rekent hem met Korban en Chris Yperman tot de « spelemannen» (hoe kan dat met Chris Yperman?) die de dichtkunst in een impasse hebben gedreven en geeft liever hoog op van Verstraeten, A. Peel en M. Obiak.

    In feite heeft Snoek met Hercules voor de eerste volwaardige vertegenwoordiging gezorgd van de tweede experimentele lichting: de 55-ers. Meteen heeft hij bewezen dat hij, de groepsverblinding moe, aan een strikt persoonlijke evolutie de voorkeur geeft. Wij, van onze kant, hebben te lang uitgekeken naar het ogenblik waarop Snoek helemaal zichzelf zou worden, om niet te waarderen dat zijn lyrische eerzucht hem de moeilijke weg geopend heeft naar een eigen poëtisch avontuur.

    Snoek is met Richelieu[1] aan zijn achtste bundel. Idyllisch begonnen, heeft hij na een onrustige verkenningspoging, die zijn uitdrukkingsmogelijkheden aanzienlijk versterkte, maar ook allerlei nevenverschijnselen in het leven riep met een eerder antipoëtisch effect, een rustiger dichtvorm gevonden die, voorlopig althans, een passend instrument schijnt te zijn.

    Wij hebben de indruk dat zijn jongste bundel geen noemenswaardige vormvernieuwing opleverde. Belangrijker is dat ook in Richelieu een aantal gedichten voorkomen die Snoeks talent op overtuigende wijze aantonen.

    Misschien verdient ook het feit de aandacht dat Snoek zich uit een nu eens zachtzinnig, dan weer driest sensualisme bevrijd blijkt te hebben voor een dieper peilende zelfbezinning.

    Doch vooraleer wij het daarover hebben, zouden wij graag het grondgevoel willen omschrijven dat de verzen van onderhavige bundel onderling verbindt.

    De dichter vertrekt vanuit zijn eerzuchtige dichtwoede met de bedoeling zijn «waarheid» zo getrouw mogelijk te benaderen. Dit gebeurt haast voortdurend door een stoetvorming van antithetisch opgestelde beelden. Het beeld blijkt nog steeds de grote geleider te zijn van Snoeks poëtische bezieling. Het ritme dat niet alleen plechtiger aandoet maar ook beheerster dan vroeger, is als bepalende factor belangrijker geworden. Wie in Richelieu dan toch een vormvernieuwing vinden wil, zoeke ze hier. Hij moet er echter voor gewaarschuwd worden dat ook in Hercules de Bijbels aandoende ritmische verheffingen niet ontbreken. Hier zijn zij echter zo opvallend dat wij onwillekeurig aan Wies Moens dachten. Wat de stafrijmen betreft, die Snoek zeer vaak hanteert, enkele keren zijn ze wel te opvallend, zoals op blz.10 waar wij lezen:

     

    Weer in het westen weeklaagt Windekind de berken.

     

    Op andere plaatsen vormen zij een waarachtig bindmateriaal.

    Wat heeft Snoek nu gemeen met de kardinaal wiens naam hij op het titelblad vermeldt? Een tomeloze heerszucht, een dramatische gemoedsbewogenheid ten aanzien van schoonheid en waarheid en een diep ervaren eenzaamheid.

    Laten wij, het nodige korreltje zout niet verwaarlozend, deze drievoudige gelijkenis eens van nabij beschouwen.

    De heersersdrift van Snoek beweegt zich niet op het politieke vlak, maar op het lyrische. Hoe hij dit verlangen dat hem drijft ook noemt, zijn veroveringsdrang is gericht op de poëzie. Wel heeft het een ethische weerslag die het strikt poëtische te boven gaat, maar de wil om «met goedheid te schenken de voedzame schenkel» is bij Snoek onafscheidelijk verbonden met zijn literaire ambitie.

    Het profetisch gevoel dat daarmee hem eigen is, houdt verband met een uit zijn artistiek vakmanschap gegroeid besef. Kracht, doorzicht en goedheid zijn gaven die hij al schrijvend ontdekt heeft, al ziet hij ze niet beperkt tot de literatuur.

    Met zijn heerserswil is een sterke dosis zelfverheerlijking verbonden. Hij gelooft in zijn «lenig spreken». In het gedicht waarmee de bundel aanvangt, zegt hij trouwens tot de lezer:

     

    Vergeet niet dat ten allen tijde

    In mijn woord een warme vlinder woont.

     

    Zijn drang om te gebieden, zijn weldadigheid, zijn expansiedrift en zijn goedheid horen samen. Het moedige en het moederlijke, de liefde en de zelfbevestiging, ze zijn bij hem niet te scheiden. Bovendien wil hij door de lezer slechts ‘langzaam vergeten’ worden.

    Reeds in zijn beeldspraak valt op hoe ruim hij zijn eigen actie ziet. Als een staatsman spreekt hij tot de «republieken». Heuvels en rivieren betrekt hij in dit gesprek en het valt op dat hij van koninklijke attributen houdt. Zelfs een scepter zwaait hij. Zijn kracht is ‘een vloekende berg’. Hij durft het aan de lezer bij zijn lyrisch avontuur te betrekken met woorden als:

     

    Terwijl ik drink met rijke teugen

    Aan de zoete vloeistof van mijn schaduw.

     

     

    Dat deze verheerlijkingswil geen bezinning uitsluit die los staat van elk zelfbehagen, bewijzen de meer algemeen opgezette gedichten waarin Snoek zich over heiligheid, natuur en goedheid bezint op een wijze die het aforisme benadert. Een dergelijk gedicht is o.m.:

     

     Heilig zijn is zwijgend wonen

     In de brandende bomen der waarheid,

     Is in de aarde zien langs de ogen der wortels

     Het moeilijke vliegen der vogels

     Of achter een berg het groter geheim van de bergen.

     

     

     Ook denkt men na over het voedsel der vlammen,

     De wufte dieveggen van het luchtig vuur,

     Of over de afgod, zijn aftocht historisch,

     Eens voltrokken de verbrokkeling der wolken.

     

     

     En op de afgedreven drempel staande

     Ver zie ik het huis met luister,

     Waarin de mensen mij bewoonden

     En kwamen om er lang te overnachten

     En gingen om spoorloos mijn vrienden te zijn.

     

     

     De grote zee gaat immers onder in de kleine zon.

     

    De laatste regels zijn ongetwijfeld voor meer dan één interpretatie vatbaar, maar toch menen wij hier te maken te hebben met een Snoeks meest onthechte gedichten.

    Ook de strijd tussen schoonheid en waarheid is een vast voorkomend thema in zijn poëzie.

    Misschien kunnen wij de cyclus ‘Heilige gedichten’ als een soort ironisch herstel van het realiteitsprincipe zien, dat tot doel heeft een te zachtzinnige schoonheidsverheerlijking aan te vullen. Wat er ook van zij, Snoek voelt terdege aan hoe bedrieglijk de schoonheid is. Hij weet zelfs dat schoonheid en leugen min of meer op mekaar aangewezen zijn. En toch wil hij de poëzie als een waarheid beleven. ‘Dichters liegen de waarheid’ schreef Bertus Aafjes eens. Wel nu, juist deze paradox zal voor Snoek een reddingsboei zijn. Hoe lenig zijn spreken ook wil zijn, dichten blijft voor hem ‘ademen met licht en waarheid’. Zijn zelfbewustzijn doet hem zijn schamelheid niet vergeten. Poëzie blijft voor hem een steeds opnieuw te vervullen opdracht. Is zij een huis, dan toch een steeds te vernieuwen huis, of beter gezegd, een reeks woonplaatsen die de dichter telkens weer tot de zijne moet kunnen maken. Daarom vreest de dichter niet zichzelf tegen te spreken. Soms zingt hij ‘heel hard tegen de waarheid’ in ter wille van de waarheid. De schoonheid laat niet af hem aan te trekken als een archaïsche beveiliging en als een dreigend gevaar. Intuïtief de onderwijzende kracht van taal en natuur aanvoelend, is hij tussen hardheid en schoonheid in, gaandeweg een ‘verstomde profeet’ geworden. Hij meent het wonder slechts aangeraakt te hebben, wanneer hij binnen de weelde van het woord de waarheid kan liefhebben. Zijn veroveringsdrang drijft hem soms naar tartende leegten. Het zintuiglijke spel waartoe hij zich vaak beperkte, wordt dan doorbroken door een oprechte drang naar zelfkennis en naar de ontraadseling van de geheimen van leven en dood.

    De moeilijke keuze en de ambivalente bewogenheid tussen waarheid en schoonheid laten Snoek eenzamer dan ooit achter. Noch de haast Moensiaanse broederlijkheid die hij af en toe belijdt, noch de liefde voor de vrouw kunnen verhinderen dat hij zich heersend en schenkend alleen voelt. Creativiteit roept vernietiging, onthechting en afzondering op. De nonchalante roekeloosheid van de poëtische vervreemding dwingt de dichter er toe ‘zijn eigen zoon te worden’, ‘zee en zon’ te zijn. Waar de kunstenaar de minnaar dreigt te verdringen wordt de geliefde een medeplichtige aan de schuld van het gedicht. Het dichterschap wordt zowel een doem als een ‘behaaglijk wonder’. Het maakt de dichter onuitsprekelijk gelukkig maar doet hem niettemin vrezen dat het gebouw dat hij spelenderwijs heeft opgericht, eens zal ineen storten. Hij heeft nu eenmaal verkozen ‘van het vleesetend woord het voedsel te zijn’ en klaagt, Rilke achterna:

     

    Wie eenmaal eenzaam was is eeuwig eenzaam.

     

    Snoek bezit een ongewone taalvaardigheid. Snel en gewiekst associërend, beelden mengelend en stafrijmend laat hij zich meeslepen door een haast onuitputtelijke vormkracht. Soms speelt zijn vindingrijkheid hem echter parten. Dit is des te meer te betreuren wanneer het gebeurt ten nadele van het bezinningskarakter van zijn lyriek. Zijn beeldenslierten evolueren soms te vrij, te slingerachtig, te maniëristisch. Het gevolg daarvan is dat het gedicht dan niet langer vanuit een organisch noodzaak schijnt te groeien.

    Intussen blijft het waar dat Snoek ons al dichtend een rijkdom openvouwt die ongemeen gevarieerd is. Een ongedwongen kosmische verbondenheid geeft aan zijn beste verzen een natuurlijke frisheid. Het is aan de bonte rijkdom van de natuur zelf dat hij zijn beeldend denken tracht af te meten. Een scherpe zintuiglijke ervaringslust ontleedt zijn dynamisch temperament in kleurrijke taferelen. De diepte nochtans, die achter deze taferelen schuilgaat, wordt ons slechts fragmentair geopenbaard. Wellicht kan een volgende bundel ons nog meer over Snoeks inwendig leven vertellen. In elk geval mag men zeggen dat de zelfbezinning in zijn werk volop is begonnen. De alchemistische bekommernissen nemen af, het ontleedmes ligt klaar. De weg naar een opener belijdenis is met Richelieu geëffend. Het uitzicht op de grote zee der bestemming, waarin alles wat ontwijdt en wijden wil, duidelijk wordt, wordt alleszins aangekondigd in een van de schoonste gedichten uit de hele bundel, waarmee wij de bespreking van Richelieu graag besluiten:

     

    De wind bestaat uit zeven soorten water,
    De zee is een weerspiegeling van wind
    En helder in haar tijdeloze stilstand
    Is de stilte de vlezige oorsprong.

     

    Van alles dat ontwijdend de aarde bevolkt om te wijden
    Of uit de liefde der wolken geboren wordt
    En in de duisternis met snelheid sterft.

     

    Van alles dat handelend uitvindt de nieuwe omgeving der sterren
    Of ook vergeet de kleine rivieren der vriendschap
    Naar de grote zee der bestemming.

     

    Dit is de heilige wil van de stilte:
    Alom met handen en voeten aanwezig te zijn
    Als lichtgevend water,
    Als rustend zeil in het der zeeën evenwicht,
    Als witte wol aan het hart van de mens,
    Het zwarte schaap der schepping.

     

    ©Piet Thomas



    [1] Paul SNOEK, Richelieu, A.Manteau N.V.,1961.

    Gery Helderenberg

    Het Brevier

    Een goede vriend van mij, een Waals exegeet vroeg zich af, toen hij Het Brevier van Gery Helderenberg op mijn leestafel zag liggen, of het in onze tijd nog wel mogelijk is een hele bundel aan het brevier te wijden. Is het niet overbodig, zo opperde hij. gedichten over gedichten en oude prozateksten te schrijven in een koortsachtige tijd als de onze, waarin de problematische werkelijkheid zo vaak gelegenheid biedt tot bezinning? 'Waarom niet schrijven over dingen die men zelf meemaakt? Voor een exegeet is het verwijlen bij oude, gewijde, teksten een normale bezigheid en voor elk priester is het bidden van het brevier een dagelijks bedrijf, maar moet iemand die priester én dichter is niet vanuit een specifiek eigentijdse beleving schrijven? Mijn antwoord kon kort zijn. Voor iemand als Gery Helderenberg is het bidden van het brevier een persoonlijk avontuur, een actuele gebeurtenis die vol poëtische spanningen zit, een participatie aan een universele rijkdom die onvermijdelijk inspiratief inwerkt. Hij schrijft niet over oude teksten, maar hij schrijft over wat zich tijdens de lectuur van het brevier aan hem openbaart. En dit is het wat hij in gedichten poogt op te vangen.

    Het spreekt vanzelf dat zo iets een moeilijke opdracht blijft. Men moet een toon weten te treffen die nergens pedant of ronduit didactisch wordt, men moet over een geoefend vormvermogen beschikken en men moet vooral de eerlijkheid bezitten om niets meer en ook niets minder te beschrijven dan datgene wat men werkelijk beleefd heeft. Poëzie is een onverbiddelijke leugendetector. Wie voorgeeft meer te voelen dan hij werkelijk voelt, wordt meedogenloos ontmaskerd. Wie prediken wil, schiet zijn doel voorbij.

    Gery Helderenberg heeft de proef schitterend doorstaan. Wat onmiddellijk opvalt is de ruimte van dit scheppend bidden. In dit opzicht heeft de dichter een hele weg afgelegd. Kon men in verband met zijn eerste bundels nog van een « claustrale beslotenheid » gewagen, sinds Omdat ik U bemin heeft hij zijn dichtkunst radicaal opengegooid voor een ruimere religieuze ervaring die de volle kracht van zijn dichterlijk talent bevrijdde. In Het Brevier kan men een vierdubbele bewustzijnsstroom onderscheiden waarvan de componenten elkaar op passende wijze aanvullen. Er is vooreerst het aandachtig doordringen van Bijbelteksten, verklarende lessen, hymnen, vitae en preces, dat uitmondt in een blij aanvaardend noteren van de rijkdom die in de christelijke overlevering besloten ligt. Daarnaast en daarmee verstrengeld is een genuanceerd natuurgevoel merkbaar, dat de kerkelijke tijdsverdeling harmonisch met de subjectieve tiidsbeleving verbindt. Dicht daarbij aansluitend bewegen zich de liturgische bezinning, de zelfontledende morele beschouwing en de vrome overweging van heiligenlevens. Bijzonder boeiend is de verschuiving en beïnvloeding van één van die ervaringsgebieden op de andere. Een natuurlijke meerduidigheid biedt aldus een rijke, afgewisselde verbeeldingscontaminatie die merkwaardig fris aandoet.

    De bundel bestaat uit vier grote gedichten. Zoals de delen ven het brevier heten ze respectievelijk Pars Hiemalis, Pars Verna, Pars Aestiva en Pars Autumnalis' De achtregelige strofe die de dichter overal aanwendt, vereist een grote technische bekwaamheid. Voor een geoefende hand echter als die van Gery Helderenberg levert ze haast geen problemen op.

    Het ls meestal zo dat de strofen binnen elk gedicht kleinere gehelen vormen die afzonderlijk genietbaar zijn, al Iijken ze niet zo voltooid dat ze geen aanvulling meer zouden behoeven. Hun onderlinge verhouding is doorgaans chronologisch bepaald. De ondanks alles vrij losse aaneensluiting der strofen geeft Gery Heldelenberg de gelegenheid zich vrij te maken om zich tenvolle op de kleinere structuren te concentreren.

    Het is binnen het bestek van deze bespreking niet mogelijk ook maar één gedicht van Het Brevier uitvoerig te citeren. Daarom zullen we ons beperken tot enkele verzen. De eerste strofe van Pars Hiemalis luidt als volgt:

    RETABEL, kandelaar en kelk

    en ’t wintert aan mijn dak,

    in Basjan vloeit honig en melk,

    hier liggen de plassen brak.

    Isajas houdt de hand

    boven de wenkbrauw. Hij kijkt uit

    naar ’t eeuwig Hinterland.

    De Maagd stapt in de schuit.

    De tijd vloeit er open in een landschappelijke en ruimtelijke verscheidenheid. Er is de kerkruimte, het huis in een Vlaams winterlandschap, het beloofde land, het oudtestamentisch tafereel met de profeet Isajas en de mystieke miniatuur van een Taulergedicht. Achter deze verscheidenheid sluimert de eenheid brengende verwachting naar Christus' komst.

    De beelden zijn stuksgewijs niet origineel, doch origineel is wel de subtiele en synthetische wijze waarop Gery Helderenberg deze verschillende imaginatieve elementen opvang en verenigt. Zo kan alleen iemand te werk gaan die jarenlang de christelijke metaforiek bewust en geduldig tot een persoonlijke ervaring verdicht heeft.

    Op een andere plaats in hetzelfde gedicht krijgt de bewustzijnsstroom, zoals hij lyrisch voorgezet wordt, een subjectiever en beschouwelijker karakter. Inleiding daartoe is een literaire reminiscentie:

    DOOR Rama’s spichtig hout

    hoor ik Vondels klacht,

    de vingeren worden koud

    bij Rachel in de nacht.

    Goede gedachte, kleine droom,

    glimlach bij verdriet,

    tederheden, euvel, schroom

    die God in de ogen ziet.

    Elders is het de rijke symboliek van de kerkelijke liturgie die als katalysator dienst doet.

    MET septuagesima gaan

    de heiligen eerder schaars,

    alleluia ten grave gedaan,

    de vooravond zwart en paars.

    ‘k Zit in de doodsreutel vast

    met introïtus en psalmodie.

    Haal mij uit de linnenkast

    de strakgesteven superplie.

    Een strofe uit Pars Verna demonstreert hoe moeiteloos de lectuur van de bijbelse teksten tot persoonlijk gebed kan worden:

    KLOKSLAG een voor ’t banket,

    met zijden hemd en zilveren boord,

    Lazarus wordt uitgezet

    en verhongert voor de poort,

    betast ’t skelet van deze man

    naakt onder puist en zweer.

    Heer, blaas de zemelen uit de wan,

    Keur niet de vogel aan de veer.

    Een van de gaafste strofen uit de hele bundel is de allereerste strofe van Pars Verna. Het gaat over het begin van de vastentijd. Het « memento mori » hangt in de lucht. Winter en lente zijn in tweestrijd, maar reeds wordt duidelijk dat de lente het halen zal. De tijd schijnt sneller te lopen.

    De soberheid en de ingehouden rust van deze verzen verbergen ternauwernood de dynamische spanningen die deze tijdsevocatie heimelijk oproept. Ook hier toont Gery Helderenberg zich een bekwaam meester van de klassiek getemperde gevoeligheid.

    VANDAAG eet ik as voor brood.

    Winter hangt nog in 't riet,

    dunner ijs dekt de sloot

    en onverklaarbaar verdriet.

    De vasten zit in't brevier

    purper en donker goud,

    de lente opent een kier,

    vlug veertig dagen oud.


    Pars Autumnalis afsluitend, mijmert de dichter nog even na over de vier seizoenen die hij met het brevier als gids heeft doorleefd. De winter waar hij thans voorstaat, is ook de winter van zijn leven. ‘Zwart en rood’, ‘koude’ en ‘ademhaal’ horen bij elkaar. Doch ergens is de betoverende warmte van een lied nog hoorbaar.
     

    VIER jaargetijden, paar aan paar,

    blad bij blad, zwart en rood.

    sluitvignet en korenaar,

    korven wijn en tarwebrood,

    mijn zit in de koorbank, 't gulden hek,

    de koude en mijn ademhaal

    en 'k weet niet waar, met open bek,

    de betoverende nachtegaal.

    Met Het Brevier heeft Gery Helderenberg ons een van zijn soberste en beste lange gedichten geschonken. Hij heeft meteen voor de Vlaamse religieuze lyriek gedaan wat Pius Parsch voor de liturgische vernieuwing deed. En dit is in een land waar de religieuze lyriek dan toch geen algemene bloeiperiode doormaakt, een lovenswaardige bevrijdingsdaad.

    Het Brevier is geen vage huldiging of verheerlijking geworden van het priesterlijke gebed en evenmin een tot weinig engagerende lof van de troost die dit gebed brengen kan, maar wel een persoonlijke, meditatieve bewustzijnsstroom die zelf een gebed is en aantoont hoe verblijdend fris het gebed van de kerk kan blijven, wanneer het beleefd wordt door een gevoelig, aandachtig en deemoedig religieus temperament dat meteen over de mogelijkheden beschikt om zijn beleving technisch accuraat en vormelijk verfijnd uit te drukken. Haast feilloos heeft Gery Helderenberg de juiste toon gevonden, het goede midden tussen mededeling en onthulling, tussen expositie en suggestie, tussen gedachtelijke substantie en persoonlijke gemoedsontlading.

    ©Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress


    Archief per week
  • 20/07-26/07 2020
  • 13/07-19/07 2020
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 02/11-08/11 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Website
  • Piet Thomas


  • Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs