Inhoud blog
  • Inhoud Blog
  • Gitta Deutsch : Een dag in februari: Gedichten: (1.)Op zo’n dag Jouw hand (2) Als ik ontwaak (3)Keizerin (4) want iedere (5) Als kind (6)De afstand (7) In niets (8) Een jaar (9) pas dan (10) En altijd opnieuw (11)Nu is er (12) Elke verstreken dag
  • (14.)Jij bent toch 15. Jouw dood (16.) Hoe kan ik (17.)Iets diep (18.) Het jaar (19.) het is (20.) Te mogen spreken (21.) De wereld ( 22.) Weer een dag ( 23.) Ondraaglijk (24.) Jij hebt (25.) In de winter dan (26.)In het derde jaar
  • Peter Paul Wiplinger: 1.Uitgespuwd; 2.Vertrouwen; 3.Dichtersleugen; 4.het goud van de dag; 5.niemandsland; 6.weids land; 7.afwijzing; 8.wens; 9.uithouden; 10. hoop; 11. wij; 12.muziek in anatolië;13.opdracht; 14.volksspreuk; 15.peter schlemihl
  • Peter Paul Wiplinger (II)1.Motto 2.Levenstekens 3. vragen van de poëzie 4. poëzie 5. literair programma 6.kleurenleer 7.wiener blut 8. homo sapiens 9.tussen hemel en aarde 10.hoop 11.rust 12. zich terugtrekken 13.joods kerkhof 14.zigeunermelodie
  • 15. zelfportret 16. terugkeer 17. liefdesgedicht 18.van ver
  • Wiplinger III
  • Johan Ruysdael: (1) Einsiedeln (2)Het meer
    Categorieën
  • Work in Progress (83)
  • Archief per maand
  • 07-2020
  • 02-2018
  • 12-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 05-2017
  • 12-2016
  • 07-2016
  • 05-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 09-2014
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Piet Thomas
    rooms-katholiek priester, dichter, vertaler, essayist en hoogleraar.
    21-12-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Silesius VI

    VI, 21

    Het eeuwige zoeken

     

    Wereldse eer vergaat

    Ook al op korte tijd.

    Zoek liever toch de eer

    Van d’ eeuwige zaligheid.

     

    VI, 23

    Niet erkennen is ijdel rennen

     

    Hoe komt het dat de mens

    Naar eerbewijzen rent?

    Wellicht omdat hij niet

    Zijn eer in God erkent.

     

    VI, 34

    Wie het eeuwige licht ziet

     

    Het licht der eeuwigheid,

    Het straalt ook in de nacht.

    Wie ziet het? Slechts de geest

    Die heiligheid betracht.

     

    VI,41

    Wie de zon niet voelt, bestaat niet

     

    De zon verwarmt alles,

    Ja, zelfs de koudste steen.

    Voel jij niet hoe ze straalt,

    Dan ben j’ al heel lang heen.

     

    VI,60

    Waar eer een schande is

     

    De hemel is vol roem,

    Vol eer en heerlijkheid.

    De hel gevuld met spot,

    Met smaad en narigheid.

     

    VI,70

    Stilstaan is teruggaan

     

    Broer, loop jij maar voort!

    Wat draal je op de brug?

    Wie stilstaat op Gods weg

    Kiest voor de weg terug.

     

    VI, 72

    De luiheid wint de hemel niet

     

    Ach, spoed je, luie kwast!

    Wat blijf je altijd dralen?

    De hemel pleegt voorwaar

    je mond niet in te dwalen.

     

    VI,93

    Wijs en gek verzamelen

     

    De gierige, hij is een nar,

    Hij spaart slechts wat vergaat.

    De milde, hij is wijs,

    Hij zoekt wat echt bestaat.

     

    VI, 95

    Waar de schat is, is het hart

     

    De wijze richt zijn hart

    Op God en op de hemel,

    De gierigaard op geld

    En seculier gewemel.

     

    VI,100

    De wijze is de dieven voor

     

    De wijze wacht niet af

    Tot iets hem wordt ontnomen.

    Hij doet er alles aan

    Om diefstal te voorkomen.

     

    VI, 115

    Nalatigheid leidt niet naar God

     

    Jij zegt dat jij wel later

    Gods helder licht zult zien.

    Jij dwaas, jij ziet het nooit meer

    Als jij het nu niet ziet.

     

    VI, 121

    Niet willen sterven, niet willen leven

     

    Sterf je niet graag,

    Dan wil je ook niet leven.

    Het leven krijgt je niet

    dan door de dood gegeven.

     

    VI,122

    De dubbele dwaasheid

     

    Jij zoekt op doodsgevaar

    Verdachte eer te erven.

    Bij eeuwige heerlijkheid

    Hoor jij niet graag van sterven.

     

    VI,125

    Men houdt van wat men is

     

    Men houdt van wat men is,

    De kever van zijn mest.

    En jij, jij houdt van modder

    Dat weet je al te best.

     

    VI, 137

    De onheilige nar

     

    Wil je niet heilig zijn

    En toch de hemel halen?

    O nar, alleen de heiligen

    Zie je daar heerlijk stralen.

     

    VI, 165

    Geef wat je verlangt

     

    Mens, jij verlangt van God

    Het hele hemelrijk.

    Maar vraagt men jou om brood,

    Bleek word je als een lijk.

     

    VI, 167

    Wie waarachtig rijk is

     

    Veel hebben maakt niet rijk.

    Slechts hij is een rijk man

    Die alles wat hij heeft

    Pijnloos verliezen kan.

     

    VI,171

    In de zee worden alle druppels zee.

     

    Het druppeltje wordt zee,

    Eens in de zee gekomen.

    Zo wordt de ziel ook zee

    Eens in God opgenomen.

     

    VI, 176

    Rust en pijn van het verlangen naar God

     

    Hij die niets anders zoekt

    Dan met God een te zijn,

    Leeft in volkomen rust,

    Al heeft hij altijd pijn.

     

    VI,209

    Wat is het uiterlijk waard?

     

    Mens, uiterlijk vertoon

    Is niet de moeite waard.

    Het kleed maakt niet de man.

    Een zadel is geen paard.

                                             

                                                    © Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    19-09-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Horst Bienek : Gisteren waren de twaalf apostelen

    Horst  Bienek (1930 - 1990)

     

    Gisteren waren de twaalf apostelen

    bij mij te gast

    Ik diste alles op

    wat de koelkast prijsgaf

     

    Zij moeten van zeer ver gekomen zijn

    Zij waren hongerig

    en hadden dorst en op hun mantels

    kleefde dik het stof

     

    Ik wou weten

    wie van hen Johannes was

    en wie Judas

     

    Zij zeiden dat ze nog oefenden

    De rollen werden pas

    kort voor Pasen vastgelegd.

     

    © Vert.: Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    31-07-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.NELLY SACHS: 1.Volkeren der aarde,2.Tussen, 3.Wat deden jullie,4.In de vroege ochtend,5.Israël,6.Zo klimt de berg,7.Hoe ver jouw weg van de zegen,8.Als vlammen soms,9.Troostlichten

    Nelly Sachs ( 1891-1970) 

    Afbeeldingsresultaat voor nelly sachs

     

    Volkeren der aarde,

    verbrijzel niet de wereld van de woorden,

    snij niet aan flarden met de messen van de haat

    't geluid dat samen met de adem werd geboren.

     

    Volkeren der aarde,

    dat niemand dood bedoelt en leven zegt,

    en niemand bloed meent, als hij wieg uitspreekt.

                                       © Vert.: Piet Thomas

     

    Tussen

    je wenkbrauwen

    staat jouw herkomst

    een chiffre

    uit vergetelheid van zand.

     

    Het zeeteken

    heb je omgebogen

    ontwricht

    in de bankschroef

    van de hunkering

     

    Met alle secondekorrels

    zaai je jou in het

    ongehoorde.

     

    De opstandingen

    van jouw onzichtbare lentes

    zijn in tranen gebaad.

     

    De hemel oefent aan jou

    zijn instorten.


    Aangewezen

    ben je op genade.

                                       © Vert.: Piet Thomas

     

    Wat deden jullie,

    toen jullie handen van kleine kinderen waren?

    Klemden jullie een mondharmonica vast,

    grepen jullie naar de manen van een hobbelpaard

    of naar de rok van moeder in het donker,

    wezen jullie een woord aan in een kinderboek -

    Was het God wellicht, of mens?

                                          ©Vert.: Piet Thomas

     

    In de vroege ochtend,

    als een vogel oefent met ontwaken -

    begint het hartstochtuur van alle stof

    dat de dood verloor.

     

    O uur van geboorten,

    kringen in de pijn, waarin de eerste rib

    gevormd wordt van een nieuwe mens.

    Liefste, de hartstocht van jouw stof

    trekt bruisend door mijn hart.

    © Vert.: Piet Thomas

     

    Israël,

    ooit nameloos,

    omsponnen nog door doodsklimop,

    werkte in jou verborgen eeuwigheid,

    klom je droomzwaar

    naar de magische spiralen van de maantorens,

    rondcirkelend in het met

    dierenmaskers verhulde gesternte -

    of, met de stormkracht van de ram ,

    in de mirakelstomheid van de vissen -

     

    Tot de verzegelde hemel openbrak

    en jij,

    de grootste waaghals van de nachtelijke zwervers,

    door de wonde Gods geraakt,

    in de afgrond uit het licht viel.

                                               © Vert.: Piet Thomas

     

    Zo klimt de berg

    mijn venster binnen.

    Onmenselijk is de liefde,

    verplaatst mijn hart

    in de glans van jouw stof.

    Weemoedig graniet wordt mijn bloed.

    Onmenselijk is de liefde.

    Nacht en dood bouwen hun land

    naar binnen, naar buiten -

    niet voor de zon.

    Ster is een verzegeld avondwoord -

    stukgescheurd

    door het onmenselijke bergpad

    van de liefde.

                                       ©Vert.: Piet Thomas

     

    Hoe ver jouw weg van de zegen

    langs een eeuwigheid tranen

    tot aan de kromming van de weg

    waar jij in as gevallen,

     

    jouw vijand met de rook

    van jouw verbrande lijf

    jouw doodverlatenheid

    aan het voorhoofd van de hemel schreef!

     

    Wat voor een dood!

    Waar alle helpende engelen

    met bloedende vleugels hingen,

    verscheurd in de prikkeldraad 

    van de tijd.

                                  ©Vert.:Piet Thomas

     

    Als vlammen soms

    jaagt het doorheen ons lichaam -

    als was het nog verweven

    met de geboorte

    van de sterren.

     

    Hoe traag lichten wij op in helderheid -

                                 ©Vert.: Piet Thomas

     

    Troostlichten

     

    Waarom ween je, ziel, hier zo beneden?

    Glimlach, want de liefde, zij is zeker -

    Speel, al is een snaar gesprongen.

    Wat verstomd is speelt nu in Gods vrede.

     

    Tranen, word droog. Zie toch hoe ze fonkelen,

    Jouw lichten die je wijzen waar de weg is-

    Zoals zwaluwen naar heimwee geuren,

    Reizen de slagen van jouw hart weg uit het duister.

                                                      ©Vert.: Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    20-05-2017
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Maxime Alexandre : Ars poetica,Het wegende leven,De schepping,Maat van de aarde,Beweging,Beleefd gedicht,De naakte muren.

    Maxime Alexandre  (1899- 1976) 

                      

    Ars poetica

     

    Rivier jij mijn oude en nieuwe geleide

    Rivier in mijn geheugen geschreven

    Altijd herboren met de dauw

    Als de wind de slaper zijn pijlen leent

     

    Rivier jij bent de vrouw en haar buik

    De rollende stenen het broederlijk vuur

    De plaats van geboorte het laatste soelaas

    Vrij als hanengekraai licht als de lach

     

    Rivier alle zeilen los in de makke zon

     

    Uit: Das Meer sang fern von uns. Henssel Verlag, Berlin, 1984.

    © Vert.: Piet Thomas

     

    Het wegende leven

     

    Langzaam mengt een glimlach zich met de zee

    De kusten van de storm ontvangen

    De bloemen van de kindertijd de struiken van de droom

    Liefde beheerst de zuiverheid van beelden

     

    De buigende helling van een tuin onthult

    De schaduwjaren van bewegingloze pijn

    De liefde rijpt aan de rand van dit geheim

     

    Ibidem

    © Vert.: Piet Thomas

     

    De schepping

     

     

    In een woestijn ontspringt het eerste woord

    Een woord eenvoudiger dan stilte

    Een glas water voor het kind

    Een vogel als enig antwoord

     

    Ik zie de aarde verslonden door vuur

    De aarde die pas is geboren

    Met haar eerste bloemen en gras

    En mijn mond om dit te zeggen

     

    Ibidem

    © Vert.:Piet Thomas

     

     

    Maat van de aarde

     

    Ik heb treurige dieven ontmoet

    En hun vriendinnen in rouwkledij

    Ik heb vogels gezien op de middernachtsboom

    En later heb ik arme mensen gezien

     

    Liever was mij het gelaat van een kind

    Dat op ’t juiste moment uit de mist opdook

    Om als voorbeeld te dienen vandaag en altijd

    ‘k Heb gedroomd van een kind dat zijn brood opat

     

    Het was een kind met een breekbaar hart

    In de maand de strelingen en van de stilte

    De passanten sloten hun ogen

    En zochten hun weg tussen vochtige stenen

     

    Ibidem

    ©Vert.: Piet Thomas

     

    Beweging

     

    Aan de ijzige bron

    Roept een vogel me bij mijn naam

     

    De vogel van de zee

    Kijkt naar de hemel en geeft hem zijn kleur

     

    Als een naakte vrouw

    Verlicht de hemel de toekomst

     

    De witte toekomst in een beek

    Wordt een steen en zingt

     

    Ibidem

    © Vert.: Piet Thomas

     

     

    Beleefd gedicht

     

    Vond ik de juiste toon

    Woorden  waar als de zon

    Even waar als de stilte

    Ik zou met de liefde beginnen

     

    Om de laatste zin te kennen

    Van de zegvierende pijn

    Van de eenzaamheid zonder tranen

    Zou ik het eerste het beste geheim uitvinden

     

    Het geheim van het vuur in de nacht

    Van vergeving voor alle mensen

    En om mijn droom te voltooien

    Zou ik met de liefde beginnen

     

    Ibidem

    © Vert.: Piet Thomas

     

     

    De naakte muren

     

    De nacht is niet lang genoeg

    Om de hemel te doorkruisen

    De vlam verteert de blik

     

    Het water is niet licht genoeg

    Om de hemel te verslinden

    De vogels verlaten hun nest

     

    In het begin komt de gerechtigheid

    De tijd die kinderen zich wensen

    Een wagen van vuur

    Op water doorzichtiger dan hun glimlach

     

    Ibidem

    ©Vert.: Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    25-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. KURT MARTI -wat een moed - Lichaamskerk - toen zij pas twintig -icoon -hokje -playa profitopolis -de vrede

    Kurt Marti

    wat een moed

    1

    heer

         maar zonder

         knechten

     

    messias

         maar zonder

         macht

     

    therapeut

         maar zonder

         kiel

     

    vechter

         maar zonder

         wapen

     

    revolutionair

         maar zonder

         partij

     

    schuldig verklaard

         maar zonder

         verdediger

     

    opgehangen

          maar zonder

          bemoedigend woord

     

    opgewekt

          maar zonder

          spektakel

     

    2

     

    ‘jezus

    goud en zilver

    in een kamer met mensen van vandaag

    wat een moed’

    (jean baez)

                     © Vert.: Piet Thomas

     

    Lichaamskerk

     

    de kerk

    van de geest

    zijn onze lichamen

    (schreef de elepticus

    ooit  naar Korinthe)

     

    daarom dus:

     omarmingen kussen

    en heilige schilders

     

    eerst later:

     

    kerken van steen

                © Vert.: Piet Thomas

     

     

     

    toen zij pas twintig

     

    toen ze pas twintig

    een kind verwachtte

    werd haar trouwen

    bevolen

     

    toe ze getrouwd was

    werd haar afzien

    van studieplannen

    bevolen

     

    toen ze dertig werd

    en nog ondernemingslust voelde

    werd haar huishouding

    bevolen

     

    toen ze veertig werd

    en nog eens probeerde te leven

    werd haar fatsoen en deugd

    bevolen

     

    toen ze vijftig

    versleten en ontgoocheld was

    trok haar man

    naar  een jongere vrouw

     

    lieve gemeente

    wij bevelen te veel

    wij gehoorzamen te veel

    wij leven te weinig

                      © Vert.: Piet Thomas

    icoon

     

    kleurige feesten

    op duisternissen

    geschilderd

     

    zee –

    de altijd bewogen

    icoon van het licht

                 © Vert.: Piet Thomas

     

     

    hokje

     

    donker lichtend hokje

    waar wij

    warmte zoeken en toevlucht

    bij vuur en vrienden

     

    schoon hokje  jij god

    waarin wij

    altijd al binnenliepen

    zonder dat wij het wisten

                     ©Vert.: Piet Thomas

     

     

    playa profitopolis

     

    balkon

    op balkon

    gestapeld

    toren

    over torens gestulpt

     

    het water? Glans olieachtig

    de zon?  afgebakend

    het strand? een strijdperk

     

    en leven een droom

                   © Vert.: Piet Thomas

     

    de vrede

     

    zinnen uit het referaat van de anglicaanse nigeriaan ‘bola ige’ aan de wereldconferentie voor kerk en gemeenschap1966 in Genève

     

    er kan geen vrede komen

    in een wereld

    waarin tweederde van de mensheid

    vanuit de hoogte

    als ‘arm’ als ‘onderontwikkeld’, als ‘derde wereld’

    of vandaag

    als ‘nieuw ontwaakte volkeren’

    wordt omschreven

     

    er kan geen vrede komen

    in een wereld

    waar de toekomst van 75 naties

    door de naakte zelfzucht

    van europa en amerika

    bepaald wordt

     

    er kan geen vrede komen

    zolang

    de sovjet-unie en de usa

    zich het recht aanmatigen

    de toekomst van andere volkeren

    te  willen bepalen

     

    er kan geen vrede komen

    zolang er in de wereld

    nog één enkele kolonie is

    en het neokolonialisme

    gevaarlijker blijft dan zijn vader

    het kolonialisme

     

    wij mogen dan wel arm zijn

    maar wij nemen

    niet langer als vanzelfsprekend aan

    dat alle gekleurde volkeren

    arm

    en de blanke volkeren

    rijk zijn

                  © Vert.: Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Work in progress. Kurt Marti: (1)TRINITEIT (2) GOD DER ARMEN

    TRINITEIT

           Kurt Marti

     

    jij:

    al altijd de liefde

    wisselend in het kleurenspel

    van alle raspigmenten

     

    jij:

    de stad zonder tempel

    die geen priester

    en geen rechter nodig heeft

     

    jij:

    de broederlijkheid

    waar ieder deelt

    met de anderen

     

    jij:

    sinds de aanvang

    het einde van de heerschappij

    in jouw drie-eenheid

    jij:

    die altijd al was

    wat eerst wordt

    en dus aan het kruis

                                   ©Vert. Piet Thomas


    GOD DER ARMEN

             Kurt Marti

                   

    zalig

    jullie armen

    rijk

    door het

    rijk

    van god

    geworden

    die arm werd

    met armen        

                           ©Vert. Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Work in progress. Kurt Marti: TORENBOUW NIET ALLEEN IN BABEL

    TORENBOUW NIET ALLEEN IN BABEL

                                                     Kurt Marti

    En de mannen zeiden:

    “ Kom laat ons een stad bouwen

    en een fallische toren   

    die oprijst tot de hemel!

    Een triomferend teken  moet het  worden

    van onze heersersmacht over de wereld!”

     

     En de christenen zeiden:

     “Kom laat ons een wereld stichten

     die urbi et orbi aantoont

     dat wij het zijn

     die de waarheid en het laatste woord hebben

     op deze planeet.”

     

     En de leiders van  concerns  en volkeren zeiden:

     “Kom laat ons een economisch gebied plannen

     van het ene eind van de wereld tot het andere!

     Zo zullen we naam kunnen maken

     en niemand  zal niet langer aan de macht

     van de globale macht  kunnen weerstaan!”

     

     En de vorsers zeiden:

    “Kom laat ons  fabrieken en laboratoria bouwen

    waar alleen de vooruitgang als wet geldt

    en geen voorschriften kleinzielig hinderen!

    Zo zullen we een greep op het leven krijgen

         tot bij de cel- en atoomkernen!”

     

      

      En de doorsnee consumenten  zeiden

       “Kom laat de vooruitgang  

      zich gewoon ongeremd verder doorzetten,     

      zodat  die de aardbol nog  verder ontsluit

      en zodat zijn enorme grondstoffen nog beter

       voor ons  beschikbaar  maakt !”

     

       Toen daalde Jahweh neer om te kijken

       wat  de mensen daar planden en deden

       en hij  bracht hun eenheidstaal in de war 

       en dreef  ze  allen  zo uit elkaar

       dat  ze  moesten ophouden met verder  bouwen. 

                                                            © Vert. Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wilhelm Willms: Wat de mensen van HEM zeggen

    Wilhelm Willms (1930-2002)

     

    Wat de mensen van HEM zeggen

     

    de leugenaars zeggen

    hij is een leugenaar

     

    de dichters zeggen

    hij is een dichter

     

    de profeten zeggen

    hij is een profeet

     

    de revolutionairen zeggen

    hij is een van ons

     

    de heiligen zeggen

    hij is een heilige

     

    de machtigen zeggen

    hij is gevaarlijk

     

    de bezitters zeggen

    hij is een communist

     

    de nietszeggenden

    zeggen niets

     

    de burgers

    voelen zich ongerust

     

    de minnenden zeggen

    hij is gevoelig als wij

     

    de verlorenen zeggen

    hij heeft ons gevonden

     

    de hongerigen zeggen

    hij is ons brood

     

    de blinden zeggen

    wij zien alles nieuw

     

    de stommen zeggen

    wij durven weer

    onze mond opendoen

     

    de doven zeggen

    naar hem luisteren

    loont

     

    de leugenaars zeggen

    hij heeft ons bedoeld

     

    de machtigen

    hebben het laatste woord

    of het voorlaatste

    in elk geval

    weg met hem

     

    © Vert.: Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Friedhelm Mäker:Jeruzalem: Onthaal je mij?

    Friedhelm Mäker

     

    Jeruzalem: Onthaal je mij?

     

    als ik terugkeer als verloren

    dochter

     

    Ik hoor je

    David

    in de cypressendroom

     

    ik hoor stemmen

    zie stukgedanste schoenen

    er klinken parels

    in de olijfboom

     

    laat mij nu los

    BERLIJN

    jij stad

    van mijn rugzakjaren

     

    laat mij nu los

    ik neem niets anders mee

    dan mijn bloed

     

                                                    Voor Else Lasker-Schüler

     

    © Vert.: Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Franz Fassbind: ‘Et in terra pax’

    Franz  Fassbind (1919-2003)

    ‘Et in terra pax’

     

    Overgeleverde woorden

    door slijtage

    onbruikbaar geworden…

     

    Tot iemand komt

    en ze tot

    nieuw  leven

    wekt.

     

    ‘ Kijk toch, kijk!’ roepen de

    mensen nu verwonderd:

    ‘Men heeft ze begraven,

    ze hebben alleen maar geslapen.

    Zie toch hoe ze lopen!

     

    Zie hoe ze gelijke tred houden

    Met de tijd en

    Steeds weer met

    ELKE TIJD’.

     

    © Vert.: Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Work in progress. Kurt Marti: (1) LIED VOOR HUWELIJKEN(2) CATHECHISMUSVRAGEN

    LIED VOOR HUWELIJKEN

                                Kurt Marti

     

    Wij loven Je, God,

    Jij die vrouw en man

    voor liefde tot elkaar bestemde.

    Laat uit de liefde

    trouw ontstaan

    die ook op andere mensen afstraalt.

     

    Wij loven Je,God,

    Jij die vrouw en man

    voor liefde tot elkaar bestemde.

    Maak ons dan ook bereid om in lijden

    en nood verenigd te blijven.

     

    Wij loven Je, God,

    Jij die vrouw en man

    voor liefde tot elkaar bestemde.

    Schenk

    wie twisten

    verzoening

    en wek opnieuw hun tederheid.

     

    Wij loven Je, God,

    Jij die vrouw en man

    voor liefde tot elkaar bestemde.

    Verander de treurnis

    van eenzamen

    in open toewijding zonder vrees.

     

    Wij loven Je, God,

    Jij die die vrouw en man

    tot de liefde voor elkaar bestemde.

    Wek ons,

    Schepper van de liefde,

    altijd opnieuw op tot lust en trouw.                         

                                               ©Vert. Piet Thomas

     

    CATECHISMUSVRAGEN

                                Kurt Marti

     

    waarom ziet HEM dan niemand 

    omdat HIJ van blinden houdt

     

    waarom hoort HEM dan niemand  

    omdat HIJ ook doven nabij is

     

    waarom  grijpt HEM dan niemand  

    omdat wij gegrepen zijn door HEM

     

    waarom bewijst HEM dan  niemand

    omdat op aarde als in de hemel

    niets met HEM te vergelijken is

     

    waarom bewijst Hem dan niemand

    omdat de bewezene nooit

    de te bewijzene zou zijn.

     

    waarom droomt HEM dan niemand

    omdat HIJ sinds oeroude tijden

    de bron van alle dromen is                                      

                                 ©Vert. Piet Thomas

     


    Categorie:Work in Progress
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Work in progress. Kurt Marti: JIJ

    I.

    JIJ

        Kurt Marti

     

    JIJ

    wereldwijd

    in de mond van velen

    zodat allen geloven

    dat ze je met jij

    mogen aanspreken

    ik ook   

    JIJ

    die geen mensenoog vermag te zien

    (want sterven zal

    wie je ziet)

    die ons echter

    binnenin en

    van  buiten ziet

    waar wij stervelingen

    voor onszelf onzichtbaar

    en onbekend zijn

    JIJ

    van wie wij

    slechts weinig weten

    en toch is

    dit weinig weten

    geheiligd

    daar het

    weinig weten

    van jou

    en dus

    heel wat meer is

    dan wij

    met ons geloof

    en denken

    kunnen vatten

    JIJ

    noch

    grijp- noch

    begrijpbaar

    zodat wij

    soms in de waan zijn

    dat je iets van niemendal bent

    JIJ

    voor wie niets gelijk is

    aanvanger

    zonder aanvang

    voleinder

    zonder einde

    schepper en

    bron van leven

    op deze planeet

    in de onmeetbare volheid

    van haar gedaantes

    JIJ

    de overstromende

    de eeuwig wordende

    oneindig rijk aan relaties

    JIJ

    groter dan alles

    wat groot heet

    kleiner dan

    nanodeeltjes

    -maar ach!

    het zwijgen

    van oneindige ruimtes

    schrikt ons af

    en evenzeer nu

    de stomme toorn

    van verstoorde

    gen- of atoomkernen

    JIJ

    die op de triomf

    van het boze zo vaak

    te vaak

    dadeloos aanziet

    ons echter voorhoudt

    dat wij het zijn

    die de triomfen

    van het boze

    zo vaak

    te vaak

    dadeloos aanzien

    JIJ

    die wij ‘lieve god’

    of ‘godlief’ heten

    als zou jouw liefde nooit

    toornig ontbranden

    als waren

    de waarschuwingen der profeten

    voor je heilige toorn

    een oeroude hoed

    uit een bijgelovige voortijd

    JIJ

    van wie de raadselen trots alles

    meer de toekomst blijven bepalen

    dan alle oplossingen van mensen

     

    SELA

              ©Vert. Piet Thomas

     

    II.

    JIJ

        Kurt Marti

     

    JIJ

    die vrij van tijd

    en ruimte

    de heilig andere

    waarvoor wij

    op de knieën vallen

    om naar je

    op te rijzen.

    JIJ

    die nooit te begrijpene

    die ons

    doelloos strevenden

    radeloos dwalenden

    vastgrijpt

    JIJ

    de eeuwige

    NU en HIER

    die er was

    die er zijn zal

    incognito of

    onthuld (= apocalyptisch)

    de “ik ben er” (2.mozes 3,14)

    die meeging

    ook als ik

    wegging in de waan

    er kon ergens iemand

    weggaan van jou

    het geheim

    ook van onze omwegen

    onze dwaalwegen

    JIJ

    dankzij wie het mogelijk wordt

    dingen over onszelf

    te kunnen ervaren

    en uitspreken

    die we anders niet

    hadden kunnen ervaren

    of  zeggen

     

    SELA

                          ©Vert. Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    22-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ontwerp van een nieuw: Onze Vader

    Ontwerp van een nieuw: Onze Vader

     

    Onze Vader,

    onzichtbare liefde,

    uw naam zij geheiligd.

    Laat komen uw rijk.

    Laat  wat Gij wilt geschieden.

     

    Leer ons met armen te delen.

    Vergeef ons onze schuld.

    wij zullen ook vergeven

    wat men ons aandeed.

    Leid ons weg  uit wat verzoeking heet      

    en bevrijd ons van het kwaad.   

    Amen.

     

    ©Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    11-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.RILKES LEVEN EN WERK: DE WOORDEN EN DE DINGEN.

    RILKES LEVEN EN WERK: DE WOORDEN EN DE DINGEN.

     Rainer Maria Rilke

     

     

    Rainer Maria Rilke was een van de belangrijkste Duitstalige dichters van de twintigste eeuw. Volgens bepaalde critici en enthousiaste lezers de belangrijkste. Door zijn vele reizen, als moderne nomade, door zijn ruime belangstelling voor de beeldende kunst en voor vreemde culturen in het algemeen, zijn talenkennis en zijn vele relaties met kunstenaars, denkers en andere creatieve culturele actoren (Van Nietzsche en Rodin, tot Verhaeren, Maeterlinck en Lou Andreas  Salomé ) werd hij ook een Europese figuur. De belangstelling voor zijn werk heeft allerlei gradaties gekend. Ook in Nederland en Vlaanderen. Maar vooral sinds de late jaren zeventig werd zijn werk veelvuldig in het Nederlands vertaald en verschenen tal van nieuwe biografieën en studies die de grote betekenis van zijn oeuvre voor de ontwikkeling van de Europese literatuur belichtten. Het werd als maar duidelijker dat hij een plaats verdiende naast T.S.Eliot en James Joyce. Wie een dieper inzicht in zijn oeuvre wil krijgen moet oog hebben voor zijn afkomst, voor de opvoeding die hij kreeg, voor zijn studiejaren, voor het literaire klimaat waarin hij als dichter startte, voor de later invloeden die hij onderging en voor de groei van zijn poëticale inzichten. Zoveel redenen om zijn levensverhaal bij een inleiding tot deze bloemlezing niet te verwaarlozen.

     

     

    Zijn leven

     

     

    René Karl Wilhelm Johann Maria Rilke werd op 4 december 1875 in Praag geboren.

    Hij was een zevenmaands kind. Praag behoorde toen tot het Oostenrijks-Hongaarse kroondomein Bohemen en was een ‘drievolkerenstad’, bewoond door Tsjechen, Duitsers en Joden. Zijn geboortehuis, een bescheiden huurwoning, stond in de Heinrichgasse, een straat die nu gelegen is in Prag-Neustadt. Vlak in de buurt van de Herrengasse waar de welstellende ouders van zijn moeder woonden en de Wenzelsplatz en de Sankt Heinrichskirche, waar hij katholiek gedoopt was.

    De stad Praag was een stad met een sterk klassenonderscheid. Een stad vol vetes en valsheid.  De Duitstalige minderheid had het voor het zeggen.’Het Duitse Praag’, schreef Kish‘, bestond bijna uitsluitend uit rijke bourgeoisie, eigenaars van bruinkoolgroeven, commissarissen, hophandelaren, suikerfabrikanten, eigenaars van textiel- en papierfabrieken en bankdirecteurs; in hun kring bewogen zich professoren, hogere officieren en ambtenaren’.

     

    Zijn ouders, Sophie (Phia) Entz (1851-1931) en Josef Rilke (1838-1906) behoorden tot de Duitssprekende minderheid van de stad.

    Ze waren in 1873 gehuwd en hadden tevoren al een dochtertje gehad dat kort na de geboorte gestorven was. Hij was de enige zoon uit dit huwelijk. Zijn moeder stamde uit een hoogburgerlijk gezin (haar vader was een welvarende industrieel) en was een trotse, eerzuchtige vrouw. Als meisje van goeden huize was zij met een man van lagere stand gehuwd die haar niet de status kon bezorgen waar ze naar verlangde. Zij kleedde zich als een dame van de bourgeoisie graag in het zwart in navolging van de aartshertogelijke weduwen van haar tijd. Haar maatschappelijke eerzucht kon ze alleen uitleven in dagdromen, al te sporadische theaterbezoeken en participatie aan het mondaine uitgangsleven. Toch kon enige mensenkennis en een zekere emancipatiedrang haar niet ontzegd worden. Bovendien koesterde zij ook literaire aspiraties. Ze hield een dagboek,haar ’Ephemeriden’. In vergelijking met het latere werk van haar zoon betekende dit nauwelijks iets. Maar het getuigde toch van een bepaalde levensstijl.

    Haar fanatieke en bigotte vroomheid was al zeer vlug voor haar zoon een bron van ergernis en heeft een zeer slechte rol gespeeld in het proces van zijn jeugdige ontwikkeling. Daarbij kwam nog dat ze hem als plaatsvervanger zag van haar gestorven dochtertje en dat ze hem in zijn eerste jaren als een meisje probeerde op te voeden. Zo vond ze dat hij met poppen moest spelen en liet zij hem tot zijn zesde jaar, het jaar dat hij voor zijn eerste onderwijs naar de volksschool van de Piaristen gestuurd werd, meisjeskleren dragen.

    Dat zijn ouders als eerste school de Piaristenschool uitkozen, had niet alleen met de ligging van de school te maken, op de hoek van Graben en van de Herrengasse, maar ook met het feit dat die school vooral bezocht werd door de zonen van de hogere Duitstalige middenstand. Dat zijn moeder hem toen al wat Frans en goede omgangsvormen geleerd had, was ongetwijfeld nuttig, maar dat ze hem steeds naar school vergezelde en hem elke dag van school afhaalde, terwijl ze met hem Frans praatte, zorgde ervoor dat zij hem nodeloos van zijn makkertjes isoleerde. Niet alleen had hij nauwelijks contact met de Duitstalige leerlingen, maar nog veel minder leerde hij de Tsjechische jongens kennen die op de nabijgelegen school zaten.

     

    Zijn vader, Josef Rilke stamde uit een Boheems boerengeslacht. Hij was atletisch gebouwd en elegant, maar had een wankele gezondheid en een zwak karakter. Naar keizerlijk -koninklijk voorbeeld droeg hij een bakkebaard, was graag mooi gekleed en was tuk op militaire outfits. Later, als ouwe heer, bleek hij nog een verwoede rokkenjager te zijn. Als aspirant-officier nam hij na tien jaar diensttijd ontslag uit het leger toen hij zich alweer voorbijgegaan voelde voor een bevordering en geen uitzicht meer had op een geslaagde militaire carrière. Ook gezondheidsproblemen zouden daarbij een rol hebben gespeeld. Er werd gesproken van een halskwaal. Het werd dan maar een baan bij een spoorwegmaatschappij.  In de tijd dat zijn zoon geboren werd was hij er magazijnchef. Bij zijn pensionering was hij inspecteur (Revisor).

     

    Rilke was een enig kind in een ongelukkig huwelijk. Reeds bij zijn geboorte was het huwelijk van zijn ouders bedreigd. Vooral de ontgoocheling van zijn moeder, die niet tegen het statusverlies opgewassen was en de zwakheid en de mislukkingen van haar man niet langer kon verdragen, was een storende factor. Het huwelijk kon niet lang standhouden. Phia kon haar man maar niet vergeven dat hij haar geen toegang kon verschaffen tot de adellijke kringen van de stad. In 1884 volgde de scheiding. Phia huurde een eigen woning, eerst nog in Praag, later in Wenen, en zij eiste het recht op haar kind verder op te voeden. Rilke ging voorlopig bij zijn moeder wonen.

    De scheiding van zijn ouders droeg ertoe bij dat in 1886 de beslissing werd genomen René, zoals hij toen nog heette, naar de lagere cadettenschool van Sankt Pölten te sturen, waar hij tot 1890 verbleef. De schok die de tegenstelling tussen de moederlijke verwenning en de ruwe mentaliteit van het militaire schoolwezen veroorzaakte, heeft Rilke nooit helemaal kunnen verwerken. De betalende leerling werd aan een strenge discipline onderworpen. Uit brieven aan zijn moeder blijkt dat hij hard heeft geleden onder het strenge internaatsleven. In het verhaal ‘Die Turnstunde’, waarvan de definitieve versie in 1902 verscheen, beschrijft hij hoe nefast de gruwel van een hels reglement en een uiterst strenge behandeling op een jonge rekruut kan inwerken. Nadat hij naar de hogere cadettenschool van Märisch-Weiszkirchen verhuisd was en zich daar al even ongelukkig voelde, verliet hij wegens lichamelijke klachten in juni 1891 definitief de militaire onderwijsinstelling. Meteen betekende dit het einde van de hoop op een militaire loopbaan, die zijn ouders voor hem gekoesterd hadden. Of hoe een mislukt huwelijk en een verkeerde opleidingskeuze voor een zoon de jeugd van de zoon tot een hel kunnen maken.

    Door toedoen van zijn oom Jaroslav, die plannen met hem had, kon hij in september 1891 al naar de handelsacademie van Linz. De studies vielen er mee, maar de stof die hij diende te verwerken was enorm. De stad beviel hem. Hij mengde zich, nog steeds in militair uniform, in het uitgangsleven en bezoekt musea en concerten. Toch houdt hij het in die school maar één jaar vol. Hij heeft tijdens dat hele jaar overigens veel aan zelfstudie gedaan, veel gelezen en gedichten geschreven.Zijn vertrek uit Linz heeft wellicht ook te maken met een avontuur met een oudere vrouw.

    Oom Jaroslav zorgt opnieuw voor een oplossing. Hij financiert met een legaat de verdere scholing van zijn neef, van wie hij verwacht dat hij later zijn advocatenpraktijk kan overnemen. Na Jaroslavs dood zullen zijn dochters de maandelijkse toelagen van het legaat blijven betalen. Door privé-onderwijs te volgen kon Rilke zich voorbereiden op het behalen van de maturiteitsproef( das Abitur). De bedoeling was dat hij daardoor toegang zou krijgen tot het universitaire onderwijs. In 1895 doorstond hij met glans zijn maturiteitsproef.Tegelijk wilde hij zich ook zichtbaarder profileren in het Praagse literaire leven.

    In 1893 wordt hij voorgesteld aan Valerie (Vally) David von Rhonfeld. Zij wordt zijn verloofde en neemt de productiekosten op zich van zijn eerste dichtbundel Leben und Lieder (1894). De bundel bevatte klankrijke verzen, waaruit nog geen eigen profiel zichtbaar werd, die af en toe vrij stuntelig waren en nogal epigonaal aandeden. De relatie met Vally leidde al vlug tot een breuk. Bijna even snel als zij tweeënhalf jaar voordien was aangeknoopt.

    Na de breuk met Vally begint Rilke ook de directe omgeving in zijn dichtkunst te betrekken. Hij betrekt herkenbare locaties van de stad Praag, het Praagse leven en landschappen uit de regio in zijn poëzie en probeert zich ook wat meer in te leven in de aspiraties van de Tsjechische bevolking en haar geschiedenis.

    De titel van de nieuwe bundel Larenopfer, die hij op de valreep van de jaarwisseling 1895-1896 publiceert, verwijst naar die veranderde dichterlijke houding. Hij beschrijft hier Praagse figuren, bruggen en locaties en in het mooie ‘Volksweise’, een liedje uit zijn jeugd gezongen bij het ‘Kartoffeljäten’ op een Boheems aardappelveld. Dichterschap wordt hier gezien als een offer aan de Laren, de beschermgoden van huis en vaderland.

    In 1896 verschijnt ook het eerste nummer van een eigen tijdschrift. Het krijgt de bescheiden naam Wegwarten ( Wilde cichorei), hij houdt het drie nummers vol. Nummers die hij gratis uitgedeelde. In die periode had hij ook een flirt met Làska  von Oesteren, nadat hij haar om een bijdrage voor Wegwarten verzocht had.

    Naar het einde van zijn Praagse tijd toe schreef hij niet alleen gedichten maar ook toneelstukken. Die toneelstukken werden niet alleen gepubliceerd maar werden ook op de planken vertolkt. Zo was er in 1897 de première van Im Frühfrost met de beroemde Max Reinhardt in de hoofdrol.

    Belangrijk voor zijn verdere ontwikkeling als dichter en voor zijn wetenschappelijke vorming was het feit dat hij Praag inruilde voor München. In Praag had hij wel al kunstgeschiedenis, literatuurgeschiedenis, filosofie en rechts - en staatswetenschappen gestudeerd, in München liet hij zich inschrijven voor kunstgeschiedenis, esthetica en Darwinistische evolutieleer.

    Een reeks balladeske anti-Christusgedichten Christus. Elf Visionen dateren ook uit die tijd. Het waren verzen die hij tijdens zijn leven nooit publiceerde, maar waarin hij de Christusfiguur elk middelaarschap ontzegde en zelfs het idee dat Christus God kon zijn verwierp.

    Na lectuur van Jesus der Jude van Lou Salomé (1861-1937) keek hij uit naar een ontmoeting met haar, omdat hij vond dat zij gelijkaardige, heterodoxe theologische inzichten had.

    In München zocht hij contact met allerlei schrijvers. Hij nam deel aan literaire bijeenkomsten, zocht schrijvercafés op en bouwde een uitgebreide kennissenkring op.

    Lou Andreas-Salomé ontmoette hij voor het eerst in mei 1897 in het huis van Jakob Wassermann. Zij was de dochter van een Russische generaal die wegens zijn grote verdiensten door de tsaar in de adelstand werd opgenomen. Ze was in St. Petersburg geboren, was veertien jaar ouder dan de dichter en had een nogal bewogen jeugd en een reeks verliefdheden achter de rug. De dominee en geestelijke mentor die voor haar zijn vrouw en kinderen wilde verlaten, had zij weliswaar afgewezen, maar met Friedrich Nietzsche en diens vriend Paul Rée had ze wel een relatie en had ze zelfs een menage à trois overwogen.

    Sinds 1887 was zij gehuwd met de specialist Oosterse talen Friedrich Carl Andreas. Zij is wel nooit echt zijn vrouw geweest in de gewone zin van het woord. Andreas troostte zich dan maar met de meid die een kind van hem kreeg. In 1911 zou zij Sigmund Freud leren kennen op het in Weimar gehouden congres voor psychoanalyse. Later zou zij ook in Wenen psychoanalyse studeren.

    Rilke wordt verliefd op die flamboyante en geleerde schrijfster en filosofe. Hij wordt haar minnaar. Zij opende hem de deur tot de wereld, veranderde zijn naam in Rainer ( de naam René blijft hij in de brieven naar zijn moeder gebruiken) en onder haar invloed veranderde ook zijn handschrift.

    Wat nog belangrijker was: zij wist hem te enthousiasmeren voor Rusland. Zij hielp hem bij zijn studie van de Russische taal en bereidde hem voor op een grondige kennismaking met de Russische cultuur en op de twee reizen naar Rusland , die hij de eerste met haar en haar man,  de tweede met haar alleen zou ondernemen.

    De eerste reis ving aan einde april 1899. Ze werd voor hem een levensbepalende gebeurtenis. Hij ontdekt Rusland als zijn echte Heimat. Samen bezoeken zij de schilder Leonid Pasternak, die een portret aan het schilderen is van Leo Tolstoi. De schilder regelt voor hen een bezoek aan de beroemde schrijver, voor Lou en Rainer de personificatie van Rusland. Ze worden bij de schrijver uitgenodigd op de thee. Tot hun ontgoocheling liet Tolstoi zich laagdunkend uit over de eenvoudige vroomheid van de Russen, waarvoor zij zo gewonnen waren, en noemde ze een symptoom van onverlichtheid.

    Het was Rilke opgevallen hoezeer het leven van de Russen door religieuze ervaringen getekend was. De kunstenaars hadden bij dit religieuze bewust worden een belangrijk aandeel. Zij konden aan de visioenen van het volk gestalte geven, het hele volk verheffen in de ‘reifen Wirklichkeiten seiner Seele’. Rilke was bijzonder enthousiast over de viering van het Russische orthodoxe Paasfeest. Samen met Lou voelde hij zich in de ban van de liturgie, de sacrale gezangen en het geloof van de eenvoudige volksmens. Wat bij zijn bigotte moeder slechts uiterlijk ritueel was, werd, zo kon hij ervaren, hier hartstochtelijk beleefd. Hun enthousiasme liet Lou en Rainer de waarschuwende woorden van Tolstoi in de wind slaan. Deze vond hun reactie op de vroomheid en de gelatenheid ten overstaan van sociale onderdrukking van het Russische volk naïef . Wat niet belette dat Tolstoi voor hen een soort idool bleef.

    Toen zij voor een tweede keer naar Rusland afreisden (nu zonder Andreas) was het voor een periode van bijna vier maanden. De eerste drie weken verbleven ze in Moskou. De aankomst in Moskou was voor beide reizigers als een thuiskomst. Opnieuw gingen ze op bezoek bij Tolstoi. Wat tegenviel was dat Tolstoi zich niet meer herinnerde dat ze hem vroeger al eens bezocht hadden. Ze maakten er ook een echtelijke ruzie mee.

    Er duiken ook tussen hen problemen op. Rilke krijgt steeds meer angstaanvallen. Voor hun Russische vrienden is het inmiddels duidelijk geworden dat ze op een argeloze wijze de achterstand in Rusland als een origineel en progressief verschijnsel interpreteren. In haar relatie met Rilke voelt Lou zich steeds meer een ziekenzuster.Ze twijfelt er sterk aan dat ze in de toekomst die rol nog kan blijven uitoefenen. Ze gaan nog even op bezoek bij de volksdichter Droshin en dan laat Lou Rainer een tijd achter in St.Petersburg en reist zij alleen verder naar haar familie in Finland. Op die tijdelijke scheiding zal een blijvende scheiding volgen. Rilke heeft veel tijd nodig om dit te verwerken. Hij zal het nooit volledig aanvaarden.

    Na zijn  tweede Ruslandreis leefde hij een tijd in het kunstenaarsdorp Worpswede op uitnodiging van Heinrich Vogeler die hij in Firenze had leren kennen. Vogeler bood hem gastvrijheid aan in zijn huis Barkenhoff. In dit kunstenaarsdorp kwam hij al vroeg onder de indruk van de artistieke bedrijvigheid van de schilders en beeldhouwers die zich daar gevestigd hadden. Naast Vogeler waren dat Paula Becker (1876-1907), haar zuster Milly, de beeldhouwster Clara Westhoff (1878-1954) en Otto Modersohn (1865-1943).

    Op 28 april 1900 huwt Rilke de beeldhouwster Clara Westhoff. Vanaf juni leeft het echtpaar in Westerwede bij Bremen. In september ontstaat het tweede deel van het Stunden-Buch.

    Op 12 december wordt hun enig kind, hun dochter Ruth geboren. Tot einde augustus 1902 blijft Rilke met vrouw en dochter in Westerwede wonen. De financiële toestand van het echtpaar wordt onhoudbaar. Ze zijn verplicht hun huis op te geven en elk hun weg te gaan.

    Het negen jaar oude dochtertje woont eerst bij de moeder en nadien bij haar ouders. Rilke blijft wel contact houden met zijn vrouw en zijn dochter. Hij blijft zich ook voor het beeldhouwkunst van zijn vrouw inzetten en is van haar nooit officieel gescheiden.

    Eind augustus van dat jaar verhuist Rilke naar Parijs. Hij blijft er wonen tot einde juni 1903. Aanvankelijk vergezelt zijn vrouw hem naar de hoofdstad van Frankrijk.

    Zelf meent hij daar alles te kunnen vinden wat voor zijn verdere ontwikkeling als dichter nodig is. Maar het is vooral Rodin, de leermeester van zijn vrouw, die hem aantrekt. Hij wil een monografie aan de beroemde Franse kunstenaar wijden. In weinige weken is de monografie voltooid. Ze verscheen in het voorjaar van 1903. Rilke omschreef ze als een persoonlijk getuigenis van zijn bewondering voor de magistrale kunst van Rodin, vooraleer de grote angst kwam die hem overviel, de angst voor de grootsteden waarvan Parijs het prototype was.

    In 1903 ondernam hij ook talrijke reizen, onder andere naar Rome, Venetië, Firenze, Viareggio, en keerde dan opnieuw naar Parijs terug. Van einde maart tot einde april schrijft hij het derde deel van het Stunden-Buch in Viareggio. De publicaties van dat jaar zijn het Worpsweder Tagebuch en de al vermelde monografie Auguste Rodin.

     

    Van Rodin had hij inmiddels enkele grondregels meegekregen: (1) il faut travailler, rien que travailler; (2) il faut avoir avoir patience, (3) il faut faire des choses. In 1904 woont hij tot juni in Rome. Daarna verblijft hij zes maanden in Denemarken en Zweden. Hij  begint aan de dagboekroman Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge.

     

    Zijn tweede verblijfsperiode in Frankrijk loopt van 12 september 1905 tot 29 juli 1906. Hij gaat op 15 september 1905 in een tuinhuis wonen naast de villa van Rodin, daartoe door de beeldhouwer uitgenodigd. Al na enkele dagen vraagt Rodin hem zijn privé-secretaris te worden. In Meudon schrijft hij een tekst voor een voordracht over Rodin en probeert die uit in Dresden en Praag. Die voordracht wordt toegevoegd aan zijn Rodin-boek.

    In mei wordt hij door Rodin  als secretaris ontslagen. Zogezegd omdat hij een brief beantwoord had die Rodin zelf wou beantwoorden. Hij gaat dan maar in het centrum van Parijs wonen.  In hetzelfde jaar, het jaar waarin ook het begin van de vriendschap met de uitgever Anton Kippenberg en de samenwerking met het Insel Verlag te plaatsen valt, verschijnt Das Stunden-Buch.

    In 1906 is het conflict met Rodin opgelost. Op 14 maart sterft zijn vader. Rilke reist naar Praag. Hij reist nadien voor voordrachten naar Duitsland. Van midden mei woont hij in Parijs in de Rue Cassette. Das Buch der Bilder heeft zo’ n succes dat een tweede oplage gedrukt wordt. In dit jaar bezoekt Rilke met vrouw en kind Vlaanderen en publiceert hij Die Weise von Liebe und Tod des Cornets Christoph Rilke.

     

    In 1907 woont Rilke tussen zijn reizen door weer in de Franse hoofdstad. De herdenkings-tentoonstelling van Cézanne, die hij herhaaldelijk bezoekt, is voor hem een echte openbaring. Hij ontdekt er de nieuwe inzichten die ook voor de vernieuwing van zijn eigen poëtica belangrijk zijn. In december volgt de publicatie van Neue Gedichte.

    Van einde februari tot midden april 1908 woont Rilke op Capri. In november schrijft hij Requiem für eine Freundin, gewijd aan de overleden schilderes Paula Modersohn-Becker en verschijnt Der neuen Gedichte anderer Teil. Tot het einde van het jaar 1909 woont hij in Parijs in de Rue de Varenne. Hij leert er de vorstin Marie von Thurn und Taxis-Hohenlohe kennen. Einde mei reist hij naar de Provence. Ook in Duitsland reist hij rond.

    In april 1910 gaat Rilke in op een uitnodiging van de vorstin Marie von Thurn und Taxis-Hohenlohen om een tijd in het slot Duino te verblijven. Op het einde van hetzelfde jaar reist hij naar El Kantara en Tunis. Zijn enige roman Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge verschijnt.

    Tot midden oktober 1911 woont Rilke opnieuw in Parijs in de Rue Varenne. Van hieruit onderneemt hij reizen naar Napels en naar Egypte. Hij reist ook naar Venetië, Praag, Lautschin, Janowitz, Leipzig , Weimar, Berlijn, Avignon, Ventimiglia en Bologna. Van midden oktober tot midden mei woont hij op het slot Duino.

    Eind januari 1912 schrijft hij de eerste twee Duineser Elegien. Hij ontmoet Eleonora Duse in Venetië en verblijft daar van mei tot midden september. Daarna woont hij tot het begin van oktober opnieuw op het slot Duino. Een reis naar Spanje brengt hem in Toledo, Cordoba en Sevilla. Drukke vertaalarbeid belet hem eigen werk te schrijven. De publicatie van de eerste twee Duineser Elegien kent weinig succes.

    Van januari tot midden februari 1913 verblijft hij in het Spaanse Ronda. Eind februari woont hij in Parijs in de Rue Campagne-Première. Talrijke reizen naar Duitsland volgen. Hij bezoekt Bad Rippoldsau, Göttingen, Leipzig, Weimar, Berlijn, Heiligendamm aan de Oostzee, Hellerau en Krummhübel. Van midden oktober is hij opnieuw in Parijs.

    Het op het slot Duino geschreven Das Marien-Leben verschijnt.

    Tot midden juli 1914 woont Rilke in de Rue Campagne Première. Van april tot mei is hij tussentijds weer op Duino. In mei reist hij naar Venetië, Assisi en Milaan. Eind september woont hij in München in de Finkenstrasse. Midden oktober reist hij naar Frankfurt en Würzburg. Van eind november tot het einde van het jaar woont hij in Berlijn. In het begin van de oorlog ontstaan Die fünf Gesänge. Hij viert daarin de oorlog en sluit zich aan bij de jubelzang die de oorlog verwelkomt als iets dat de wereld zal veranderen. De ontnuchtering volgt al vlug. Al in oktober heeft hij het over de oorlog als over een beproeving. Zelf kon hij door de oorlogsomstandigheden niet terug naar Parijs. Daar werden zijn achtergelaten bezittingen in beslag genomen. Het grootste deel van de oorlogsjaren verbleef hij in München.

    In 1915 werd hij opgeroepen voor militaire dienst. Aanvankelijk was hij afgekeurd. Maar na een nieuwe keuring wordt hij geschikt bevonden voor de legerdienst. Drie weken lang wordt hij voor de velddienst opgeleid. Bij een oefening valt hij flauw en wordt hij afgevoerd naar het K.U.K. oorlogsarchief te Wenen en daar te werk gesteld. Veel vrienden zetten zich voor hem in. Zij wijzen op zijn roem als dichter, de te verwachten creatieve inzet waartoe hij in staat is, zijn leeftijd en zijn zwakke gezondheid. Door hun toedoen kon hij aan de wapendienst en het recrutengezwoeg ontsnappen. Hij hoefde niet meer in en barak te slapen, maar kon in een hotel logeren in Hietzing. Van 1914 tot 1916 had hij inmiddels een stormachtige affaire met de schilderes Loulou Albert-Lasard. Tot 1917 zal de inspiratie uitblijven. Zijn literaire productie ligt volledig stil. Hij wijdt zich wel aan vertaalwerk.

    In juni 1916 wordt hij definitief ontslagen uit militaire dienst. Na zijn ontslag keert hij terug naar zijn woning in München, Daar blijft hij in 1917 en 1918 wonen. De contacten met de nieuwe dichtersgeneratie overlappen voor een deel de talrijke relaties die Rilke na het einde van zijn liefdesaffaire met Lulu, met jonge vrouwen heeft.

    Na de oorlog koesterde Rilke plannen om uit Duistland te verdwijnen. Maar hij had nog maar een provisorische pas bij het uiteenvallen van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie. En hij had moeilijkheden om een visum voor het buitenland te krijgen. In de jaren 1918 en 1919 was hij sympathisant van de republikeinse en vooruitstrevend ingestelde krachten.Voor een partijganger van links die hij toen was, was er geen plaats meer voor hem in Duitsland.

    Er werd zelfs in zijn woning een huiszoeking gehouden. Hij reist voor een reeks voordrachten van juni tot december 1919 naar Zwitserland en keert na dit tournee niet meer naar Duitsland terug. Rilkes entree in Zwitserland zou minder aangenaam zijn verlopen als, zoals het toeval wilde, hem daarbij niet twee knappe jonge vrouwen behulpzaam waren geweest. In die periode maakt Rilke een paar jaren van rusteloze omzwervingen mee.

     

    Pas in 1921 vond hij in de middeleeuwse slottoren van Muzot, in de nabijheid van Sierre in het kanton Wallis een woning die een mecenas, Werner Reinhart, eerst voor hem huurde en daarna voor hem kocht. Deze toren wordt voor de nog resterende jaren zijn uiteindelijke Heimat.

    Het jaar 1922 wordt een literair zeer vruchtbaar jaar. In een roes voltooit hij de meeste Duineser Elegien tussen 7 februari en 14 februari. Tussen 2 februari en 23 februari schrijft hij de Sonette an Orpheus. Hij schrijft ook de Brief des jungen Arbeiters  en vertaalt gedichten van Valéry.

     

    In 1919 had Rilke al klachten over zijn wankele gezondheid.Vanaf 1923 kent hij ernstige gezondheidsproblemen. Van midden augustus tot midden september wordt hij in het sanatorium Schöneck verzorgd. In december 1923 tot eind januari van het daaropvolgende jaar verblijft hij in het sanatorium Valmont-sur-Territet aan het meer van Genève. Nog in dat jaar verschijnen Duineser Elegien en Sonette an Orpheus.

    Tussen 1923 en 1926 schrijft Rilke nog talrijke, niet in aparte bundels opgenomen gedichten Duitstalige zoals ‘Gong’ en ‘Mausoleum’ en een omvangrijk aantal Franstalige gedichten. Hij maakt in 1924 autoreizen door Zwitserland. In 1925 reist hij nog een laatste keer naar Parijs en blijft daar van januari tot augustus. Eind augustus bezoekt hij Milaan. Dan gaat hij opnieuw naar zijn slottoren in Muzot. In december laat hij zich nog eens verzorgen in het sanatorium van Valmont.

    In 1926 verschijnen Vergers en Les Quatrains Valaisans. Tot einde mei blijft hij in het sanatorium. Pas nu valt de diagnose: leukemie. Rilke bezoekt een laatste keer Vevey, Lausanne en Sierre. In december moet hij opnieuw naar het sanatorium. Op 13 december schrijft hij een afscheidsbrief aan zijn grote geliefde Lou Andreas-Salomé. Hij eindigt die brief met een in het Russisch geschreven afscheidsgroet, die in het Duits vertaald betekent:’Leb wohl, meine Liebe. Op 29 december, ’s morgens, sterft Rainer Maria Rilke  Hij werd eenenvijftig jaar. Op 2 januari werd hij begraven op het kerkhof van Raron. Op zijn grafsteen staat onder zijn naam:

    ROSE, OH REINER WIDERSPRUCH

                                                          LUST,

    NIEMANDES SCHLAF ZU SEIN

                                   UNTER SOVIEL

    LIDERN.

     

     

     

     

     

    Zijn lyrisch werk

     

     

    Al bevat het jeugdwerk van Rilke ( Leben und Lieder (1894), (Larenopfer (1895), Traumgekrönt  (1896), Advent (1897 en Mir zu Feier (1897) enkele kiemen, motieven en thema’s die ook later voor zijn dichterlijke ontwikkeling van betekenis zijn geweest, het is kwalitatief niet zo indrukwekkend dat er voor deze bloemlezing uitdrukkelijk moet worden op ingegaan. Er blijkt ongetwijfeld een zekere begaafdheid en handigheid uit, maar er zijn teveel invloeden van Heine, van tal van Jugendstildichters en van de ‘Gartenlaubelyrik’van zijn tijd om er een belangrijk eigen dichterschap van hoog niveau in te zien.

     

    De eerste belangrijke bundel die hier een afzonderlijke bespreking wettigt, is Das Stunden-

    Buch (1905).

    Ik behandel het voor Das Buch der Bilder (1902) omdat het eerste deel van Das Stunden-Buch al vroeger circuleerde onder de titel Gebete. Ofschoon het meestal niet om gebeden ging in de letterlijke betekenis van het woord, wijst de titel alleszins op een nieuwe wending naar het religieuze. Toen hij 18 jaar oud was, was het duidelijk geworden hoe verwoestend de invloed van zijn bigotte moeder geweest was. Hij had toen bij wijze van ‘geloofsbekentenis’ een antireligieus gedicht geschreven dat er niet om loog.Hij verzette zich daarin niet alleen tegen het christendom van zijn ouders. Zowel de Drievuldigheidsgedachte, het verlossingsgeloof, het Laatste Oordeel als de geringschatting van het aardse ten gunste van het hemelse werden daar spottend afgewezen. Hij had in die tijd niet alleen afstand genomen van zijn katholieke opvoeding, maar zelfs anti-Christus gedichten geschreven, waarin hij de godheid van Christus loochende en Christus liet twijfelen aan het bestaan van de Vader. Het contrast tussen deze teksten en de geëxalteerde en van wervelende metaforen voorziene lyriek van wat later het eerste deel zou zijn van Das Stunden-Buch is enorm. Wat was er intussen gebeurd? Een reis naar Italië en de  daarop volgende reis naar Rusland hadden voor een overweldigende, nieuwe religieuze ervaring en een nieuw godsbegrip gezorgd.

    In het eerste deel van Das Stunden-Buch, ‘Van het monnikenleven’, komt niet de dichter zelf rechtstreeks aan het woord. Het valt op dat de ikfiguur die tot God spreekt of mediteert, een iconen schilderende monnik is die in een soort rollenspel het woord neemt en tevens spreekbuis van Rilke is. Literair is hierbij belangrijk dat men dit procédé kan zien als een eerste poging van Rilke om de vroegere gevoelsuitstortingen van zijn jeugdlyriek in te ruilen voor een meer op de worsteling met de zingeving van de werkelijkheidservaring gerichte lyriek.

    Het is het begin van een evolutie die ik ooit samenvattend:’van de woorden en (naar) de dingen’ heb genoemd.Dit laat ons toe de bundel als een draaischijf in de evolutie te zien die de dichter zou meemaken.Is het daarom wellicht dat Rilke ooit Das Stunden-Buch een van zijn ‘ondateerbare werken’ noemde?

    Sommige critici hebben gemeend in het procédé van het rollenspel de manier te zien waarmee Rilke met religieuze beelden en metaforen een Jugendstil-waaier openvouwde, waarachter hij zijn eigenlijke opvattingen kon verbergen. Aandachtige lectuur leert echter dat hier meer gebeurt. De prototypische figuur van de monnik geeft in velerlei opzichten de artistieke en religieuze ervaringen van Rilke nauwelijks vervormd door.

    In het allereerste gedicht uit dit deel is het uur dat de klok met een metalen slag aankondigt, voor de monnik een kairos-gevoel. Een ja-voel. Het gevoel dat hij de wereld aankan. Dat hij de dag kan grijpen.Voor de ontdekking van de kairos is niets te klein, nu het om een icoon gaat die hij schildert in de hoop dat deze ergens een ziel ’losmaakt en bevrijdt’.

    De God van de ikfiguur is een duistere God. Het geloof in de duistere God maakt dat de monnik ‘de donkere uren van zijn wezen’ liefheeft. Dat hij houdt van de donkerte waaruit hij stamt, van de donkerte die alles bijhoudt. Gelijklopend daarmee is ook zijn liefde voor de stilte, want door de stilte kan men ‘de grenslijn bereiken waarachter men, als was het maar een glimlach lang’, God met al wat leeft’ kan delen.

    Tegenover de duisternis en de stilte, die staat voor de transcendentie van God, komen vanzelfsprekend ook antropomorfische beelden van God voor die hem leren kennen als de nabije, de immanente.

    God wordt bovendien voorgesteld als een wordende en groeiende God. Rilke anticipeert hierbij op iets wat dicht in de buurt komt van bepaalde aspecten van de theologie van Teilhard de Chardin en de hedendaagse procestheologie. De kunstenaars hebben bij dit worden en groeien een bijzondere taak. ‘Gewone gelovigen hebben genoeg aan hun godsdienst.’ Kunstenaars hebben de mogelijkheid om in hun werk God te representeren. Ze kunnen God uit het duister laten treden. Zijn handelen en zijn wetten zichtbaar maken. Die scheppende taak van de kunstenaar die God representeert, en dus ook in de sfeer komt van de representatietheorie van Harry Kuitert, al ziet deze de representatie als een taak van de mens überhaupt.

     In het tweede deel, ‘Van de bedevaart’, wordt de monnik die zijn kunst in dienst stelde van God, vervangen door de pelgrim. Hier is heel wat veranderd. De positieve, harmoniserende beelden waarin God in het eerste deel benaderd werden, krijgen negatieve bijkleuren. Zo krijgt de nacht die zo positief werd geduid, bijkleuringen van bedreiging, waanzin en angst.

    In het eerste deel was een grote eenheid van kunst en leven. Nu lijkt die verstoord. In een gedicht waarin de biddende monnik opnieuw even wordt opgevoerd, noemt deze ikfiguur, die nu  zwerver en waarnemer is geworden zich ‘het huis na de brand’. En hij voegt eraan toe:’een huis waarin slechts moordenaars overnachten’.

    In dit tweede deel treedt vooral het thema van het zoeken, het pelgrimeren naar God, op de voorgrond.  Wat men aan beelden van God vindt, is steeds iets voorlopigs, iets dat in latere momenten door nieuwe beelden vervangen kan worden. De articulaties van de gebeden en de liederen worden steeds meer dingen die men om hun onvolkomenheid moet achterlaten op de weg.

    Ofschoon God hier ook wordt gezien als een verborgen wetmatigheid, als de wet van de vader, wordt de relatie vader - zoon, anders dan in de traditionele christelijke theologie, omgekeerd. De zoon wordt in de creatieve act van het dichterschap die God tegenwoordig stelt, zelf de vader. Bij de parabel van de verloren zoon wordt de vraag gesteld of God de vader of de zoon van de mensen is. Er vallen woorden als ’Ich liebe dich wie einen lieben Sohn, /der mich verlassen hat als Kind’.

    Het derde deel van Das Stunden-Buch,’Van de armoede en de dood’, draagt de sporen van de als noodlottig en ellendig ervaren grootstad Parijs, waar mensen lelijke levens leiden, waar men noch de ware armoede, noch de ware rijkdom kent en mensen een vreemde, oneigenlijke dood sterven, een dood die niet de vrucht is die in hun leven is gerijpt. De weidse vlakten van Rusland en Worpswede zijn ver weg.

    In de vervreemdende en gekwelde hoofdstad Parijs heeft Rilke God anders leren ontdekken. Als diegene die zichtbaar wordt in mensen en dingen waarvan de innerlijke ruimte door persoonlijke inzet of door noodzaak (wat de dingen betreft) de glans van de ware armoede en het recht op een eigen dood omvat.

    De aandacht van de dichter verschuift van de duistere God naar de levenshouding die van ware armoede getuigt. God is helemaal naar het diesseits gehaald. Centraal staat, zoals Van Ingen zegt ’dat dit onbestemde wezen, dat nooit geheel te omvatten en te kennen is, (…) hier op aarde, in de dingen en in de mensen‘ te vinden is.

    God zelf wordt nu bezongen als de ware arme. Hij kan slechts aan het licht komen in mensen die waarlijk arm zijn, die de glans van de ware armoede uitstralen. De aandacht van Rilke verschuift naar de niet verkoopbare kunst van mensen die uit noodzaak scheppen en naar alle echte armen. Het lijkt niet ongepast bij de ware armoede waarvan Rilke gewaagt, aan de Bergrede te denken. Wie echt arm is, wie geen bezit claimt, is in staat zijn eigen dood te sterven. De ware arme voelt zich in zijn onthechting een vreemde in de wereld.

    Zo’ n uitstraling had de mens Franciscus van Assisi. Het is niet toevallig dat de heilige Franciscus op het einde van Das Stunden-Buch zo uitvoerig en schitterend gehuldigd wordt. Hij belichaamt als monnik, pelgrim en dichter van het Zonnelied de drie  hoofdactoren van het rollenspel die in de bundel centraal staan, en meteen ook de ware armoede en de eigen vruchtbare dood.

    Men heeft Rilke ervan beschuldigd met Das Stunden-Buch een pseudo-religieus boek geschreven te hebben waarin het gebruik van de theologia negativa en de traditionele metaforen van de religieuze poëzie slechts een voorwendsel was om de diviniserende kracht van de kunst te verheerlijken. In het licht van moderne theologische strekkingen is duidelijk geworden dat hij bepaalde aspecten van de godsbeelden zoals die bij Teilhard de Chardin, de procestheologie en Harry Kuitert werden geschetst, op een eigenzinnige manier heeft geanticipeerd. Dat hij meteen een persoonlijke, geen theologische systematiek of macht beogende kunstreligie in nuce ontwikkelde, is aardig meegenomen.

     

    Aan Das Buch der Bilder, de titel herinnert aan Heines Das Buch der Lieder, heeft Rilke lang gewerkt. De 45 gedichten van het eerste boek zijn ontstaan tussen 29 september 1897 en 7 november 1901. De eerste uitgave dateert van 1902. In 1906 verscheen een sterk vermeerderde uiteindelijke uitgave, die hij voorbereidde toen hij secretaris was van Rodin. Ofschoon enkele gedichten nog de sporen draagt van de ik-lyriek die eigen gevoelens wilde vertolken, wou Rilke in deze bundel vooral gestalten creëren die losstaan van zijn persoonlijke gevoelswereld. Er ontstaat een breder spectrum van waarnemingen en inlevingsprocessen, ook een breder veld van dichtvormen. Rilke wil gevoelens objectiveren in waargenomen figuren die hij scherp en realistisch waargeeft. Hij wil meer vates worden, ziener zijn van de werkelijkheid in al haar gestalten. Het waarnemen heeft een nieuwe functie gekregen. Sommige critici vinden dat Das Buch der Bilder de afsluiting is van de eerste periode van Rilkes schrijverschap. Anderen spreken liever over een doorbraak naar een nieuwe manier van dichten. Zij beroepen zich dan vooral op de cyclus ‘Die Stimmen’. De gestalten die daar opgeroepen worden, de bedelaar, de blinde, de dronkaard, de zelfmoordenaar, de weduwe, de idioot, de wees, de dwerg, de melaatse, zij krijgen geen rollenspel opgedrongen. Zij worden in hun eigenheid getekend. Nuchter en toch met een groot inlevingsvermogen. Het ik waarover gezongen wordt speelt zichzelf met al de ellende, de eenzaamheid en de wanhoop en de troosteloosheid die hem of haar kenmerkt. En dichter maakt zichtbaar wat hen beweegt, wat hun leed is.

    Maar ook de engelen, de heiligen, de ridders, de Drie Koningen, de martelaressen, de kinderen, de vormelingen, de man op de Pont du Carrousel, de buurman, de zanger in dienst van het vorstenkind, krijgen hun eigen gestalte. Bovendien wordt ook gepeild naar wat de plastische voorstelling of een algemenere ervaring kan zijn van het Laatste Oordeel, de verkondiging, het avondmaal, de herfst, de muziek, de herfstdag en de storm. Ook in deze gedichten heeft Rilke zijn waarneming van de werkelijkheid vernieuwd en de weg geopend naar wat later de Dinggedichte zullen worden.

    Was de invloed van Rodin al goed merkbaar in Das Buch der Bilder, in Neue Gedichte wordt hij nog zichtbaarder. De titel van de bundel was door de uitgever gekozen, maar de dichter was er zich wel degelijk van bewust dat deze teksten iets nieuws betekenden in zijn evolutie als lyricus en stemde met de keuze van de uitgever in.

    De bundel Neue Gedichte ( afgezien van ‘De Panther’, het gedicht dat al op 5 en 6 november 1902 werd geschreven, en acht in 1907 op Capri ontstane gedichten) kwamen in Parijs en Meudon tot stand tussen 1903 en 1907.

    Der neuen Gedichte anderer Teil werd alweer hoofdzakelijk in Parijs samengesteld en wel tussen 31 juli 1907 en 2 augustus 1908.

    In de Neue Gedichte hebben wij te maken met de voor die periode typische overgang naar de dinggedichten. Bij een dinggedicht staat een object, een monument, een dier, een plant een handeling of een situatie centraal. Dit alles moet zo omschreven worden dat de lezer precies voor ogen staat wat de aard van dit verschijnsel is. Men kan het zien als een dichterlijk equivalent van een sculptuur van Rodin. Als de eindterm van een proces waarbij het zien of het horen centraal staat. Men zou het ook een in poëtische taalstructuren omgezette vorm van een objectiverende ervaring kunnen noemen. Het kunstding dat het dinggedicht is, heeft een hogere werkelijkheidsgraad dan het reële ding. Naast de invloed van Rodin merkt men hier ook de invloed van het werk van Cézanne.

    Cézannes werk helpt Rilke om de werkelijkheid met andere ogen te zien. In Cezannes kleurbehandeling ziet hij bijvoorbeeld de volkomen vertaling van het voorwerp in zijn schilderkunstig equivalent. Het dinggedicht is meer dan een kopie of een weerspiegeling van de werkelijkheid en wordt gekenmerkt door een indringende inlevingskracht.

    Over welke dingen gaat het hier? Men moet het woord ding dus in zijn breedste betekenis opvatten.Het gaat inderdaad niet alleen om voorwerpen, ook om dieren (dolfijnen, een gazel, de panter) en zelfs om figuren al of niet aan de mythologie (Orpheus) of aan het Oude of Nieuwe Testament ontleend (Jonathan, Saul, Jeremia, Absalom, Esther, Adam en Eva of Christus, Maria of Magdalena). Het kan om historische figuren gaan zoals de Egyptische Maria. Het kan om monumenten gaan of fonteinen, om een bed , een berg ,een landschap,  een park of een carrousel, over situaties en planten, een roze hortensia bijvoorbeeld, maar ook om een melaatse koning, de koning van Münster, een late herfst in Venetië, Don Juan als kind, en de verheerlijkte Boeddha.

    Typisch voor een dinggedicht is dat het lyrische subject zoveel mogelijk buiten het gedicht gehouden wordt. Men zoekt er naar het wezen van wat de dichter wil tonen. En daarom worden alle dingen bezield met psychische ladingen die het wezenlijke onthullen zonder dat de dichter er zijn eigen subjectieve gevoeligheid aan toevoegt.

     

    Das Marien-Leben neemt in Rilkes oeuvre een aparte plaats in. Hij schreef die kleine bundel die slechts één cyclus bevat van 13 gedichten in 1912 op het kasteel Duino. De bundel ontstond in dezelfde tijd als de eerste en de tweede Duineser elegie. Uiterlijk gezien gaat het om Bijbelse, al of niet apocriefe, taferelen uit de levensloop van Maria, de moeder van Jezus. En gegevens uit de christelijke schilderkunst (onder meer van Titiaan en Tintoretto) spelen een niet te verwaarlozen rol. Als bron van inspiratie heeft de auteur zelf het Schilderboek van de Athosberg vermeld. Maar wat met deze gegevens gebeurt is meestal een poging om ze zo te bewerken dat zij met de nieuwe, eigenzinnige religieuze inzichten van Rilke te verzoenen zijn. Zo krijgt het optreden van de engel bij de ‘De Boodschap aan Maria’ een onevenredige aandacht vergeleken bij de inhoud van de boodschap zelf. Ook de reactie van Maria komt nauwelijks aan bod. Het is hem blijkbaar alleen om het schrikwekkende van de engel te doen waarover hij het in de eerste Duineser elegie zal hebben. De engel die ‘Jozefs argwaan’ in het gelijknamige gedicht moet opvangen, is niet de engel uit de droom van Mattheus, maar een schrikwekkende verschijning die een hard dispuut met Jozef aangaat. Bij elke afwijking of transformatie van het christelijke verhaal wordt duidelijk hoe de auteur altijd weer de aanwezigheid van God in het aardse vertolkt dat onzichtbaar zal herrijzen. Al bij al is de bundel een nevenproductie die sterk aanleunt bij de afwijzing van Jezus als middelaar tussen hem en God, en meteen een meditatie over de manier waarop het diesseits tot onzichtbare eeuwigheid kan worden getransformeerd .

     

    Na de publicatie van Neue Gedichte volgt een periode waarin Rilke nauwelijks lyrisch productief is. Vooral tijdens en na de Eerste Wereldoorlog laat de inspiratie op zich wachten.

    In die tussentijd is hij, meer dan vroeger nog, een rusteloze zwerver. Die omzwervingen zullen duren tot 1921. Pas in 1922 zullen nieuwe golven van inspiratie hem verrassen en overweldigen. Tussen 2 februari en 23 februari schrijft hij in twee golven Die Sonette an Orpheus . Eigenlijk wou hij zich in die tijd helemaal wijden aan het voltooien van de bundel Duineser Elegien. Maar tijdens die pogingen om door te werken aan de Duineser Elegien, komen nieuwe inspiratiegolven voor de sonnetten er als het ware als een geschenk bij. De eerste golf levert 28 gedichten op, de tweede 29. Een grote diversiteit van onderwerpen en thema’s wordt aangesneden.

    De grootheid en de zwakheid van het menselijke avontuur, de aversie voor het mechanische van de moderne wereld, de voortdurende veranderingen, weerspiegelingen en metamorfosen die de dichter naar het voorbeeld van de mythische Orpheus in de zinnelijke en geestelijke wereld waarneemt en huldigt. Want het is Orpheus die door zijn zangen de eenheid van dood en leven zichtbaar maakt. Die de overgangen zingend roemt. Die het gezang tot Dasein maakt. Het is de taal die de werkelijkheid verandert. De droom dat men de werkelijkheid tot op de grens van het onzegbare met woorden kan bezweren, werkt het vertrouwen in de hand, waarvoor O


    Categorie:Work in Progress
    10-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rainer Maria RILKE: Sonnet I, XII, XV(II),XVIII. XXII, XXV,XXIX

    Rainer Maria Rilke                                                     

    Sonnet I

     

    Daar steeg een boom. O zuiver  overstijgen!

    O Orfeus zingt!  O hoge boom in ’t oor!

    En alles zweeg. Maar zelf in het verzwijgen

    drong nieuw begin, wenken en wenden door.

     

    Dieren van stilte kwamen uit het klare,

    ontsloten  bos van leger, hol of nest,

    en weldra bleek het dat zij niet als list

    en niet uit angst zo ingetogen waren,

     

    maar van het horen. Geschreeuw, geroep, gebrom:

    ’t Scheen in hun hart gering. Er waar zo-even

    nauwelijks een hut was om dit op te vangen,

     

    een schuilplaats voor hun donkerste verlangen,

    een toegangsdeur waarvan de posten beven, -

    schiep gij  in hun gehoor een heiligdom.

     

    Uit: Sonette an Orpheus.  ©Vert.: Piet Thomas

     

    Sonnet XII

    Geloofd de geest die ons verbinden mag!

    Want, echt, wij leven allen in figuren.

    En met hun kleine passen gaan de uren

    aan ons voorbij, naast onze eigenlijke dag.

     

    Ook zonder onze  ware plaats te kennen,

    stamt onze arbeid uit een vast verband.

    En de antennen voelen de antennen

    en ook de lege verte draagt en spant…

     

    Volkomen spanning. O muziek  van krachten!

    Is door het werk dat men niet achtte,

    niet elke storing van je afgewend?

     

    Hoezeer de boer ook zorgt of zich vermoeit,

    daar waar het zaad in zomers openbloeit,

    volstaat zijn arbeid. De aarde schenkt .

     

     Uit: Sonette an Orpheus . © Vert.: Piet Thomas

     

    Sonnet XV (II)

     

    Mond van de bron, jij gevende, jij mond

    die  eindeloos het ene, reine preekt,

    jij voor het stromend aangezicht der beek

    marmeren masker. En op de achtergrond

     

    de herkomst van de aquaducten. Ver aan

    de graven  voorbij vanuit de Apennijnse flank

    dragen ze je jouw spreken aan, dat aan

    het oude zwart dat aan je kinbaard hangt,

     

    zich neer laat vallen in de schaal daarvoor.

    Dit is het slapend en het rustend oor,

    Het oor van marmer waar men steeds in spreekt.

     

    Een oor der aarde. Slechts in zichzelf alleen

    Praat zij aldus. En als je er geen kruik in steekt,

    dan is het haar of jij haar onderbreekt.

     

     Uit: Sonette an Orpheus. ©Vert.: Piet Thomas

     

    Sonnet XVIII

     

    Hoor je het nieuwe, heer,

    dreunen en rijzen?

    Mocht nu de bode

    komen om het te prijzen.

     

    Het laat geen horen heel,

    het razend verdoven,

    maar het machinedeel

    wil men nu loven.

     

    Ziedaar, de machine:

    hoe ze wentelt en wreekt,

    hoe ze verminkt en breekt

     

    Heeft ze uit ons ook kracht,

    laat haar dan onbedacht

    zwoegen en dienen.

     

    Uit: Sonette an Orpheus . © Vert.: Piet Thomas

     

    Sonnet XXII

     

    Wij zijn de drijvenden.

    Maar de stap van de tijd

    neemt hem als kleinigheid 

    op in het blijvende.

     

    Ja, al het ijlende

    ’t glijdt in vergetelheid;

    pas  het verwijlende

    is wat ons inwijdt.

     

    Knapen, vat moed,

    Zoek niet in snelheidszucht

    heil of in oefenvlucht.

     

    Alles in evenwicht:

    donker en zonlicht,

    bloemen en boek.

     

    Uit: Sonette an Orpheus . © Vert.: Piet Thomas

     

    Sonnet  XXV

     

    Jou echter wil ik nu, die ik kende als vreemde

    bloem  waarvan ik de naam niet weet.

    Nog eens je gedenken, hun tonen, ontheemde,

    mooie vriendin van de niet te beheersen kreet.

     

    Eerst danseres, die plots,  haar

    inhield, alsof men haar jeugd in brons goot;

    droef en aandachtig -. Maar dankzij een hogere macht

    viel haar muziek in het vernieuwde hart in nood.

     

    Dicht was de ziekte. Al door de schaduw bevracht,

    stuwde haar donkerder bloed, als vluchtig verdacht

    stroomde het naar zijn natuurlijke lente voort.

     

    Steeds weer opnieuw, door donker en val onderbroken,

    glansde  de aarde. Tot het na gruwelijk poken

    binnenliep in de  wijd open troostloze poort.

     

    Uit: Sonette an Orpheus. © Vert.: Piet Thomas


    Sonnet XXIX  (II)

     

    Stille vriend van vele verten, voel

    hoe je adem ruimte nog vergroot.

    In ’t gebinte van de donkere klokkenstoel

    laat je horen. Wat je kwelt en stoot

     

    wordt nu een krachtig voer bevonden.

    Laat  de verandering je in – en uitgang zijn.

    Wat sloeg in jou de diepste wonden?

    En is jouw drinken bitter, word dan wijn.

     

    Wees in die nacht uit overmaat

    de tovermacht op ’t kruispunt van je zinnen,

    en rijf een zeldzame ontmoeting binnen.

     

    En als het aardse jou totaal vergat,

    Zeg tot de stille aarde dan: ik ren.

    Spreek tot het vlugge water, zeg: ik ben.

     Uit: Sonette an Orpheus .   © Vert.: Piet Thomas

     


    Categorie:Work in Progress
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rainer Maria Rilke : (Uit: Das Stunden-Buch ) (1) Was ik opgegroeid waar ergens (2) De bleke knaap Abel spreekt:(3)Dat iemand je eens gewild heeft (4)Jij ziet , ik wil veel.(5)Stem van een jonge broeder(6)Zie God, er komt een nieuweling aan Je bouwen

    Rainer Maria Rilke 


    Stundenbuch.jpg

     1.        

    Was ik opgegroeid waar ergens

    lichtere dagen zijn en slanke uren,

    ik had voor jou een heel groot feest  bedacht,

    mijn handen hielden

     je niet zo vast

    als ze je vaker houden, bang en hard.

     

    Daar had ik het gewaagd jou weg te geven,

    jij grenzeloze tegenwoordigheid.

    Als een bal

    had ik jou met onstuimige vreugde

    weggeslingerd, zodat iemand

    met opgeheven handen naar jou toe zou springen

    en je val zou stuiten,

    jij ding der dingen.

     

    Ik had je als een degen gepolijst

    tot je tintelend blonk.

    Met een ring van het fijnste goud

    liet ik jouw vuur bezetten,

    vuur dat me zou worden toegewuifd

    over de blankste hand.

     

    Ik had je geschilderd: niet op de wand

    maar op de hemel van rand tot rand,

    ik had je de vorm gegeven die een reus

    je zou geven: van een berg, een brand,

    een simoen die groeit uit woestijnzand –

     

    of

    het kan zijn

    dat ik je op een dag

    al gevonden had…

                                   Mijn vrienden zijn ver,

    nauwelijks hoor ik nog de echo van hun lach;

    en jij  - je bent uit het nest gevallen –

    en een vogeltje met gele klauwen

    en met grote ogen, en ik heb met jou te doen.

    (Mijn hand is voor jou veel te breed.)

    Ik haal met mijn vinger een drop uit de bron

    en ik voel jouw hart en het mijne kloppen

    van angst allebei.

    (Uit: Das Stunden-Buch )

    © Vert.: Piet Thomas

    2.

    De bleke knaap Abel spreekt:

     

    Ik ben niet. Mijn ogen hebben niet gezien

    wat mijn broer mij heeft aangedaan.

    Hij haalde uit mijn beide ogen het licht,

    verborg het met zijn gezicht.

    Nu is hij alleen.

    Ik denk:  hij moet ergens nog zijn.

    Geen mens doet hem aan wat hij mij heeft misdaan.

    Allen hebben mijn weg gevolgd.

    Allen tarten zijn toorn.

    Allen gaan ze aan hem verloren.

     

    Ik geloof dat mijn grote broer waakt

    als een gericht.

    Aan mij heeft  de nacht gedacht;

    aan hem niet.        

    (Uit: Das Stunden-Buch )

    © Vert.: Piet Thomas

    3.

    Dat iemand je eens gewild heeft,

    ik weet het, brengt mee dat wij jou mogen willen.

    Indien ook wij alle dieptes verwierpen

    en geen mens meer mag graven

    naar goud dat in bergen verborgen ligt,

    brengt  eens de vloed aan ’t licht

    die in de stilte

    van goudstenen leeft,

    de volle.

     

    Ook als we niet willen:

    God rijpt.

    (Uit: Das Stunden-Buch )

    © Vert.: Piet Thomas

     4.

    Jij ziet , ik wil veel.

    Wellicht wil ik alles:

    Het duister van elke oneindige val,

    van ieder sidderend lichtspel het stijgen.

     

    Velen leven en willen niets,

    en zijn met de gladde gevoelens

     van hun eigen lichtvaardig oordeel

    behaaglijk geadeld.

     

    Maar Jij bent blij met elk gezicht

    dat dient en dorstig is.

     

    Blij met wie Je gebruiken

    als een gereedschap.

     

    Nog ben Je niet koud en het is niet te laat

    Om in jouw wordende diepten te duiken

    waar zich het leven rustig verraadt.

    (Uit: Das Stunden-Buch )

    © Vert.: Piet Thomas

     

    5.

    Stem van een jonge broeder

     

    Ik vloei weg, ik vloei weg

    als zand dat door vingers glijdt.

    Opeens ontwaken al mijn zinnen

    die alle anders dorstig zijn.

    Wel op honderd plaatsen

    voel ik zwellingen en pijn.

     

    Maar vooral  in het diepst van mijn hart.

     

    Ik wou wel sterven. Laat mij alleen.

    ‘k Geloof dat het mij zal lukken

    zo bang te zijn

    dat mijn polsen open springen. 

    (Uit: Das Stunden-Buch )

    © Vert.: Piet Thomas

    6.

    Zie God, er komt een nieuweling aan Je bouwen

    die gisteren nog een knaap was; door vrouwen

    zijn z’n handen nog bijeengevoegd

    tot vouwwerk dat al half gelogen is.

    De rechter wil al van de linker weg

    om af te weren of te wenken

    en aan een arm alleen te zijn.

     

    Gisteren nog was het voorhoofd als een

    door dagen in een beek geslepen steen,

    dagen niets meer dan het geweld van golven

    niets anders vragend dan het beeld te dragen

    van luchten die toevallig overdrijven.

    Vandaag

    legt de geschiedenis het voor

    aan een onverbiddelijk gerecht,

    waarvan het vonnis haar verzwelgt.

     

    Ruimte ontstaat op een nieuw gezicht.

    Voor dit licht was er geen licht.

    En als nog nooit begint jouw boek. 

    (Uit: Das Stunden-Buch )

    © Vert.: Piet Thomas




    Categorie:Work in Progress
    09-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.7. Wie de vele onzinnigheden van zijn leven; 8. Al wie jou zoeken, verzoeken je.

    7.

    Wie de vele onzinnigheden  van zijn leven

    verzoent en dankbaar  vat in een embleem,

    die jaagt

     de klagenden uit het paleis,

    wordt anders feestelijk, en Jij bent de gast

    die hij op zachte avonden ontvangt.

     

    Jij bent de tweede van zijn eenzaamheid,

    Het rustig midden van zijn monologen;

    en elke kring om Jou getrokken,

    verwijdert zijn kompas uit de tijd. 

    (Uit: Das Stunden-Buch )

    © Vert.: Piet Thomas

    8.

    Al wie jou zoeken, verzoeken je.

    En wie je zo vinden, binden je

    aan beeld en gebaar.   

    Ik echter wil je begrijpen

    zoals de aarde begrijpt;

    met mijn rijpen

    rijpt  jouw rijk.


    Ik wil van jou geen ijdelheid

    die jou bewijst.

    Ik weet dat de tijd

    anders heet

    dan jij.


    Bedenk maar geen wonder voor mij

    maar geef jouw wetten de kracht

    die van geslacht tot geslacht

    zichtbaarder wordt.

    © Vert.: Piet Thomas


    Al wie jou zoeken, verzoeken je.

    En wie je zo vinden, binden je

    aan beeld en gebaar.   

    Ik echter wil je begrijpen

    zoals de aarde begrijpt;

    met mijn rijpen

    rijpt  jouw rijk.

     

    Ik wil van jou geen ijdelheid

    die jou bewijst.

    Ik weet dat de tijd

    anders heet

    dan jij.

     

    Bedenk maar geen wonder voor mij

    maar geef jouw wetten de kracht

    die van geslacht tot geslacht

    zichtbaarder wordt.

    (Uit: Das Stunden-Buch )

    © Vert.: Piet Thomas


    Categorie:Work in Progress
    08-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Work in progress. R.M. Rilke. (1)Weet jij nog van die heiligen, o Heer?(2) Doodservaring (3) Het Carrousel

    RAINER MARIA RILKE


    Rainer Maria Rilke

    1.

    Weet jij nog van die heiligen, o Heer?

     R.M.Rilke

    Zij vonden zelfs gesloten kloostercellen

    te dicht nog bij gelach en bij gehuil.

    Diep in de aarde groeven zij zich in.

     

    En elk van hen blies met zijn licht

    het beetje lucht uit in zijn graf,

    vergat zijn leeftijd en zijn aangezicht

    en leefde als een raamloos huis

    en stierf niet meer, als was hij lang al dood.

     

    Zij lazen zelden; alles was verdord,

    als was de vorst in ieder boek gekropen,

    gelijk hun pij los neerhing om hun knoken,

    zo droop de zin ook af van ieder woord.

    Niet langer spraken zij nog met elkaar

    nu zij zich in de zwarte gangen waanden,

    hun lange haren lieten zij maar hangen

    niemand die van zijn buurman wist

    of die niet staande stierf.

                                     In een ronde kamer

    waar zilverlampen zich met olie voedden,

    vergaderden wel eens de kameraden

    voor gouden deuren als voor gouden tuinen

    en staarden ze wantrouwend naar de droom

    en ruisten heel stil met hun lange baarden.

     

    Hun leven was als duizend jaren groot

    nu nacht en dag niet meer gescheiden waren;

    Ze waren door een golf als ‘t ware platgewalst,

    en naar hun moeders schoot terugverwezen.

    Zij zaten kromgebogen net als embryo’s,

    met kleine hoofden en met grote handen,

    en aten niet alsof zij voedsel vonden

    in al die aarde die hen zwart omsloot.

     

    Nu toont men ze aan duizend pelgrims die

    uit  stad of  steppe naar het klooster komen.

    Sinds driemaal honderd jaar liggen ze daar,

    hun lichaam niet meer aan verval ten prooi ..

    Het donker hoopt zich op als roestend licht

    op hun gelegerde en lange lijven

    die onder doeken heimelijk behouden blijven,-

    en van hun handen ’t strak gebonden vouwen

    ligt hun als een bergwand op hun borst.

     

    Jij grote, oude hertog van het hoog verhevene:

    heb je vergeten wie hier ingegraven zijn,

    de dood te zenden die ze gans verteert,

    omdat ze diep in d’ aarde zijn gedoken?

    Zijn wie zich met doden vergelijken,

    het meest gelijk aan de onsterflijkheid?

    Is  dit het grote leven van je lijken

    dat overleven moet de dode tijd?

     

    Zijn zij nog voor je plannen goed?

    Bewaar je onvergankelijke vaten

    die jij, nooit met een maat te meten,

    ooit eens wilt vullen met je eigen bloed?

    ©Vertaling: Piet Thomas.

    2.

    Doodservaring

                           R. M.  Rilke

    Wij weten niet het minst van dit verdwijnen.

    Niets wordt met ons gedeeld. De grond

    voor haat of liefde of voor bewondering

    ontbreekt jegens de dood, wiens beeld

     

    ontsierd wordt door een nare maskermond

    van  tragisch klagen. Nog is de wereld vol

    van rollen die we spelen. Zolang  het ons

    een zorg is of wij nog wel behaagden,

     

    speelt ook de dood, die nooit behaagt.

    Maar toen jij heenging, brak op dit theater

    door ’t kiertje waardoor jij verdween,

    een straaltje echtheid door, een groen

     

    van heel fel groen, echt zon, echt bos.

    Wij spelen voort. Nu en dan dreunen

    wij op met weids gebaar wat stroef en bang

    ons werd geleerd. Maar jouw aanwezigheid

     

    die we zo missen, uit ons stuk leven weggerukt,

    soms overvalt zij ons met gindse, verre echtheid

    en maakt dat wij een oogwenk meegesleept,

    het leven spelen, niet naar bijval hakend.

                                                                       ©Vert.: Piet Thomas

    Zoals de meeste vertalers van poëzie maak ik voor mijn vertaalwerk een keuze uit gedichten die ik om hun schoonheid bewonder. Een enkele keer is de keuze echter bepaald door schuldgevoelens, naar aanleiding van een niet beantwoord verzoek. Dat is gebeurd met Rilkes 'Todes-Erfahrung'.

    Op 3 mei 1996 schreef de beroemde columnist en oud-hoofdredacteur van het NRC Handelsblad J.L. Heldring mij een brief  waarin hij meldde dat hij naar een geschikte vertaling zocht van dit gedicht, dat hij op zijn begrafenis  'in het Nederlands' voorgelezen zou willen hebben. Uit een artikel van Pascal Cornet in de Standaard der letteren van 2 mei over mij en mijn bibliotheek had hij onthouden dat ik 'een vijftal bundels met gedichten van Rilke' gepubliceerd had. En hij was er nieuwsgierig naar of dit gedicht er ook bij was. Hij had wel een vertaling van de hand van Ernst van Altena gevonden, maar vond die zeer onbevredigend, slordig en ontsierd door vertaalfouten. Hij stuurde me ook een fotokopie van de pagina waarop de vertaling van Van Altena was afgedrukt. Met potlood, zo schreef hij, heb ik er enkele aantekeningen bij gemaakt. Op de fotokopie heb ik echter die aantekeningen niet aangetroffen. Zodat ik uiteindelijk niet helemaal kon uitmaken wat zijn ergernis opgewekt had. Als hij mijn vertaling van hetzelfde gedicht zou kunnen lezen zou hem dat genoegen doen. 'Zij is allicht beter dan die van Van Altena.’ Dat klonk als een dubbele mokerslag. Een van mijn idolen werd een kopje kleiner gemaakt en ik zou die verwachting nooit kunnen inlossen. Ik had dit gedicht nog niet vertaald. En ik durfde er niet aan beginnen uit vrees de kritische briefschrijver te ontgoochelen. En toen ik in een zwak ogenblik toch nog een poging deed, vond ik die mislukt. Dus stuurde ik geen antwoord naar de gestrenge en bewonderde J.L. Heldring. Ik heb daar een jarenlang schuldgevoel aan overgehouden.

    Op 8 april bereikte mij een e-mail van Balt Heldring, de zoon van de eminente columnist. Hij meldde daarin dat zijn vader bij het afscheid van zijn moeder, die op 31 januari overleed, het gedicht van Rilke in het Duits had laten voordragen omdat hij nog steeds geen geschikte vertaling gevonden had. Hij deelde ook mee dat zijn vader meende te weten dat ik dit gedicht vertaald had. Wat, na enkele vergeefse pogingen, nog altijd niet gebeurd was. Voor mij was dit het moment waarop mijn schuldgevoelens weer ontwaakten. Maar ik zag meteen ook de kans voor een ‘Wiedergutmachung’. Aangemoedigd door die vernieuwde vraag zette ik me aan het werk. En er ontstond een tekst die wel niet rijmde, maar toch iets voorstelde waarvoor ik mij niet hoefde te schamen, dacht ik. Beducht voor het oordeel van de strenge rechter die zijn vader was, mailde ik die door onder het motto ‘nec spe nec metu’, dat nog steeds op het belfort van mij geboortestad Aalst prijkt. Balt dankte voor de vlugge reactie en  schreef dat zijn vader, lichamelijk nogal verzwakt, maar ‘geestelijk zeer helder, naar een hospice in Voorburg was verhuisd. Hij had de vertaling met ‘grote waardering gelezen’ en zijn kinderen gesuggereerd dat bij zijn afscheid mijn vertaling zou worden voorgedragen.

    Op 26 april kreeg ik van Balt Heldring het bericht doorgestuurd dat zijn vader de ochtend tevoren overleden was. De droefheid die ik bij dit bericht voelde, was zo groot als de bewondering die ik als trouwe lezer van het NRC bij het lezen van de columns van Heldring voelde. Zijn zoon had in de nalatenschap van zijn vader een kanttekening bij ‘Todes-Erfahrung’ gevonden en citeerde die: ’Dit gedicht, dat ik als ongeveer 20-jarige eens vond in een bundel in tante Olga’s boekenkast, geeft weer hoe ik altijd over leven en dood heb gedacht: het leven een (toneelspel), de dood de werkelijkheid.’ Merkwaardig hoe hij zo precies de kern van het gedicht wist te omschrijven. Ik troostte mij enigszins met de gedachte dat mijn vertaling, die bij de uitvaart zou worden voorgelezen, mij van mijn schuldgevoelens bevrijdde. Of hoe een vertaling toch nog een instrument van ‘Wiedergutmachung’ kon worden.         

    ©Piet Thomas

     

    3.

    HET CARROUSEL

    Jardin du Luxembourg 

                            Rainer Maria Rilke

     

    ’t Beweegt met dak en schaduwbeeld. Men laat

    het even rondjes draaien, het bestand

    van al  die bonte paarden uit het land

    dat lang nog draalt aleer het ondergaat.

    Ze lopen hier en daar wel in een span,

    maar zijn, dat zie je, moedig en tevree.
    Een boze, rode leeuw loopt met hen mee

    en af en toe een witte olifant.

     

    En ook een hert is er, net als in ‘t bos,

    alleen liet men het met een zadel los

    waarop een klein, blauw meisje is geplant.

     

    Met in de lus zijn kleine, hete hand

    rijdt op een leeuw een jongen in het wit.

    De leeuw toont driest zijn tong en zijn gebit.

     

    En af en toe een witte olifant.

     

    En op de paarden draven ze voorbij,

    ook meisjes, blonde, deze paardensprong

    al haast ontgroeid, en ergens in hun vaart

    al met hun ogen bij de overzij.

     

    En af en toe een witte olifant.

     

    En dit gaat door en haast zich naar het eind

    en draait en wemelt zonder eigen doel.

    Nu eens wordt rood, dan grijs en groen geseind,

    ternauwernood een aanzet lijkt het wel.

    En soms een glimlach naar ons toe gewend,

    een zalige die schittert en verwent,

    spilziek en ademloos in ’t blinde spel…

                                                                       ©Vertaling: Piet Thomas

     


    Categorie:Work in Progress
    05-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stephan Reimund Senge: Na Kerstmis; Paul Konrad Kurz: De woorden die ik spreek

    Stephan Reimund Senge (1934-  )

     Stephan Reimund Senge  Bron: Wikimedia Commons

         Na Kerstmis

     

         Na kerstmis

         een gedicht over god

         in  de sneeuw krassen

     

        Als  het dooit,

        weet men,

        blijft niets over,

     

        niets tenzij de wens

        later na kerstmis

        om een gedicht over god

        in de sneeuw te

       krassen.

     

        © Vert.: Piet Thomas 

     

     

         

     

       Paul Konrad Kurz (1927-2005)


     

       De woorden die ik spreek

     

        De woorden die ik spreek

        de woorden die ik niet spreek

        de woorden die ik hoor

        de woorden die ik niet hoor

        de woorden die ik voed

        de woorden die ik niet voed

     

       De woorden die mij kauwen

       de woorden die mij bijten

       de woorden die mij met rust laten

       de woorden die me doen nadenken

       de woorden die zich op mij verlaten

       de woorden die ik verliet

     

                 delen mijn huid

                 vechten met mijn tong

                 tellen mijn tijd

      

      © Vert.: Piet Thomas 


    Categorie:Work in Progress
    11-07-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gods barmhartigheid en de naastenliefde

    Gods barmhartigheid en de naastenliefde   

     

    Op 8 december 2015 opende paus Franciscus het heilig jubeljaar van de barmhartigheid. Met het thema barmhartigheid trof hij meteen de kern van het christendom. Over zijn keuze voor dit thema zei de paus: “Het was geen strategie, het kwam vanuit mijn binnenste: de Heilige Geest wil iets. Het is evident dat de wereld van vandaag, barmhartigheid, medelijden nodig heeft, dat wil zeggen ‘mede lijden’. Wij zijn gewend geraakt aan slecht nieuws, wreed nieuws, de ergste wreedheden die Gods naam en leven beledigen. De wereld heeft er behoefte aan te ontdekken dat God Vader is, dat barmhartigheid bestaat, dat wreedheid niet de weg is, dat veroordeling niet de weg is.”

    In deze kleine bijdrage ben ik eerst op zoek gegaan naar enkele teksten die de barmhartigheid van God belichten. Vervolgens zocht ik teksten waarin de barmhartigheid als het hart van de menselijke naastenliefde gezien wordt.

    De barmhartigheid van God

    Het gaat dus op de eerste plaats om de barmhartigheid van God. Om zijn liefde voor de mensen en voor de wereld zoals die voelbaar wordt in zijn openbarend, bevrijdend en verzoenend handelen.

    Ik ga dan, voor wat de geschriften van het Oude Testament betreft, voorbij aan de al of niet profetische teksten waarin God voorgesteld wordt als een heerser die toornig en gekwetst reageert op onwil en opstandigheid van individuen en volkeren. Mijn aandacht gaat vooral naar die teksten waarin beschreven wordt hoe God, het volk dat Hem vaak ontrouw is en mort, grootmoedig bevrijdt en naar het beloofde land leidt. Naar teksten zoals: ‘ De Heer! De Heer! Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig…’(Ex. 34.6) En naar psalm 36, waar staat: ‘Tot in de hemel reikt, Heer, uw genade. Hoog in de wolken rijst uw goede trouw. Uw rechtsgevoel is als een grote berg, uw heilsdroom breder dan de oceaan. Hoe kostbaar is de grote liefde, Heer, waarmee Gij mens en dier genadig bent. Die in de schaduw van uw vleugels schuilen, ze voelen zich als gasten bij U thuis.’ Wat een ontroerende omschrijving van Gods grote barmhartigheid, waarover in psalm 136 telkens weer herhaald wordt dat ze ‘eeuwig blijft duren’.

    In het Nieuwe Testament is er vooral het spreken en handelen van Jezus Christus, het mens geworden, levend Woord van de barmhartigheid van de Vader. In alles wat Hij zei en deed werd het goddelijke medelijden tastbaar. Er is geen lichamelijk of geestelijk werk van barmhartigheid te noemen waar Hij zich niet voor inzette. En vergeten wij vooral niet die schitterende parabel van de verloren zoon. Een literaire parel van een verhaal. De manier waarop de verloren zoon door de vader verwacht, verwelkomd en feestelijk onthaald wordt, onthult de onvoorwaardelijke liefde en de vergevensgezindheid van de hemelse Vader.

     

    Barmhartigheid als opdracht voor mensen

     

    Uit Gods barmhartigheid vloeit de barmhartigheid, de naastenliefde van mensen onderling voort. Die mag niet tot zachte gevoelens beperkt blijven, maar moet zich ook in daden uiten.

    In het Oude Testament gold al als regel: ’Doe een ander niets aan dat je zelf verafschuwt.’(Tob.4,15) Wat dan in de Bergrede van het Nieuwe Testament een positievere formulering kreeg: ‘Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen.’ (Mt. 7-12) In het Nieuwe Testament vindt men bovendien een schitterend verhaal: de parabel van de barmhartige Samaritaan. De context waarin het verhaal verteld wordt, is een dialoog met een wetgeleerde die Jezus wil testen. De wetgeleerde vraagt aan Jezus: ‘Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’ (Lc. 10,25) Jezus antwoordt vooreerst met een nieuwe vraag: ‘Wat staat er in de wet?’ Pas nadat de wetgeleerde de kern van de Thora samengevat heeft in het dubbelgebod: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf’(Lc.10,27), en Jezus zijn waardering voor dit antwoord heeft uitgesproken en vervolgens zegt “doe dat en u zult leven”, komt er een nieuwe vraag van de wetgeleerde: “Wie is mijn naaste?” Pas dan vertelt Jezus zijn parabel.

     

    Ik ga die parabel hier niet helemaal navertellen. Ik beperk me tot het citeren van twee halve strofen van een poëtische bewerking uit het gedicht De barmhartige Samaritaan van Muus Jacobse:

    Een man ging van Jeruzalem

    De weg naar Jericho, toen hem

    De rovers grepen en zijn lichaam

    Halfdood geslagen lieten liggen.

    Een priester kwam die plaats voorbij,

    Keek toe, maar koos de overzij.

    En een leviet die langs de weg kwam,

    Keek ook, maar zorgde dat hij wegkwam…

     

    Er kwam een vreemdeling voorbij.

    Die kreeg, hem ziende, medelij,

    Goot wijn en olie in zijn wonden,

    Liet hem, gereinigd en verbonden,

    Meerijden op zijn eigen dier,

    Betaalde aan een herbergier

    Goed geld en zei:‘ ‘k Zal meer betalen,

    Zorg goed voor hem, ik kom hem halen.’…

     

    Zoals uit de citaten blijkt is de parabel een reisverhaal. Het gaat om een reis die als metafoor voor de levensweg kan geïnterpreteerd worden. Er ligt een gekwetste man langs de weg. Een priester en een leviet (iemand die helpt bij de tempeldienst) zien de gekwetste en lopen voorbij zonder te helpen. Ook een Samaritaan komt voorbij. Deze voelt zich wel door de nood van de gekwetste aangesproken. Door medelijden bewogen dient hij het slachtoffer de eerste zorgen toe, hijst hem op zijn rijdier, betaalt de herbergier voor de verdere zorgen die de gekwetste man nodig heeft, en belooft de meerkosten bij zijn terugkomst te vergoeden. Hij zorgt meteen ook voor een structureel vervolg van zijn tussenkomst.

    Belangrijk voor de interpretatie van het verhaal is het feit dat Jezus de vraag: wie de naaste is, herhaalt. Maar Hij verandert de vraag enigszins. Hij zegt letterlijk: “Wie van deze drie lijkt u de naaste te zijn van de man die in de handen van de rovers gevallen is?” Daardoor valt het slachtoffer als mogelijke keuze weg. De verraste wetgeleerde voelt zich verplicht te antwoorden: “Die hem barmhartigheid betoond heeft.” Waarop Jezus dan besluit en zegt: “Doet u dan voortaan net zo.”

    Deze laatste aanbeveling geldt ook voor ons. In een tijd waarin religie al te zeer met geweld, macht van mensen over mensen en terrorisme geassocieerd wordt, moeten wij ervoor zorgen dat Gods menslievendheid zichtbaar wordt in ons doen en laten. En zoals de goede Samaritaan moeten wij, naast onze persoonlijke inspanningen, ook helpen om de structuren gestalte te geven waarin de werken van barmhartigheid, zowel de lichamelijke als de geestelijke, de weg effenen die uit de woestijn van oorlog en andere vormen van agressie leidt.

    Daar waar een hart is voor tederheid en erbarmen en waar naastenliefde daadwerkelijk beoefend wordt en zich ook tot de vijanden uitstrekt, kunnen de vrede en het geluk ontstaan waar zoveel landgenoten en vluchtelingen vandaag naar op zoek zijn. Waar Gods liefde zichtbaar gemaakt wordt, ontstaat een thuis voor alle mensen. Maar laten we nooit vergeten dat wij als helpers bij het verspreiden van Gods tederheid, Gods steun en vergiffenis nodig hebben. En zo zijn we weer bij de parabel van de verloren zoon. Bij een Vader die ons vergevensgezind opwacht en ondanks onze gebreken en fouten feestelijk opneemt in de overvloed van zijn liefde.

    Piet Thomas

     

     


    Categorie:Work in Progress


    Archief per week
  • 20/07-26/07 2020
  • 13/07-19/07 2020
  • 05/02-11/02 2018
  • 29/01-04/02 2018
  • 25/12-31/12 2017
  • 18/12-24/12 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 31/07-06/08 2017
  • 15/05-21/05 2017
  • 19/12-25/12 2016
  • 05/12-11/12 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 04/07-10/07 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 25/04-01/05 2016
  • 04/04-10/04 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 08/02-14/02 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 02/11-08/11 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 21/09-27/09 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 30/03-05/04 2015
  • 23/03-29/03 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Website
  • Piet Thomas


  • Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs