Rainer Maria
Rilke was een van de belangrijkste Duitstalige dichters van de twintigste
eeuw. Volgens bepaalde critici en enthousiaste lezers de belangrijkste. Door
zijn vele reizen, als moderne nomade, door zijn ruime belangstelling voor de
beeldende kunst en voor vreemde culturen in het algemeen, zijn talenkennis en
zijn vele relaties met kunstenaars, denkers en andere creatieve culturele
actoren (Van Nietzsche en Rodin, tot Verhaeren, Maeterlinck en Lou Andreas Salomé ) werd hij ook een Europese figuur.
De belangstelling voor zijn werk heeft allerlei gradaties gekend. Ook in
Nederland en Vlaanderen. Maar vooral sinds de late jaren zeventig werd zijn
werk veelvuldig in het Nederlands vertaald en verschenen tal van nieuwe
biografieën en studies die de grote betekenis van zijn oeuvre voor de
ontwikkeling van de Europese literatuur belichtten. Het werd als maar
duidelijker dat hij een plaats verdiende naast T.S.Eliot en James Joyce. Wie
een dieper inzicht in zijn oeuvre wil krijgen moet oog hebben voor zijn
afkomst, voor de opvoeding die hij kreeg, voor zijn studiejaren, voor het
literaire klimaat waarin hij als dichter startte, voor de later invloeden die
hij onderging en voor de groei van zijn poëticale inzichten. Zoveel redenen
om zijn levensverhaal bij een inleiding tot deze bloemlezing niet te
verwaarlozen.
Zijn leven
René Karl
Wilhelm Johann Maria Rilke werd op 4 december 1875 in Praag geboren.
Hij was een
zevenmaands kind. Praag behoorde toen tot het Oostenrijks-Hongaarse
kroondomein Bohemen en was een drievolkerenstad, bewoond door Tsjechen,
Duitsers en Joden. Zijn geboortehuis, een bescheiden huurwoning, stond in de
Heinrichgasse, een straat die nu gelegen is in Prag-Neustadt. Vlak in de buurt
van de Herrengasse waar de welstellende ouders van zijn moeder woonden en de
Wenzelsplatz en de Sankt Heinrichskirche, waar hij katholiek gedoopt was.
De stad Praag
was een stad met een sterk klassenonderscheid. Een stad vol vetes en
valsheid. De Duitstalige minderheid
had het voor het zeggen.Het Duitse Praag, schreef Kish, bestond bijna
uitsluitend uit rijke bourgeoisie, eigenaars van bruinkoolgroeven,
commissarissen, hophandelaren, suikerfabrikanten, eigenaars van textiel- en
papierfabrieken en bankdirecteurs; in hun kring bewogen zich professoren,
hogere officieren en ambtenaren.
Zijn ouders,
Sophie (Phia) Entz (1851-1931) en Josef Rilke (1838-1906) behoorden tot de
Duitssprekende minderheid van de stad.
Ze waren in
1873 gehuwd en hadden tevoren al een dochtertje gehad dat kort na de geboorte
gestorven was. Hij was de enige zoon uit dit huwelijk. Zijn moeder stamde uit
een hoogburgerlijk gezin (haar vader was een welvarende industrieel) en was
een trotse, eerzuchtige vrouw. Als meisje van goeden huize was zij met een
man van lagere stand gehuwd die haar niet de status kon bezorgen waar ze naar
verlangde. Zij kleedde zich als een dame van de bourgeoisie graag in het
zwart in navolging van de aartshertogelijke weduwen van haar tijd. Haar
maatschappelijke eerzucht kon ze alleen uitleven in dagdromen, al te
sporadische theaterbezoeken en participatie aan het mondaine uitgangsleven.
Toch kon enige mensenkennis en een zekere emancipatiedrang haar niet ontzegd
worden. Bovendien koesterde zij ook literaire aspiraties. Ze hield een
dagboek,haar Ephemeriden. In vergelijking met het latere werk van haar zoon
betekende dit nauwelijks iets. Maar het getuigde toch van een bepaalde
levensstijl.
Haar fanatieke
en bigotte vroomheid was al zeer vlug voor haar zoon een bron van ergernis en
heeft een zeer slechte rol gespeeld in het proces van zijn jeugdige
ontwikkeling. Daarbij kwam nog dat ze hem als plaatsvervanger zag van haar
gestorven dochtertje en dat ze hem in zijn eerste jaren als een meisje
probeerde op te voeden. Zo vond ze dat hij met poppen moest spelen en liet
zij hem tot zijn zesde jaar, het jaar dat hij voor zijn eerste onderwijs naar
de volksschool van de Piaristen gestuurd werd, meisjeskleren dragen.
Dat zijn ouders
als eerste school de Piaristenschool uitkozen, had niet alleen met de ligging
van de school te maken, op de hoek van Graben en van de Herrengasse, maar ook
met het feit dat die school vooral bezocht werd door de zonen van de hogere
Duitstalige middenstand. Dat zijn moeder hem toen al wat Frans en goede
omgangsvormen geleerd had, was ongetwijfeld nuttig, maar dat ze hem steeds
naar school vergezelde en hem elke dag van school afhaalde, terwijl ze met
hem Frans praatte, zorgde ervoor dat zij hem nodeloos van zijn makkertjes
isoleerde. Niet alleen had hij nauwelijks contact met de Duitstalige
leerlingen, maar nog veel minder leerde hij de Tsjechische jongens kennen die
op de nabijgelegen school zaten.
Zijn vader,
Josef Rilke stamde uit een Boheems boerengeslacht. Hij was atletisch gebouwd
en elegant, maar had een wankele gezondheid en een zwak karakter. Naar
keizerlijk -koninklijk voorbeeld droeg hij een bakkebaard, was graag mooi
gekleed en was tuk op militaire outfits. Later, als ouwe heer, bleek hij nog
een verwoede rokkenjager te zijn. Als aspirant-officier nam hij na tien jaar
diensttijd ontslag uit het leger toen hij zich alweer voorbijgegaan voelde
voor een bevordering en geen uitzicht meer had op een geslaagde militaire
carrière. Ook gezondheidsproblemen zouden daarbij een rol hebben gespeeld. Er
werd gesproken van een halskwaal. Het werd dan maar een baan bij een
spoorwegmaatschappij. In de tijd dat
zijn zoon geboren werd was hij er magazijnchef. Bij zijn pensionering was hij
inspecteur (Revisor).
Rilke was een
enig kind in een ongelukkig huwelijk. Reeds bij zijn geboorte was het
huwelijk van zijn ouders bedreigd. Vooral de ontgoocheling van zijn moeder,
die niet tegen het statusverlies opgewassen was en de zwakheid en de
mislukkingen van haar man niet langer kon verdragen, was een storende factor.
Het huwelijk kon niet lang standhouden. Phia kon haar man maar niet vergeven
dat hij haar geen toegang kon verschaffen tot de adellijke kringen van de
stad. In 1884 volgde de scheiding. Phia huurde een eigen woning, eerst nog in
Praag, later in Wenen, en zij eiste het recht op haar kind verder op te
voeden. Rilke ging voorlopig bij zijn moeder wonen.
De scheiding
van zijn ouders droeg ertoe bij dat in 1886 de beslissing werd genomen René,
zoals hij toen nog heette, naar de lagere cadettenschool van Sankt Pölten te
sturen, waar hij tot 1890 verbleef. De schok die de tegenstelling tussen de
moederlijke verwenning en de ruwe mentaliteit van het militaire schoolwezen
veroorzaakte, heeft Rilke nooit helemaal kunnen verwerken. De betalende
leerling werd aan een strenge discipline onderworpen. Uit brieven aan zijn
moeder blijkt dat hij hard heeft geleden onder het strenge internaatsleven.
In het verhaal Die Turnstunde, waarvan de definitieve versie in 1902
verscheen, beschrijft hij hoe nefast de gruwel van een hels reglement en een
uiterst strenge behandeling op een jonge rekruut kan inwerken. Nadat hij naar
de hogere cadettenschool van Märisch-Weiszkirchen verhuisd was en zich daar
al even ongelukkig voelde, verliet hij wegens lichamelijke klachten in juni
1891 definitief de militaire onderwijsinstelling. Meteen betekende dit het
einde van de hoop op een militaire loopbaan, die zijn ouders voor hem
gekoesterd hadden. Of hoe een mislukt huwelijk en een verkeerde opleidingskeuze
voor een zoon de jeugd van de zoon tot een hel kunnen maken.
Door toedoen
van zijn oom Jaroslav, die plannen met hem had, kon hij in september 1891 al
naar de handelsacademie van Linz. De studies vielen er mee, maar de stof die
hij diende te verwerken was enorm. De stad beviel hem. Hij mengde zich, nog
steeds in militair uniform, in het uitgangsleven en bezoekt musea en
concerten. Toch houdt hij het in die school maar één jaar vol. Hij heeft
tijdens dat hele jaar overigens veel aan zelfstudie gedaan, veel gelezen en
gedichten geschreven.Zijn vertrek uit Linz heeft wellicht ook te maken met
een avontuur met een oudere vrouw.
Oom Jaroslav
zorgt opnieuw voor een oplossing. Hij financiert met een legaat de verdere
scholing van zijn neef, van wie hij verwacht dat hij later zijn advocatenpraktijk
kan overnemen. Na Jaroslavs dood zullen zijn dochters de maandelijkse
toelagen van het legaat blijven betalen. Door privé-onderwijs te volgen kon
Rilke zich voorbereiden op het behalen van de maturiteitsproef( das Abitur).
De bedoeling was dat hij daardoor toegang zou krijgen tot het universitaire
onderwijs. In 1895 doorstond hij met glans zijn maturiteitsproef.Tegelijk wilde
hij zich ook zichtbaarder profileren in het Praagse literaire leven.
In 1893 wordt
hij voorgesteld aan Valerie (Vally) David von Rhonfeld. Zij wordt zijn
verloofde en neemt de productiekosten op zich van zijn eerste dichtbundel Leben und Lieder (1894). De bundel
bevatte klankrijke verzen, waaruit nog geen eigen profiel zichtbaar werd, die
af en toe vrij stuntelig waren en nogal epigonaal aandeden. De relatie met
Vally leidde al vlug tot een breuk. Bijna even snel als zij tweeënhalf jaar
voordien was aangeknoopt.
Na de breuk met
Vally begint Rilke ook de directe omgeving in zijn dichtkunst te betrekken.
Hij betrekt herkenbare locaties van de stad Praag, het Praagse leven en
landschappen uit de regio in zijn poëzie en probeert zich ook wat meer in te
leven in de aspiraties van de Tsjechische bevolking en haar geschiedenis.
De titel van de
nieuwe bundel Larenopfer, die hij
op de valreep van de jaarwisseling 1895-1896 publiceert, verwijst naar die
veranderde dichterlijke houding. Hij beschrijft hier Praagse figuren, bruggen
en locaties en in het mooie Volksweise, een liedje uit zijn jeugd gezongen
bij het Kartoffeljäten op een Boheems aardappelveld. Dichterschap wordt
hier gezien als een offer aan de Laren, de beschermgoden van huis en
vaderland.
In 1896
verschijnt ook het eerste nummer van een eigen tijdschrift. Het krijgt de
bescheiden naam Wegwarten ( Wilde
cichorei), hij houdt het drie nummers vol. Nummers die hij gratis uitgedeelde.
In die periode had hij ook een flirt met Làska von Oesteren, nadat hij haar om een
bijdrage voor Wegwarten verzocht
had.
Naar het einde
van zijn Praagse tijd toe schreef hij niet alleen gedichten maar ook
toneelstukken. Die toneelstukken werden niet alleen gepubliceerd maar werden
ook op de planken vertolkt. Zo was er in 1897 de première van Im Frühfrost met de beroemde Max
Reinhardt in de hoofdrol.
Belangrijk voor
zijn verdere ontwikkeling als dichter en voor zijn wetenschappelijke vorming
was het feit dat hij Praag inruilde voor München. In Praag had hij wel al
kunstgeschiedenis, literatuurgeschiedenis, filosofie en rechts - en
staatswetenschappen gestudeerd, in München liet hij zich inschrijven voor
kunstgeschiedenis, esthetica en Darwinistische evolutieleer.
Een reeks
balladeske anti-Christusgedichten Christus.
Elf Visionen dateren ook uit die tijd. Het waren verzen die hij tijdens
zijn leven nooit publiceerde, maar waarin hij de Christusfiguur elk
middelaarschap ontzegde en zelfs het idee dat Christus God kon zijn verwierp.
Na lectuur van Jesus der Jude van Lou Salomé
(1861-1937) keek hij uit naar een ontmoeting met haar, omdat hij vond dat zij
gelijkaardige, heterodoxe theologische inzichten had.
In München
zocht hij contact met allerlei schrijvers. Hij nam deel aan literaire
bijeenkomsten, zocht schrijvercafés op en bouwde een uitgebreide
kennissenkring op.
Lou
Andreas-Salomé ontmoette hij voor het eerst in mei 1897 in het huis van Jakob
Wassermann. Zij was de dochter van een Russische generaal die wegens zijn
grote verdiensten door de tsaar in de adelstand werd opgenomen. Ze was in St.
Petersburg geboren, was veertien jaar ouder dan de dichter en had een nogal
bewogen jeugd en een reeks verliefdheden achter de rug. De dominee en
geestelijke mentor die voor haar zijn vrouw en kinderen wilde verlaten, had
zij weliswaar afgewezen, maar met Friedrich Nietzsche en diens vriend Paul
Rée had ze wel een relatie en had ze zelfs een menage à trois overwogen.
Sinds 1887 was
zij gehuwd met de specialist Oosterse talen Friedrich Carl Andreas. Zij is
wel nooit echt zijn vrouw geweest in de gewone zin van het woord. Andreas
troostte zich dan maar met de meid die een kind van hem kreeg. In 1911 zou
zij Sigmund Freud leren kennen op het in Weimar gehouden congres voor
psychoanalyse. Later zou zij ook in Wenen psychoanalyse studeren.
Rilke wordt
verliefd op die flamboyante en geleerde schrijfster en filosofe. Hij wordt
haar minnaar. Zij opende hem de deur tot de wereld, veranderde zijn naam in
Rainer ( de naam René blijft hij in de brieven naar zijn moeder gebruiken) en
onder haar invloed veranderde ook zijn handschrift.
Wat nog
belangrijker was: zij wist hem te enthousiasmeren voor Rusland. Zij hielp hem
bij zijn studie van de Russische taal en bereidde hem voor op een grondige
kennismaking met de Russische cultuur en op de twee reizen naar Rusland , die
hij de eerste met haar en haar man, de
tweede met haar alleen zou ondernemen.
De eerste reis
ving aan einde april 1899. Ze werd voor hem een levensbepalende gebeurtenis.
Hij ontdekt Rusland als zijn echte Heimat. Samen bezoeken zij de schilder
Leonid Pasternak, die een portret aan het schilderen is van Leo Tolstoi. De
schilder regelt voor hen een bezoek aan de beroemde schrijver, voor Lou en
Rainer de personificatie van Rusland. Ze worden bij de schrijver uitgenodigd
op de thee. Tot hun ontgoocheling liet Tolstoi zich laagdunkend uit over de
eenvoudige vroomheid van de Russen, waarvoor zij zo gewonnen waren, en noemde
ze een symptoom van onverlichtheid.
Het was Rilke
opgevallen hoezeer het leven van de Russen door religieuze ervaringen getekend
was. De kunstenaars hadden bij dit religieuze bewust worden een belangrijk
aandeel. Zij konden aan de visioenen van het volk gestalte geven, het hele
volk verheffen in de reifen Wirklichkeiten seiner Seele. Rilke was
bijzonder enthousiast over de viering van het Russische orthodoxe Paasfeest.
Samen met Lou voelde hij zich in de ban van de liturgie, de sacrale gezangen
en het geloof van de eenvoudige volksmens. Wat bij zijn bigotte moeder
slechts uiterlijk ritueel was, werd, zo kon hij ervaren, hier hartstochtelijk
beleefd. Hun enthousiasme liet Lou en Rainer de waarschuwende woorden van
Tolstoi in de wind slaan. Deze vond hun reactie op de vroomheid en de
gelatenheid ten overstaan van sociale onderdrukking van het Russische volk
naïef . Wat niet belette dat Tolstoi voor hen een soort idool bleef.
Toen zij voor
een tweede keer naar Rusland afreisden (nu zonder Andreas) was het voor een
periode van bijna vier maanden. De eerste drie weken verbleven ze in Moskou.
De aankomst in Moskou was voor beide reizigers als een thuiskomst. Opnieuw
gingen ze op bezoek bij Tolstoi. Wat tegenviel was dat Tolstoi zich niet meer
herinnerde dat ze hem vroeger al eens bezocht hadden. Ze maakten er ook een
echtelijke ruzie mee.
Er duiken ook
tussen hen problemen op. Rilke krijgt steeds meer angstaanvallen. Voor hun
Russische vrienden is het inmiddels duidelijk geworden dat ze op een argeloze
wijze de achterstand in Rusland als een origineel en progressief verschijnsel
interpreteren. In haar relatie met Rilke voelt Lou zich steeds meer een
ziekenzuster.Ze twijfelt er sterk aan dat ze in de toekomst die rol nog kan
blijven uitoefenen. Ze gaan nog even op bezoek bij de volksdichter Droshin en
dan laat Lou Rainer een tijd achter in St.Petersburg en reist zij alleen
verder naar haar familie in Finland. Op die tijdelijke scheiding zal een
blijvende scheiding volgen. Rilke heeft veel tijd nodig om dit te verwerken.
Hij zal het nooit volledig aanvaarden.
Na zijn tweede Ruslandreis leefde hij een tijd in
het kunstenaarsdorp Worpswede op uitnodiging van Heinrich Vogeler die hij in
Firenze had leren kennen. Vogeler bood hem gastvrijheid aan in zijn huis
Barkenhoff. In dit kunstenaarsdorp kwam hij al vroeg onder de indruk van de
artistieke bedrijvigheid van de schilders en beeldhouwers die zich daar
gevestigd hadden. Naast Vogeler waren dat Paula Becker (1876-1907), haar
zuster Milly, de beeldhouwster Clara Westhoff (1878-1954) en Otto Modersohn
(1865-1943).
Op 28 april
1900 huwt Rilke de beeldhouwster Clara Westhoff. Vanaf juni leeft het
echtpaar in Westerwede bij Bremen. In september ontstaat het tweede deel van
het Stunden-Buch.
Op 12 december
wordt hun enig kind, hun dochter Ruth geboren. Tot einde augustus 1902 blijft
Rilke met vrouw en dochter in Westerwede wonen. De financiële toestand van
het echtpaar wordt onhoudbaar. Ze zijn verplicht hun huis op te geven en elk
hun weg te gaan.
Het negen jaar
oude dochtertje woont eerst bij de moeder en nadien bij haar ouders. Rilke
blijft wel contact houden met zijn vrouw en zijn dochter. Hij blijft zich ook
voor het beeldhouwkunst van zijn vrouw inzetten en is van haar nooit
officieel gescheiden.
Eind augustus
van dat jaar verhuist Rilke naar Parijs. Hij blijft er wonen tot einde juni
1903. Aanvankelijk vergezelt zijn vrouw hem naar de hoofdstad van Frankrijk.
Zelf meent hij
daar alles te kunnen vinden wat voor zijn verdere ontwikkeling als dichter
nodig is. Maar het is vooral Rodin, de leermeester van zijn vrouw, die hem
aantrekt. Hij wil een monografie aan de beroemde Franse kunstenaar wijden. In
weinige weken is de monografie voltooid. Ze verscheen in het voorjaar van
1903. Rilke omschreef ze als een persoonlijk getuigenis van zijn bewondering
voor de magistrale kunst van Rodin, vooraleer de grote angst kwam die hem
overviel, de angst voor de grootsteden waarvan Parijs het prototype was.
In 1903
ondernam hij ook talrijke reizen, onder andere naar Rome, Venetië, Firenze, Viareggio,
en keerde dan opnieuw naar Parijs terug. Van einde maart tot einde april
schrijft hij het derde deel van het Stunden-Buch
in Viareggio. De publicaties van dat jaar zijn het Worpsweder Tagebuch en de al vermelde monografie Auguste Rodin.
Van Rodin had hij inmiddels enkele grondregels
meegekregen: (1) il faut travailler, rien que travailler; (2) il faut avoir
avoir patience, (3) il faut faire des choses. In 1904 woont hij tot
juni in Rome. Daarna verblijft hij zes maanden in Denemarken en Zweden. Hij begint aan de dagboekroman Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge.
Zijn tweede
verblijfsperiode in Frankrijk loopt van 12 september 1905 tot 29 juli 1906.
Hij gaat op 15 september 1905 in een tuinhuis wonen naast de villa van Rodin,
daartoe door de beeldhouwer uitgenodigd. Al na enkele dagen vraagt Rodin hem
zijn privé-secretaris te worden. In Meudon schrijft hij een tekst voor een
voordracht over Rodin en probeert die uit in Dresden en Praag. Die voordracht
wordt toegevoegd aan zijn Rodin-boek.
In mei wordt
hij door Rodin als secretaris
ontslagen. Zogezegd omdat hij een brief beantwoord had die Rodin zelf wou
beantwoorden. Hij gaat dan maar in het centrum van Parijs wonen. In hetzelfde jaar, het jaar waarin ook het
begin van de vriendschap met de uitgever Anton Kippenberg en de samenwerking
met het Insel Verlag te plaatsen valt, verschijnt Das Stunden-Buch.
In 1906 is het
conflict met Rodin opgelost. Op 14 maart sterft zijn vader. Rilke reist naar
Praag. Hij reist nadien voor voordrachten naar Duitsland. Van midden mei
woont hij in Parijs in de Rue Cassette. Das
Buch der Bilder heeft zo n succes dat een tweede oplage gedrukt wordt.
In dit jaar bezoekt Rilke met vrouw en kind Vlaanderen en publiceert hij Die Weise von Liebe und Tod des Cornets Christoph
Rilke.
In 1907 woont
Rilke tussen zijn reizen door weer in de Franse hoofdstad. De
herdenkings-tentoonstelling van Cézanne, die hij herhaaldelijk bezoekt, is
voor hem een echte openbaring. Hij ontdekt er de nieuwe inzichten die ook
voor de vernieuwing van zijn eigen poëtica belangrijk zijn. In december volgt
de publicatie van Neue Gedichte.
Van einde
februari tot midden april 1908 woont Rilke op Capri. In november schrijft hij
Requiem für eine Freundin, gewijd
aan de overleden schilderes Paula Modersohn-Becker en verschijnt Der neuen Gedichte anderer Teil. Tot
het einde van het jaar 1909 woont hij in Parijs in de Rue de Varenne. Hij leert er de vorstin Marie von
Thurn und Taxis-Hohenlohe kennen. Einde mei reist hij naar de
Provence. Ook in Duitsland reist hij rond.
In april 1910
gaat Rilke in op een uitnodiging van de vorstin Marie von Thurn und
Taxis-Hohenlohen om een tijd in het slot Duino te verblijven. Op het einde
van hetzelfde jaar reist hij naar El Kantara en Tunis. Zijn enige roman Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge verschijnt.
Tot midden
oktober 1911 woont Rilke opnieuw in Parijs in de Rue Varenne. Van hieruit
onderneemt hij reizen naar Napels en naar Egypte. Hij reist ook naar Venetië,
Praag, Lautschin, Janowitz, Leipzig , Weimar, Berlijn, Avignon, Ventimiglia
en Bologna. Van midden oktober tot midden mei woont hij op het slot Duino.
Eind januari
1912 schrijft hij de eerste twee Duineser Elegien. Hij ontmoet Eleonora Duse
in Venetië en verblijft daar van mei tot midden september. Daarna woont hij
tot het begin van oktober opnieuw op het slot Duino. Een reis naar Spanje
brengt hem in Toledo, Cordoba en Sevilla. Drukke vertaalarbeid belet hem
eigen werk te schrijven. De publicatie van de eerste twee Duineser Elegien
kent weinig succes.
Van januari tot
midden februari 1913 verblijft hij in het Spaanse Ronda. Eind februari woont
hij in Parijs in de Rue Campagne-Première. Talrijke reizen naar Duitsland
volgen. Hij bezoekt Bad Rippoldsau, Göttingen, Leipzig, Weimar, Berlijn,
Heiligendamm aan de Oostzee, Hellerau en Krummhübel. Van midden oktober is
hij opnieuw in Parijs.
Het op het slot
Duino geschreven Das Marien-Leben
verschijnt.
Tot midden juli
1914 woont Rilke in de Rue Campagne Première. Van april tot mei is hij
tussentijds weer op Duino. In mei reist hij naar Venetië, Assisi en Milaan.
Eind september woont hij in München in de Finkenstrasse. Midden oktober reist
hij naar Frankfurt en Würzburg. Van eind november tot het einde van het jaar
woont hij in Berlijn. In het begin van de oorlog ontstaan Die fünf Gesänge. Hij viert daarin de
oorlog en sluit zich aan bij de jubelzang die de oorlog verwelkomt als iets
dat de wereld zal veranderen. De ontnuchtering volgt al vlug. Al in oktober
heeft hij het over de oorlog als over een beproeving. Zelf kon hij door de
oorlogsomstandigheden niet terug naar Parijs. Daar werden zijn achtergelaten
bezittingen in beslag genomen. Het grootste deel van de oorlogsjaren verbleef
hij in München.
In 1915 werd
hij opgeroepen voor militaire dienst. Aanvankelijk was hij afgekeurd. Maar na
een nieuwe keuring wordt hij geschikt bevonden voor de legerdienst. Drie
weken lang wordt hij voor de velddienst opgeleid. Bij een oefening valt hij
flauw en wordt hij afgevoerd naar het K.U.K. oorlogsarchief te Wenen en daar
te werk gesteld. Veel vrienden zetten
zich voor hem in. Zij wijzen op zijn roem als dichter, de te verwachten
creatieve inzet waartoe hij in staat is, zijn leeftijd en zijn zwakke
gezondheid. Door hun toedoen kon hij aan de wapendienst en het
recrutengezwoeg ontsnappen. Hij hoefde niet meer in en barak te slapen, maar
kon in een hotel logeren in Hietzing. Van 1914 tot 1916 had hij inmiddels een
stormachtige affaire met de schilderes Loulou Albert-Lasard. Tot 1917 zal de
inspiratie uitblijven. Zijn literaire productie ligt volledig stil. Hij wijdt
zich wel aan vertaalwerk.
In juni 1916
wordt hij definitief ontslagen uit militaire dienst. Na zijn ontslag keert
hij terug naar zijn woning in München, Daar blijft hij in 1917 en 1918 wonen.
De contacten met de nieuwe dichtersgeneratie overlappen voor een deel de
talrijke relaties die Rilke na het einde van zijn liefdesaffaire met Lulu,
met jonge vrouwen heeft.
Na de oorlog
koesterde Rilke plannen om uit Duistland te verdwijnen. Maar hij had nog maar
een provisorische pas bij het uiteenvallen van de Oostenrijks-Hongaarse
monarchie. En hij had moeilijkheden om een visum voor het buitenland te
krijgen. In de jaren 1918 en 1919 was hij sympathisant van de republikeinse
en vooruitstrevend ingestelde krachten.Voor een partijganger van links die
hij toen was, was er geen plaats meer voor hem in Duitsland.
Er werd zelfs
in zijn woning een huiszoeking gehouden. Hij reist voor een reeks
voordrachten van juni tot december 1919 naar Zwitserland en keert na dit
tournee niet meer naar Duitsland terug. Rilkes entree in Zwitserland zou
minder aangenaam zijn verlopen als, zoals het toeval wilde, hem daarbij niet
twee knappe jonge vrouwen behulpzaam waren geweest. In die periode maakt
Rilke een paar jaren van rusteloze omzwervingen mee.
Pas in 1921
vond hij in de middeleeuwse slottoren van Muzot, in de nabijheid van Sierre
in het kanton Wallis een woning die een mecenas, Werner Reinhart, eerst voor
hem huurde en daarna voor hem kocht. Deze toren wordt voor de nog resterende
jaren zijn uiteindelijke Heimat.
Het jaar 1922
wordt een literair zeer vruchtbaar jaar. In een roes voltooit hij de meeste Duineser Elegien tussen 7 februari en
14 februari. Tussen 2 februari en 23 februari schrijft hij de Sonette an Orpheus. Hij schrijft ook
de Brief des jungen Arbeiters en vertaalt gedichten van Valéry.
In 1919 had
Rilke al klachten over zijn wankele gezondheid.Vanaf 1923 kent hij ernstige
gezondheidsproblemen. Van midden augustus tot midden september wordt hij in
het sanatorium Schöneck verzorgd. In december 1923 tot eind januari van het
daaropvolgende jaar verblijft hij in het sanatorium Valmont-sur-Territet aan
het meer van Genève. Nog in dat jaar verschijnen Duineser Elegien en Sonette
an Orpheus.
Tussen 1923 en
1926 schrijft Rilke nog talrijke, niet in aparte bundels opgenomen gedichten
Duitstalige zoals Gong en Mausoleum en een omvangrijk aantal Franstalige gedichten.
Hij maakt in 1924 autoreizen door Zwitserland. In 1925 reist hij nog een
laatste keer naar Parijs en blijft daar van januari tot augustus. Eind
augustus bezoekt hij Milaan. Dan gaat hij opnieuw naar zijn slottoren in
Muzot. In december laat hij zich nog eens verzorgen in het sanatorium van
Valmont.
In 1926
verschijnen Vergers en Les Quatrains Valaisans. Tot einde mei
blijft hij in het sanatorium. Pas nu valt de diagnose: leukemie. Rilke
bezoekt een laatste keer Vevey, Lausanne en Sierre. In december moet hij
opnieuw naar het sanatorium. Op 13 december schrijft hij een afscheidsbrief
aan zijn grote geliefde Lou Andreas-Salomé. Hij eindigt die brief met een in
het Russisch geschreven afscheidsgroet, die in het Duits vertaald betekent:Leb
wohl, meine Liebe. Op 29 december, s morgens, sterft Rainer Maria Rilke Hij werd eenenvijftig jaar. Op 2 januari
werd hij begraven op het kerkhof van Raron. Op zijn grafsteen staat onder zijn
naam:
ROSE, OH REINER
WIDERSPRUCH
LUST,
NIEMANDES SCHLAF ZU SEIN
UNTER SOVIEL
LIDERN.
Zijn lyrisch werk
Al bevat het jeugdwerk
van Rilke ( Leben und Lieder
(1894), (Larenopfer (1895), Traumgekrönt (1896), Advent
(1897 en Mir zu Feier (1897)
enkele kiemen, motieven en themas die ook later voor zijn dichterlijke
ontwikkeling van betekenis zijn geweest, het is kwalitatief niet zo
indrukwekkend dat er voor deze bloemlezing uitdrukkelijk moet worden op
ingegaan. Er blijkt ongetwijfeld een zekere begaafdheid en handigheid uit,
maar er zijn teveel invloeden van Heine, van tal van Jugendstildichters en
van de Gartenlaubelyrikvan zijn tijd om er een belangrijk eigen dichterschap
van hoog niveau in te zien.
De eerste
belangrijke bundel die hier een afzonderlijke bespreking wettigt, is Das Stunden-
Buch (1905).
Ik behandel het
voor Das Buch der Bilder (1902)
omdat het eerste deel van Das Stunden-Buch al vroeger circuleerde onder de
titel Gebete. Ofschoon het meestal
niet om gebeden ging in de letterlijke betekenis van het woord, wijst de
titel alleszins op een nieuwe wending naar het religieuze. Toen hij 18 jaar
oud was, was het duidelijk geworden hoe verwoestend de invloed van zijn
bigotte moeder geweest was. Hij had toen bij wijze van geloofsbekentenis
een antireligieus gedicht geschreven dat er niet om loog.Hij verzette zich
daarin niet alleen tegen het christendom van zijn ouders. Zowel de Drievuldigheidsgedachte,
het verlossingsgeloof, het Laatste Oordeel als de geringschatting van het
aardse ten gunste van het hemelse werden daar spottend afgewezen. Hij had in
die tijd niet alleen afstand genomen van zijn katholieke opvoeding, maar
zelfs anti-Christus gedichten geschreven, waarin hij de godheid van Christus
loochende en Christus liet twijfelen aan het bestaan van de Vader. Het
contrast tussen deze teksten en de geëxalteerde en van wervelende metaforen
voorziene lyriek van wat later het eerste deel zou zijn van Das Stunden-Buch is enorm. Wat was er intussen
gebeurd? Een reis naar Italië en de
daarop volgende reis naar Rusland hadden voor een overweldigende,
nieuwe religieuze ervaring en een nieuw godsbegrip gezorgd.
In het eerste deel
van Das Stunden-Buch, Van het
monnikenleven, komt niet de dichter zelf rechtstreeks aan het woord. Het
valt op dat de ikfiguur die tot God spreekt of mediteert, een iconen
schilderende monnik is die in een soort rollenspel het woord neemt en tevens spreekbuis
van Rilke is. Literair is hierbij belangrijk dat men dit procédé kan zien als
een eerste poging van Rilke om de vroegere gevoelsuitstortingen van zijn
jeugdlyriek in te ruilen voor een meer op de worsteling met de zingeving van
de werkelijkheidservaring gerichte lyriek.
Het is het
begin van een evolutie die ik ooit samenvattend:van de woorden en (naar) de
dingen heb genoemd.Dit laat ons toe de bundel als een draaischijf in de
evolutie te zien die de dichter zou meemaken.Is het daarom wellicht dat Rilke
ooit Das Stunden-Buch een van zijn ondateerbare werken noemde?
Sommige critici
hebben gemeend in het procédé van het rollenspel de manier te zien waarmee
Rilke met religieuze beelden en metaforen een Jugendstil-waaier openvouwde,
waarachter hij zijn eigenlijke opvattingen kon verbergen. Aandachtige lectuur
leert echter dat hier meer gebeurt. De prototypische figuur van de monnik
geeft in velerlei opzichten de artistieke en religieuze ervaringen van Rilke
nauwelijks vervormd door.
In het allereerste
gedicht uit dit deel is het uur dat de klok met een metalen slag aankondigt,
voor de monnik een kairos-gevoel. Een ja-voel. Het gevoel dat hij de wereld
aankan. Dat hij de dag kan grijpen.Voor de ontdekking van de kairos is niets
te klein, nu het om een icoon gaat die hij schildert in de hoop dat deze
ergens een ziel losmaakt en bevrijdt.
De God van de
ikfiguur is een duistere God. Het geloof in de duistere God maakt dat de
monnik de donkere uren van zijn wezen liefheeft. Dat hij houdt van de donkerte
waaruit hij stamt, van de donkerte die alles bijhoudt. Gelijklopend daarmee
is ook zijn liefde voor de stilte, want door de stilte kan men de grenslijn
bereiken waarachter men, als was het maar een glimlach lang, God met al wat
leeft kan delen.
Tegenover de
duisternis en de stilte, die staat voor de transcendentie van God, komen vanzelfsprekend
ook antropomorfische beelden van God voor die hem leren kennen als de nabije,
de immanente.
God wordt
bovendien voorgesteld als een wordende en groeiende God. Rilke anticipeert
hierbij op iets wat dicht in de buurt komt van bepaalde aspecten van de
theologie van Teilhard de Chardin en de hedendaagse procestheologie. De
kunstenaars hebben bij dit worden en groeien een bijzondere taak. Gewone
gelovigen hebben genoeg aan hun godsdienst. Kunstenaars hebben de
mogelijkheid om in hun werk God te representeren. Ze kunnen God uit het
duister laten treden. Zijn handelen en zijn wetten zichtbaar maken. Die
scheppende taak van de kunstenaar die God representeert, en dus ook in de
sfeer komt van de representatietheorie van Harry Kuitert, al ziet deze de representatie
als een taak van de mens überhaupt.
In het tweede deel, Van de bedevaart,
wordt de monnik die zijn kunst in dienst stelde van God, vervangen door de
pelgrim. Hier is heel wat veranderd. De positieve, harmoniserende beelden
waarin God in het eerste deel benaderd werden, krijgen negatieve bijkleuren.
Zo krijgt de nacht die zo positief werd geduid, bijkleuringen van bedreiging,
waanzin en angst.
In het eerste
deel was een grote eenheid van kunst en leven. Nu lijkt die verstoord. In een
gedicht waarin de biddende monnik opnieuw even wordt opgevoerd, noemt deze
ikfiguur, die nu zwerver en waarnemer
is geworden zich het huis na de brand. En hij voegt eraan toe:een huis
waarin slechts moordenaars overnachten.
In dit tweede
deel treedt vooral het thema van het zoeken, het pelgrimeren naar God, op de
voorgrond. Wat men aan beelden van God
vindt, is steeds iets voorlopigs, iets dat in latere momenten door nieuwe
beelden vervangen kan worden. De articulaties van de gebeden en de liederen
worden steeds meer dingen die men om hun onvolkomenheid moet achterlaten op
de weg.
Ofschoon God
hier ook wordt gezien als een verborgen wetmatigheid, als de wet van de
vader, wordt de relatie vader - zoon, anders dan in de traditionele
christelijke theologie, omgekeerd. De zoon wordt in de creatieve act van het
dichterschap die God tegenwoordig stelt, zelf de vader. Bij de parabel van de
verloren zoon wordt de vraag gesteld of God de vader of de zoon van de mensen
is. Er vallen woorden als Ich
liebe dich wie einen lieben Sohn, /der mich verlassen hat als Kind.
Het derde deel
van Das Stunden-Buch,Van de
armoede en de dood, draagt de sporen van de als noodlottig en ellendig ervaren
grootstad Parijs, waar mensen lelijke levens leiden, waar men noch de ware
armoede, noch de ware rijkdom kent en mensen een vreemde, oneigenlijke dood
sterven, een dood die niet de vrucht is die in hun leven is gerijpt. De weidse
vlakten van Rusland en Worpswede zijn ver weg.
In de
vervreemdende en gekwelde hoofdstad Parijs heeft Rilke God anders leren
ontdekken. Als diegene die zichtbaar wordt in mensen en dingen waarvan de
innerlijke ruimte door persoonlijke inzet of door noodzaak (wat de dingen
betreft) de glans van de ware armoede en het recht op een eigen dood omvat.
De aandacht van
de dichter verschuift van de duistere God naar de levenshouding die van ware
armoede getuigt. God is helemaal naar het diesseits gehaald. Centraal staat,
zoals Van Ingen zegt dat dit onbestemde wezen, dat nooit geheel te omvatten
en te kennen is, (
) hier op aarde, in de dingen en in de mensen te vinden
is.
God zelf wordt
nu bezongen als de ware arme. Hij kan slechts aan het licht komen in mensen
die waarlijk arm zijn, die de glans van de ware armoede uitstralen. De
aandacht van Rilke verschuift naar de niet verkoopbare kunst van mensen die
uit noodzaak scheppen en naar alle echte armen. Het lijkt niet ongepast bij
de ware armoede waarvan Rilke gewaagt, aan de Bergrede te denken. Wie echt
arm is, wie geen bezit claimt, is in staat zijn eigen dood te sterven. De
ware arme voelt zich in zijn onthechting een vreemde in de wereld.
Zo n
uitstraling had de mens Franciscus van Assisi. Het is niet toevallig dat de
heilige Franciscus op het einde van Das
Stunden-Buch zo uitvoerig en schitterend gehuldigd wordt. Hij belichaamt
als monnik, pelgrim en dichter van het Zonnelied de drie hoofdactoren van het rollenspel die in de
bundel centraal staan, en meteen ook de ware armoede en de eigen vruchtbare
dood.
Men heeft Rilke
ervan beschuldigd met Das Stunden-Buch
een pseudo-religieus boek geschreven te hebben waarin het gebruik van de
theologia negativa en de traditionele metaforen van de religieuze poëzie
slechts een voorwendsel was om de diviniserende kracht van de kunst te
verheerlijken. In het licht van moderne theologische strekkingen is duidelijk
geworden dat hij bepaalde aspecten van de godsbeelden zoals die bij Teilhard
de Chardin, de procestheologie en Harry Kuitert werden geschetst, op een
eigenzinnige manier heeft geanticipeerd. Dat hij meteen een persoonlijke,
geen theologische systematiek of macht beogende kunstreligie in nuce
ontwikkelde, is aardig meegenomen.
Aan Das Buch der Bilder, de titel herinnert aan Heines Das Buch der Lieder, heeft Rilke lang
gewerkt. De 45 gedichten van het eerste boek zijn ontstaan tussen 29
september 1897 en 7 november 1901. De eerste uitgave dateert van 1902. In
1906 verscheen een sterk vermeerderde uiteindelijke uitgave, die hij
voorbereidde toen hij secretaris was van Rodin. Ofschoon enkele gedichten nog
de sporen draagt van de ik-lyriek die eigen gevoelens wilde vertolken, wou Rilke
in deze bundel vooral gestalten creëren die losstaan van zijn persoonlijke
gevoelswereld. Er ontstaat een breder spectrum van waarnemingen en
inlevingsprocessen, ook een breder veld van dichtvormen. Rilke wil gevoelens
objectiveren in waargenomen figuren die hij scherp en realistisch waargeeft.
Hij wil meer vates worden, ziener zijn van de werkelijkheid in al haar gestalten.
Het waarnemen heeft een nieuwe functie gekregen. Sommige critici vinden dat Das Buch der Bilder de afsluiting is
van de eerste periode van Rilkes schrijverschap. Anderen spreken liever over
een doorbraak naar een nieuwe manier van dichten. Zij beroepen zich dan
vooral op de cyclus Die Stimmen. De gestalten die daar opgeroepen worden,
de bedelaar, de blinde, de dronkaard, de zelfmoordenaar, de weduwe, de idioot,
de wees, de dwerg, de melaatse, zij krijgen geen rollenspel opgedrongen. Zij
worden in hun eigenheid getekend. Nuchter en toch met een groot
inlevingsvermogen. Het ik waarover gezongen wordt speelt zichzelf met al de
ellende, de eenzaamheid en de wanhoop en de troosteloosheid die hem of haar
kenmerkt. En dichter maakt zichtbaar wat hen beweegt, wat hun leed is.
Maar ook de
engelen, de heiligen, de ridders, de Drie Koningen, de martelaressen, de
kinderen, de vormelingen, de man op de Pont du Carrousel, de buurman, de
zanger in dienst van het vorstenkind, krijgen hun eigen gestalte. Bovendien
wordt ook gepeild naar wat de plastische voorstelling of een algemenere
ervaring kan zijn van het Laatste Oordeel, de verkondiging, het avondmaal, de
herfst, de muziek, de herfstdag en de storm. Ook in deze gedichten heeft
Rilke zijn waarneming van de werkelijkheid vernieuwd en de weg geopend naar
wat later de Dinggedichte zullen worden.
Was de invloed
van Rodin al goed merkbaar in Das Buch
der Bilder, in Neue Gedichte wordt
hij nog zichtbaarder. De titel van de bundel was door de uitgever gekozen,
maar de dichter was er zich wel degelijk van bewust dat deze teksten iets
nieuws betekenden in zijn evolutie als lyricus en stemde met de keuze van de
uitgever in.
De bundel Neue Gedichte ( afgezien van De
Panther, het gedicht dat al op 5 en 6 november 1902 werd geschreven, en acht
in 1907 op Capri ontstane gedichten) kwamen in Parijs en Meudon tot stand
tussen 1903 en 1907.
Der neuen Gedichte anderer Teil werd
alweer hoofdzakelijk in Parijs samengesteld en wel tussen 31 juli 1907 en 2
augustus 1908.
In de Neue Gedichte hebben wij te maken met
de voor die periode typische overgang naar de dinggedichten. Bij een
dinggedicht staat een object, een monument, een dier, een plant een handeling
of een situatie centraal. Dit alles moet zo omschreven worden dat de lezer
precies voor ogen staat wat de aard van dit verschijnsel is. Men kan het zien
als een dichterlijk equivalent van een sculptuur van Rodin. Als de eindterm
van een proces waarbij het zien of het horen centraal staat. Men zou het ook
een in poëtische taalstructuren omgezette vorm van een objectiverende
ervaring kunnen noemen. Het kunstding dat het dinggedicht is, heeft een
hogere werkelijkheidsgraad dan het reële ding. Naast de invloed van Rodin
merkt men hier ook de invloed van het werk van Cézanne.
Cézannes werk
helpt Rilke om de werkelijkheid met andere ogen te zien. In Cezannes
kleurbehandeling ziet hij bijvoorbeeld de volkomen vertaling van het voorwerp
in zijn schilderkunstig equivalent. Het dinggedicht is meer dan een kopie of
een weerspiegeling van de werkelijkheid en wordt gekenmerkt door een
indringende inlevingskracht.
Over welke
dingen gaat het hier? Men moet het woord ding dus in zijn breedste betekenis
opvatten.Het gaat inderdaad niet alleen om voorwerpen, ook om dieren
(dolfijnen, een gazel, de panter) en zelfs om figuren al of niet aan de
mythologie (Orpheus) of aan het Oude of Nieuwe Testament ontleend (Jonathan,
Saul, Jeremia, Absalom, Esther, Adam en Eva of Christus, Maria of Magdalena).
Het kan om historische figuren gaan zoals de Egyptische Maria. Het kan om
monumenten gaan of fonteinen, om een bed , een berg ,een landschap, een park of een carrousel, over situaties
en planten, een roze hortensia bijvoorbeeld, maar ook om een melaatse koning,
de koning van Münster, een late herfst in Venetië, Don Juan als kind, en de
verheerlijkte Boeddha.
Typisch voor
een dinggedicht is dat het lyrische subject zoveel mogelijk buiten het
gedicht gehouden wordt. Men zoekt er naar het wezen van wat de dichter wil
tonen. En daarom worden alle dingen bezield met psychische ladingen die het
wezenlijke onthullen zonder dat de dichter er zijn eigen subjectieve
gevoeligheid aan toevoegt.
Das Marien-Leben neemt in Rilkes
oeuvre een aparte plaats in. Hij schreef die kleine bundel die slechts één
cyclus bevat van 13 gedichten in 1912 op het kasteel Duino. De bundel
ontstond in dezelfde tijd als de eerste en de tweede Duineser elegie.
Uiterlijk gezien gaat het om Bijbelse, al of niet apocriefe, taferelen uit de
levensloop van Maria, de moeder van Jezus. En gegevens uit de christelijke
schilderkunst (onder meer van Titiaan en Tintoretto) spelen een niet te
verwaarlozen rol. Als bron van inspiratie heeft de auteur zelf het
Schilderboek van de Athosberg vermeld. Maar wat met deze gegevens gebeurt is
meestal een poging om ze zo te bewerken dat zij met de nieuwe, eigenzinnige
religieuze inzichten van Rilke te verzoenen zijn. Zo krijgt het optreden van
de engel bij de De Boodschap aan Maria een onevenredige aandacht vergeleken
bij de inhoud van de boodschap zelf. Ook de reactie van Maria komt nauwelijks
aan bod. Het is hem blijkbaar alleen om het schrikwekkende van de engel te
doen waarover hij het in de eerste Duineser elegie zal hebben. De engel die
Jozefs argwaan in het gelijknamige gedicht moet opvangen, is niet de engel uit
de droom van Mattheus, maar een schrikwekkende verschijning die een hard
dispuut met Jozef aangaat. Bij elke afwijking of transformatie van het
christelijke verhaal wordt duidelijk hoe de auteur altijd weer de
aanwezigheid van God in het aardse vertolkt dat onzichtbaar zal herrijzen. Al
bij al is de bundel een nevenproductie die sterk aanleunt bij de afwijzing
van Jezus als middelaar tussen hem en God, en meteen een meditatie over de
manier waarop het diesseits tot onzichtbare eeuwigheid kan worden getransformeerd
.
Na de
publicatie van Neue Gedichte volgt
een periode waarin Rilke nauwelijks lyrisch productief is. Vooral tijdens en
na de Eerste Wereldoorlog laat de inspiratie op zich wachten.
In die
tussentijd is hij, meer dan vroeger nog, een rusteloze zwerver. Die
omzwervingen zullen duren tot 1921. Pas in 1922 zullen nieuwe golven van
inspiratie hem verrassen en overweldigen. Tussen 2 februari en 23 februari
schrijft hij in twee golven Die Sonette
an Orpheus . Eigenlijk wou hij zich in die tijd helemaal wijden aan het
voltooien van de bundel Duineser
Elegien. Maar tijdens die pogingen om door te werken aan de Duineser Elegien, komen nieuwe
inspiratiegolven voor de sonnetten er als het ware als een geschenk bij. De
eerste golf levert 28 gedichten op, de tweede 29. Een grote diversiteit van onderwerpen
en themas wordt aangesneden.
De grootheid en
de zwakheid van het menselijke avontuur, de aversie voor het mechanische van
de moderne wereld, de voortdurende veranderingen, weerspiegelingen en
metamorfosen die de dichter naar het voorbeeld van de mythische Orpheus in de
zinnelijke en geestelijke wereld waarneemt en huldigt. Want het is Orpheus
die door zijn zangen de eenheid van dood en leven zichtbaar maakt. Die de
overgangen zingend roemt. Die het gezang tot Dasein maakt. Het is de taal die
de werkelijkheid verandert. De droom dat men de werkelijkheid tot op de grens
van het onzegbare met woorden kan bezweren, werkt het vertrouwen in de hand, waarvoor
O
|