rooms-katholiek priester, dichter, vertaler, essayist en hoogleraar.
06-02-2018
Wiplinger III
Wiplinger III
Uit de bundel: Herzschläge
© Vert.: Piet Thomas
als we
van mekaar houden
staat de tijd
voor ons stil
wij horen slechts
onze hartslagen
en vragen ons af
ben jij dat
of ben ik
het
________________________________
gewond
leg ik
mijn gezicht
in jouw handen
_____________________________
jij bent
het tegenwicht
van mijn angst
____________________________
ik hoor
jouw stem
ik zie
je gelaat
ik merk
je hand
__________________________
de gordijnen
zijn dicht
we liggen neer
en zwijgen
alleen een kaars
brandt stil
_________________________
je bent
ver weg
deze verte
schenkt ons nabijheid
_________________________
als wij elkaar
naderen
naderen we
de grens
die ons scheidt
_______________________
ik open
mijn handen
voor jou
_______________________
Bruggen
Bouwen
van jou
naar mij
binnen
in het licht
_____________________
Ik breng je
mijn stem
de schijn
van mijn lamp
het spoor
van de herinnering
de speeltuigen
van mijn leven
de hoop
het dorre loof
de lucht
die ik inadem
de vleugslag
van mijn vrijheid
________________________
ik schenk je
mijn schaduw
het niemandsland
dat mij omringt
________________________________
neem
deze uren
de vrije ruimte
die je nodig hebt
ik wil niets eisen
slechts geven
wilalleen
de aarde zijn
waarop je
staat
___________________________
wat ik je
geven kan
is de bitterheid
van salie en klaproos
het licht van de dag
de stilte van de nacht
het trillen
van mijn handen
________________________________
Ik breng je
Mijn stem
mijn vrijheid
________________________________
ik zeg tot
de aarde
dat ik
je liefheb
ik zeg tot
de hemel
dat ik
je liefheb
ik zeg tot
de zon
dat ik
je liefheb
_______________________________
ik woon
in een
vreemde
stad
gisteren
heb ik
een licht
voor jou
aangestoken
in het donker
_______________________________
de deur
gaat open
en jij
bent daar
een tijdje
later
de muziek
en onze
hete
lijven
________________________________
jouw lachen
mijn leven
aanraking
der handen
een adem
met zijn twee
_______________________________
de hemel
hoog en blauw
de papegaai hangt
zwaar in de maanveren
aan het water staan
de flamingo’s te slapen
en wij huiveren
als wij elkaar aanraken
______________________________
de zon rood
en aan de muur
de schaduw
van jouw stem
nog steeds
wij gaan
opnieuw
dezelfde wegen
_______________________________
wij gingen
over de brug
een regenboog
omspande
ons beiden
in het licht
______________________________
het mos
op de stenen
zegt het water
van de hemel
beneden.
in de aarde
staan wij
hand in hand
in de regen
en zwijgen
_______________________________
brandend fel
de smart
de beelden
der herinnering
de angst
in het donker
als de avond
komt en wij
slechts wachten
op de nacht
_______________________________
dit avondrood
in jouw ogen
tot de beelden
helder verbranden
de schaduwen
van de nacht
snijden
het donker stuk
_______________________________
schreeuwde
een uil
luid in de wind
vond ik
een dood kind
in je schoot
nu heb ik geen
sprookjes meer nodig
het kind is dood
de wieg leeg
______________________________
in brailleschrift
teken ik
in het zand
dat ik je liefheb
elke vleugelslag
van een nachtvlinder
moet het je zeggen
een dode vis
zal je als teken
van afscheid vinden
_________________________________
om je weer te vinden
ben ik vele wegen
gegaan
om je weer te vinden
heb ik vele dagen
verbrand
om je weer te vinden
heb ik vele nachten
gewacht
jij echter hebt
mij niet ontmoet
__________________________________
ik beloof je
dat ik je
niet zal zoeken
ik beloof je
dat ik aan jou
niet zal denken
ik beloof je
dat ik om jou
niet zal treuren
ik beloof je
ik zal me je
niet meer herinneren
___________________________________
zijdezacht
je haar
sneeuwwit
de jonge huid
de eerste blikken
lente
in donkere nissen
loert nu jouw lijf
een beetje later
met het eerste blad
valt je liefde
valt je angst
valt je droefheid
dan op jou en mij
_________________________________
de klaproos bloeit
rood op de velden
jouw huid licht
wit door het groen
de schepen varen
met zwarte zeilen
en stranden
in het licht
__________________________________
geen woord
geen blik
in het donker
de omarming
laat ’s nachts
nog woorden
die breken
als we elkaar aanraken
________________________________
mijn mond
zoekt
de sporen
der woorden
het zwijgen
smaakt bitter
________________________________
spoorloos
de woorden
het zwijgen
sijpelt weg
geluidloos
in de ruimte
de omarming
is slechts
vertwijfeling.
en angst
________________________
uit de leugen
van de omarming
de uitweg vinden
naar de vrijheid
___________________________
dit donker
is niet het licht
jij bent niet jij
ik ben niet ik
wij gaan slechts
over bruggen
______________________________
met schaduwen gevlekt
jouw gezicht
veraf liggen
de dagen
van de liefde
van het geluk
______________________________
tussen jou en mij
ligt niemandsland
tussen jou en mij
is zwijgen
tussen jou en mij
is niets dan droefheid
breek binnen
in het niets
____________________________
ogenblikken
van ontmoeting
geen woord verhult
de werkelijkheid
geen vuile truc
die heel en al leugen is
______________________________
diep de blik
uit jouw ogen
de mond zegt
zonder woorden
de halsslagader
verraadt opwinding
de handen trillen
als je drinkt
_____________________________
belangrijk is
deze dag
belangrijk is
dit woord
belangrijk is
deze blik.
Belangrijk ben
Je voor mij
______________________________
alles kan ik
mij voorstellen
alleen je
sterven niet
je dood
______________________________
zolang de bladeren groen worden
ben ik niet dood
zolang de hemel straalt
word ik niet blind
zolang jij er nog bent
kan mij niets gebeuren
_______________________________
de droefheid
in jouw haar geschreven
de woorden
in de hand verborgen
een glimlach
die me huiveren doet
je aanwezigheid
als was je weggegaan
en een spoor
van liefde angst en dood
______________________________
woordeloos
schuif je
het wijnglas
naar me toe
ik rook
en ik geef je vuur
onze handen
raken elkaar
maar wij zien
aan elkaar voorbij
elk van ons
leeft al lang
voor zichzelf alleen
in zijn eigen wereld
_____________________________
wij zitten daar
ik man jij vrouw
door vele jaren slechts
verwond en vernield
er is niet meer
dat ons nog bindt
_______________________________
moe ben ik
van de woorden
het zwijgen
doet zeer
droefheid
maakt eenzaam
elk van ons
is alleen
er is niets meer
dat ons nog bindt
______________________________
wij beiden
verwond
aan het eind
van de jaren
de hoop
verloren
de liefde
verbruikt
wat blijft
is het moe zijn
de droefheid
in ons
______________________________
wij hebben
de woorden
verloren
de ogen
de handen
de blik
maar
ik merk
alles
raakt ons
het licht
treft iedereen
de aarde
draagt ons
______________________________
We hebben
Vuurwerk
ontstoken
onze handen
met as
gedroogd
zout in
de zee
gestrooid
______________________________
jij was
mijn hartsslag
lange tijd
dan was je
stille rouw
schaduwspoor
nu ben je
slechts herinnering
© Vert.: Piet Thomas
Categorie :Work in Progress
02-02-2018
Johan Ruysdael: (1) Einsiedeln (2)Het meer
Johan Ruysdael (ps. van Piet Thomas)
Einsiedeln.
De gids geraakte maar niet uitgepraat. Hij had het nog steeds over het moerassig en donker woud waarin St. Meindert door rovers was overvallen. Voor mij stond een jongetje nadrukkelijk in zijn neus te pulken. Twee geliefden beproefden een zoveelste glimlach, toen er sprake was van Heinrich II. Eén ding hadden ze alvast op mij voor: zij konden heel toegewijd luisteren naar het gesnap van de knipperende, kale jonker die men bij vergissing in onze bus had gestopt. Slechts toen de kunstmatige mist van jaartallen, lang vergeten branden en onuitgevoerde bouwplannen opgetrokken was, mochten we in het portaal binnen. Plots begon iemand op het orgel te spelen. Ik vergat de gids, ik vergat het hele gezelschap. In een reusachtig schrijn bewoog ik me voort. De muziek verhevigde het licht dat onder de vensterbogen toevloeide. Ais een rijkelijk versierde ring lag in het middenschip de ,,Gnadenkapelle ". Ik knielde neer voor de ingewerkte diamant: het beeld van de beschermheilige. Té schoon was dit huis. Kon de God van Abraham, Isaak en Jacob er zich mee verzoenen hier als een kasteelheer opgesloten te worden? Kon Hij verdragen dat zijn boodschap op een vergulde preekstoel verkondigd werd? Waren het zijn engelen die zich onder de bont geschilderde koepels naar beneden stortten? De vloer waarover ik voortging was onbetamelijk proper. Eindelijk kreeg ik het zwarte, ijzeren hek in het oog dat het koor afsloot. Hierachter kon nog een geheim liggen. Ja, God had zich achter die koele staven teruggetrokken. Kluizenaar was hij in een hemel op aarde. Feller dan de speels ontluikende rococo-kapitelen schitterde zijn ondoorgrondelijke aanwezigheid. Feestelijker dan de schilderijen was zijn bescheidenheid. Het orgel viel stil. In een kerk zoals deze zou het orgel nooit mogen ophouden met spelen. Nog duizelig ging ik heen. Buiten eiste de gids weer zijn volle rechten op. Het minnend paartje liep stevig gearmd langs de devotiekraampjes en de walgelijke beeldjes die door de schel schreeuwende verkoopsters aangeprezen werden. Hun lelijkheid deed geen pijn meer. Ik had de hoogste menselijke verfijning overstraald gezien.
Het meer.
Achter een knalrood tafeltje, vlak bij het meer, zit ik aan een cola te slurpen. Ik heb papier meegenomen om gedichten te schrijven. Het gaat niet. Dan maar naar het water kijken en wachten. Op het terras van het hotel is het stil als in een klooster. De dampende bergketen aan de andere oever laat een dier speelgoedschepen los die hier straks zullen aanleggen. Waar een afgewaaide tak drijft, hapt een vis naar het lucifersdoosje dat ik enkele ogenblikken geleden weggegooid heb. De Duitsers van kamer 17 hebben zich behaaglijk in ligstoelen genesteld onder de frivole kruin van de zilverberk. Als ze spreken, is het alsof ze de oever uit zijn slaap gewekt hebben. Een rappe wind rukt aan de klimrozen. Golven klokken tegen de steiger. Nu de waterspiegel in duizend stukken ligt, ga ik de roeiboot losmaken. De bladen papier die ik achterliet, huppelen over het grint. Mijn vulpen houdt zich goed. Even later glijd ik van het staketsel weg. De Duitsers houden mij in de gaten en ik tracht goed te roeien. Ik voel me een verjongde editie van Hemingway's old man. Alles gaat goed tot het speelgoedschip ineens gevaarlijk groot komt opzetten. De deining wordt sterker en sterker. Koortsig stort ik mij op de roeispanen. Ik moet aan wal zien te geraken of ik sla om. Vlugger moet het gaan. Nog tien meters. Hijgend smijt ik de ketting rond een boomstam. Ik ben reeds op een stuk rots geklauterd. Dan vaart de Brienzer voorbij. De roeiboot slaat tegen de rots dat het kraakt. Wat ben ik toch een schrikkepuid. Op de hoogte van het hotel, waar het schip halt houdt, blaast de kapitein op een koperen mondstuk, dat even opflitst in de weekblauwe lucht. Eerst dan waag ik het weer te roeien.
Johan Ruysdael.
Twee teksten uit: 'Nieuwe Stemmen'
Twee
Categorie :Work in Progress
27-12-2017
Angelus Silesius I
Angelus Silesius (c. 1624 –1677)
I, 1
Wat zuiver is bestaat
Zuiver als het puurste goud,
Weerbaar als een sterke rots,
Helder als het fijnst kristal
Moet je hart zijn heel en al.
I, 2
De eeuwige rustplaats
Een ander mag zich zorgen maken
Hoe hij begraven kan geraken.
En voor de madenzak kan hij
Aan een trots bouwwerk denken.
Mijn zorg zal het niet wezen.
Mijn graf, mijn rots en schrijn
Waarin ik eeuwig rusten wil,
Het hart van Jezus moet het zijn.
I,3
God alleen kan verblijden
Weg , jullie serafijnen,
In wie ‘k geen vreugde vind.
Weg, jullie vrome sinten
Die daar zo staat te blinken,
‘k Wil niet van jullie weten
Nu ik me gans alleen
Wil storten in de zee
Van d’ ongeschapen godheid.
I, 5
Men weet niet wat men is
Ik weet niet wat ik ben.
Ik ben niet wat ik weet.
Een ding of niet een ding,
Een stipje of een kring.
I, 9
Ik heb het van God en God van mij
Dat God zo zalig is
En leeft zonder verlangen
Heeft Hij zowel van mij
Als ik van Hem ontvangen.
I, 10
Ik ben als God en God als ik
Ik ben zo groot als God,
Hij is als ik zo klein.
Hij kan niet boven mij,
Ik onder Hem niet zijn.
I,13
De mens is eeuwigheid
Ikzelf ben eeuwigheid
Als ik de tijd verlaat
En ik in God verdwijn
En God in mij bestaat.
I, 17
Een Christen is Gods zoon
Ik ook, ik ben Gods zoon.
‘k Zit aan zijn rechterhand.
In geest en vlees en bloed
Ben ik aan Hem verwant.
I,28
De zaligste dood
Geen dood is zaliger
Als in de Heer te sterven
En al het eeuwig goed
Met lijf en ziel te erven.
I, 36
Geen dood zonder leven
Ik zeg: niets gaat echt dood.
Alleen een ander leven,
Ook als het pijn inhoudt,
Wordt door de dood gegeven.
I, 47
Tijd is eeuwigheid
Tijd is als eeuwigheid
En eeuwigheid als tijd.
Als je dat zelf beslist
Is er geen onderscheid.
I, 51
De gelijke Gods
Wie onbeweeglijk blijft
In vreugde, leed en pijn,
Die kan voortaan niet ver
Van Gods gelijke zijn.
I, 60
Lijf, ziel en godheid
De ziel is een kristal,
De godheid is haar schijn.
Het lijf waarin je leeft
Is van hun beide ’t schrijn.
I, 69
Melk met wijn heet sterker zijn
De mensheid is de melk.
De godheid is de wijn.
Drink melk in wijn gemengd
En je zult sterker zijn.
I, 80
Elk in het zijne
De vogel zoekt de lucht.
De steen rust op het land.
In ’t water leeft de vis.
Mijn geest is in Gods hand.
© Piet Thomas
Categorie :Work in Progress
25-12-2017
I, 85
Hoe hoort men Gods woord
Als je het eeuwig woord
In jou wil horen spreken,
Dan moet bij jou vooraf
De onrust gans ontbreken.
I, 94
De deemoed
De deemoed is de grond,
Het deksel en het schrijn
Waarin de deugden staan
En opgesloten zijn.
I, 119
Naar de oorsprong moet je gaan
Water dat de bron verlaat,
Is nog zuiver en nog klaar.
Als je uit die bron niet drinkt,
Ben je zeker in gevaar.
I, 129
Het boze ontstaat in jou
In God is niets dan goed.
Dood en verdoemenis, pijn
En wat men boosheid noemt
Kan, mens, in jou slechts zijn.
I, 144
Alleen de Schepper kan het
Wat beeld je jou toch in,
Kan je de sterren tellen?
De Schepper, Hij alleen,
Kan je ’t getal vertellen.
I, 153
Kind moet je worden
Mens, word je niet een kind
Dan treed je niet naar binnen
Waar God zijn kinderen zijn:
De deur is veel te klein.
I, 155
Hier moet het beginnen
Mens, wil je in de eeuwigheid
Bij het lam Gods gaan staan,
Dan moet je al op de aarde, hier,
Ook in zijn sporen gaan.
I, 156
God zelf is onze weide
Bekijk dit wonder toch!
God maakt zich graag zo klein
Dat Hij voor al zijn lammeren
De weide zelf wil zijn.
I, 168
Christus is alles
O wonder! Christus is de rank,
De waarheid en het Woord,
Lucht, leven, spijs en drank,
Pad, pelgrim, deur en oord.
I,170
God is noch hoog noch diep
God is noch hoog noch diep.
Wie ooit iets anders riep,
Die heeft verkeerd geleerd
Hoe men de waarheid eert.
I,171
God vinden door niet te zoeken
God is noch hier noch daar.
Wie Hem verlangt te vinden,
Die laat zich hand en voet
En lijf en ziel vastbinden.
I, 174
De gaven zijn niet God
Wie God om gaven smeekt
Weet niet wat hem ontbreekt.
Hij spreekt het schepsel aan
En laat de Schepper staan.
I,175
Zoon zijn is al genoeg
Zoon is het liefste woord
Dat God tot mij kan spreken.
Als Hij dit woord gebruikt,
Kan niets mij nog ontbreken.
I, 177
Uiteindelijk is alles een
Men spreekt van tijd en plaats,
Van nu en eeuwigheid.
Wat is dan tijd en plaats
En nu en eeuwigheid?
I, 184
God is wat ik verlang
God is mijn staf, mijn licht,
Mijn doel, mijn spel, mijn pad,
Mijn vader, broer en kind,
Al wat ik steeds graag had.
I, 187
De ruimte voor de ziel
Te eng is mij de wereld,
De hemel mij te klein.
Waar zou toch voor mijn ziel
Toch nog een ruimte zijn?
I, 188
Tijd en eeuwigheid
Jij zegt: verplaatst je maar
uit tijd en eeuwigheid.
Is tussen tijd en eeuwigheid
nu echt een onderscheid?
I,191
Wie God wil zien moet alles zijn
Wie zelf niet alles is,
Die is nog te gering
Om Jou te zien, mijn God,
En ieder ander ding.
I, 203
Steeds hetzelfde
Ik werd wat ik was
En ben wat ik mocht wezen.
Ik zal het eeuwig zijn,
Eens lijf en ziel genezen.
I, 212
Ik als God, God als ik
God is dat wat Hij is;
Ik ben dat wat ik ben.
Ken je de ene wel,
Dan ken je mij en Hem.
I, 213
De zonde
De dorst is niet een ding
En toch kan hij je plagen
Hoe zou dan niet de zonde.
Bij bozen eeuwig knagen?
I,217
De acht zaligheden
Wees arm en zacht en hongerig,
Barmhartig, vreedzaam, rein,
Bedroefd, om God vervolgd
En je zal zalig zijn.
I, 222
De hoop
De hoop is als een zeil
Kon een verdoemde hopen,
God trok hem uit de poel
Waarin hij was verzopen.
I, 232
Heer, jouw wil geschiede
Het woord dat God van jou
Het allerliefste hoort,
Is dat je innig zegt:
’t Geschiede naar jouw woord.
© Piet Thomas
Categorie :Work in Progress
24-12-2017
Angelus Silesius II en III
II, 40
God is het kleinste en het grootste
Mijn God, hoe klein is God,
Mijn God, wat is Hij groot!
Klein als het kleinste ding,
Groot als de wereldnood.
II, 43
De scheidingsmuur moet weg
Weg met de scheidingsmuur!
Wil ik mijn licht aanschouwen,
Dan moet men nooit een muur
Voor mijn gezicht gaan bouwen.
II, 103
De geestelijke geboorte
Beroert Gods Geest je
met zijn wezenheid,
Dan wordt in jou geboren
Het Kind der eeuwigheid.
II, 135
De gelatenheid
Ik wil geen kracht
Geen rijkdom en geen schijn.
Ik wil alleen kind
Van mijn Vader zijn.
II, 146
God is duisternis en licht
God is een felle bliksemflits
En ook een donker ‘niet’.
Geen schepsel dat met eigen licht
De godheid ooit maar ziet.
II, 147
De eeuwige genadekeuze
Ach, twijfel niet,
Wees slechts uit God geboren,
Zo ben je voor altijd
Tot leven uitverkoren.
II, 183
In het midden ziet men alles
Ga maar in het midden staan.
Je ziet alles tegelijk.
Dat wat nu en dan geschiedt
Hier en in het hemels rijk.
II, 209
De echte vrijheid is
De echte vrijheid is
Zoals een edel vat
Dat nectar in zich heeft.
Ze heeft en weet niet wat.
II, 213
De woordjes uit en in
Twee woordjes heb ik graag.
Ze heten uit en in.
Uit Babel en uit mij
Tot God en Jezus in.
II, 217
De acht zaligheden
Wees arm en hongerig en teer,
Barmhartig, vreedzaam, rein,
Bedroefd, om God vervolgd
En je zal zalig zijn.
II,242
Jeruzalem in het midden
Wie in het midden ligt
En lacht met spot en hoon,
Die is het echt Jeruzalem,
Gods koningsstad en troon.
III ,1
Op de krib van Jezus
Dit hout is kostbaarder
Dan Salomon zijn kroon,
Want daar werd ingelegd
Gods eengeboren Zoon.
III, 4
Een zucht
Men legde God op stro,
Toen Hij als mens geboren werd.
Ach, dat ik niet dat hooi was.
Ach dat ik niet dat stro was.
III,13
Ik de oorzaak
Zeg, allerliefste kind,
Jij weent. Is het om mij?
Ach ja, jij kijkt me aan.
Om mij is jouw geschrei.
III, 25
Een kind zijn is het beste
Daar men God zelf
De grootste kleine vindt,
Is het mijn grootste wens
Te worden als een kind.
III, 27
De naam Jezus
De zoete Jezusnaam
Is honig op de tong.
In ’t oor een bruidsgezang,
In ’t hart een vreugdesprong.
III, 47
Op de grafsteen van Sint-Franciscus
Hier ligt een serafijn.
Een wonder hoe de steen
Bij zo een vlammenvuur
Nog altijd heel kan zijn.
III, 50
Het grote en het kleine
Mijn God, hoe kan het zijn?
Mijn geest, die nietigheid
Wil Jou gans binnenhalen:
De ruimte van de eeuwigheid.
III,56
Voor wie van God houdt
Voor wie van God houdt
Wordt dit stipje van de tijd
Veel langer en veel breder
Dan ’t wezen van de eeuwigheid.
III, 69
De heilige rijkdom
Wees arm, de heilige
Heeft niets aan deze tijd
Dan wat hij niet graag heeft:
Het lijf der sterflijkheid.
III, 70
God de vrijgevende
God geeft zich mateloos.
Hoe meer men Hem begeert,
Hoe meer Hij zich ook geeft,
Hoe meer Hij ’t voor ons heeft.
III, 72
Eeuwig leven in de tijd
Voor wie God in zijn doen
Van harte loven gaan,
Vangt ook al in de tijd
Het eeuwig leven aan.
III,76
De ziel het beeld van God
De beeltenis van God
Is in de ziel geprent.
Zalig wie zo een munt
In zuiver lijnwaad kent.
III, 78
De geestelijke Sulamiet
God is mijn Salomon.
Ik ben zijn Sulamiet.
Hoe graag zal ik hem zien
Wanneer Hij mij ontbiedt.
III, 83
De eretitel
Wil je mijn ziel
Een eretitel geven,
Noem mij Gods bruid,
Zijn hart, zijn schat en leven.
III, 86
Ook onder doornen bloeien
Als jij, christen, onbeschadigd
In lijden kruis en pijn,
Zoals een roos blijft bloeien,
Hoe zalig zul je zijn.
III, 99
Een rein hart ziet God
De adelaar ziet getroost
Recht in de zonneschijn.
En jij in ’t eeuwig licht,
gesteld jouw hart is rein.
III, 116
De geestelijke offergave
Mijn hart is een altaar.
Mijn wil is offergoed.
De priester is mij ziel.
De liefde vuur en gloed.
III, 133
Van de heilige Teresa
Teresa wil niets anders
Dan lijden of dan sterven.
Waarom? De bruid moet zich
Een bruidegom verwerven.
III, 134
De liefste mens bij God.
De allerliefste mens
Die God heeft in de tijd,
Is wie veel kruis en pijn
Om zijnentwílle lijdt.
III, 138
De liefde is dood
De liefde, zij is dood.
Hoe is ze dan gestorven?
Door achteloze vrieskou
Als bijen in de korven.
III, 142
God woont in de luwte
Stel maar jouw hart gerust.
God is in sterke winden,
In aardbeving en vuur
En ontij niet te vinden.
III, 151
De heilige treurt nooit.
De heilige kan nooit
Triest of droefgeestig zijn.
Waarom? Hij looft bestendig God
Ook in de grootste pijn.
III, 154
Van Sint-Ignatius
Hoe komt het dat Ignatius
Door dieren werd gebeten?
Hij is een korengraan.
God wil 't gemalen weten.
III, 117
De hoeksteen is de beste
Men zoekt de steen van goud
En acht de hoeksteen klein,
Waardoor men eeuwig rijk,
Gezond en wijs kan zijn.
III, 126
De weg naar heiligheid
De allerbeste weg
naar echte heiligheid
is deemoed op het pad
van trouw en zuiverheid.
III, 131
Het geheime koninkrijk
Ik ben een koninkrijk.
Mijn hart dat is de troon,
De ziel die is mijn koningin.
De koning is Gods Zoon.
III, 156
Liefde is meer dan weten
Met God verenigd zijn
En nooit zijn gunst vergeten
Is beter dan heel veel
Zonder zijn liefde weten.
III, 159
De lieflijkste muziek
De lieflijkste muziek
Waarmee je Gods toorn mijdt,
Ontstaat als hart en mond
In haar tezamen glijdt.
III, 162
De wildebras
Wie zonder liefde leeft
Komt nooit in ’t hemelrijk.
Hij springt van hier naar daar
Een wildebras gelijk.
III, 163
De geheime hergeboorte
Uit God wordt men geboren.
Met Christus wil men gaan.
En in de heilige Geest
Vangt weer nieuw leven aan.
III,168
De godheid
De godheid is een bron.
Uit haar vloeit alles mee,
Vloeit alles ook terug.
Dus is zij ook een zee.
III,190
Van de zondaar en de geest Gods
De Geest van onze God
Vervult de ganse aarde.
Waar is de zondaar dan
Die voelde noch aanvaardde.
III, 194
De wijsheid is de beste vrouw
Verlang je naar een vrouw
Die mooi is, rijk en fijn?
Neem dan de wijsheid maar.
Zij zal jou alles zijn.
III, 197
De wijsheid is Gods raad
Wie houdt van Gods geheimen
En wat door ook voor staat,
Moet bij de wijsheid zijn:
Bij Gods geheime raad.
III, 202
Men kan ook God verwonden
God wordt door niets gekwetst.
Geen leed heeft Hem gevonden.
En toch kan Hem mijn ziel
Zijn ganse hart verwonden.
III, 204
Men acht het eeuwige niet
Helaas, om ijdele lust
Verspeelt men goed en bloed.
Het eeuwige hoogachten,
Haast niemand die het doet.
III, 215
Die er was, is en komen zal
De Vader was er eerst,
De Zoon treedt in de tijd,
De Geest, Hij zal er zijn
De dag der heerlijkheid.
III, 225
Denk aan de toekomst
Bij God is eeuwig vreugde,
Bij Satan eeuwig pijn.
Ach, zondaar, kijk toch uit
Waar je toch bij wilt zijn.
III, 228
De ogen van de ziel
Twee ogen heeft de ziel.
Eén oog bekijkt de tijd,
Een ander richt de blik
Alleen op d ’eeuwigheid.
III,239
Betekenis van de naam Jezus
Geen naam is onder alle
Zozeer gebenedijd
Als die van Jezus. Hij is
Een schat vol zaligheid.
III,242
De wonderbare geboorte
Maria is kristal,
Haar zoon is hemels licht.
Daarom dringt Hij gans door
En opent haar toch niet.
© Piet Thomas
Categorie :Work in Progress
23-12-2017
Angelus Silesius IV
IV, 1
God wordt wat Hij nooit was
De onverwekte God
Wordt midden in de tijd
Wat Hij nooit is geweest
In alle eeuwigheid.
IV, 9
Het onuitsprekelijke
Wat onuitsprekelijk is,
Men pleegt het God te heten.
En toch volstaat één Woord
Om het nooit te vergeten.
IV,20
’s Werelds lust
Mens, kijk naar ’s werelds lust.
Het einde is steeds de pijn.
Hoe kan ik heel de tijd
Er zo de slaaf van zijn?
IV, 35
De diepte, hoogte, breedte en lengte van God
Door wijsheid is God diep,
Breed door barmhartigheid,
Door almacht is Hij hoog
En lang door eeuwigheid.
IV, 37
Bescheidenheid
Het richtsnoer van ’t gemoed
Is de bescheidenheid.
Wie zich met haar niet meet
Verliest zijn deugdzaamheid.
IV,55
De geestelijk opstanding
Een geestelijk verrijzen,
Het is er al als feit,
Als je terecht kunt zeggen:
Ik ben mijn zonden kwijt.
IV, 63
Van de rijke man
Men wil de rijke man
Geen druppel water geven
Daar hij de maat met wijn
Al volschonk in zijn leven.
IV, 75
Het allertroostende woord
Het allertroostende
Dat ik bij Jezus vind,
Is dat Hij zeggen zal:
Kom,mijn gezegend kind.
IV, 84
’t Gelaat van God
’t Gelaat van God te zien
Is pure zaligheid.
Door Hem verstoten zijn
De grootste eenzaamheid.
IV, 85
De arts doet het voor zieken
Waarom pleegt God de Heer
Met zondaars om te gaan?
Omdat een trouwe arts
De zieken bij wil staan.
IV, 90
De deugd
De deugd, zo zegt de wijze,
Is zelf haar schoonste loon,
Maar denkt hij aan de tijd hier,
Dan klopt dat voor geen boon.
IV, 103
Het leven en de dood
Geen dood is heerlijker
Dan die het leven brengt.
Geen leven edeler
Dan van de dood doordrenkt.
IV, 105
De dood is goed en slecht
Zo goed is toch de dood
Voor wie in Gods gunst sterft.
Zo slecht is hij voor al
Wie zonder Hem verderft.
IV, 109
De wijze
De wijze mens zoekt rust
En vlucht het hels gewemel.
Zijn noodlot is de aarde,
Zijn vaderland de hemel.
IV,117
De wereld en het nieuw Jeruzalem
De wereld, hij is kogelrond,
Dus moet hij wel vergaan.
Gods stad rust op een vierkant.
Dus blijft zij eeuwig staan.
IV,124
Van God
Ja, God is zo’n groot goed,
Hoe meer men Hem bemint
En men naar Hem verlangt,
Hoe liever men Hem vindt.
IV, 135
De beek wordt zee
Hier vloei ik nog in God
Als in een beek van tijd.
Daar ben ik zelf de zee
Van d' eeuwen zaligheid.
IV, 148
Wat de ziel verwijdt
Hoe worden hart en ziel
Van mensen wereldwijd?
De liefde Gods schenkt hen
die gave en heerlijkheid.
IV,169
De slimheid wordt geprezen
Vergooi niet wat je hebt:
Een koopman die zijn geld
Goed te beleggen weet,
Men prijst hem als een held.
IV, 173
De grootste vreugde
De grootste vreugde
Die de ziel genieten kan,
Dat is: zich een te weten
Met Gods scheppingsplan.
IV, 178
Het schepsel en God
Wat is een pluisje stof
In ’s werelds wijd heelal?
En wat ben ik, mijn God,
Als ik u tegenval?
IV, 188
De hoogste vreugde van de mens
Geen mens is meer verheugd
Dan wie op tijd en stond
Door God en door zijn liefde
Geraakt wordt en verwond.
IV, 194
Wat God het liefste heeft
Het allerliefste werk
Dat God zo gaarne heeft,
Is dat Hij diep in jou
Zijn Zoon het leven geeft.
IV, 195
De wezenlijke dank
De wezenlijke dank
Die God mint als zijn leven,
Is dat jij voorbereidt
Dat Hij zichzelf kan geven.
IV, 201
Waarom de ziel eeuwig is?
God is de eeuwige zon,
Ik ben een straal van Hem.
Het ligt in mijn natuur.
Dus roem en loof ik Hem.
IV, 203
Zoals men zoekt, vindt men
Jij vindt zoals je zoekt,
Zoals je aanklopt ook
En bidt. Zo krijg je ook gedaan
Dat deuren open gaan.
IV, 208
Na de tijd geen werk
Mens, werk zolang je kan
Aan heil en zaligheid.
Want alle werk houdt op
Bij ’t einde van de tijd.
IV, 215
De tijd begrijpt de eeuwigheid niet
Zolang je nog, mijn vriend,
Bent afgestemd op plaats en tijd,
Begrijp je niets van God
En van zijn eeuwigheid.
IV, 217
De gerichte geest
De geest die heel de tijd
Zich naar Gods wensen richt,
Ontvangt ononderbroken
In zich het eeuwig licht.
IV,219
De tochtgenoot van God
De ziel die in God woont,
Die is eens en altijd
de reis- en tochtgenoot
van d’ eeuwige Zaligheid.
IV, 226
De majesteit van de mens
Ik ben (o Majesteit)
Een zoon van d’ eeuwigheid,
Een koning van natuur,
Een troon van heerlijkheid.
IV, 227
Wie van edel bloed
Wie uit God geboren is,
Zijn vlees heeft en gemoed,
Hij en Hij alleen voorwaar
Is echt van edel bloed.
Categorie :Work in Progress
22-12-2017
Silesius V,
V, 4
Niets kan zonder het Ene bestaan
Zoals geen enkel getal
Zonder het ‘een’ kan bestaan,
Zo zouden schepselen zonder
God, de Ene, zeker vergaan.
V, 12
Een wakend oog ziet
.
Het licht der heerlijkheid
Dat in de nanacht blaakt,
Wie kan het zien? Een hart
Dat ogen heeft en waakt.
V, 18
De geestelijke jaargetijden
De winter is de zonde.
De boete lentetijd.
De zomer is genade,
De herfst volkomenheid.
V, 38
God breekt van distels vijgen
God gaart van doornen wijn,
Van distels breekt hij vijgen,
Als hij jouw zondig hart
Tot boete kan doen neigen.
V, 39
De gelaten mens is al zalig.
Een mens die zich op God verlaat
Op elk moment, op alle wijzen,
Die kan men zonder twijfel al
In ’t aardse leven zalig prijzen.
V, 46
Jij bent de eerste zondaar
Zwijg, zondaar, klaag
Niet Adam en niet Eva aan.
Was ’t niet met hen gebeurd,
Je had het zelf gedaan.
V, 51
Naar God is alles geschapen
God is het oerbegin,
De Schepper van de dingen,
Maar Hij stond zelf model.
Dus zijn er geen geringe.
V, 53
De eeuwige keuze
God kiest voor wat je bent.
Boos is bij Hem verloren.
Goed is van eeuwen lang
Tot leven uitverkoren.
V,55
God straft de zondaars niet
God straft de zondaars niet.
De zonde is zelf hun hoon,
Hun angst, pijn, kwelling, dood.
Ook deugd heeft eigen loon.
V, 64
Wij dienen onszelf, niet God
Bewijs je God een dienst
met vasten, bidden, waken?
Je dient vooral je zelf.
Het kan je heilig maken.
V, 74
In de hel is geen eeuwigheid
Denk er eens goed bij na.
Bij God is eeuwigheid.
De duivel in de hel
Zit eeuwig vast in tijd.
V, 77
Aan de zondaar
Jij roept maar: houd de dief!
Jij scheldt en roert je klappermolen.
Zwijg maar, want jij hebt God
Nog meer dan hij bestolen.
V, 86
De Schepper en het schepsel
De schepping is een boek.
Men kan er veel uit leren.
De wijze lezer weet
Hoe hij zijn God kan eren.
V,95
Wat God voor zaligen en verdoemden is
Voor zaligen is God
Een eeuwige vreugdegast
Voor hen die zijn verdoemd
Een eeuwige overlast.
V, 101
God wil het ganse hart
Hoor, christen! Met de helft
Zal je God niet behagen.
Hij wil het ganse hart
En niet een deel als gave.
V, 114
Naar eer streven is dwaas
Hoe dwaas is het toch wel
Dat je naar eer wil streven.
God wil die slechts aan hen
Die ze versmaden geven.
V, 131
De mens is iets groots
De mens moet toch wat zijn.
God neemt zijn wezen aan.
Bij d’ engelen allemaal
Heeft Hij het nooit gedaan.
V, 157
De rijke is echt arm
De rijke, als hij vaak
Over zijn armoe spreekt,
Geloof ik hem omdat
Hij met de leugen breekt.
V, 163
Wie slecht blijft heeft aan Christus niets
Mens, als je slecht blijft
Heb je niets verworven.
God is slechts voor het lam,
Niet voor de bok gestorven.
V, 170
Alle werken zijn voor God gelijk
God is elk werk om ’t even.
De heilige die drinkt,
bevalt Hem evenzeer
wanneer die bidt en zingt.
V, 171
De samenhang der deugden
De deugden zijn zo sterk
Versmolten en verbonden
Dat wie er één van heeft
Ze alle heeft gevonden.
V, 172
Alle deugden zijn één deugd
Alle deugden lopen samen
In één zonder onderscheid.
Wil je weten hoe ze heet?
Men noemt haar gerechtigheid.
V,173
Wat de heilige doet, doet God in hem
Al wat de heilige doet.
Dat doet God zelf in hem.
God staat, Hij slaapt en waakt,
Eet, drinkt en schenkt hem moed.
V, 178
Christus was wat Hij zei
Wat Christus in de wereld
Gezegd heeft en gedaan
Dat is Hij zelf geweest.
Daar zie jij Hem voor aan.
V, 187
De grootste troost na God
De grootste troost na God
Moet wel de hemel blijken,
Waar men elkaar meteen
Recht in het hart kan kijken.
V, 189
God en zijn schoonheid
God is zo heerlijk schoon
Dat Hem nooit tegenstaat
Wat hem al eeuwen boeit:
De glans van zijn gelaat.
V,190
De zaligheid in de tijd
De heilige mist niets.
Hij krijgt al in de tijd
De zegen van Gods gunst:
De ganse zaligheid
V, 210
De nieuwe en de oude liefde
De liefde, is ze nieuw,
Bruist fel als jonge wijn.
Hoe ouder en hoe echter
Hoe stiller zij zal zijn.
V, 231
Ware liefde is bestendig
Wend je niet af van God
Of je wordt echt ellendig.
Wie Hem van harte liefheeft,
Die is ook pijnbestendig.
V, 253
Elk ding het best in zijn oorsprong
Het water in de bron,
De klaproos op haar stam,
De ziel het best in God
en in het vuur de vlam.
V, 266
Het juiste leven van de ziel
De ziel leeft echt en juist
Als God, haar Geest en Leven,
Haar helemaal vervult
En ruimte heeft gegeven.
V,276
De heilige doet niets omdat het moet
De heilige doet niets
Omdat het van God moet.
Omdat Hij van God houdt
Is het dat hij het doet.
V, 280
God kan zichzelf niet meten
God is zo hoog en groot.
Wou Hij zichzelf eens meten,
Hij zou, al is Hij God
Het maatgetal vergeten.
V, 284
God komt eer jij naar Hem verlangt
Als je naar God verlangt
En wenst: ik word zijn kind,
Dan is Hij je reeds voor.
Hij heeft je eerst bemind.
V, 285
De geestelijke tortelduif
Ik ben de tortelduif
En dwaal door de woestijn,
want God, mijn man, is weg,
dus zit ik zonder nest.
V, 287
Eenvoud en grappigheid
Ik schat eenvoud heel hoog in,
Maar God schonk ons ook de grap.
Als eenvoud niet grappig is,
Is er met haar naam iets mis.
V, 298
Liefde kent geen vrees
De liefde kent geen vrees.
Ze kan ook niet vergaan,
Tenzij God van tevoren
De dood niet kon weerstaan.
V, 306
Een niet verwond hart is ongezond
Een hart dat door de liefde
Van God niet is verwond,
Of men het merkt of niet,
Is ernstig ziek en ongezond.
V, 314
Barmhartigheid ontsluit de hemel
Kind, sta op goede voet
Met de barmhartigheid.
Zij is de sleutelhoudster
Van ’t slot der zaligheid.
V, 317
De vruchten der deugden
Deemoedigheid verheft
En armoede maakt rijk,
De kuisheid, zij maakt engelen,
De liefde godgelijk.
V, 320
De kortste weg naar God
De kortste weg naar God
Is langs de liefdespoort.
De weg der wetenschap
Leidt je slechts langzaam voort.
V,324
De kroon der deugden
De deugd die jou bekroont
Met eeuwige zaligheid
(Ach, hou ze toch maar vast)
Is de standvastigheid.
V,325
Wanneer de hemelvaart
Is God in jou geboren,
Vergaan en opgestaan,
Verheug je opgetogen.
De hemelvaart breekt aan.
V, 332
Waar men komt, als men in God vergaat
Als ik in God verga,
Waar kom ik dan toch aan?
In zijn oneindigheid,
De bron van mijn bestaan.
V, 343
Het geestelijke orgel
God is een organist.
Wij zijn het orgelwerk.
Hij blaast ons adem in
Wij klinken zacht of sterk.
V,362
De hoogste zaligheid
De hoogste zaligheid
Die God mij zelf kan geven,
Is dat ik als Hij zelf
Kan worden, zo verheven.
Categorie :Work in Progress
21-12-2017
Silesius VI
VI, 21
Het eeuwige zoeken
Wereldse eer vergaat
Ook al op korte tijd.
Zoek liever toch de eer
Van d’ eeuwige zaligheid.
VI, 23
Niet erkennen is ijdel rennen
Hoe komt het dat de mens
Naar eerbewijzen rent?
Wellicht omdat hij niet
Zijn eer in God erkent.
VI, 34
Wie het eeuwige licht ziet
Het licht der eeuwigheid,
Het straalt ook in de nacht.
Wie ziet het? Slechts de geest
Die heiligheid betracht.
VI,41
Wie de zon niet voelt, bestaat niet
De zon verwarmt alles,
Ja, zelfs de koudste steen.
Voel jij niet hoe ze straalt,
Dan ben j’ al heel lang heen.
VI,60
Waar eer een schande is
De hemel is vol roem,
Vol eer en heerlijkheid.
De hel gevuld met spot,
Met smaad en narigheid.
VI,70
Stilstaan is teruggaan
Broer, loop jij maar voort!
Wat draal je op de brug?
Wie stilstaat op Gods weg
Kiest voor de weg terug.
VI, 72
De luiheid wint de hemel niet
Ach, spoed je, luie kwast!
Wat blijf je altijd dralen?
De hemel pleegt voorwaar
je mond niet in te dwalen.
VI,93
Wijs en gek verzamelen
De gierige, hij is een nar,
Hij spaart slechts wat vergaat.
De milde, hij is wijs,
Hij zoekt wat echt bestaat.
VI, 95
Waar de schat is, is het hart
De wijze richt zijn hart
Op God en op de hemel,
De gierigaard op geld
En seculier gewemel.
VI,100
De wijze is de dieven voor
De wijze wacht niet af
Tot iets hem wordt ontnomen.
Hij doet er alles aan
Om diefstal te voorkomen.
VI, 115
Nalatigheid leidt niet naar God
Jij zegt dat jij wel later
Gods helder licht zult zien.
Jij dwaas, jij ziet het nooit meer
Als jij het nu niet ziet.
VI, 121
Niet willen sterven, niet willen leven
Sterf je niet graag,
Dan wil je ook niet leven.
Het leven krijgt je niet
dan door de dood gegeven.
VI,122
De dubbele dwaasheid
Jij zoekt op doodsgevaar
Verdachte eer te erven.
Bij eeuwige heerlijkheid
Hoor jij niet graag van sterven.
VI,125
Men houdt van wat men is
Men houdt van wat men is,
De kever van zijn mest.
En jij, jij houdt van modder
Dat weet je al te best.
VI, 137
De onheilige nar
Wil je niet heilig zijn
En toch de hemel halen?
O nar, alleen de heiligen
Zie je daar heerlijk stralen.
VI, 165
Geef wat je verlangt
Mens, jij verlangt van God
Het hele hemelrijk.
Maar vraagt men jou om brood,
Bleek word je als een lijk.
VI, 167
Wie waarachtig rijk is
Veel hebben maakt niet rijk.
Slechts hij is een rijk man
Die alles wat hij heeft
Pijnloos verliezen kan.
VI,171
In de zee worden alle druppels zee.
Het druppeltje wordt zee,
Eens in de zee gekomen.
Zo wordt de ziel ook zee
Eens in God opgenomen.
VI, 176
Rust en pijn van het verlangen naar God
Hij die niets anders zoekt
Dan met God een te zijn,
Leeft in volkomen rust,
Al heeft hij altijd pijn.
VI,209
Wat is het uiterlijk waard?
Mens, uiterlijk vertoon
Is niet de moeite waard.
Het kleed maakt niet de man.
Een zadel is geen paard.
© Piet Thomas
Categorie :Work in Progress
19-09-2017
Horst Bienek : Gisteren waren de twaalf apostelen
Horst Bienek
(1930 - 1990)
Gisteren waren de twaalf apostelen
bij mij te gast
Ik diste alles op
wat de koelkast prijsgaf
Zij moeten van zeer ver gekomen zijn
Zij waren hongerig
en hadden dorst en op hun mantels
kleefde dik het stof
Ik wou weten
wie van hen Johannes was
en wie Judas
Zij zeiden dat ze nog oefenden
De rollen werden pas
kort voor Pasen vastgelegd.
© Vert.: Piet Thomas
Categorie :Work in Progress
31-07-2017
NELLY SACHS: 1.Volkeren der aarde,2.Tussen, 3.Wat deden jullie,4.In de vroege ochtend,5.Israël,6.Zo klimt de berg,7.Hoe ver jouw weg van de zegen,8.Als vlammen soms,9.Troostlichten
Nelly Sachs ( 1891-1970)
Volkeren der aarde,
verbrijzel niet de wereld van de woorden,
snij niet aan flarden met de messen van de haat
't geluid dat samen met de adem werd geboren.
Volkeren der aarde,
dat niemand dood bedoelt en leven zegt,
en niemand bloed meent, als hij wieg uitspreekt.
©
Vert.: Piet Thomas
Tussen
je wenkbrauwen
staat jouw herkomst
een chiffre
uit vergetelheid van zand.
Het zeeteken
heb je omgebogen
ontwricht
in de bankschroef
van de hunkering
Met alle secondekorrels
zaai je jou in het
ongehoorde.
De opstandingen
van jouw onzichtbare lentes
zijn in tranen gebaad.
De hemel oefent aan jou
zijn instorten.
Aangewezen
ben je op genade.
©
Vert.: Piet Thomas
Wat deden jullie,
toen jullie handen van kleine kinderen waren?
Klemden jullie een mondharmonica vast,
grepen jullie naar de manen van een hobbelpaard
of naar de rok van moeder in het donker,
wezen jullie een woord aan in een kinderboek -
Was het God wellicht, of mens?
©Vert.:
Piet Thomas
In de vroege ochtend,
als een vogel oefent met ontwaken -
begint het hartstochtuur van alle stof
dat de dood verloor.
O uur van geboorten,
kringen in de pijn, waarin de eerste rib
gevormd wordt van een nieuwe mens.
Liefste, de hartstocht van jouw stof
trekt bruisend door mijn hart.
© Vert.: Piet Thomas
Israël ,
ooit nameloos,
omsponnen nog door doodsklimop,
werkte in jou verborgen eeuwigheid,
klom je droomzwaar
naar de magische spiralen van de maantorens,
rondcirkelend in het met
dierenmaskers verhulde gesternte -
of, met de stormkracht van de ram ,
in de mirakelstomheid van de vissen -
Tot de verzegelde hemel openbrak
en jij,
de grootste waaghals van de nachtelijke zwervers,
door de wonde Gods geraakt,
in de afgrond uit het licht viel.
©
Vert.: Piet Thomas
Zo klimt de berg
mijn venster binnen.
Onmenselijk is de liefde,
verplaatst mijn hart
in de glans van jouw stof.
Weemoedig graniet wordt mijn bloed.
Onmenselijk is de liefde.
Nacht en dood bouwen hun land
naar binnen, naar buiten -
niet voor de zon.
Ster is een verzegeld avondwoord -
stukgescheurd
door het onmenselijke bergpad
van de liefde.
©Vert.: Piet Thomas
Hoe ver jouw weg van
de zegen
langs een eeuwigheid tranen
tot aan de kromming van de weg
waar jij in as gevallen,
jouw vijand met de rook
van jouw verbrande lijf
jouw doodverlatenheid
aan het voorhoofd van de hemel schreef!
Wat voor een dood!
Waar alle helpende engelen
met bloedende vleugels hingen,
verscheurd in de prikkeldraad
van de tijd.
©Vert.:Piet Thomas
Als vlammen soms
jaagt het doorheen ons lichaam -
als was het nog verweven
met de geboorte
van de sterren.
Hoe traag lichten wij op in helderheid -
©Vert.: Piet Thomas
Troostlichten
Waarom ween je, ziel, hier zo beneden?
Glimlach, want de liefde, zij is zeker -
Speel, al is een snaar gesprongen.
Wat verstomd is speelt nu in Gods vrede.
Tranen, word droog. Zie toch hoe ze fonkelen,
Jouw lichten die je wijzen waar de weg is-
Zoals zwaluwen naar heimwee geuren,
Reizen de slagen van jouw hart weg uit het duister.
©Vert.: Piet Thomas
Categorie :Work in Progress
20-05-2017
Maxime Alexandre : Ars poetica,Het wegende leven,De schepping,Maat van de aarde,Beweging,Beleefd gedicht,De naakte muren.
Maxime
Alexandre (1899- 1976)
Ars poetica
Rivier jij mijn
oude en nieuwe geleide
Rivier in mijn
geheugen geschreven
Altijd herboren
met de dauw
Als de wind de
slaper zijn pijlen leent
Rivier jij bent
de vrouw en haar buik
De rollende
stenen het broederlijk vuur
De plaats van
geboorte het laatste soelaas
Vrij als hanengekraai
licht als de lach
Rivier alle
zeilen los in de makke zon
Uit: Das Meer
sang fern von uns. Henssel Verlag, Berlin, 1984.
© Vert.: Piet
Thomas
Het wegende leven
Langzaam mengt
een glimlach zich met de zee
De kusten van de
storm ontvangen
De bloemen van de
kindertijd de struiken van de droom
Liefde beheerst
de zuiverheid van beelden
De buigende
helling van een tuin onthult
De schaduwjaren
van bewegingloze pijn
De liefde rijpt
aan de rand van dit geheim
Ibidem
© Vert.: Piet
Thomas
De schepping
In een woestijn
ontspringt het eerste woord
Een woord
eenvoudiger dan stilte
Een glas water
voor het kind
Een vogel als
enig antwoord
Ik zie de aarde
verslonden door vuur
De aarde die pas
is geboren
Met haar eerste
bloemen en gras
En mijn mond om
dit te zeggen
Ibidem
© Vert.:Piet
Thomas
Maat van de aarde
Ik heb treurige
dieven ontmoet
En hun
vriendinnen in rouwkledij
Ik heb vogels
gezien op de middernachtsboom
En later heb ik
arme mensen gezien
Liever was mij
het gelaat van een kind
Dat op t juiste
moment uit de mist opdook
Om als voorbeeld
te dienen vandaag en altijd
k Heb gedroomd
van een kind dat zijn brood opat
Het was een kind
met een breekbaar hart
In de maand de
strelingen en van de stilte
De passanten
sloten hun ogen
En zochten hun
weg tussen vochtige stenen
Ibidem
©Vert.: Piet
Thomas
Beweging
Aan de ijzige
bron
Roept een vogel
me bij mijn naam
De vogel van de
zee
Kijkt naar de
hemel en geeft hem zijn kleur
Als een naakte
vrouw
Verlicht de hemel
de toekomst
De witte toekomst
in een beek
Wordt een steen
en zingt
Ibidem
© Vert.: Piet
Thomas
Beleefd gedicht
Vond ik de juiste
toon
Woorden waar als de zon
Even waar als de
stilte
Ik zou met de
liefde beginnen
Om de laatste zin
te kennen
Van de
zegvierende pijn
Van de
eenzaamheid zonder tranen
Zou ik het eerste
het beste geheim uitvinden
Het geheim van
het vuur in de nacht
Van vergeving
voor alle mensen
En om mijn droom te
voltooien
Zou ik met de
liefde beginnen
Ibidem
© Vert.: Piet
Thomas
De naakte muren
De nacht is niet
lang genoeg
Om de hemel te
doorkruisen
De vlam verteert
de blik
Het water is niet
licht genoeg
Om de hemel te
verslinden
De vogels
verlaten hun nest
In het begin komt
de gerechtigheid
De tijd die
kinderen zich wensen
Een wagen van
vuur
Op water
doorzichtiger dan hun glimlach
Ibidem
©Vert.: Piet
Thomas
Categorie :Work in Progress
25-12-2016
KURT MARTI -wat een moed - Lichaamskerk - toen zij pas twintig -icoon -hokje -playa profitopolis -de vrede
Kurt Marti
wat een moed
1
heer
maar zonder
knechten
messias
maar zonder
macht
therapeut
maar zonder
kiel
vechter
maar zonder
wapen
revolutionair
maar zonder
partij
schuldig
verklaard
maar zonder
verdediger
opgehangen
maar zonder
bemoedigend woord
opgewekt
maar zonder
spektakel
2
jezus
goud en
zilver
in een kamer
met mensen van vandaag
wat een moed
(jean baez)
© Vert.: Piet Thomas
Lichaamskerk
de kerk
van de geest
zijn onze
lichamen
(schreef de
elepticus
ooit naar Korinthe)
daarom dus:
omarmingen kussen
en heilige
schilders
eerst later:
kerken van
steen
© Vert.: Piet Thomas
toen zij pas twintig
toen ze pas
twintig
een kind
verwachtte
werd haar
trouwen
bevolen
toe ze
getrouwd was
werd haar
afzien
van
studieplannen
bevolen
toen ze
dertig werd
en nog
ondernemingslust voelde
werd haar
huishouding
bevolen
toen ze
veertig werd
en nog eens
probeerde te leven
werd haar
fatsoen en deugd
bevolen
toen ze
vijftig
versleten en
ontgoocheld was
trok haar
man
naar een jongere vrouw
lieve
gemeente
wij bevelen
te veel
wij
gehoorzamen te veel
wij leven te
weinig
© Vert.: Piet Thomas
icoon
kleurige
feesten
op
duisternissen
geschilderd
zee
de altijd
bewogen
icoon van
het licht
© Vert.: Piet Thomas
hokje
donker
lichtend hokje
waar wij
warmte
zoeken en toevlucht
bij vuur en
vrienden
schoon hokje jij god
waarin wij
altijd al
binnenliepen
zonder dat
wij het wisten
©Vert.: Piet Thomas
playa profitopolis
balkon
op balkon
gestapeld
toren
over torens
gestulpt
het water?
Glans olieachtig
de zon? afgebakend
het strand?
een strijdperk
en leven een
droom
© Vert.: Piet Thomas
de vrede
zinnen uit het referaat van de
anglicaanse nigeriaan bola ige aan de wereldconferentie voor kerk en
gemeenschap1966 in Genève
er kan geen
vrede komen
in een
wereld
waarin
tweederde van de mensheid
vanuit de
hoogte
als arm
als onderontwikkeld, als derde wereld
of vandaag
als nieuw
ontwaakte volkeren
wordt
omschreven
er kan geen
vrede komen
in een
wereld
waar de
toekomst van 75 naties
door de naakte
zelfzucht
van europa
en amerika
bepaald
wordt
er kan geen
vrede komen
zolang
de
sovjet-unie en de usa
zich het
recht aanmatigen
de toekomst
van andere volkeren
te willen bepalen
er kan geen
vrede komen
zolang er in
de wereld
nog één
enkele kolonie is
en het
neokolonialisme
gevaarlijker
blijft dan zijn vader
het
kolonialisme
wij mogen
dan wel arm zijn
maar wij
nemen
niet langer
als vanzelfsprekend aan
dat alle
gekleurde volkeren
arm
en de blanke
volkeren
rijk zijn
© Vert.: Piet Thomas
Categorie :Work in Progress
Work in progress. Kurt Marti: (1)TRINITEIT (2) GOD DER ARMEN
TRINITEIT
Kurt Marti
jij:
al altijd de liefde
wisselend in het kleurenspel
van alle raspigmenten
jij:
de stad zonder tempel
die geen priester
en geen rechter nodig heeft
jij:
de broederlijkheid
waar ieder deelt
met de anderen
jij:
sinds de aanvang
het einde van de heerschappij
in jouw drie-eenheid
jij:
die altijd al was
wat eerst wordt
en dus aan het kruis
©Vert. Piet
Thomas
GOD DER ARMEN
Kurt
Marti
zalig
jullie armen
rijk
door het
rijk
van god
geworden
die arm werd
met armen
©Vert. Piet Thomas
Categorie :Work in Progress
Work in progress. Kurt Marti: TORENBOUW NIET ALLEEN IN BABEL
TORENBOUW NIET ALLEEN IN BABEL
Kurt Marti
En de mannen zeiden:
Kom laat ons een stad bouwen
en een fallische
toren
die oprijst tot de
hemel!
Een triomferend teken
moet het worden
van onze
heersersmacht over de wereld!
En de christenen zeiden:
Kom laat ons een
wereld stichten
die urbi et orbi
aantoont
dat wij het zijn
die de waarheid en
het laatste woord hebben
op deze planeet.
En de leiders
van concerns en volkeren zeiden:
Kom laat ons een
economisch gebied plannen
van het ene eind van
de wereld tot het andere!
Zo zullen we naam
kunnen maken
en niemand zal niet langer aan de macht
van de globale
macht kunnen weerstaan!
En de vorsers zeiden:
Kom laat ons fabrieken en laboratoria bouwen
waar alleen de vooruitgang als wet geldt
en geen voorschriften kleinzielig hinderen!
Zo zullen we een greep op het leven krijgen
tot bij de cel-
en atoomkernen!
En de doorsnee consumenten
zeiden
Kom laat de
vooruitgang
zich gewoon ongeremd
verder doorzetten,
zodat die de aardbol nog verder ontsluit
en zodat zijn enorme
grondstoffen nog beter
voor ons beschikbaar
maakt !
Toen daalde Jahweh
neer om te kijken
wat de mensen daar planden en deden
en hij bracht hun eenheidstaal in de war
en dreef
ze allen zo uit elkaar
dat ze moesten ophouden met verder bouwen.
© Vert. Piet Thomas
Categorie :Work in Progress
Wilhelm Willms: Wat de mensen van HEM zeggen
Wilhelm Willms (1930-2002)
Wat de mensen van HEM zeggen
de
leugenaars zeggen
hij is een
leugenaar
de dichters
zeggen
hij is een
dichter
de profeten
zeggen
hij is een
profeet
de
revolutionairen zeggen
hij is een
van ons
de heiligen
zeggen
hij is een
heilige
de machtigen
zeggen
hij is
gevaarlijk
de bezitters
zeggen
hij is een
communist
de
nietszeggenden
zeggen niets
de burgers
voelen zich
ongerust
de minnenden
zeggen
hij is
gevoelig als wij
de
verlorenen zeggen
hij heeft
ons gevonden
de
hongerigen zeggen
hij is ons
brood
de blinden
zeggen
wij zien
alles nieuw
de stommen
zeggen
wij durven
weer
onze mond
opendoen
de doven
zeggen
naar hem
luisteren
loont
de
leugenaars zeggen
hij heeft
ons bedoeld
de machtigen
hebben het
laatste woord
of het voorlaatste
in elk geval
weg met hem
© Vert.:
Piet Thomas
Categorie :Work in Progress
Friedhelm Mäker:Jeruzalem: Onthaal je mij?
Friedhelm
Mäker
Jeruzalem: Onthaal je mij?
als ik
terugkeer als verloren
dochter
Ik hoor je
David
in de
cypressendroom
ik hoor
stemmen
zie stukgedanste
schoenen
er klinken
parels
in de
olijfboom
laat mij nu
los
BERLIJN
jij stad
van mijn
rugzakjaren
laat mij nu
los
ik neem
niets anders mee
dan mijn
bloed
Voor Else Lasker-Schüler
© Vert.:
Piet Thomas
Categorie :Work in Progress
Franz Fassbind: âEt in terra paxâ
Franz
Fassbind (1919-2003)
Et in terra pax
Overgeleverde woorden
door slijtage
onbruikbaar geworden
Tot iemand
komt
en ze tot
nieuw leven
wekt.
Kijk toch,
kijk! roepen de
mensen nu
verwonderd:
Men heeft
ze begraven,
ze hebben
alleen maar geslapen.
Zie toch hoe
ze lopen!
Zie hoe ze
gelijke tred houden
Met de tijd
en
Steeds weer
met
ELKE TIJD.
© Vert.: Piet Thomas
Categorie :Work in Progress
Work in progress. Kurt Marti: (1) LIED VOOR HUWELIJKEN(2) CATHECHISMUSVRAGEN
LIED VOOR HUWELIJKEN
Kurt Marti
Wij loven Je, God,
Jij die vrouw en man
voor liefde tot elkaar bestemde.
Laat uit de liefde
trouw ontstaan
die ook op andere mensen afstraalt.
Wij loven Je,God,
Jij die vrouw en man
voor liefde tot elkaar bestemde.
Maak ons dan ook bereid om in lijden
en nood verenigd te blijven.
Wij loven Je, God,
Jij die vrouw en man
voor liefde tot elkaar bestemde.
Schenk
wie twisten
verzoening
en wek opnieuw hun tederheid.
Wij loven Je, God,
Jij die vrouw en man
voor liefde tot elkaar bestemde.
Verander de treurnis
van eenzamen
in open toewijding zonder vrees.
Wij loven Je, God,
Jij die die vrouw en man
tot de liefde voor elkaar bestemde.
Wek ons,
Schepper van de liefde,
altijd opnieuw op tot lust en trouw.
©Vert. Piet Thomas
CATECHISMUSVRAGEN
Kurt Marti
waarom ziet HEM dan niemand
omdat HIJ van blinden houdt
waarom hoort HEM dan niemand
omdat HIJ ook doven nabij is
waarom grijpt HEM dan niemand
omdat wij gegrepen zijn door HEM
waarom bewijst HEM dan niemand
omdat op aarde als in de hemel
niets met HEM te vergelijken is
waarom bewijst Hem dan niemand
omdat de bewezene nooit
de te bewijzene zou zijn.
waarom droomt HEM dan niemand
omdat HIJ sinds oeroude tijden
de bron van alle dromen is
©Vert. Piet Thomas
Categorie :Work in Progress
Work in progress. Kurt Marti: JIJ
I.
JIJ
Kurt Marti
JIJ
wereldwijd
in de mond van velen
zodat allen geloven
dat ze je met jij
mogen aanspreken
ik ook
JIJ
die geen mensenoog vermag te zien
(want sterven zal
wie je ziet)
die ons echter
binnenin en
van buiten ziet
waar wij stervelingen
voor onszelf onzichtbaar
en onbekend zijn
JIJ
van wie wij
slechts weinig weten
en toch is
dit weinig weten
geheiligd
daar het
weinig weten
van jou
en dus
heel wat meer is
dan wij
met ons geloof
en denken
kunnen vatten
JIJ
noch
grijp- noch
begrijpbaar
zodat wij
soms in de waan zijn
dat je iets van niemendal bent
JIJ
voor wie niets gelijk is
aanvanger
zonder aanvang
voleinder
zonder einde
schepper en
bron van leven
op deze planeet
in de onmeetbare volheid
van haar gedaantes
JIJ
de overstromende
de eeuwig wordende
oneindig rijk aan relaties
JIJ
groter dan alles
wat groot heet
kleiner dan
nanodeeltjes
-maar ach!
het zwijgen
van oneindige ruimtes
schrikt ons af
en evenzeer nu
de stomme toorn
van verstoorde
gen- of atoomkernen
JIJ
die op de triomf
van het boze zo vaak
te vaak
dadeloos aanziet
ons echter voorhoudt
dat wij het zijn
die de triomfen
van het boze
zo vaak
te vaak
dadeloos aanzien
JIJ
die wij ‘lieve god’
of ‘godlief’ heten
als zou jouw liefde nooit
toornig ontbranden
als waren
de waarschuwingen der profeten
voor je heilige toorn
een oeroude hoed
uit een bijgelovige voortijd
JIJ
van wie de raadselen trots alles
meer de toekomst blijven bepalen
dan alle oplossingen van mensen
SELA
©Vert. Piet Thomas
II.
JIJ
Kurt Marti
JIJ
die vrij van tijd
en ruimte
de heilig andere
waarvoor wij
op de knieën vallen
om naar je
op te rijzen.
JIJ
die nooit te begrijpene
die ons
doelloos strevenden
radeloos dwalenden
vastgrijpt
JIJ
de eeuwige
NU en HIER
die er was
die er zijn zal
incognito of
onthuld (= apocalyptisch)
de “ik ben er” (2.mozes 3,14)
die meeging
ook als ik
wegging in de waan
er kon ergens iemand
weggaan van jou
het geheim
ook van onze omwegen
onze dwaalwegen
JIJ
dankzij wie het mogelijk wordt
dingen over onszelf
te kunnen ervaren
en uitspreken
die we anders niet
hadden kunnen ervaren
of zeggen
SELA
©Vert. Piet Thomas
Categorie :Work in Progress
22-12-2016
Ontwerp van een nieuw: Onze Vader
Ontwerp van een nieuw: Onze Vader
Onze Vader,
onzichtbare liefde,
uw naam zij geheiligd.
Laat komen uw rijk.
Laat wat Gij wilt
geschieden.
Leer ons met armen te delen.
Vergeef ons onze schuld.
wij zullen ook vergeven
wat men ons aandeed.
Leid ons weg uit wat
verzoeking heet
en bevrijd ons van het kwaad.
Amen.
©Piet Thomas
Categorie :Work in Progress