|
4.
De
winter houdt de hazelaar gevangen
De winter houdt de hazelaar gevangen
en in zijn hart t verlangen
naar licht en kleur
en scherpe geur van voorjaarskruid.
De winter prikkelt bloed en huid
en vriest de muffe sleur
van najaarsmoeheid uit.
5.
Eindeloos
Eindeloos dof de dagen,
Hun leegte gewichtloos dicht
Geen zwijgen, geen vragen.
Niets tenzij pijn om te dragen.
Is er nog weten van licht?
6.
De tuin,
de vijver
De tuin, de vijver en verward
wat uitgerafeld ijs,
en wij, met lente in het hart,
de herfst bewandelend.
Wij plukten voor elkaar
nog najaarsrozen
en woorden zijn frambozen
kwetsbaar fris.
En al het uitzichtloze
vervloeide in een vergezicht
van broos en
weerloos
licht.
7.
De
herfst kleeft kleurenzat
De herfst kleeft kleurenzat
aan ieder vlinderblad
dat met de wind gaat spelen.
Stervensbereide overvloed!
Hoe zal ik warmte derven
en licht en kleur.
Straks blijft alleen de geur
van dieren, mest en stallen.
Laat mij oktober zijn:
een herfst van wilde luchten
en overrijpe vruchten.
8.
De
avond: een tuin van zijde
De avond: een tuin van zijde
kwetsbaar ieder uur.
Verstild de zon over de weide.
Het gras vat vreedzaam vuur.
En ik, een ingewijde,
een monnik der natuur,
gerijpt uit hars en heide.
9.
Het
omgeploegde veld: zijn scherpe geur.
Het omgeploegde veld: zijn scherpe geur.
De vlinderbloesem van de kers.
De lente als een open deur.
En wij als ovenbrood zo vers
van hoop en van verwachten.
Herleven wij, wij weten dat de nachten
met vorst verrassen en dat regen
in deze tijd de bloesem dikwijls schaadt
en dat ons hart verlegen
en kwetsbaar blijft gelijk de dageraad.
10.
Kopergroen
de maan
Kopergroen de maan,
over de velden bevroren,
waar het versgespleten koren
op ontplooiing wacht.
December, advent,
waakzame tijd
om binnenkamers te bevragen
hoe ik mijn hart bevrijd
van twijfels en van nederlagen,
hoe ik in deemoed
mij op Uw komen
voorbereid.
11.
Uit een
tros bomen
Uit een tros bomen
op ons vijvereilandje
helt een sjofele wilg.
Elk seizoen hangt hij schuiner
boven het vangnet van het water,
zodat zijn kruin voorzichtig
een traag gebaar van afscheid
dat niemand radeloos maakt
naar de aarde wuift.
En zegenen zal ik die dood
wanneer hij me overkomt
midden lieve mensen
van wie ik om hun eenvoud
zeker weet dat ik, voor het leven,
hun vriend mag zijn.
12.
Warm
reeds de wind uit het zuiden
Warm reeds de wind uit het zuiden
over de tarwe die achteloos schiet.
Vogels jachtig van verliefde geluiden.
De winter is dof, vervreemding, verdriet,
is al wat ik levenloos achter mij liet.
Lente! Kom, lok mij naar buiten.
Kom met de geur van scherpe
kruiden.
Onweerstaanbaar kom vurig,
kom mij ontsluiten.
13.
Dit
uur waarop nog lijsters fluiten.
Dit uur waarop nog lijsters
fluiten.
Completen God gewijd.
En tijm en marjolein
en uitgerijpte zomerkruiden.
Hoe zij het kloosterpand
ontsluiten
en elke tijd.
Ontheemden, wijlend
bij de kern der dingen,
zij bidden, zingen
en duiden
hoe levensvreemd wij zijn.
14.
Beluisteren
jouw woorden
Beluisteren jouw woorden
en volgen langs de boorden
van elk gebaar
de stroom van jouw gedachten
het tij van jouw gemoed.
En zwijgen.
Aandachtig voor elkaar.
Categorie:Work in Progress
|