V, 4
Niets kan zonder het Ene bestaan
Zoals geen enkel getal
Zonder het ‘een’ kan bestaan,
Zo zouden schepselen zonder
God, de Ene, zeker vergaan.
V, 12
Een wakend oog ziet
.
Het licht der heerlijkheid
Dat in de nanacht blaakt,
Wie kan het zien? Een hart
Dat ogen heeft en waakt.
V, 18
De geestelijke jaargetijden
De winter is de zonde.
De boete lentetijd.
De zomer is genade,
De herfst volkomenheid.
V, 38
God breekt van distels vijgen
God gaart van doornen wijn,
Van distels breekt hij vijgen,
Als hij jouw zondig hart
Tot boete kan doen neigen.
V, 39
De gelaten mens is al zalig.
Een mens die zich op God verlaat
Op elk moment, op alle wijzen,
Die kan men zonder twijfel al
In ’t aardse leven zalig prijzen.
V, 46
Jij bent de eerste zondaar
Zwijg, zondaar, klaag
Niet Adam en niet Eva aan.
Was ’t niet met hen gebeurd,
Je had het zelf gedaan.
V, 51
Naar God is alles geschapen
God is het oerbegin,
De Schepper van de dingen,
Maar Hij stond zelf model.
Dus zijn er geen geringe.
V, 53
De eeuwige keuze
God kiest voor wat je bent.
Boos is bij Hem verloren.
Goed is van eeuwen lang
Tot leven uitverkoren.
V,55
God straft de zondaars niet
God straft de zondaars niet.
De zonde is zelf hun hoon,
Hun angst, pijn, kwelling, dood.
Ook deugd heeft eigen loon.
V, 64
Wij dienen onszelf, niet God
Bewijs je God een dienst
met vasten, bidden, waken?
Je dient vooral je zelf.
Het kan je heilig maken.
V, 74
In de hel is geen eeuwigheid
Denk er eens goed bij na.
Bij God is eeuwigheid.
De duivel in de hel
Zit eeuwig vast in tijd.
V, 77
Aan de zondaar
Jij roept maar: houd de dief!
Jij scheldt en roert je klappermolen.
Zwijg maar, want jij hebt God
Nog meer dan hij bestolen.
V, 86
De Schepper en het schepsel
De schepping is een boek.
Men kan er veel uit leren.
De wijze lezer weet
Hoe hij zijn God kan eren.
V,95
Wat God voor zaligen en verdoemden is
Voor zaligen is God
Een eeuwige vreugdegast
Voor hen die zijn verdoemd
Een eeuwige overlast.
V, 101
God wil het ganse hart
Hoor, christen! Met de helft
Zal je God niet behagen.
Hij wil het ganse hart
En niet een deel als gave.
V, 114
Naar eer streven is dwaas
Hoe dwaas is het toch wel
Dat je naar eer wil streven.
God wil die slechts aan hen
Die ze versmaden geven.
V, 131
De mens is iets groots
De mens moet toch wat zijn.
God neemt zijn wezen aan.
Bij d’ engelen allemaal
Heeft Hij het nooit gedaan.
V, 157
De rijke is echt arm
De rijke, als hij vaak
Over zijn armoe spreekt,
Geloof ik hem omdat
Hij met de leugen breekt.
V, 163
Wie slecht blijft heeft aan Christus niets
Mens, als je slecht blijft
Heb je niets verworven.
God is slechts voor het lam,
Niet voor de bok gestorven.
V, 170
Alle werken zijn voor God gelijk
God is elk werk om ’t even.
De heilige die drinkt,
bevalt Hem evenzeer
wanneer die bidt en zingt.
V, 171
De samenhang der deugden
De deugden zijn zo sterk
Versmolten en verbonden
Dat wie er één van heeft
Ze alle heeft gevonden.
V, 172
Alle deugden zijn één deugd
Alle deugden lopen samen
In één zonder onderscheid.
Wil je weten hoe ze heet?
Men noemt haar gerechtigheid.
V,173
Wat de heilige doet, doet God in hem
Al wat de heilige doet.
Dat doet God zelf in hem.
God staat, Hij slaapt en waakt,
Eet, drinkt en schenkt hem moed.
V, 178
Christus was wat Hij zei
Wat Christus in de wereld
Gezegd heeft en gedaan
Dat is Hij zelf geweest.
Daar zie jij Hem voor aan.
V, 187
De grootste troost na God
De grootste troost na God
Moet wel de hemel blijken,
Waar men elkaar meteen
Recht in het hart kan kijken.
V, 189
God en zijn schoonheid
God is zo heerlijk schoon
Dat Hem nooit tegenstaat
Wat hem al eeuwen boeit:
De glans van zijn gelaat.
V,190
De zaligheid in de tijd
De heilige mist niets.
Hij krijgt al in de tijd
De zegen van Gods gunst:
De ganse zaligheid
V, 210
De nieuwe en de oude liefde
De liefde, is ze nieuw,
Bruist fel als jonge wijn.
Hoe ouder en hoe echter
Hoe stiller zij zal zijn.
V, 231
Ware liefde is bestendig
Wend je niet af van God
Of je wordt echt ellendig.
Wie Hem van harte liefheeft,
Die is ook pijnbestendig.
V, 253
Elk ding het best in zijn oorsprong
Het water in de bron,
De klaproos op haar stam,
De ziel het best in God
en in het vuur de vlam.
V, 266
Het juiste leven van de ziel
De ziel leeft echt en juist
Als God, haar Geest en Leven,
Haar helemaal vervult
En ruimte heeft gegeven.
V,276
De heilige doet niets omdat het moet
De heilige doet niets
Omdat het van God moet.
Omdat Hij van God houdt
Is het dat hij het doet.
V, 280
God kan zichzelf niet meten
God is zo hoog en groot.
Wou Hij zichzelf eens meten,
Hij zou, al is Hij God
Het maatgetal vergeten.
V, 284
God komt eer jij naar Hem verlangt
Als je naar God verlangt
En wenst: ik word zijn kind,
Dan is Hij je reeds voor.
Hij heeft je eerst bemind.
V, 285
De geestelijke tortelduif
Ik ben de tortelduif
En dwaal door de woestijn,
want God, mijn man, is weg,
dus zit ik zonder nest.
V, 287
Eenvoud en grappigheid
Ik schat eenvoud heel hoog in,
Maar God schonk ons ook de grap.
Als eenvoud niet grappig is,
Is er met haar naam iets mis.
V, 298
Liefde kent geen vrees
De liefde kent geen vrees.
Ze kan ook niet vergaan,
Tenzij God van tevoren
De dood niet kon weerstaan.
V, 306
Een niet verwond hart is ongezond
Een hart dat door de liefde
Van God niet is verwond,
Of men het merkt of niet,
Is ernstig ziek en ongezond.
V, 314
Barmhartigheid ontsluit de hemel
Kind, sta op goede voet
Met de barmhartigheid.
Zij is de sleutelhoudster
Van ’t slot der zaligheid.
V, 317
De vruchten der deugden
Deemoedigheid verheft
En armoede maakt rijk,
De kuisheid, zij maakt engelen,
De liefde godgelijk.
V, 320
De kortste weg naar God
De kortste weg naar God
Is langs de liefdespoort.
De weg der wetenschap
Leidt je slechts langzaam voort.
V,324
De kroon der deugden
De deugd die jou bekroont
Met eeuwige zaligheid
(Ach, hou ze toch maar vast)
Is de standvastigheid.
V,325
Wanneer de hemelvaart
Is God in jou geboren,
Vergaan en opgestaan,
Verheug je opgetogen.
De hemelvaart breekt aan.
V, 332
Waar men komt, als men in God vergaat
Als ik in God verga,
Waar kom ik dan toch aan?
In zijn oneindigheid,
De bron van mijn bestaan.
V, 343
Het geestelijke orgel
God is een organist.
Wij zijn het orgelwerk.
Hij blaast ons adem in
Wij klinken zacht of sterk.
V,362
De hoogste zaligheid
De hoogste zaligheid
Die God mij zelf kan geven,
Is dat ik als Hij zelf
Kan worden, zo verheven.
Categorie:Work in Progress
|