Van Champdôtre naar Beaune: de sexten in de abdij
We vertrekken tijdig uit Champdôtre. Zoals ook de vorige dagen is de voormiddag nevelig maar niet koud. Een snelheidsmeter bij de ingang van een van de drie dorpjes die zich Tart noemen (telkens met iets anders erbij) meldt ook de snelheid van de fietsers. We zien een kans om het thuisfront te bewijzen hoe kwiek wij hier wel over godverlaten wegen zoeven. De installatie toont een kleurige 21. Mooi toch? Maar wat blijkt? Op de foto is daar niets van te zien! Zo wordt pelgrimsijdelheid bestraft. Niet meer dan terecht.
Na een flinke rit door de bossen bereiken we kort na het middaguur de abdij van Cîteaux. We zijn dus op tijd om aanwezig te zijn in de sexten, de gebeden op het zesde uur van de monnikendag. Een kwartiertje voedsel voor de ziel op een stilteplaats. Bij het buitenkomen straalt de zon ons tegemoet. Een dame waarmee Paul even en babbel deed roept ons bij het wegfietsen "Buen camino!" achterna.
Na de middag gaat het verder zuidwestwaarts, tussen vele tinten van groen en geel. Bij het naderen van Beaune komen we tussen de wijngaarden. In de verte wenken de heuvels van deze wijnstreek.
Bij het binnenrijden zien we op grote elektriciteitsmasten vele honderden zwaluwen die zich verzamelen. Wanneer we wat later in het stadje een glaasje wijn drinken, is het prachtig om zien hoe ze telkens weer in enorme vluchten overcirkelen. Trekken ze morgen met z'n duizend naar het zuiden? Dan volgen wij ze nog een tijdje.
Wie absoluut een bocht van het kanaal wil afsnijden, moet erop rekenen dat het wat minder vlak kan worden. Dat realiseren we ons vandaag vlug: er zijn aan het begin heel wat haalbare maar toch wel pittige hellingen te rijden. Maar we blijven op deze 27ste reisdag in een zalige stemming. Iemand met een slecht karakter zou kunnen denken dat dat is omdat we aanhoudend de namen van nog te bereiken Bourgondische bestemmingen neuriën:"Côtes de Beaune, Meursault, Beaujolais, Mâcon, Pouilly-Fuissé", maar zo is het niet. Het is de wat rose tint van het asfalt in dit deel van de wereld die ons gelukkig stemt. Wat voorbij Fontaine-Française gaat het nog zo'n 20 km verder langs het ons zo vertrouwde Canal entre Champagne et Bourgogne. Dat wuift ons, nadat we het 6 reisdagen lang (vanaf Vitry-le-François) geregeld gevolgd hebben, met een reusachtig bord uit, wanneer het de Sâone bereikt.
De brede, trage Sâone met haar enorme ruimte en haar groene en nu ook herfstkleurige boorden spreekt ons aan. Het weer is heerlijk: jasje en later trui mogen al vlug uit.
In Auxonne bekijken we even het fort in een overgebleven stukje stadsmuur dat naar Louis XI genoemd is. Het centrum van het stadje treffen we aan in kermisstemming. Als Paul aan de toog van een cafeetje 2 drankjes gaat bestellen, wordt hij vriendschappelijk maar stevig bij de schouder gegrepen door een potige heer die hem tegelijk vraagt of hij (Paul) toch wel "un templier de Charlemagne" is. Gezien de toestand van de brave man, lijkt het raadzaam dat niet echt tegen te spreken. Meteen krijgt hij een drankje aangeboden.
Naar onze overnachtingsplaats Champdôtre is het maar een halfuurtje meer fietsen. Met strijklicht van de zon en een boven de horizon verrijzende maan komen we daar aan.
Op de 26ste reisdag verlaten we Langres niet langs het kanaal, wel langs een 'voie verte'. Die brengt ons, dikwijls tussen kleurige bomen en met af en toe een blik op wat nevelige vertes, waar de zon eerst maar moeizaam aan kan, tot het dorpje Brennes. Er vallen dingen van het platteland te bewonderen, zoals kleurige najaarsbessen en stevige Charolaisrunderen. Speurend naar een even stevige uier merkt Marina wat meelijdend op dat een van de dieren toch wel een oude koe is. Paul kan niet anders dan er nuchter op antwoorden:"Het is een stier, schat." Van wat bessen en najaarsbloemen maakt Marina een decoratie op haar nieuwe fietshelm, eens wat anders dan de lenteversie van het vorige fietstraject. In Villegusien-le-Lac picknicken we in de zon aan het stuwmeer op het kanaal met 'du pain et du Langreskaas', een lekkere, wel wat zurige soort. Tot onze verrassing blijkt het fietspad langs het Canal entre Champagne et Bourgogne een bijkomend stuk afgewerkt. De wegbedekking is nog wat zacht, maar de rit tussen de beuken in herfsttint door is heerlijk. Waar het kanaal een eind verder een boog naar het oosten maakt, houden wij de koers op zuid. We verlaten de Haute-Marne (Champagne) en we bepedalen Bourgondische bodem. Het is de Auvergne nog niet, en zeker niet Galicië, maar we houden heel tevreden halt in het eerste dorp, Sacquenay. Na de centimetertjesbesparing in ons kamertje in Langres doet de ruime kamer in de chambre d'hôtes ons goed. Het schitterende uitzicht laat ons toe, met van de zon gloeiende gezichten(!) letterlijk nog even op de Champagnestreek terug te blikken. We fietsten vandaag 40 km.
Van onze Compostelawandel- en - fietstocht doen we vandaag een wel bijzonder kort traject. (De autorit naar Langres, met de fietsen achterin, telt natuurlijk niet mee) Aan de Cathedrale Saint-Mammès, waar we op 20 april de pelgrimsdeur symbolisch voor een tijdje gesloten hadden, duwen we ze met vereende krachten weer open. Er voert een rustige weg van de stadsomwalling naar de zuidrand van Langres. We komen even langs de 'voie verte', een in fietspad veranderde spoorwegbedding, waarlangs we morgen dit slaperige stadje zullen uitfietsen. Van Saint-Mammès tot aan ons hotelletje zetten we 3 280 stappen, dat is nauwelijks 2,5 km. Een reisdag zullen we het maar niet noemen. Morgen beter!
Klaar voor het vierde traject: van Langres (Champagne) tot �
Op 20 april trokken we in het Franse Langres de pelgrimsdeur (eigenlijk de rode deur van de Cathedrale Saint Mammes)voor een poos achter ons dicht. We voorzagen in de herfst aan een volgend traject te beginnen. Eind oktober wordt het wel erg moeilijk nog te ontkennen dat de herfst er wel degelijk is ... We dachten pas in de herfstvakantie verder te trekken, maar die valt dit jaar erg laat. Dus gaan we al wat vroeger op weg. De blog wordt weer voor twee weken actief.
Op vrijdag 23 oktober begeven we ons naar Langres, dit keer met fietsen in de auto, en nemen we de draad weer op. De auto mag daar blijven staan; aan het einde van onze tocht reizen we met de trein terug naar Langres. Veel investering was niet nodig, alleen wat bescherming tegen regen en kou op de fiets. We hebben nu eigen fietshelmen gekocht. En, geloof het of niet, pelgrim Marina neemt ook haar breiwerkje mee voor de lange herfstavonden! En wat lectuur.
We fietsen deze keer dus nog, allicht voor het laatst op de tocht. We gaan pal zuid door de oostkant van Bourgondië en volgen dikwijls rivieren: het Canal de Champagne en Bourgogne, de Saône, later de Rhône. Behalve van Beaune tot Cluny volgen we geen klassieke Compostelaroute. Met geluk geraken we tot in Vienne, waar de Via Gebennensis, het pelgrimspad vanuit Genève naar Le Puy-en-Velay de Rhône kruist. Dat willen we volgende keer te voet volgen. Maar we zien wel hoever we geraken en zijn dankbaar voor elke mooie dag naar Compostela toe, in eigen tred. Ieder heeft en maakt zijn eigen tocht, zegt men. Is dat geen mooie metafoor voor het leven?
We nemen ook de beelden mee waarvan hier foto's volgen:
* van de 7de / 21ste reisdag: Sint-Jacob als de strijdende Santiago Matamoros (dankjewel, Jurgen), een 16de-eeuws glasraam in de Basilique Notre-Dame in Châlons-en-Champagne en twee figuren van het meesterlijke monument voor de gesneuvelden voor de Saint-Etiennekathedraal daar
*van de 8ste / 22ste reisdag: een honderd jaar oud grafje van een zuigeling op een dorpskerkhof, nog altijd van bloemen voorzien en het mooie kerkplein in Vitry-le-François
* van de 9de / 23ste reisdag: de mooie kleuring van het landschap aan de noordelijke oever van het Lac du Der en de uit de kluiten gewassen romaanse toren in Voillecomte, slecht onderhouden maar schilderachtig
* van de 10de / 24ste reisdag: de fijn geborduurde gordel in Joinville die als "de gordel van St.-Jozef" uit het Heilig Land werd meegebracht en een sluiswachtershuisje aaa het 'Canal de Champagne en Bourgogne'
* van de 11de / 25ste reisdag: de graflegging van Christus in Chaumont en Marina met haar fietshelm-op-zijn-zondags
* van de rustdag in Langres: de stad van beneden uit, een mooie tekst van Diderot (er zijn er hier op allerlei plaatsen te lezen), een stukje stadsmuur bij een van de poorten en het dak van de Basilique St.-Jean- Baptiste, die duidelijk maakt dat Langres de poort tot Bourgondië is en Compostelagangers dus doet dromen...
Volgende keer trekken we inderdaad door Bourgondië. Waarschijnlijk is dat in de herfst van 2015.
De blog wordt dus voor vele maanden inactief.
Bloglezers die van ons in april geen mailtje hebben gekregen, maar er in de toekomst graag een willen als de blog actief wordt, kunnen dat melden op het e-mailadres sermeus.paul@gmail.com .
Ten slotte nog dit voor de "échten": i.v.m. Sint-Jacob de Meerdere en Sint-Jacob de Mindere zaten we verkeerd. Dat komt doordat in de kerk van Wassy bij een beeld van Sint-Jacob met een reusachtige schrijfveer (?) in de hand de toelichting werd gegeven dat dit Sint-Jacob "le Majeur" was, de Meerdere dus. Een schelp was er niet te zien, het ging dus om een ander Sint-Jacob dan degene die in Compostela bezocht wordt.
Wat opzoekwerk leert ons het volgende: Sint-Jacob de Meerdere is Sint-Jacob van Compostela; Sint-Jacob de Mindere is de heilige die waarschijnlijk de auteur is van de brief van Jacobus in het Nieuwe Testament.
De twee hebben iets gemeen: ze waren allebei apostelen en ze waren beide belangrijk genoeg om voor de machthebbers van hun tijd een stoorzender te zijn die men dan maar uitschakelde.De ene was misschien eerder een vechter en doener, de ander een denker en schrijver.
We besluiten hen allebei als beschermheilige van onze tocht te beschouwen.
Terugblikkend op het derde traject (Vireux-Molhain - Langres)
We legden voor het eerst een traject met de fiets af. We willen dat nog eens doen, misschien nog twee keer, want het was best een meevaller. In het toch wat "lege" Noord-Oost-Frankrijk vonden we met ritjes van 30 à 65 km een naar ons gevoel passend tempo.
Hoewel we, zoals vele Vlamingen, al vele streken in Frankrijk bezocht hebben, lukte ons toch om voldoende verkennend en bewust belevend op weg te zijn, kleine dorpen en gehuchten rustig passerend, soms even rondkijkend in een stadje en in één grotere stad.
We kwamen veel oprechte vriendelijkheid tegen, de mensen nemen weinig afstand. We hebben heel wat fijne mensen ontmoet, ook enkele toffe gastheren of gastvrouwen, soms interessante andere (Compostela)reizigers.
Op veel plaatsen in de Champagne en meer nog in de Franse Ardennen lijkt de tijd, vanuit ons aanvoelen, al lang stil te staan. Hier en daar is het wat teneerdrukkend: vooral in de Ardennen staan veel huizen leeg, fabriekjes zien er doorgaans nog uit als vijftig of meer jaar geleden, van het beperkt aantal winkelhuizen is de helft gesloten (soms recent), zorg voor bouwkundig erfgoed lijkt bijna onbestaand (aan de mooie vakwerkhuizen of -schuren bijvoorbeeld, in Duitsland of Engeland liefdevol onderhouden, doet men gewoon niks; we zagen welgeteld één restauratie bezig: aan de voorgevel van de kathedraal van Reims - zeg niet dat men het ver zoekt).
Hoewel enkele trajecten wat eentonig zijn (de streek ten noorden van Reims) hebben we vooral veel mooie landschappen gezien. We volgden in de Franse Ardennen de 'Voie verte Transardennaise' en in de Champagne voorbij Vitry-le-François meestal het pad langs het 'Canal de Champagne en Bourgogne', allebei voor fietsers gereserveerd. Daarnaast volgden we meestal een door de toeristische dienst aanbevolen 'route partagée' doorheen de regio. Het aantal auto's op deze tweede- en derderangswegen is zeer klein en de chauffeurs zijn hoffelijk. We legden met de fiets 461 km af. We trokken elf dagen verder en bleven in twee steden (Reims en Langres) een dag ter plaatse.
In totaal zijn we nu 25 dagen al wandelend of fietsend onderweg en legden we 707 km af.
Van de eerste zeven dagen van dit traject nemen we zeker de beelden mee waarvan hier foto's volgen:
* van de 1ste (van dit traject) / 15de (in het totaal) reisdag: het Ardennenstadje Fumay en het gezicht op de Maasvallei vanuit de hoogte, op weg naar de Mont Malgré Tout
* van de 2de / 16de reisdag: de rotsen 'les fils d'Aymon' (de vier Heemskinderen - je ziet ze netjes op het Ros Beiaard zitten) en Marie-Thérèse, onze gastvrouw in de table d'hôtes Ferme de St.-Julien in Charlevolle-Mézières, die ons niet alleen voor een prikje van een royale maaltijd voorzag, maar achteraf ook nog op haar zelfgeparfumeerde eau de vie tracteerde
* van de 3de / 17de reisdag: de grappige ornamenten op het verdedigingskerkje van St.-Marcel en het gezellige plaatsje bij de kerk in Warby waarvan we onze picknickplek voor die middag maakten
* van de 4de / 18de reisdag: de zilverwit oplichtende , nog kale bomen langs de weg (soort ons onbekend) en Sabine, de Duitse diaken die op haar eentje vanuit Keulen in jaarlijkse stukjes naar Compostela loopt en met wie we, net als met onze gastheren van die dag, Anne en Dominique, een zeer fijne ontmoeting hadden
* van de 5de / 19de reisdag: de heuvel waar de Fransen, met enorme verliezen, vanuit de Aisnevlakte tegen het einde van WO I de strategische doorbraak aan de Aisne wisten te forceren en akkers van de noordelijke Champagne, in kleurige geometrisch motieven (zeker al je de lucht erbij neemt)
* van de rustdag in Reims: het graf van St.-Remigius, prachtige kolommen in de Basilique St.-Remi, massa's gestapelde flessen in de champagnekelders bij Taittinger en de lachende engel in de kathedraalgevel, die ons een goede verdere tocht leek toe te wensen
* van de 6de / 20ste reisdag: de eerste wijngaarden die we tegenkwamen (behalve een perceeltje aan de Maas bij Dinant) en het wijndorp Ambonnay, met zijn romaanse kerk en waar er tot in het dorp wijngaarden staan.
Langres noemt zich een knooppunt van pelgrimswegen, waaronder die van Keulen naar Compostela. Daarbij kan men in Langres kiezen tussen die door Midden-Frankrijk en die via Dijon en Le Puy-en-Velay (grofweg de onze). Maar veel is er hier nu van Compostelagangers niet te merken: op deze hele dag loopt er een enkele zwaarbeladen man door ons beeldvlak, en dat is goed zo.
Langres ligt ommuurd op een heuvel en is de geboortestad van filosoof en eerste encyclopediemaker Denis Diderot, hier zowat overal aanwezig. Om langzaam af te kicken stappen we vandaag de zeven poorten en twaalf verdedigingstorens af. Iets binnen de stadswal zien we het Diocesane Centrum van deze streek, een gebouw dat tijdens de revolutie niet werd aangeslagen, wellicht omdat de paters karmelieten zieken verzorgden en men snapte dat men een probleem schiep als men hen naar moeders pappot terugstuurde (of erger).
Uit grotere vertrouwdheid met het fenomeen pelgrim volgt ook het verschijnsel pelgrimsbedrog, zo merken we: de 'assiette du pèlerin' die men de Compostelaganger tegen voorlegging van de nodige bewijsstukken aanbiedt, kost net zoveel als de (toegegeven, goedkope) menuutjes die elkeen overal kan bestellen.
Wij trekken, aan het einde van dit mooie fietstraject, de pelgrimsdeur weer even achter ons dicht!
's Morgens kijken we in Chaumont nog even rond in de oude stad. In de Basilique Saint-Jean-Baptiste gaan we de bekende 15de-eeuwse graflegging van Christus, met levensgrote beelden, bekijken. Je kijkt toe vanachter een getralied deurtje, als iemand die mee in de kring van de dieptreurenden komt staan.
Een man die het orgel komt bespelen nodigt ons bij hem boven uit. Het is een gedreven iemand, die ons enthousiast de mechanische werking van het orgel uitlegt en de veelzijdigheid ervan toont. Met kleine fragmentjes illustreert hij de ijlheid van de klaroentoets, het komieke effect van de bourdon, hij speelt een romantische frase ... en eindigt met de aanzet van Bachs toccata con fuga in D. Muziek om een heel eind mee te fietsen!
Langs het kanaal is de opkomende lente weer op zijn mooist. Fietsers zijn er bijna niet, eerder mensen die vanuit het dorp, met hond, partner en/of kinderen even de kanaaldijk op wandelen. Koeien zijn er wel geregeld. Anders dan bij ons laat men de stier hier gezellig bij zijn dames blijven, toch ook wel een uiting van het Franse 'savoir vivre'.
Soms lopen het kanaal en de almaar smaller wordende Marne een stukje mooi naast mekaar. Dan zie je vanop het fietspad middenin de strakke kanaaloevers vlakbij en de Marne, die in de diepte tussen de bomen kabbelt. We verzamelen zoetwaterschelpen, van buiten onopmerkelijk, van binnen bijzonder mooi gekleurd. Daar wordt thuis iets mee gedaan.
Na het nodige kilometertjesmalen door een vlakker wordend landschap zien we vanop een sluis plots Langres liggen, nog kilometers voor ons, een paar honderd meter in de hoogte.
Het is daar nog een hele klim. Maar oef, we zijn er, in de 'poort naar Bourgondië', het eindpunt van ons lentefietstraject. We blazen hier, veilig tussen de oude stadsmuren, nog een dagje uit.
Vanaf Chevillon volgen we het 'Canal entre Champagne et Bourgogne' zuidwaarts. De sluizen, waarvan de metalen delen in vrolijk blauw geschilderd zijn, volgen mekaar vlug op. Bijna even blauw glanst, eigenaardig genoeg, het water in het kanaal en in de Marne, die altijd zusterlijk langs het kanaal kronkelt. We zien drie keer hoe het kanaal de Marne op grotere hoogte kruist, een staaltje van waterbouwkunst van 150 jaar geleden.
In Joinville gaan we in de Eglise Notre-Dame in het spoor van middeleeuwse pelgrims naar de zogenaamde gordel van Sint-Jozef kijken, door Jean de Joinville in 1252 uit het Heilig Land meegebracht.
Het landschap langs de rivier is mooi als in een oud prentenboek. Op de heuvels langs het water verschijnt bijna overal het eerste groen aan de bomen. We zien hoe aan de overkant van het kanaal de koeien (voor het eerst?) de nog onbegraasde weilanden worden op gelaten en langzaam, wat weifelend, in een lange rij hun weg zoeken. We tellen er 47.
We vinden dit dagtraject het mooiste in Frankrijk tot nog toe. Eigenaardig genoeg zien we vandaag op het zeer goede en vlakke pad maar 12 fietsers.
Zoals ook vorige dagen is er nogal wat wind, soms een stevige ruk. Een ervan gooit Paul zijn geparkeerde fiets om en die (de fiets) begint vanaf dan bij het rijden een zoemend geluid te maken, alsof er een dikke hommel rond je oren cirkelt. De band moet ergens net het spatbord raken. Wat getik en voorzichtig gewring leveren niets op. Dan maar zo verder. Na 5 minuten houdt het gezoem vanzelf op!
We hebben veel gekeken, gefotografeerd, genoten en vinden dan geen verblijf waar er nog plaats is (het is zaterdag!). Er is nog wel plaats in Chaumont, maar moeten dan nog een flink eind doorfietsen. Gelukkig hebben we de wind in de rug.
De dorpen zijn hier, vrij plots, netjes en verzorgd. In Vouécourt bewonderen we de dorpswasplaats, door de mannen toen 'le tribunal bavarde' genoemd.
In Chaumont aangekomen moeten we nog herhaaldelijk de weg vragen. Om tien voor acht zijn we eindelijk in onze chambre d'hôtes, eigenlijk een kleine woning in de nok van een chique herenhuis.
Van Ste-Marie-du-Lac-Nuisement naar Chevillon: van meer naar Marnekanaal
Na een prima overnachting aan de noordoever van het Lac du Der maken we, in omgekeerde wijzerzin, langs de fietsweg de ronde van het meer. We willen rustig genieten van de natuur hier en hopen wat watervogels te zien. Onze gastheer vertelt wat we al ongeveer wisten: voor de spectaculaire trek van de kraanvogels moet je hier in februari-maart of in oktober-november zijn, die beestjes moeten we dus niet verwachten.
Maar het landschap, vooral aan de noordkant van het meer, mag er zijn: zelfs bij het bewolkte weer van vandaag is het water helderblauw en contrasteert het prachtig met het beige riet. Er zijn echt wel wat vogels te zien. Op een bord onderweg studeren we nog even goed in, en inderdaad, we zien enkele soorten. Het grappigst zijn de futen, die al duikend verstoppertje spelen, maar te ver van de oever blijven om zich zonder teleobjectief goed te laten vastleggen. Heel anders wordt dat wanneer bij een kiosk plots een enorme felgele vogel opduikt. Hij is helemaal niet schuw en laat zich braaf fotograferen. De soort is ons onbekend.
Al is het hier mooi, de manier waarop de Fransen omgaan met zo'n natuurgebied is lagelanders wat vreemd: het lijkt pas echt goed te worden nu er een yachthaven is, gepensionneerden in een "toeristentreintje" gestouwd worden en men nu ook een casino opstart..
Aan de zuidoostkant van het meer zien we over het water de kerk van het verdronken dorpje Chantecoq, door onze gastheer voor ons gekscherend 'het Compostela van het Lac du Der' genoemd. Daar verlaten we het meer.
Langs enkele dorpen fietsen we door een aantrekkelijk parklandschap naar Wassy. In dit alweer wat morsige stadje bezoeken we de burchtachtige romaanse Eglise Notre-Dame. Zoekend naar Sint-Jakob vinden we een beeld van Sint-Jakob de Meerdere, een heilige waarvan alleen de naam ons bekend is. We gaan nog eens over hem lezen, maar hebben nu toch al een zeker gevoel dat onze vriend Jacques eerder deze heilige als zijn patroonheilige ziet.
Door een weidser wordend heuvelland gaat het verder naar de Marne. Op de (wat onfris ruikende) koolzaadvelden, die we al dagenlang zien, beginnen nu de duizenden gele bloemen open te gaan, een vrolijk gezicht.
We overnachten in 'Le Moulin Rouge', ondanks de naam en hoewel alle deuren en plinten en badkamerafwerking en gordijntjes er felrood zijn, een braaf hotelletje. Aan de toog tussen de inboorlingen gaat het er genoeglijk volks aan toe. De paar aanwezige vrouwen uit het dorp krijgen van de binnenkomende mannen telkens niet minder dan vier (4!) kussen toegediend. Heeft het dan toch met de naam van het hotel te maken?? Hoe dan ook, aan de french cancan begeeft Marina zich na een fietsdag maar niet.
Het hotel ligt werkelijk op 10 stappen van het kanaal tussen Champagne en Bourgogne, waarlangs we de volgende dagen onze tocht verderzetten, pal zuid.
Van Châlons-en-Champagne naar Ste-Marie-du-Lac-Nuissement: welkom in siloland!
We verlaten Châlons via een 'voie verte' langs het Marnekanaal, die, zoals gewoonlijk, even buiten de stad ophoudt. Dan gaat het doorheen een reeks kleine dorpen door een wat saaie streek. De enorme graansilo's, hoger dan de kerktorentjes, vallen op. Enkele keren passeren we ook kalkgroeves.
Hoe welkom we hier echt zijn, weten we niet zo goed: we worden langs de weg op een wel zeer ongewone manier in de gaten gehouden, borden waarschuwen ervoor dat er jonggepensioneerden op weg zijn, een paar keer gooit een passerende vrachtwagen een wolk van (school?)krijt over ons heen.
In het wat bizarre vestingstadje Vitry-le-Francois bezoeken we de enorme kerk, die er niet eens zo lang voor de Franse Revolutie nog werd neergepoot. Hier gaan we ook het fietspad langs het 'Canal entre Champagne et Bourgogne' op, een toeristische benaming voor wat op de sashuisjes 'Canal de la Marne à la Sâone' heet.
Na 15 km gaan we eraf, want we willen naar het Lac du Der. Hauteville onderweg blijkt zijn naam niet te hebben gestolen. Aan het Lac du Der aangekomen horen we, al de tweede keer vandaag, de roep van de koekoek. De lente is niet meer te stoppen!
Ondanks dit wat flinkere traject blijven we praktisch volledig gespaard van zadelpijn. Dat Aldi-fietsersondergoed is echt niet slecht!
Van Ambonnay naar Châlons-en-Champagne, waar we Sint-Jacob in actie zien
Van Ambonnay gaat het soms bergop, maar bijna altijd bergaf tot aan de Marne, die we vandaag en ook morgen nog even volgen. We rijden maar tot Châlons, omdat we de stad ook willen bezoeken. Op de middag kunnen we onze fietsen al kwijt in een wat krakkemikkig stadshotelletje.
Eerst valt een klein fietsprobleem op te lossen: van het ophangsysteem van de fietstas van Paul - "made in Sweden" is blijkbaar ook niet altijd dat - is een schroefje weg, zodat de tas maar met één klem meer vastzit. Gelukkig kan een fietsenmaker ons snel helpen.
We gaan naar de Cathédrale Saint-Etienne, maar het gebouw blijkt gesloten en van buiten is het eigenlijk een tamelijk drakerig plaksel van een lage romaanse toren, een enorm gothisch schip en een daartegen geplaatste classicistische gevel.
Maar de Eglise Notre-Dame is niet voor niets UNESCO-erfgoed! Schitterend zijn de 16de-eeuwse glas-in-lood-ramen. We zien hier o.m. de uitbeelding van een legende omtrent Sint-Jakob, waarin die zich in 1212 (!!) niet onbetuigd laat in het aanpakken van de Moren. Niet zo politiek correct meer, wel bruisend en kleurig voorgesteld. De stempel die we in onze pelgrimspas krijgen, toont trots een Sint-Jakobsschelp.
We fietsten vandaag maar 22 km om Châlons (vroeger "sur Marne", nu "en Champagne") te kunnen bezoeken.
Van Reims naar Ambonnay: het 'Montagne de Reims' over!
We verlaten de stad van Remigius langs een voor fietsers gereserveerde 'voie verte' langs een kanaal dat tot St.-Léonard loopt, even buiten de stad. Dan gaat het weer een 'route partagée' op, een eufemisme voor een niet te drukke gewone weg. Gelukkig zetten de chauffeurs zich gewoonlijk zeer voorbeeldig opzij. Vanaf Puisieux gaat het stilaan klimmen. We moeten immers het 'Montagne de Reims' oversteken, wat nogal Hannibalachtig klinkt, maar zich praktisch beperkt tot een eind matig bergop fietsen, gevolgd door het grotendeels al duwend beklimmen van de steile helling voorbij Ludes. Gelukkig is er daar een cafeetje waar we ons bij een Perrier moed kunnen indrinken (hoewel aan de bar een Hoegaarden-tap staat waarbij Marina zich helemaal in haar heimat voelt). De Michelinkaart vermeldt voor de bewuste helling 13 %, maar daarmee heb je de overwinning van dit gebergte dan wel achter de rug.
De welvaart in deze streek valt op, zeker als men uit die arme Franse Ardennen komt. Aan de huizen te zien, kan blijkbaar zowat iedereen wat meepikken van het succes dat champagne al zo lang is.
In Ville-en-Selve verorberen we onze sobere picknick, terwijl hier ook nog altijd de mogelijkheid bestaat om en passant even een handwasje te doen. Een mooie streek! Door de wijngaarden, waarin overal het lentewerk is ingezet en door het nochtans al echt zomerse weer voelen we ons nu op en top in 'la douce France'!
Ambonnay, waar we verblijf gevonden hebben bij een champagnebouwer, is blijkbaar ook voor zijn rode wijn een bekende gemeente. Inderdaad, de rode dorpswijn valt te smaken.
In ons verblijf is het grappig om te zien hoe de, weliswaar welvarende, plattelandsinrichting boven in de woonst, contrasteert met de beneden opgevoerde chique, waar de dochter op hakschoenen staat te wachten om bezoekers te ontvangen in de degustatieruimte. Je kan daar de dure flessen (28 tot 43 EUR) in verlichte vakjes zien staan en gezeten op een soort nightclubstoeltjes kan men er de Champagne Soutiran proeven.
Wat mooi om, zeker in onze rol van pelgrims, te kunnen glimlachen om zo veel ijdelheid...
Natuurlijk wandelen we vooreerst langs de Sint-Jakobskerk. Marina, die van zichzelf weet dat ze op reis nogal eens kennissen meent te herkennen die bij nader toezien helemaal geen kennissen zijn, durft haar zin niet opstarten, maar toch: ze is het echt: oud-collega Leen Verbist. Ze is met haar man Jan en haar broer en schoonzus op stap in Reims. Het is een korte maar plezierige ontmoeting.
De Basilique Saint-Remi is een schitterend romaans gebouw. De zijbeuken met hun kruisgewelven en de glasramen zijn pakkend mooi. Het is wat rest van de abdij, die door de Franse revolutionairen werd gesloopt. (Een dame aan wie we zeiden dat de gelijkenis met Islamitische Staat treffend is, vond dat niet echt iets om op in te gaan.) Buiten toont een hedendaags beeld het doopsel van Clovis, de doorbraak in de kerstening van Frankrijk.
Vlakbij bezoeken we de champagnekelders van Taittinger. We leren een en ander over champagne, kijken op van de resten van middeleeuwse kerkruimtes en -poorten in de diepte en vroegchristelijke schuiloorden in nog diepere kelders. Gastheer Dominique in Herpy gaf ons goede raad door ons als Compostelagangers precies deze kelders aan te bevelen. Een glaasje Taittingerchampagne sluit natuurlijk het bezoek af. (Waarom Paul op de selfie nogal uitbundig lacht, terwijl Marina wat zuiniger haar mondhoeken spreidt, weten we zelf eigenlijk ook niet goed.)
Na de middag melden we ons braafjes aan bij de 'accueil des pèlerins' in de kathedraal en krijgen we vaneen wat gecrispeerd doende maar brave dame een stempel in ons pelgrimsboekje. In deze kerk werden de Franse koningen gekroond. We branden liever een kaarsje voor Jean-Baptiste de la Salle, patroon van de (oud-)opvoeders. (Afwegingen over opvoeden volgens congregationele dan wel algemeen-christelijke principes, daar gaan we ons nu niet aan begeven.) De kerkgevel wordt gerestaureerd, een geldig excuus om maar een beperkt percentage van de 2300 beelden aan de buitenkant haarfijn te bekijken.
Het is voor het eerst dat we een dag volledig stoppen om te recupereren en rond te kijken. We gaan dat nog doen.
We volgen eerst verder de Aisne. " 't Is den oorlog, die j'hier werevindt": vlakbij Herpy zien we de plaats waar de Fransen en hun geallieerden na jarenlange stilstand de frontlijn konden doorsteken, op een wat lagere plaats in de heuvelrug. Het gebeurde in oktober 1918, " Le sang a impregné cette terre," zegt het monument, en we proberen ons voor te stellen hoe het er op deze helling aan toe gegaan is. Verderop, in Asfeld, bezoeken we een kerkhof waar meer dan 5000 Duitse soldaten rusten. Boeiend is ook hoe afwisselend op de altijd aanwezige Franse dorps-oorlogsmonumenten nu eens de glorie (meestal), maar soms ook de rouw en het medeleven vorm krijgen.
In Asfeld bezoeken we ook de extravagante barokke Saint-Didierkerk, waarvan de architect wou dat het hele grondplan gerond was. Voor de kerkingang vinden we bij toeval ook een ruimte onder een soort van koepeltje waar je gewoon door met je voet op de grond te tikken een heel wat seconden aanhoudend vibrerend geluid hoort. Heel gek. We zien onze kleinkinderen hier al aan de tik!
We steken de Aisne over en komen in het departement Marne en in de noordelijke Champagne. De aarde kleurt hier plots overal beige door het vele krijt. De eindeloze velden, met reusachtige graansilo's aan de einders, zijn wat eentonig, maar spreken toch aan door hun weidsheid en de, onder de warme lentezon, vrolijk oplichtende kleurvlakken. Net Mondriaan die voor de gelegenheid behalve azuur ook donker- en middengroen en zilvergrijs borstelt.
De heuvels worden hier glooiender. In het eerste dorp in de Marne vinden we na 25 km het eerste cafeetje van de dag. Kunnen we iets anders doen dan daar een koffie drinken? We raken aan de praat met een klant die niet alleen flink bebaard, maar zelfs ook enigszins aangeschoten is. "D'ici il n'y a que de faux plat," waarschuwt hij. Het klopt: wat vlak lijkt, voelt aan als bergop, omgekeerd valt visueel bergop soms enorm mee. Daarbij speelt de wind allicht een rol. Na een poos weten we het zelf niet meer goed... Fietsen dus maar, schakelen volgens wat je voelt en volhouden.
We komen behoorlijk moe in Reims aan. Een jongeman van Noord-Afrikaanse origine aan wie we de weg vragen naar het goed betaalbare "aparthotel" dat we vonden, fietst ons er helemaal naartoe.
In Reims pauzeren we een dag om plaatsen van spiritualiteit te bezoeken. Maar er nu geen enkele van de vele champagnekelders bijnemen zou toch ook niet serieus zijn?
Een proloog voor natuurliefhebbers: slakken in deze streek blijken de neiging te hebben's nachts mekaars nabijheid op te zoeken en zich in de loop van de dag in mekaars spoor en in slakkentempo boomopwaarts te slingeren. De twee eerste bijlagefoto's illustreren dit. (Elke gelijkenis met eventueel bestaande personen berust op toeval.)
Na een uitlopend ontbijt-onder-Vlamingen begeven we ons op weg voor weer een korte etappe. Het weer is somber, maar de regenjasjes blijven de hele dag ongebruikt. In het nogal verkrottende Wasigny bekijken we de 15de-eeuwse markthal, een bewonderenswaardige houtconstructie. In de onderbouw ervan heeft men wat autoboxen ingericht, met roestende poorten. We ontmoeten hier, op onze 18de dag, voor het eerst mensen die naar Compostela onderweg zijn, zelfs drie in één klap. Koen uit Gent is alleen op tocht; een Rotterdams paar stapt grote stukken samen, maar niet alles.
In Wasigny kun je ook niet over het gesneuveldenmonument heenkijken. Het getuigt niet van veel gevoel voor esthetiek. Zoals in alle dorpen hier treft het wel wat voor een slachting de Eerste Wereldoorlog voor Franse plattelandsjongens geweest is.
De volgende iets grotere plaats, Château-Porcien, in de Michelingids beloftevol aangekondigd met "deze oude haven langs de rivier gaf haar naam aan de streek." vertoont een gelijkaardige tristesse. Hoe aantrekkelijk de natuur hier ook is, omwille van de vele onderkomen dorps- en stadskernen laten we de eigenlijke Franse Ardennen zonder spijt achter ons.
In Herpy-l'Arlésienne, aan de Aisne worden we in een van buiten uit wat onverzorgd ogende locatie in chambre en aan table zo warm en persoonlijk ontvangen als men zich maar kan voorstellen. We nemen de tijd om ons op de voor ons liggende Champagne voor te bereiden (klinkt aantrekkelijk, toch?) en wat uit te rusten.
In Mézières gaan we 's morgens in de Basilique Notre-Dame de kubistische glas-in-loodramen bekijken: bijzonder mooi.
Na het lichte trauma dat we opgelopen hebben door de beklimming van de Mont Malgré-Tout houden we het, nu we de lekker vlakke Maasvallei verlaten, bijzonder rustig. Bij heerlijk zomerweer trappen we door een aantal dorpjes van de Thierache, een wat idyllischer streek, waar Roel terecht vol lof over was. We zien enkele van de versterkte verdedigingskerken. Bij die van Saint-Marcel denken we natuurlijk aan onze vriend Marcel. (Is het wegens zijn naam? Of doordat hij waardevolle dingen zo goed verdedigt? Misschien doordat hij zo heilig is? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.)
Hoewel we nu op wegen zitten die niet voor fietsers gereserveerd zijn, oefenen we flink in hellingrijden: wat bijtrappen op het einde van de afdaling, flink blijven pedalen, tot een stuk op de helling nog het gevoel hebben dat je vlak rijdt en verder op de helling pas beginnen met terugschakelen. Onze pogingen zijn grotendeels succesvol!
Al voor vier uur komen we in het stadje Signy-l'Abbaye. Liever dan in twee ritten van 60 km naar Reims te rijden, houden we het - hypersportief als we zijn - hier voor bekeken. Zo krijgen we drie aangename ritten van bij de 40.
In het minuscule stadje biedt een fraai herenhuis van rond 1800 ons onderdak.
We fietsten vandaag maar 30 km, maar daar hebben we geen spijt van.
We kijken even rond in Revin, dat er zoals de meeste plaatsjes hier nogal groezelig uitziet met onderkomen fabrieken en veel leegstaande winkels. Misschien een stand houdende (Turkse) winkelier iets gunnen, al is het maar door de aankoop van twee appels? Maar de man heeft onze fietsen voor de etalage gezien en zegt prompt: "Je vous les offre." Aandringen kan hem niet vermurwen. Tegelijk fijn en een beetje dom!
Bij prachtig zomers weer volgen we de Maas, die hier zodanig kronkelt dat we de zuidenwind afwisselend als kop- en rugwind hebben.
Bij Laifour fotograferen we de bekende rotsen (les Dames de la Meuse) met op de voorgrond een enkele dame Sermeus(e).
In Monthermé bekijken we de middeleeuwse abdijkerk en halen we een stempeltje op het gemeentehuis.
Tegen 5 uur bereiken we Charleville-Mézières, waar we ons op de schitterende Place Ducale een Ardense cider gunnen.
Onze chambre d'hôtes in het nochtans wat treurige stadsdeel Mézières is een echte meevaller. Bij de table d'hôtes hebben we Nicolas en Isabelle, een tof Waals koppel, als tafelgenoten. Ze besluiten dat we na zulke maaltijd morgen een dubbele etappe moeten aankunnen.
Van Vireux-Molhain naar Revin: fiets(pomp)en in Frankrijk
Op woensdag 8 april beginnen we aan ons derde traject. Al voor zes uur stappen we in Bonheiden op de fiets. De trein brengt ons naar Mariembourg, vandaar fietsen we naar het Franse Vireux-Molhain. Waar we vorige keer stopten nemen we de "bewijsfoto" (met Marina er deze keer wat joyeuzer op), dan begint de derde etappe echt.
Datgene waar Marina nachtmerries van kreeg: (niet) met de fiets op de trein geraken, blijkt met wat trek- en tilwerk nogal mee te vallen. Hetgeen Paul als een lichte contra van het fietsen zag: zich op "technische" dingen moeten richten ten koste van het bewust op tocht zijn, valt meteen flink op ons. Wanneer Paul zijn achterband wat wil bijpompen, gaat er geen lucht in, maar een heleboel lucht uit. Het mondje van het pompstuk past niet op het ventiel. Niet erg, zou je denken, maar een fietspomp blijkt in Frankrijk iets uiterst exotisch. Een behulpzame caféhoudster zegt dat in Molhain alleen wat kleine kinderen fietsen, en die zijn er niet bij haar in de buurt. Een (ja, toch wel) langsfietsende dame heeft een pomp die evenmin past, maar zegt dat een autogarage een paar kilometer verderop ons wie weet zou kunnen helpen. De dame van de dienst voor toerisme weet geen raad, maar zegt dat ze om twee uur met het gemeentehuis wil bellen (nu is de middagpauze van twee uur daar begonnen) en de gemeentediensten allicht over een fietspomp beschikken. We posteren ons dan maar aan de voie verte-fietsroute, hopende dat er wel weer eens een wezen als een fietser zou verschijnen. Na ruim een half uur gebeurt dat ook. De wat oudere sportieveling lost het probleem met een klein pompje in anderhalve minuut op.
Vanuit Vireux volgen we de voie verte transardennaise zuidwaarts. In Haybes, door een represaillemaatregel in de Eerste Wereldoorlog verschrikkelijk getroffen, roept voor het eerst ons iemand "Buen camino!" toe.
Langs Fumay bereiken we Revin, waar we, wat overmoedig, hebben gereserveerd in de Auberge du Mont Malgré-Tout, hoog boven de Maasvallei. De wegwijzer er naartoe wijst ook naar een 'calvaire'. Niet toevallig. De Mont Malgré-Tout blijkt met zijn steile weg vol haarspeldbochten het Mont Ventouxtje van de Ardennen. Of we die gefietst of veel meer gestapt zijn, laten we maar in het midden.
We fietsten, buiten de 30 km tot aan ons beginpunt, 32 km.