Op basis van een RIZIV-auditrapport, meent de Heer Ide (N-VA) weer een
argument bij te hebben gevonden voor de splitsing van de gezondheidszorgen. Ide
poogt met cijfermateriaal aan te tonen dat bijvoorbeeld tandheelkundige
consulten populairder zijn in Vlaanderen dan in Wallonië. De kaart waarop hij zich
baseert (zie bijlage) laat nochtans een veel genuanceerder beeld zien.
Zo zijn de consulten vooral zeer populair op het grondgebied van de oude provincie
Brabant en Antwerpen alsook in Luik en in Limburg.
Hoe ongenuanceerd het beeld van Ide is, blijkt wanneer men de gegevens op arrondissementeel
niveau bekijkt.Zo is de vraag naar
verstrekking in het West-Vlaamse Diksmuide en Tielt even hoog als die in het
Luxemburgse Bastenaken en Aarlen. De cijfers voor Kortrijk zijn dan weer veel
meer vergelijkbaar met die van Verviers dan met die van het aanpalende Ieper.
Als Ide consequent was, zou hij dus moeten pleiten voor een splitsing op
provinciaal, arrondissementeel of zelfs op stedelijk niveau. De terugkeer naar
de middeleeuwen zou zowaar compleet zijn...
Wat echter nog meer zorgen baart is het taalgebruik waarvan de arts en Senator
zich bedient. "Een Vlaams gebit is geen Franstalig" zegt hij onomwonden. Stel je
voor dat hij zou beweren dat een Vlaams gebit geen Arabisch gebit is.
Zou men hier dan niet - terecht - aanstoot aan nemen? Hoe komt het toch dat
impliciet racisme tussen taalgroepen in België minstens getolereerd, zoniet
aanvaard en zelfs tot op zekere hoogte geprezen wordt? Studies die te pas en te
onpas aangehaald worden om echte of vermeende verschillen tussen Vlamingen en
Walen "wetenschappelijk" te bewijzen zouden niet door de beugel
kunnen wanneer ze zouden handelen over die tussen autochtone en allochtone etnische groepen, vooral dan over hen
die in het verleden grote onrechten aangedaan zijn. Maar ja, in België is
taalapartheid nu eenmaal een grondwettelijk gebetonneerd recht. De dure,
inefficiënte, surrealistische, ondemocratische, staatsbedreigende, archaïsche
en moreel verwerpelijke etnische structuren waarop ons "federalisme" gebaseerd
zijn, vormen daar het beste bewijs van.
CONFEDERALISME: Wanneer gaan ze het snàppen!? Volgens Bert De Brabandere, jongerenvoorzitter van
CD&V streeft zijn partij naar confederalisme en wil kartelpartner N-VA nog
een stap verder gaan (De Morgen
11.02.07, p. 12). Hij vergist zich. Het is immers CD&V die nog verder wil
gaan dan de N-VA en niet omgekeerd. Het zogenaamdeconfederalisme is immers een post-separatistisch project. Een
confederatie is een losse bond van soevereine staten die zelf beslissen wat ze
nog samen doen.
Het is geen
staat, zelfs geen bondsstaat, maar een statenbond en moet dus per definitie - in
Belgische context
althans - voorafgegaan worden door de oprichting van twee of meer kleine
staatjes.
Dit gezegd zijnde zou het goed zijn om na te gaan waar men in de
christen-democratische
ideologie, die zich per definitie richt tot de hele mensheid, inspiratie vindt
om grenzen tussen mensen bij te trekken.
WAAROM BELGIÃ EN TAALFEDERALISME ONVERZOENBAAR ZIJN
BELGIË EN TAALFEDERALISME: ONVERZOENBAAR
Sommigen vinden het België met gemeenschappen en gewesten een werkbaar model. In hun naïviteit denken ze dat België een goede "federatie" kan zijn. Daar valt toch het één en ander op te zeggen.
Allereerst herinneren we aan dat België geen federale staat is (geen federale staatsdragende partijen, geen normenhiërarchie, te weinig deelstaten, etnisch-gebonden deelstaten op Brussel na, geen federalistisch parlementair systeem zoals in Duitsland of de VSA, bevoegdheden zoals ontwikkelingssamenwerking die gesplitst zijn en die in elke staat federaal zijn, deelstaten met internationaal verdragsrecht). Bovendien is ons systeem duur, inefficiënt, ondemocratisch (niet-sanctioneerbare overlegcomités, grendelgrondwet, geen nationale kieskring), staatsbedreigend (door extreme polarisatie), taalracistisch, discriminerend en overigens tegengesteld aan onze nationale tradities. Men kan zich trouwens afvragen of er in het kleine België (helft aantal inwoners van Mexico-stad) wel 6 à 700 capabele politici zijn (nodig om alle federale raden en regeringen in te vullen)...
Dit gezegd zijnde is de premisse van het Belgische staatsbestel dat indien er verschillen zijn tussen de drie gewesten (gemeenschappen) bevoegdheden op taalgebonden basis kunnen en zelfs moeten geregionaliseerd (of gecommunautariseerd) worden. Op die manier werden in het verleden milieu, onderwijs, sport, buitenlandse handel, landbouw, openbare werken, huisvesting, preventieve gezondheidszorg, toerisme en buitenlandse handel gesplitst.
Eens één bevoegdheid gedefederaliseerd is, dienen volgens de theorie van de homogene bevoegdheidspaketten alle andere bevoegdheden die hiermee te maken hebben, gesplitst worden. Milieu heeft te maken met economie, dat te maken heeft met onderwijs, dat te maken heeft met tewerkstelling etc. Op die manier kan en moet "logischerwijs" (sic) de Belgische staat gesplitst worden.
Een taalfederalist kan niet verdedigen waarom - we geven één voorbeeld - openbare werken wél gesplitst moeten worden, maar mobiliteit niet. Sommigen zeggen dat we alles maar moeten aanvaarden, omdat we nu eenmaal de klok niet kunnen terugdraaien. Toch pleiten ze tegelijkertijd voor een herfederalisering van (bijv.) buitenlandse handel (van 1830 tot 1993/2001 exclusief nationaal/federaal). Strikt genomen is dat ook de klok terugdraaien!
Het Belgische taalfederalisme kan derhalve gezien worden als een autodestructief discursief dat logischerwijs onverdedigbaar is.
KRITISCHE BEDENKINGEN BIJ DE NOTA VAN EERSTE MINISTER VERHOFSTADT N.A.V. DE
STAATSHERVORMING
De nota van Eerste Minister Verhofstadt omtrent de staatshervorming is een lijvig
werkstuk geworden dat een objectieve analyse verdient[1]. In zijn bijdrage
geeft de Premier zelf aan niet de pretentie te hebben de waarheid in pacht te
hebben. Vandaar ook dat een open en constructief debat over de
staatshervorming de beste weg is om tot een resultaatgerichte oplossing te
komen.
1) HOMOGENE BEVOEGDHEDEN
Versnippering over verscheidene
beleidsniveaus, zo stelt de Premier terecht, leidt tot een inefficiënt bestuur.
In dat kader stelt hij vast dat de volgende principes een goed uitgangspunt
vormen: subsidiariteit en homogene bevoegdheidspaketten. Voorts is het zonder
meer een correct inzicht dat in een (federale) staat de solidariteit tussen
mensen en niet tussen regios moet verlopen. Impliciet is dit een afwijzing van
het confederalisme, een systeem waarbij de de solidariteit onderhandeld
wordt, opzegbaar is en gekoppeld wordt aan een resultaatverbintenis[2].
Vraag is echter of (de
uitwerking van) al deze principes wenselijk én verzoenbaar zijn. Zo valt
allereerst op dat er een bijzonder eenzijdige benadering is van het begrip
subsidiariteit. In de praktijk komt het erop neer dat de federale Staat
verder uitgehold wordt ten voordele van de deelstaten, die verantwoordelijk
zouden worden voor (grote) delen van het tewerkstellingsbeleid, van de sociale
economie, het gezinsbeleid, van de vestigings- en huurwetgeving alsook
mobiliteit, telecommunicatie en justitie. Anderzijds wordt er slechts in drie
domeinen ontwikkelingssamenwerking, de geluidsnormen en delen van de
gezondheidszorg gesproken over herfederaliseringen. Wie het document nader
onder de loep neemt, merkt dat het aantal voor te stellen splitsingen méér
dan tien keer hoger ligt dan het aantal herfederaliseringen. Dit
fundamentele onevenwicht ondergraaft
de geloofwaardigheid van het document.
Terecht kan men zich trouwens
eveneens afvragen waarom een regionaal tewerkstellingsbeleid, of een gecommunautariseerde
justitie zou leiden tot een beter beheer van deze departementen. Het is in
feite paradoxaal om bevoegdheden die niets met taal te maken hebben te splitsen
op taalbasis. Nochtans overstijgen de grote problemen van onze tijd de
vervuiling, de opwarming van de aarde, de verwoestijning, het gebrek aan
schaarse goederen, het internationale terrorisme, de dreiging van nucleaire
proliferatie enz. zich op Europese zo niet op globale schaal. Multinationals
fusioneren over lands- en a fortiori over
taalgrenzen heen. De democratie dient zich dus aan te passen aan die nieuwe,
meertalige dimensies. In dat opzicht getuigt het hele Belgische communautaire
gekrakeel van een voorbijgestreefde wereldvisie. Hoe kunnen we ooit de globale
problemen aanpakken, wanneer we op een zeer kleine ruimte, in een land met
minder dan de helft van het aantal inwoners van Mexico-stad niet eens in staat
zijn een coherente, solidaire en moderne staatsvisie te ontwikkelen waarbij
eenheid primeert, zonder evenwel afbreuk te doen aan diversiteit?
Ten tweede schort er iets aan
de uitwerking van de theorie van dehomogene bevoegdheden. Wie, zoals de
Premier, dat doet pleit om aspecten van een beleid of aangelegenheden in een
domein over te hevelen naar de deelstaten, gaat namelijk linea recta in tegen het principe van homogene bevoegdheden zelf.
Omgekeerd geldt trouwens ook dat wanneer één bevoegdheid geherfederaliseerd
wordt, alle verwante materies opnieuw op het federale niveau moeten gebracht
worden. Zo is het onlogisch om te pleiten voor een herfederalisering van
ontwikkelingssamenwerking, zonder actief te ijveren voor een herfederalisering
van buitenlandse handel en van het verdragsrecht.
Een nog fundamenteler bedenking
betreft de motivatie voor het splitsen
van zaken op taalgebonden basis. Waarom is dit nodig? De Premier kan
hiervoor moeilijk inspiratie in zijn liberale ideologie. Enkel door de doctrine
van extreme taalnationalisten (Vlaams Belang en N-VA) worden zulke splitsingen gelegitimeerd.
Jammer genoeg nemen de democratische maar taalgesplitste partijen deze
nationalistische redeneringen over met alle gevolgen vandien.
Tenslotte wordt het gehuldigde principe van de interpersoonlijke
solidariteitaangetast door de
inspraak van de deelstaten in het gezinsbeleid en door de splitsing van het
tewerkstellingsbeleid en aanverwante domeinen. Hierdoor wordt minstens een
derde van de financiering van de huidige sociale zekerheid gesplitst. De
overige 66% situeren zich voornamelijk in het domein van de pensioenen die
bijna geen enkele Vlaamse partij wil splitsen omdat de vergrijzing in het
Noorden sneller gaat en in de gezondheidszorgen[3].
Opmerkenswaardig is tenslotte
dat deze voorstellen deels lijnrecht
ingaan tegenover wat de Premier zelf in het verkiezingsprogramma van zijn
partij liet inschrijven, te weten:
Logischerwijze wordt de tweede regel dan dat de zogenaamde
gezagsdepartementen federaal bestuurd worden. Op het vlak van defensie, politie, justitie of buitenlandse
zaken is het duidelijk dat de noden van de burgers over het hele land
dezelfde zijn. Het moet dus ook mogelijk zijn dat bevoegdheden die vandaag
regionaal zijn terug naar het federale niveau gaan. (...) Het zou hier moeten
gaan om bevoegdheden die duidelijk gewestoverschrijdend of van strategisch
belang voor gans het land zijn. In aanmerking komt bijvoorbeeld het strategische
energiebeleid waarvan het belang steeds meer groeit en wat ook meer en meer op
Europees niveau behandeld wordt. Een
verdeelde strategie omtrent energie is geen goede zaak omdat het de positie van
ons land ernstig verzwakt.[4]
2) DE AANPASSING VAN DE FINANCIERING
Het luik aangaande de aanpassing
van de financiering komt niet aan de heersende noden tegemoet. Zoals bekend
kampt de federale Staat met een nijpend geldtekort, daar er bij de voorbije
staatshervormingen een pak geld is overgedragen naar de deelstaten, via de
financieringswet of onrechtstreeks via fiscale autonomie voor deelgebieden. Zowel
de Kabinetschef van de Eerste Minister als gewezen Kamervoorzitter Herman
DECROO hebben hier reeds kritische kanttekeningen bij geplaatst[5].
Toch wordt die financieringwet
niet herzien. Volgens de Premier is het beter dan aan de financieringwet te
sleutelen, te opteren voor een grotere fiscale autonomie voor de gewesten en de
gemeenschappen. De federale Staat moet het dus eenvoudigweg stellen met minder
middelen en bevoegdheden. Het feit dat de federale financiering in bepaalde
deelstaatsdomeinen wordt afgebouwd en dat de overdracht van de bijkomende
middelen naar deelstaten wordt beperkt (waardoor dus louter de bevoegheden
overgeheveld worden) is, welbeschouwd, slechts een doekje voor het bloeden. Het
enige positieve aan dit deel is dat de regios eindelijk mee de staatsschuld
zouden moeten afbetalen...
Alleszins dringen zich volgende
bedenkingen op:
1. Hoe zullen de armere gewesten hun nieuwe en bestaande
bevoegheden zonder afdoende middelen uit de fiscale kas beheren?
2. Hoe kan de federale Staat efficiënt functioneren
indien zij met het huidige geldtekort blijft zitten, tenzij door grote
bevoegdheidsoverdrachten naar de deelstaten (hetgeen wellicht de bedoeling is)?
3. Het overhevelen van grote
delen van de personenbelasting, alsook van de vennootschapsbelasting, zorgt
ervoor dat de Belgische regios
vooral door de splitsing van de vennootschapsbelasting tegen elkaar uitgespeeld worden. Samen met de splitsing van de
arbeidsmarkt zal dit zonder twijfel de concurrentiepositie
van de Staat t.o.v. het buitenland verzwakken.
Eerder reeds merkte Minister
van Staat Mark EYSKENS zeer terecht op:
Vaak wordt
gesteld dat aan gewesten en gemeenschappen een
veel grotere fiscale bevoegdheid moet worden toegekend, zodat ze ook
verantwoordelijk worden voor de financiering van de uitgaven die zij doen. In
dit verband is het erg nuttig na te trekken wat de draagwijdte is van de
fiscale autonomie van de deelgebieden in andere federale landen zoals
Zwitserland, Duitsland, Canada en de Verenigde Staten. Die federale landen
bewijzen door het toekennen van aanzienlijke bevoegdheden op fiscaal gebied en
ook op het gebied van de sociale zekerheid dat hun staatkundige eenheid en
coherentie niet in het gedrang worden gebracht.
Toch moet België op dit vlak grote
voorzichtigheid aan de dag leggen. Het is contraproductief in een land dat een
zakdoek groot is en
waarin de belangrijkste bedrijven multinationals en interregionaal zijn, uiteenlopende en concurrerende
belastingstelsels (niet alleen op het vlak van de vennootschapsbelasting
maar ook inzake sociale zekerheidsbijdragen) in te voeren en dat op een ogenblik waarop binnen de Europese Unie
juist geijverd wordt voor meer fiscale harmonisatie.[6]
Overigens zou zelfs de rijkste regio het Vlaams
Gewest beslist niet welvarender worden van een splitsing van (bijvoorbeeld)
de vennootschapsbelasting. Als immers bedrijven uit het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest delocaliseren naar het Vlaams Gewest, wordt de concurrentiepositie van
Brussel ernstig verzwakt. Nochtans genereert het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
vandaag rijkdom voor het hele land.
3) DE VERSTERKING VAN DE FEDERALE STAAT
Op het eerste zicht gaat het
meest rationele en verdienstelijke deel van de Premier naar zijn lovenswaardig
initiatief om de federale Staat te versterken. Dit is een belangrijke
trendbreuk met het eenzijdig splitsingsdiscours van de afgelopen decennia.
Helaas zijn de resultaten op papier minder goed dan de nobele intenties.
De congruentiecriteria zouden een bepaalde ruimte moeten bieden
waarbinnen de federale Staat bepaalt tot waar de bevoegdheden van de deelstaten
mogen gaan. Op het eerste gezicht lijkt het hier te gaan om een soort
decentralisatie, waarbij de federatie een zekere voogdij behoudt op
deelstaatsbevoegdheden. Maar in de
praktijk gaat het om minimale maatstaven die interregionale divergenties
moeten vermijden, zoals dat op Europees vlak gebeurt ten aanzien van de
lidstaten[7]. Als dat het
uitgangspunt is kunnen separatisten terecht de vraag stellen waarom onze
Premier België nog wil behouden, daar de door hem voorgestelde instrumenten
vandaag al op Europees niveau bestaan.
De verwijzing naar
Europa is overigens bedrieglijk. In Europa komen we van een situatie waarin de
landen van de Eurozone andere munten, andere begrotingen, een andere
overheidsschuld en (sterk) uiteenlopende uitgaven hadden. Men heeft toen normen
opgelegd die alle landen moesten respecteren. Van een situatie van
versnippering ging men daar naar meer eenheid. De Nota van Verhofstadt
behandelt daarentegen net het omgekeerde pad.
Een aantal goede maatregelen zoals
het invoeren van een uniforme toepassing van fiscaliteit en sociale wetgeving
over het hele grondgebied of de vertegenwoordiging van de federale staat in
sommige gewestelijke maatschappijen wordt meteen weer ongedaan gemaakt door de deelstaten in zowat elke federale
instelling medezeggenschap te geven en door het opdrijven van het aantal
samenwerkingsakkoorden en de instelling alsook versterking van
extraparlementaire overlegcomités[8].
Deze samenwerkingsakkoorden
worden gesloten in overlegcomités
die niet electoraal sanctioneerbaar zijn. Ze zijn vanuit democratisch oogpunt
een bevestiging van de dictatuur van de uitvoerende macht en de kortwieking van
de parlementaire controle. Omdat ze niet eens door een deelstatelijk parlement
hoeven geratificeerd te worden, hebben ze zelfs minder democratische
legitimering dan een akkoord tussen twee onafhankelijke staten. Aangezien
zoveel materies gesplitst moeten worden, zal dit aantal akkoorden onderhevig zijn aan een ware inflatie. Het
democratisch deficit zal exponentieel toenemen, de sterkte van de centrale
staat in dezelfde mate afnemen. Dat een normenhiërarchie afwezig is, draagt
hier natuurlijk in belangrijke mate toe bij.
In de inflatie aan
overlegcomités en samenwerkingsakkoorden schuilt overigens een niet
onbelangrijke paradox. Het feit dat de Premier in zoveel domeinen (mobiliteit,
milieu etc.) vlakken beide nodig acht, bewijst net dat deze materies best op
nationaal niveau behandeld worden. Nu krijgen we een exponentieel stijgend
aantal overlegcomités en samenwerkingsakkoorden, wat niet alleen tijdrovend is,
maar ook het democratisch deficit en het budgettair plaatje de hoogte injaagt.
Tenslotte is het meest
verdienstelijke voorstel in dit hoofdstuk de invoering van een federale kieskring, zonder vooraf het
aantal parlementairen op taalbasis vast te leggen. Het aantal ligt weliswaar te
laag (ca. 30), maar het gaat de goede richting uit. Maar zelfs hier is, helaas,
een communautaire compensatie die ligt in de zeer nefaste en zelfs staatsbedreigende hervorming van ons
bicameralisme.
Overigens kan men zich afvragen
wat die nationaal verkozen Kamerleden nog gaan doen, gezien quasi alle
bevoegdheden deelstatelijk zullen zijn...
4) DE HERVORMING VAN HET BICAMERALISME
Eén van de allerzwakste delen
van het betoog van de Premier situeert zich inderdaad in de voorgestelde
hervorming van het bicameralisme. Verkeerdelijk werd die in sommige media
afgeschilderd als een versterking van de federale Staat.
Concreet komt het erop neer dat
de huidige Senaat vervangen wordt door een onrechtstreeks verkozen paritaire
Kamer van Deelstaten, die o.a. bevoegdheid heeft in grondwetsherzieningen en in
bijzondere wetten. Deze maatregel moet om verscheidene redenen worden
afgewezen:
1) Het feit dat de Senaat niet
meer rechtstreeks verkiesbaar is de Senatoren worden aangeduid door de
deelstaatsparlementen , is een aanfluiting
van de democratie en brengt ons terug naar een getrapt kiessysteem dat
dateert uit het tijdperk van voor de Franse Revolutie.
2) De deelstaten worden niet eens gelijk vertegenwoordigd. De
Franstalige Senatoren worden oververtegenwoordigd, de Duitstaligen moeten het
stellen met één enkele Senator. Kortom, de samenstelling zelf van deze
Assemblée vloekt met zijn eigen logica.
3) Een paritaire Senaat zal uiterst
polariserend werken, daar de
Senatoren de facto enkel Vlaanderen
en Wallonië (met een vleugje Brussel en snufje Duitstalig België) zullen
vertegenwoordigen. Nieuwe communautaire conflicten staan dus in de sterren
geschreven...
4) De deelstaten worden rechtstreeks betrokken bij het grondwetgevend werk.
Dit is uiterst cruciaal, omdat het op die manier onwaarschijnlijk lijkt dat in
de toekomst nog maar één materie opnieuw geherfederaliseerd wordt. Elke
gemeenschap beschikt in een bipolaire Senaat over een feitelijk vetorecht om
een mogelijke afkalving van zijn macht tegen te gaan.
5) Het goedwerkende systeem van dubbele deliberatie, dat ons land
sedert 1831 kent, en zorgt voor een grondiger reflectie over de wetten en de
werking van onze instellingen wordt vervangen door een verkapt monocameralisme.
Een mogelijkheid om de federale
Staat te versterken wordt hier overigens gemist door een géén federale kieskring in te voeren in de
Senaat. Dat zou het autonomisme tenminste getemperd hebben.
5) DE FUNCTIE VAN BRUSSEL, DE PROBLEMEN IN DE RAND EN ART. 195
Terecht wijst de Premier op de
enorme troeven van onze hoofdstad in Europese en zelfs globale context. Helaas
zijn de conclusies die hij hieruit trekt uiterst wollig en kunnen ze perfect
binnen het huidige institutionele kader plaatsvinden. Om een nieuwe
samenwerking tussen de drie Gewesten op te zetten, teneinde Brussel
internationaal te promoten dient men de BWHI niet te wijzigen.
Het volstaat, om zoals de
Premier zelf aangeeft, een (vrijblijvend) samenwerkingsakkoord te sluiten. Het stadsgewest Brussel, volgens
Verhofstadt een vernieuwend idee bestaat voorts al sedert 1980...
Ondertussen wordt door de
beoogde splitsing van het kies- en
gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde het Brussels Gewest
losgemaakt uit Vlaanderen en niemand binnen de Vlaamse Beweging schijnt
daarom te malen, integendeel. Ironisch genoeg gaan er door deze Vlaamsgezinde
maatregel ook àlle zetels voor Brusselse Vlamingen verloren[9].
De Franse Gemeenschap mag dan
wel gemeenschapsgebonden activiteiten organiseren in de zes randgemeenten, maar
enkel door een samenwerkingsakkoord met de Vlaamse Gemeenschap. Wat hier
vernieuwend aan is, is een waar mysterie. Wel is het zo dat een deel van de
splitsing gecompenseerd wordt door het instellen van een federale kieskring.
Het grootste bezwaar tegen een
splitsing van dit meertalig arrondissement is echter het feit dat dit in wezen
een zeer nationalistische staatsvisie
verraadt, waarbij deelgebieden
moeten congrueren met taalgebieden. Anderzijds wordt alweer verzuimd om de
federale overheid een actieve politiek van individuele meertaligheid te laten
voeren in het onderwijs.
Waarom wordt er niet één provincie Brabant heropgericht (met
behoud van de taalgrens)? Dat zou in één klap het non-probleem B-H-V oplossen
én bovendien de schadelijke Belgische bipolariteit echt doorbroken. Bovendien
wordt met deze elegante oplossing Brussel niet eens uitgebreid, waardoor de
vrees voor de Brusselse olievlek voorgoed van de baan is. Overigens was
niemand minder dan de opvolger van Verhofstadt in de Senaat, de Heer Roland
Duchâtelet dit idee genegen.
De Ratificatie van het Minderhedenverdrag biedt enorme
mogelijkheden. Zo zou men ondermeer twee- of meertalige media kunnen oprichten
naar het voorbeeld van Euronews en Arte. Eveneens zouden tweetalige scholen
kunnen worden gesticht. Maar de Premier wil het Minderhedenverdrag louter
ratificeren om enkel de Duitstaligen woonachtig in de Duitstalige Gemeenschap en de gemeenten uit het Malmedyse als
nationale minderheid te definiëren. Het akkoord hiervoor moeten bovendien
surrealistisch genoeg niet door de federale Staat worden afgesloten, maar door
de twee grote gemeenschappen die volledig geen zeggingschap hebben voor wat
de Duitstalige Gemeenschap betreft. In deze details verraadt zich de
fundamenteel dualistische visie op
België van het document.
Tenslotte is één van de meest
hallucinante en over het hoofd geziene passages de ter herziening
verklaring van art. 195 van de Grondwet.
Vandaag is voorzien dat een grondwetsherziening slechts mogelijk is nadat de
federale wetgevende macht een lijst van grondwetsartikelen heeft aangeduid die
voor herziening in aanmerking komen. Zodoende beslist de kiezer uiteindelijk
over de wenselijkheid van deze herziening. Zelfs dat is natuurlijk verre van
voldoende, maar gezien het ontbreken van bindende referenda over de toekomst
van de Staat toch het minimum minorum.
In dat verband merkt de Premier echter op:
Ook kan er niet om de vaststelling heen dat de verplichte raadpleging
van het kiezerskorps tot een fictie is verworden, omdat de bij de herziening te
volgen richting, voor zover die er al zou zijn, zelden de reële inzet van de
verkiezingen is. Nochtans is de staatshervorming méér dan een halfjaar de
inzet van de formatie en de taak van de interrimregering alsook van de
definitieve regering. Het getuigt toch van een elementair respect voor het
kiezerscorps om hiermee rekening te houden. Of is de Grondwet dan toch een vodje papier dat louter afhangt van
de dagelijks wisselende politieke grillen van zij die geacht worden ons te
vertegenwoordigen?
BESLUIT
Het België zoals de Premier
voor ogen heeft, zal allerminst een
versterkte federatie zijn. De vele bevoegdheidsverschuivingen naar de
deelstaten doen het zwaartepunt van de beslissingen overduidelijk naar daar
verschuiven. De federale Staat blijft eigenlijk exclusief bevoegd voor
defensie, justitie, politie en politie en de munt. Van die bevoegdheden zijn de
eerste en de laatste al (in grote mate) Europees. Ook enkele restbevoegdheden
zouden nog federaal blijven, in afwachting van de uitvoering van art. 35 van de
GW (waarnaar de Eerste Minister verwijst).
De convergentiecriteria maken het overigens mogelijk om nog méér
bevoegdheden te splitsen onder het voorwendsel dat er een federale
harmonisering is, quod non (of
althans bijzonder ontoereikend). Het resultaat van de willekeurige
splitsingen zal trouwens zijn dat er nog méér voedingsbodem wordt gegeven aan
nieuwe defederaliseringen, onder het mom van homogene bevoegdheidspaketten. Ook
het feit dat de federale Staat nauwelijks nog geld overhoudt zal een belangrijk
motief zijn om verdere splitsingen te verantwoorden...
Zodoende wordt het sociaal-economisch weefsel ontrafeld waardoor de
bestaande verschillen tussen de gewesten nog méér vergroot worden,
i.p.v. dat er een werkelijke eenmaking en een eenduidig alsook coherent beleid
plaatsvindt, wat toch de wens is van de Eerste Minister. Overigens is
sociaal-economische harmonisering één van de basisdoelstellingen van de EU
(art. 2 Verdrag van Rome), waardoor het volledig absurd wordt om binnen een
lidstaat nog meer bevoegdheden op te splitsen. In Europees kader is de
Belgische stem nu al vaak de optelsom van de regios. Komen die niet tot een
akkoord, dan moet België zich onthouden. Dit gegeven zal natuurlijk aanzienlijk
toenemen indien nog meer bevoegdheden overgeheveld worden.
Overigens bestaan er in Europa honderden constitutionele
regios. Het valt nog te bezien of de Europese besluitvorming vereenvoudigd
zal worden als die naar Belgisch voorbeeld allemaal semi-onafhankelijk laat
staan volledig onafhankelijk worden.
Onder meer door het splitsen
van delen van bevoegdheden, zoals in het tewerkstellingsbeleid, onder het mom
van subsidiariteit zal deze definitieve staatshervorming ongetwijfeld
nieuwe revendicaties opwekken, waardoor deels gesplitste bevoegdheden in de
toekomst nog verder uitgehold worden. We merken hierbij even op dat het
tewerkstellingsbeleid in Duitsland volledig federaal is, ofschoon de
verschillen tussen de oud-BRD en de ex-DDR minstens even groot, zoniet groter
zijn dan die tussen de Belgische gewesten.
De hervorming van het
bicameralisme systeem illustreert zeer goed de versterkte bipolariteit van het nieuwe België. De facto blijft op
institutioneel vlak de Kamer van Volksvertegenwoordigers bevoegd om ... zijn
eigen bevoegdheden af te staan. De invoering van een federale kieskring en
samenvallende verkiezingen (op zich goede maatregelen) dienen in dat opzicht
als pleisters op een houten been beschouwd te worden. De hervorming van art.
195 van de Grondwet is zelfs ronduit gevaarlijk. Het zou integendeel moeilijker
moeten worden om, eens een definitieve staatshervorming bereikt is, de Grondwet
nog te wijzigen. Men kan hierbij denken aan het invoeren van een 3/4de
meerderheid.
Samenvattend kan men dit nieuwe
België het beste voorstellen als een soort confederatie
sua generis[10]. De bestaande
deelstaten worden omgevormd tot lidstaten van een hybride statenbond die
wederzijdse betrekkingen onderhouden via versterkt diplomatiek overleg en
hebben via de Senaat én via de vereiste gekwalificeerde meerderheden die thans
al bestaan in de Kamer een versterkt vetorecht.
Nochtans zou een écht
toekomstgerichte visie op België rekening moeten houden met een vereenvoudiging
en op termijn met een ontdubbeling van de instellingen.
In een eerste fase is het zodoende absoluut noodzakelijk om:
1) De deelstaten onder voogdij of tenminste onder versterkte
controle van de federale Staat te plaatsen, door het vervangen van de
voorgestelde convergentiecriteria door echte bindende kaderwetten.
2) Het invoeren van een normenhiërarchie, die overigens in elke
federale Staat bestaat. Het lijkt ook nuttig en wenselijk artikel 35 van de Grondwet in te vullen, maar dan wel in een
herziene vorm. Enerzijds moet men de exclusieve bevoegdheden van de federale
Staat af te bakenen, maar ook die van de deelstaten opsommen. Hierbij moet ook
duidelijk vermeld worden wat de taak van de provincies is (vandaag staat dit in
artikel 162 van de Grondwet, zonder evenwel de provinciale bevoegdheden te
omschrijven).
3) Het herfederaliseren van grote bevoegdheidspaketten die in élke
federale Staat federaal zijn, denken we maar aan het tewerkstellingsbeleid, aan
landbouw, sport, toerisme, openbare werken en aan alles wat met buitenlandse
betrekkingen te maken heeft.
4) Een federale kieskring in te voeren, zoals voorgesteld door de Premier
net als andere federerende maatregelen (het oprichten van meertalig onderwijs,
van meertalige media enz.). Deze kieskring wordt best ingevoerd in de Senaat, zodoende dat deze (ook)
bevoegdheids- en belangenconflicten kan beslechten.
5) De gemeente- en de provinciewet herfederaliseren, zodat de Staat kan
decentraliseren naar de entiteiten die zij wenst, waarbij Brabant voor de goede
orde herenigd wordt
Uiteindelijk moet het mogelijk zijn om alle kunstmatige
schuttingen tussen de burger en de Staat op te heffen. De Staat moet ten
dienste van de burger staan en het moet derhalve zoveel mogelijk vermeden
worden dat nutteloze en irrationale,
polariserende taalstructuren (de gemeenschappen behoudens voor wat cultuur
betreft en de gewesten) het land en zijn bevolking schaden.
Zodoende lijkt het allesbehalve
onredelijk om op (middellange) termijn het
huidige tweeledige België te vervangen door een meerpolige unie van provincies,
een systeem dat in Nederland, in al onze buurlanden en in àlle (meertalige)
federale staten ter wereld bestaat. Inspiratie voor een werkbaar model kan
gezocht worden in de eigen, nationale traditie maar ook bij andere federale
Staten. De eerste Grondwetsherziening van 1970 overigens ook de beste, om
niet te zeggen de enige goede zou hiervoor een nuttig uitgangspunt kunnen
vormen.
Bruno YAMMINE
[1] Zie G. VERHOFSTADT Verslag aanKoning Albert II over de hervorming van de
instellingen in het kader van mijn informatie- en formatieopdracht.
[2]Onder het Manifest van de Denkgroep In
de Warande bevatte zulk een pleidooi (Brussel, 2005).
[3]Geen enkele dient zeer letterlijk genomen te worden : slecht het
V.B. en de N-VA willen deze materie overhevelen naar de deelstaten.
[4] De weg naar een open dialoog, aanzet voor
een nieuwe staatshervorming, document studiedag OPEN VLD, februari 2007, p. 7.
[5]H.DECROO,« Federale badkuip loopt leeg» in De Standaard van 29.11.2007.
[6] M. EYSKENS, « Stop het
consumptiefederalisme » in De
Standaard van 8.08.2007.
[7]"Het
mechanisme van de convergentiecriteria zou ook aan alle burgers van het land
dezelfde minimale rechten kunnen garanderen."Dit is voor veel interpretaties vatbaar; de
rechten zouden wel eens letterlijk minimaal kunnen zijn.
[8] Het is trouwens niet
duidelijk waarom de deelstaten inspraak moeten krijgen in een exclusief
federale instelling, zoals de NMBS.
[9] Studie uitgevoerd door VUB (bron :
VRT 14.06.07)
Brussel - Hans Van de Cauter en Bruno Yammine lazen "vol interesse, maar ook met stijgende verbazing" de tekst 'Deze crisis is nuttig' van jurist en advocaat Jean-Pierre de Bandt ('De mening van lezers', BDW 1112 van 20 december 2007). "Ervan uitgaande dat een open discussie de beste manier is om op een constructieve manier aan de Belgische meertalige samenleving te werken, vonden we het nodig een gemotiveerd antwoord te formuleren."
Terecht pleit de heer De Bandt ervoor om, na de slopende regeringsonderhandelingen van 2007, anders te gaan denken over de staatshervorming. De voorbije crisis heeft België zeer zwaar onder druk gezet, maar tot grote verbazing van haar fanatieke tegenstrevers is de staat overeind gebleven. Bovendien heeft de crisis de macht opnieuw voor een deel verschoven van de politici naar de bevolking via vele buitenparlementaire initiatieven. De beweging voor eenheid vanuit de bevolking vertaalt zich nog niet echt in de politiek en de media, die beheerst blijft door separatistische krachten. Maar kunnen politici en opiniemakers vanuit een ivoren, taalnationalistische toren eeuwig de wil van de bevolking blijven negeren?
Zeer terecht stelt de auteur dat het tweeledig federalisme niet werkt en nooit zal werken, en dan ook ten grave moet worden gedragen. Inderdaad, het Belgisch 'federalisme' werkt helemaal niet federerend, maar wel polariserend en desintegrerend. De kern van het probleem schijnt de auteur echter volledig te ontgaan. Zijn cruciale redeneerfout bestaat erin te denken dat de 'constructiefout' van het Belgische federalisme de overlapping van gewesten en gemeenschappen is. Dit klopt uiteraard niet. Het is net door deze overlapping dat het moeilijker is om bevoegdheden te splitsen; denken we maar aan de gezondheidszorg in het Brussels gewest. Voorts denkt de auteur verkeerdelijk dat het Belgische probleem zich alleen in Brussel situeert. Houden de communautaire problemen niet het hele land in hun verstikkende wurggreep?
Vlaams- en Waals-nationalisme Het echte probleem in België is het Vlaams- en Waals-nationalisme, die versterkt worden door verschillende factoren zoals het de facto tweeledige 'federalisme', het monopolie van taalpartijen op de media en de sociaal-economische verschillen tussen Noord- en Zuid-België.
De conclusies van de auteur staan haaks op zijn correcte vaststellingen. Hij suggereert een evolutie naar een federatie met vier deelstaten (de huidige gewesten en de Duitstalige gemeenschap). Nochtans stelt hijzelf dat het bestaan van taalgroepen geen aanleiding dient te geven tot het oprichten van hiermee congruerende staatsstructuren. En hoewel de auteur ook waarschuwt voor de gevolgen van een "etnische indeling", die bij voorbaat tot falen gedoemd is, pleit hij toch niet tegen een indeling van België op taalkundige basis. Het is overigens volkomen onduidelijk waarom de auteur vindt dat in Brussel een tweetalige deelstaatstructuur wel mogelijk is (zelfs territoriaal), maar tegelijkertijd stelt dat België voorts in homogene, nog autonomere taalgebieden opgedeeld dient te worden.
De oplossing van de auteur vertoont alle kenmerken van de huidige staatsstructuur. Nergens spreekt de auteur over een normenhiërarchie, een eenheid in buitenlandse politiek, een willekeurige niet-nationalistische indeling van de staat, het heroprichten van nationale partijen, het herfederaliseren van bevoegdheden (milieu, buitenlandse handel, landbouw, sport,...). Zijn voorstel om de bipolariteit te doorbreken, is dan ook volledig ontoereikend en zal hoe paradoxaal ook de tweeledigheid van het land alleen maar versterken. Ten eerste omdat de overlapping van gemeenschappen en gewesten wegvalt. En ten tweede omdat de Brusselse en een Duitstalige deelstaat, die vandaag ook al bestaan, de feitelijke Belgische bipolariteit niet kunnen opheffen.
Nochtans stelde de auteur vijftien jaar geleden al dat de regeringsverklaring van 1968, die voorzag in een provinciale decentralisatie, slechts sneuvelde onder nationalistische druk, met als gevolg de eerste staatshervorming, waarbij de creatie van gewesten in het vooruitzicht gesteld werd (1970). De "constructiefout" in ons zogenaamde federalisme is dus eigenlijk een bewust manoeuvre van nationalistische krachten. Een grondige staatshervorming dient absoluut rekening te houden met een ontdubbeling van onze staat. De provincies die de huidige deelstaten perfect zullen vervangen kunnen bepaalde uitvoerende taken van de federale overheid overnemen. Andere bevoegdheden worden dan weer best uitsluitend op nationaal (of Europees) niveau behandeld.
Natuurlijk zal een interpersonele én structurele solidariteit binnen dit vernieuwde België cruciaal zijn. Het aanleren van de tweede grote landstaal en een verhoogde strijd tegen het nationalisme ten slotte vormen het sluitstuk op deze nieuwe structuur.
Aangezien een verpletterende meerderheid (90 procent) van de Belgen geen separatisme wil, is het logisch dat deze groep mag beslissen over de toekomst van België. Het is helemaal niet 'ouderwets' of 'dom' om te pleiten voor een rechtzetting van het dualistische taalfederalisme. Integendeel, het getuigt van een toekomstgerichte geest, burgerzin en gezond verstand om politieke fouten aan te klagen. Het dure, ingewikkelde, inefficiënte, ondemocratische, taaldiscriminerende en staatsbedreigende federalisme zal, als de mening van de Belgen eindelijk gevraagd en gerespecteerd wordt, op termijn onvermijdelijk ingeruild worden voor een goedkoop, simpel, efficiënt, democratisch, meertalig en meerpolig unitarisme met provinciale decentralisatie.
Hans Van de Cauter, nationaal ondervoorzitter B.U.B. en Bruno Yammine, historicus
Toen medio jaren negentig Luc Van den Brande (toenmalige CVP) pleitte voor een Belgische confederatie, stond het land op zijn kop. Van den Brande werd ten paleize ontboden en terechtgewezen. De tijden zijn veranderd. Nog geen vijftien jaar later presteert een Belgische premier het om een nota op te stellen die de Belgische staat virtueel afschaft. Inderdaad. Wie de voorstellen van premier Verhofstadt aandachtig leest, merkt dat het zwaartepunt van de besluitvorming, bevoegdheden en middelen (bijna) volledig bij de deelstaten komt te liggen. Het federale niveau mag hoogstens wat coördineren. Aan de horizon worden de contouren afgebakend van een Brussels stadsgewest, het 'Brussels DC' van morgen, dat onder deelstatelijke en Europese voogdij komt te staan. Verhofstadt wil als grote hervormer de geschiedenis in gaan en lijkt daar met brio in te slagen. Geen staatshervorming, ook niet de overgang naar het federalisme in 1980, ging ooit zo ver als dit voorstel. Nationalistische partijen beleven hoogdagen, Verhofstadt blijkt zowaar nog Vlaamsgezinder dan Leterme. Het zal dan wel een klein detail zijn dat de Belgen zelf nooit geconsulteerd werden over de geruisloze verdwijning van hun staat?
Dans votre journal du 7.01 Monsieur W. Burgeon (PS), ancien président du Parlement Wallon, plaide pour un "rattachement" de la Wallonie à la France.Malheureusement, l'auteur ne dit pas dans quelle période la Wallonie a été attachée à la France. Bien sur, les Pays-Bas Méridionaux ont été envahi etattaché à la France durant une courte période (1795-1815). Mais la Wallonie comme Etat à part entière, c.a.d. sans le Nord de la Belgique, n'a jamaisfait partie de la France. Depuis le Moyen Age les provinces dites wallonnes faisaient partie du Saint Empire Germanique et, plus tard, de l'Empire des Bourguignons, des Habsbourgeois etc. Le Brabant et la province actuelle d'Anvers y étaient aussi incorporés. La Principauté de Liège - les provincesde Liège et du Limbourg - a resté indépendante, dans une libre association avec l'Empire Germanique, jusqu'à la révolution française. La seule partiede la Belgique qui a historiquement appartenu à la France est ... la Flandre historique, c.a.d. la Flandre Occidentale est la Flandre Orientale. Il est donctout à fait incorrect de parler d'un "rattachement" ou d'une "réunion" de la Wallonie à la France. Comment va-t-on réunir une entité qui est une néocréation(le nom Wallonie date de 1886) à un Etat dont elle n'a jamais fait partie?
En plus, la culture des provinces romanes de notre pays n'est pas "française", comme le prétend l'auteur. Les Belges vivent déjà depuis le 15ième siècle dans un seul espace politique, économique et culturel. L'auteur défend, à juste titre, les grands ensembles étatiques. Mais il n'a pas compris que l'Union Européenne, une entité supranationale qui ressemble de plus en plus à un Etat, a justement été fondée pour contrecarrer l'impérialisme allemand et français! Finalement il est bien risible de parler d'une entrée dans la "modernité" une fois que la France aurait annexé la Wallonie. Les soi-disantarguments qui plaideraient pour cette annexion sont liés tous à la langue. Cet argument était utilisé autrefois par l'Allemagne des années 30 et 40pour justifier l'incorporation dans le Reich du Sudetenland, de l'Autriche, de la Belgique Germanophone et des parties de la Pologne. Et dire queMonsieur Burgeon se qualifie comme socialiste.
De verschillen in tewerkstelling tussen het Vlaams, Waals en Brussels Gewest hebben, zo schrijft Isabel Albers in De Standaard van 11 januari ("Op het einde draait alles om centen"), moeten leiden tot een andere aanpak. Immers: "een griepje en een chronische longontsteking behandel je niet op dezelfde manier", zo vervolgt de Wetstraatredactrice. Dit lijkt me een demagogische redenering, en wel om volgende redenen.
Allereerst bestaan er niet alleen verschillen tussen de gewesten, maar ook binnen de gewesten. Moet de werkloosheid in Antwerpen dan op dezelfde manier aangepakt worden dan in Limburg? Hetzelfde geldt voor, pakweg, Waals-Brabant en het armere Henegouwen. Ten tweede zijn er altijd al economische verschillen geweest tussen Noord- en Zuid-België. Nochtans heeft dit ons land niet weerhouden om zich tot één van de meest welvarende ter wereld te ontwikkelen. Honderd jaar geleden waren de verschillen tussen het meer agrarische Noorden en tussen het meer geïndustrialiseerde Zuiden trouwens nog véél groter en toch was België, na het VK en Duitsland, proportioneel de sterkste industriële natie ter wereld. Ten derde is het niet zo dat in federale staten het tewerkstellingsbeleid gesplitst moet worden. Niemand zal loochenen dat er tussen West- en Oost-Duitsland minstens even grote verschillen bestaan in werkgelegenheid. Toch is er maar één federaal beleid. Moet het hier dan gesplitst worden, louter om het feit dat er een taalgrens door ons land snijdt? Kunnen sectoriële en provinciale decentralisatie geen uitweg bieden? Tenslotte is het volkomen onduidelijk waarom (grote) verschillen een scheidingsgrond zouden moeten inhouden. Verschillen nopen net tot meer harmonisering. Dit is trouwens ook een basisprincipe van de EU.
Volgens G. Rachman (« De
toekomst is aan de kleine landen », De Tijd, 21.12.2007) is secessie
binnen de Europese Unie niet zo erg. Integendeel, zo stelt de auteur,
kleine landen zoals Kosovo of morgen misschien Vlaanderen, Wallonië
en Schotland zijn de modellen van de toekomst. "Homogene",
kleine landen zijn volgens hem concurrentiëler, veiliger en welvarender.
De voordelen van groot te zijn het bezitten van veiligheid en voorspoed
zijn in de moderne wereld, zo stelt Rachman althans, niet meer belangrijk.
Sta ons toe te twijfelen aan deze uitgangspunten.
Het kan natuurlijk zijn
dat bepaalde kleine landen welvarend of veilig zijn. Maar dit impliceert
nog niet dat er een causale band bestaat tussen de twee. Zijn Cyprus,
Albanië, Tsjetsjenië, Armenië, Macedonië, Lesotho, Kirgizistan,
Somalië of Laos dan zulke prettige plaatsen om te leven? Nochtans gaat
het steeds om landen waar minder dan 10 miljoen inwoners zijn een
criterium dat de auteur belangrijk toeschijnt om welvaart te meten.
Het is tevens onwaar
dat grotere staten niet meer veiligheid bieden. De Europese Unie is
net opgericht om een nieuw en bloedig conflict te voorkomen. In dat
opzicht is het vreemd dat de auteur zelfs stelt dat het als klein land
niet nodig is om lid te zijn van een internationale militaire organisatie.
Zwitserland en Ierland zijn dat ook niet, en die lopen volgens hem geen
gevaar op een invasie. Welnu, deze twee landen zijn nooit door een invasie
bedreigd geweest. Dat ligt niet aan het feit dat ze klein zijn in de
huidige wereld, maar heeft alles te maken met geografische factoren.
Ierland kon zo buiten de twee Wereldoorlogen blijven. Zwitserland, omringd
door bergketens, heeft sedert de Napoleontische tijd geen enkele inval
meer meegemaakt. Het klopt tevens niet dat grote landen vandaag minder
expansionistisch zouden zijn omdat het binnenvallen van kleine landen
zoals de auteur zegt "tegenwoordig flink pijn kan doen", daarbij
verwijzend naar de invasies van Afghanistan en Irak. Wat Afghanistan
betreft, volstaat het te stellen dat het Britse wereldrijk in de 19de
eeuw dit landje niet wist te veroveren. Kleine landen die een gunstige
geografie hebben voor guerilla-oorlogvoering, zoals Viëtnam of Afghanistan
ten tijde van de Sovjet-invasie, waren altijd al moeilijk te veroveren.
Het klopt overigens gewoonweg niet dat grote staten vandaag minder expansionistisch
worden. Wie dat niet gelooft, verwijzen we naar het beleid van de VSA
sedert de val van de Berlijnse Muur of het Rusland van Poetin.
Welvaart kan enkel maar
gegarandeerd worden door schaalvergroting, niet door schaalverkleining.
Het is de taak van bijvoorbeeld de E.U. om daarvoor te zorgen. Als bedrijven
en multinationals over landsgrenzen heen fusioneren, moet de democratie
zich net aanpassen aan deze dimensies. Het oprichten van nieuwe, kleine
soevereine staten staat haaks op deze beweging. Net om concurrentieel
te blijven met landen als China, India of de VSA breidt de Europese
Unie uit. Het valt ten zeerste te betwijfelen of een Europese "Unie"
van een tweehondertal onafhankelijke regiostaten beter opgewassen zal
zijn tegen de immense Chinese markt. Ze zal eerder economisch en politiek
een appendix worden van het grote Aziatische vasteland wat ze geografisch
trouwens ook is paradoxaal genoeg om een reden die de auteur zélf
aanhaalt. Volgens hem halen grote Aziatische landen hun welvaart niet
uit hun binnenlandse, maar wel uit de buitenlandse markt. Loont het
voor Aziaten of Amerikanen dan niet de moeite om tientallen kleine micro-economieën
tegen elkaar uit te spelen in plaats van op te tornen tegen een politiek
en economisch eengemaakt Europa? Maar er zijn nog redenen om de schaal
van de democratische besluitvorming, ergo van de staatkundige gehelen,
te vergroten. Zo spelen alle echte problemen van de huidige wereld zich
op globale schaal af. Denken we in dat opzicht maar aan de verwoestijning,
de opwarming van de aarde, de schaarste van bepaalde goederen zoals
drinkbaar water, het globale terrorisme, de proliferatie van nucleaire
wapens enz. Al deze problemen overstijgen niet alleen de huidige landsgrenzen,
maar zelfs de Europese ruimte. In dat opzicht is het streven naar nieuwe
soevereine staten zelfs volledig anachronistisch, ja, zelfs absurd.
Kleine landen neigen
naar meer homogeniteit, schrijft de auteur. Is dat wel zo? Is het viertalige
Zwitserland homogener dan het officieel eentalige China? Zwitserland
is bovendien nog groter dan België. Alles is dus erg relatief. Is
homogeniteit wat men daar ook onder moge verstaan bovendien
wel wenselijk? Zoja, waarom dan de Europese eenmaking of de stichting
van het nieuwe, multiculturele en meertalige Zuid-Afrika? Is het niet
interessanter om vele culturen en visies binnen één staatkundige koepel
te verenigen? Overigens zijn kleine en homogene landen als concept zelfs
niet haalbaar. In de Europese Unie zijn er maar twee eentalige staten:
Ijsland en Portugal. Alle staten zijn multireligieus. Ook al zouden
al die landen op taalbasis desintegreren, dan nog zouden de zogezegde
"etnische problemen" blijven bestaan. In ex-Joegoslavië reproduceert
het Joegoslavisch "probleem" zich nu in elke oude deelrepubliek.
Elk Europees land heeft autochtone en allochtone (vaak islamitische)
minderheden. Nederland heeft de Friezen en Limburgers, Spanje heeft
Basken en Catalanen, Bosnië zit met een lappendeken van religies. Een
onafhankelijk Vlaanderen zou overigens nog méér rechten aan Franstalige
inwoners moeten toekennen door een verplichte ratificatie van het
zgn. Minderhedenverdrag dan vandaag, hoe paradoxaal dat ook moge
klinken.
Kleine landen zijn,
zo heet het voorts, makkelijker om te besturen. Dit is wellicht waar.
Maar dictaturen zijn zelfs nog makkelijker om te besturen en toch is
deze staatsvorm de slechtst denkbare. Bovendien biedt kleinschaligheid
zelfs geen garantie voor goed bestuur. Deze stelling is overvloedig
bewezen door de conflicten in Noord-Ierland, Bosnië en Israël.
Rachman verwijst tenslotte
naar onafhankelijkheidsstreven als een fantastische marketingtruc. Toerisme
en welvaart zou ons te beurt vallen. Alsof een eengebleven Tsjechoslovakije
ook maar één toerist minder zou gehad hebben. Niemand, vervolgt de
auteur, bekommerde zich om de Baltische staten, maar nu ze onafhankelijk
zijn, genieten ze van een identiteit, een imago en buitenlandse investeringen.
Welk imago heeft Letland eigenlijk? Weet de auteur dat in die "homogene"
staat maar 59% Letten leven? De rest van de bevolking bestaat uit minderheden,
zoals (Wit)Russen, Polen of Oekraïners. De toegenomen investeringen
in de Baltische staten, hebben overigens niets te maken met hun onafhankelijkheid
en nieuw verworven kleinschaligheid, maar alles met de implosie van
het communisme. Dat een open markt van honderden miljoenen meer investeringen
aantrekt, toont het Chinese "markt-socialisme" aan. Overigens
waren de Baltische landen onafhankelijk en zijn ze in 1940 door de USSR
gewoonweg geanexeerd. Dat ze nu hun identiteit in zekere zin herbeleven,
komt omdat de oude bezetter weg is. Het herenigde Berlijn trekt overigens
oneindig meer toeristen dan het oude West-Berlijn, laat staan Oost-Berlijn.
Was de eenmaking van Duitsland dan een slechte zaak?
Tot slot nog dit. We
léven nota bene in een klein land, derhalve zou het voor taalnationalisten
onzinnig moeten zijn om zich op dit soort schrijfsels te beroepen teneinde
hun ouderwetse ideologie toch nog op de één of andere manier te kunnen
slijten. België is voor de taalnationalisten waarschijnlijk te groot...
Waarom ze hun eigen theorie niet doortrekken en ervoor ijveren om de
Belgische gewesten en gemeenschappen op te splitsen in nog kleinere
entiteiten zoals provincies, arrondissementen, of desnoods graafschappen
en vorstendommen nu we ons toch in de romantiek van 1302 bevinden
is eerder onduidelijk. De stadstaat Antwerpen, het Monaco van het
noorden? Als de nationalisten logisch waren, zouden ze die idee zeer
genegen moeten zijn...
Avec consternation j'ai pris acte des propos de Monsieur Moureaux. Ce dernier prône le confédéralisme comme une alternative viable au séparatisme. Notons que monsieur Moureaux est non seulement une figure importante dans le Parti Socialiste, mais qu'il est aussi Ministre d'Etat et qu'il figure, en cette capacité, dans le Conseil de la Couronne. Ce n'est donc pas n'importe qui, qui dit n'importe quoi. Ceci étant dit, il convient de rappeler que le confédéralisme sans un séparatisme préalable est d'un point de vue juridique une situation impossible. Il faut donc d'abord que soit les communautés, soit les régions belges deviennent indépendantes. Car une confédération est une association libre d'Etats souverains qui décident ce qu'ils veulent encore faire ensemble. Le confédéralisme s'inscrit donc dans la logique post-séparatiste. D'abord on scinde le pays et, après on signe une feuille de papier qui ne vaut l'encre sur laquelle elle est écrite. Car ce contrat peut être déchirée d'une façon unilatérale à chaque instant. Il suffit qu'un Etat confédéré veut rompre tous les liens. Monsieur Moureaux veut donc commencer sa soi-disante lutte anti-sécessionniste par scinder le Royaume. Qu'est-il devenu de la doctrine socialiste qui dit qu'il faut « unir les travailleurs » ?
Cependant le séparatisme (et donc le confédéralisme) n'est que le souhait d'une infime minorité des Belges, selon une enquête menée par ce journal et De Standaard. Malheureusement la grande majorité, tant au Nord qu'au Sud n'est pas écoutée. Sur les ondes de la RTBF le même Monsieur Moureaux déclarait, il y a quelques semaines, de ne pas être en faveur d'un référendum sur le futur de l'Etat. Sans doute, cette option serait au détriment des régionalistes et des nationalistes linguistiques, raison pour laquelle elle est rejetée. A en réfléchir quand on discutera l'avenir du pays comme d'habitude derrière les coulisses. On entend beaucoup sur le "déplorable" fossé entre les Belges et leurs politiques. Mais heureusement le fossé entre le citoyen et (la plupart) de nos représentants est grande. Car la volonté citoyenne n'est non seulement pas reflétée par ceux qui devraient nous représenter. Pire: On se moque de nous.
Het Belgische politieke debat wordt verziekt door een aantal bijzonder hardnekkige mythes en clichés. Vaak wordt de mythe of een begrip (het politiek huwelijk, de meerwaarde, de kennis van een andere bevolkingsgroep) echter een pseudo-waarheid wanneer ze maar vaak genoeg herhaald wordt door politici en pers. Nochtans heeft elk gezond debat nood aan welomlijnde definities, aan een kader waarbinnen het democratische gesprek plaats kan vinden. Met een democratisch gesprek probeer ik het onderscheid te maken tussen een debat dat in een Parlement plaatsvindt enerzijds en de diplomatieke besluitvorming tussen staten en deelstaten (zonder normenhiërarchie) anderzijds. Het eerste resulteert in (geamendeerde) wetten en gaat uit van een orgaan (de regering) dat ten val kan worden gebracht. In het tweede geval gaat het om overlegcomités (niet-sanctioneerbaar) die samenwerkingsakkoorden (niet-amendeerbaar) afsluiten. Deze bijdrage is een bescheiden poging om wat orde op zaken te stellen in het bijzonder slordige denken dat taalnationalisten ons voorschotelen.
Over het begrip meerwaarde
Men hoort vaak zeggen dat België geen meerwaarde biedt aan Vlaanderen. Hoe men meerwaarde definieert, vertelt men er bewust niet bij. Er is dan ook geen exacte definitie mogelijk van meerwaarde, tenminste niet in de politieke zin van het woord. Wanneer taalnationalisten het begrip meerwaarde hanteren lijken ze hoogstens te suggereren dat een entiteit maar nuttig is wanneer een andere entiteit iets opbrengt voor eerstgenoemde. Maar net omdat de precieze definitie van meerwaarde ontbreekt wordt het een containerbegrip. Wat verwacht men dat een staat opbrengt aan een regio? Geld, macht, aanzien, culturele rijkdom, grootsheid? Men zou toch kunnen verwachten dat mensen die voortdurend de mond vol hebben van de meerwaarde van België (die in hun ogen ontbreekt) deze parameters opsommen en erbij vertellen hoe ze die precies berekenen.
De discussie wordt echter op een gevaarlijk punt gebracht wanneer degene die zich verzet tegen de nationalistische redenering probeert aan te tonen dat België wel een meerwaarde heeft. Hij zal dan willen aantonen dat België weldegelijk een meerwaarde inhoudt voor Vlaanderen. Er kan in dat opzicht verwezen worden naar het minimaliseren van de geldstroom tussen het noorden en het zuiden, naar de Belgische instellingen, naar de ondeelbare Belgische economie ... Maar wat als de geldstroom nu toch groot is, wat als de Belgische instellingen niet performant zijn, wat als voor bedrijven een grens meer of minder niet uitmaakt? Mag men dan besluiten dat België geen meerwaarde inhoudt voor Vlaanderen? Hier heeft degene die zich wil verzetten tegen het nationalistische gedachtegoed de cruciale fout gemaakt zich op dezelfde golflengte te zetten dan zijn tegenstrever. Beter ware het hem te vragen wat hij nu precies bedoelt met die meerwaarde. Al gauw zou dan blijken dat het een niet definieerbaar begrip is, dat zich buiten de sfeer van het logische begeeft. Staten bestaan immers niet omdat ze aan regios een meerwaarde bieden, maar wel omdat de burgers willen dat ze op een goede, ethische en deugdelijke wijze willen bestuurd worden[1]. Als het omgekeerde waar zou zijn, d.i. als staten of supranationale verbanden zouden bestaan omdat ze aan de deelgebieden een meerwaarde bieden, dan moeten dringend nieuwe vragen gesteld worden. Interessante vragen zouden dan kunnen zijn welke meerwaarde het Vlaams Gewest biedt aan de provincie Antwerpen of welke meerwaarde armere Europese lidstaten bieden aan de rijkere.
Natuurlijk schuilt er in het schermen met vage begrippen als meerwaarde ook een soort van revanchistisch gevoelen. Vooral langs Vlaams-nationalistische kant wordt de idee van een Belgische staat nog steeds ongenuanceerd geïdentificeerd met een eentalig, francofoon Belgique à papa. Zulke geluiden hoorde men n.a.v. de Mars voor de Eenheid van België (d.d. 18 nov.) van verschillende krantenredacteurs[2]. Wat bedoelt men met "Belgique à papa"? Heeft men het over een eentalig Franse staat of een staat waar elke Franstalige Belg overal in het Frans terecht kan? Zoja, dan verwijst men naar de situatie zoals die in de 19de eeuw op vele niveaus (zoals in het onderwijs of het leger) lange tijd bestond. Allicht zijn er sommige Franstalige extremisten die graag zo'n situatie opnieuw zouden willen. Maar zij vormen een kleine minderheid en zijn in werkelijkheid niet aan België, maar wel aan "de francofonie" gehecht. Maar men kan het begrip "Belgique à papa" ook breder interpreteren. In dat geval gaat het om het streven naar een cultuurhomogene staat. Vraag is dan of we vandaag niet in twee "Belgique à papa's" Vlaanderen en Wallonië leven.
Nationalisten in beide entiteiten wensen "eigen" wetten, regeringen, parlementen, ziekenfondsen, sportbonden enz. Het gaat niet om beter of ethischer bestuur, enkel om de eigenheid ervan. Dit is niet toekomstgericht, in een eenwordend Europa en in een tijdperk van globalisering. Binnen de Europese Unie worden 23 talen erkend. Het willen oprichten van meertalige organisaties en media binnen België kadert volledig in de Europese gedachte. Dat economische harmonie en solidariteit geldt voor alle staten, ook voor meertalige, maakt niet alleen deel uit van het Verdrag van Rome dat de EEG oprichtte, maar werd in de maand oktober 2007 voor wat België betreft ook nog eens bevestigd door Barroso, voorzitter van de Europese Commissie[3]. Het streven naar eenheid in verscheidenheid in het kader van een verenigd België in een verenigde Benelux binnen een eengemaakt meertalig Europa is allerminst reactionair maar net zéér toekomstgericht. Het is ook diametraal tegengesteld aan de opvattingen die onze huidige generatie politici heeft over de toekomst van ons land. Zij leven in het "Flandre à papa" en het "Wallonie à papa". Daarom ontbreekt het hen aan elke zweem van staatsmanschap.
Waarom wordt niet over troeven gesproken? Een goed werkend België is een troef voor zijn inwoners. Het lijkt er de nationalistische krachten echter niet om te doen om België beter te laten werken, maar wel om door steeds meer splitsingen de al zo complexe staatsstructuur nog ingewikkelder, duurder en onwerkbaarder te maken. Achteraf zal men dan zeggen België werkt niet, terwijl men eigenlijk bedoelt dat de door henzelf geschapen instellingen niet werken. De vraag is maar of men met of men met dit kortzichtige Vlaams- en francofoon nationalisme dat zich beperkt tot het verschaffen van voorrechten aan mensen die het geluk hebben eenzelfde moedertaal te spreken iets toekomstgericht kan bereiken. Deze ideologieën hebben ondertussen al zoveel schade aangericht dat ze niet alleen België onwerkbaar maken hetgeen hun bedoeling is maar ook de Benelux ten dienste willen stellen van de Belgische deelstaten. Waar de samenbundeling van krachten tussen België, Nederland en Luxemburg een enorme troef zouden kunnen zijn op Europees gebied wordt precies het tegengestelde actief nagestreefd. Een Benelux-Unie van soevereine taalregios. Hoe deze twee oogmerken verzoend moeten worden, is niet duidelijk. Toekomstgericht denken betekent dat men mentaal in staat moet zijn enerzijds de kortzichtige en vaak louter economische-gerichte theoriëen van meerwaarden moet verlaten en de deur moet openen naar de troeven van een veeltalige staat.Een staat die, in de schoot van een federalistische Benelux, ontdaan moet worden van het retrograde Wallonie à papa, Flandre à papa, van separatisme en van francofoon imperialisme. Wellicht is het opgeven van dit duaal denkkader een denkoefening die de meeste politici in dit land al niet meer willen of kunnen maken.
Onbekenden in een contractuele staat
We kennen elkaar niet meer. Deze bewering stoelt op het foutieve uitgangspunt dat België een soort contract is tussen Vlamingen en Walen. Deze zouden elkaar gedurende een bepaalde periode gekend hebben, maar nu niet meer en daarom moeten we het land maar splitsen. Het meest problematische van deze bewering ligt hem in de betekenis van het begrip kennen. Wanneer kenden Vlamingen en Walen elkaar? Wat bedoelt men met kennen? Hoeveel mensen kent iemand in zijn stad, in zijn provincie, arrondissement, streek, land? Hoeveel West-Vlamingen kent een Oost-Vlaming? De kennis van een persoon nodig is niet nodig om met die persoon een samenleving te vormen. Wat wél belangrijk is, is dat elke burger dezelfde wetten naleeft. Dat iedereen iedereen kent is volstrekt utopisch. Dat moedertaal een betere kennis of een beter begrip van de andere inhoudt is hoogst betwistbaar. Als personen dezelfde taal kennen, betekent dit nog niet dat ze inhoudelijk dezelfde argumenten gebruiken. Wederom zitten we met een uiterst vage en suggestieve begripsomschrijving waarmee men alle kanten uit kan. Belangrijker is dat diegene die deze bewering uit een bepaald doel heeft. Hij of zij wil een bepaald beeld scheppen van een homogene samenleving waarin het bestaan van een Vlaamse of Waalse volksaard (gereduceerd tot een taalverschil). tot een soort rimpelloze maatschappij zouden leiden. En waar komt die mentaliteit beter tot zijn recht dan in de soevereine natiestaat? Of, in een moderner jasje: Meer Vlaanderen (Wallonië) leidt tot een beter bestuur.
Het loont overigens ook de moeite om in te gaan op dat zogenaamde contract. België afschilderen als een huwelijk tussen Vlamingen en Walen, een huwelijk dat nu spaakt loopt, klinkt erg modieus. Helaas doen zij die zulke beweringen uiten niet de minste moeite om onze nationale geschiedenis uit te pluizen. Indien ze hiervoor eens de moeite namen, dan zouden ze ontdekken dat de taalgrens in méér dan 1000 jaar geen politieke grens geweest is. Historisch gezien hebben Luik en Henegouwen, of Vlaanderen en Brabant weinig met elkaar te maken. Tot de 15de eeuw voerden vorstendommen zelfs oorlogen met elkaar uit. Toen de Bourgondiërs en later de Habsburgers in de periode 1430-1549 de Nederlanden tot een bondsstaat verenigden (Limburg en Luik daargelaten) speelde taal geen enkele rol. Vlaanderen en Wallonië zijn niet alleen neocreaties van België en niet vice-versa , sterker nog de term België zelf verwijst naar veel meer dan zijn huidig grondgebied. Ook na de scheiding in de Nederlanden (definitief in 1648 (op de hereniging van 1815-1830 na) werd de term Belgium, Belgica enz. in Zuid én Noord gebruikt, teneinde te wijzen op het collectief verleden. Zo sprak men nog ten tijde van de Oostenrijkse Nederlanden over Belgica Regium (Zuid-Nederland) versus Belgica foederatum (Noord-Nederland). Omdat men van het Franse Pays-Bas moeilijker in een adjectief kon maken, sprak men van Belgiques en in het Nederlands van Nederlandsch en soms ook van Belgisch. Een mooi voorbeeld hiervan is de term Etats Belgiques Unis/Verenigde Nederlanse Staten ten tijde van de Brabantse Revolutie (1789). Door de invloed van de Franse taal in het Zuiden heeft dit adjectief zich gesubstantiveerd, waardoor de naam België ontstond.
Verschillen: een scheidingsgrond?
Een zeer vaak gehoord dogma is: we verschillen te veel. Wie echter aandachtig de formulering herleest stuit op drie fundamentele bedenkingen. Ten eerste: wat bedoelt men met Vlaanderen en Wallonië? Spreekt men over de Gemeenschappen of over de Gewesten? Als men het heeft over de Gemeenschappen, wat dan met het Brussels Gewest waar beide Gemeenschappen elkaar overlappen? Gaat men dit ook splitsen? En quid met de Duitstalige Gemeenschap? Als het anderzijds gaat over de Gewesten, waarom spreekt men dan niet over het Brussels Gewest? Het antwoord lijkt duidelijk: als uitgangspunt een binaire en dus nationalistische visie van wat België is, vooropstellen. Alsof de realiteit tot zon banaal simplisme gereduceerd kan worden. Ten tweede: Spreekt men over de politici of over de bevolking? Indien men het over politici heeft, kan men zich afvragen wat het probleem is met meningsverschillen tussen Frans- en Nederlandstaligen. Meningsverschillen bestaan tussen alle partijen. Overigens zijn er ook verschillen tussen allochtonen en autochtonen, mannen en vrouwen, ouderen en jongeren, Limburg en de Westhoek enz. Ten derde: Is het niet zo dat een maatschappij die zichzelf democratisch noemt poogt om te gaan met verschillen door middel van dialoog, ook op politiek vlak? Sinds wanneer houden verschillen ook grote een scheidingsgrond in? Het is net omdàt er verschillen bestaan, op economisch vlak bijvoorbeeld, dat men méér interpersonele én structurele solidariteit moet nastreven (dat laatste is in ons a-federaal kader nauwelijks mogelijk). Door het voortdurend dramatiseren van steeds weer dezelfde verschillen toont het nationalisme zich als een onverdraagzame ideologie. Met de Walen of Vlamingen moet immers niet gedialogeerd worden, de anderen moeten niet overtuigd worden. Het gaat erom eigen instellingen en macht te verwerven, zich af te scheuren van of territorium te verwerven op de tegenstander. Niet de argumenten van de Walen (of Vlamingen) worden bestreden, wel de personen zelf.
Nationalistische politici zullen zich niet alleen vergenoegen om verschillen vast te stellen, ze zullen er steeds blijven bijzoeken en desnoods zelf uitvinden. Je kan het zo gek niet bedenken of het gebeurt in ons land. Wanneer we naar het weerbericht kijken spreekt men over Vlaanderen en de Ardennen. Lokale zaken worden geregionaliseerd (de Antwerpse haven wordt een Vlaamse haven) en nationale zaken worden ook door het taalkundig raamwerk getrokken (de Belgische werkloosheid wordt Vlaamse, Waalse en Brusselse werkloosheid). Deze mentale dualisering waaraan elke inwoner van dit land bijna dagelijks onderhevig is, moet niet onderschat worden. Voor taalregionalisten is het immers belangrijk om voor hun polariserend vertoog makkelijk te kunnen teruggrijpen naar een gebanaliseerd referentiekader.
Niet te klein, maar wel kleingeestig?
Nationalisten zeggen vaak dat Vlaanderen niet te klein is om een lidstaat te zijn van de EU. Hieruit volgt dan weer volgende redenering: Waarom zouden Vlamingen niet kunnen wat Slovenen, Tsjechen, Slovaken, Letten, Denen ... wel kunnen? Hier verwart men, bewust, een mogelijkheidsvoorwaarde met een argument. Natuurlijk is Vlaanderen niet te klein (=een mogelijkheidsvoorwaarde) om onafhankelijk te zijn. Limburg ook niet. Maar België is ook niet te klein om een staat te zijn, evenmin als de Benelux te klein is om een motor te zijn van de Europese Unie. Het is daarentegen volkomen onduidelijk waarom kleinschaligheid een reden zou moeten zijn tot onafhankelijkheid. Met de glimlach zou men kunnen stellen dat voor separatisten België, een land van een zakdoek groot, met zijn 10 miljoen inwoners, wellicht een mastodont is. Als kleinschaligheid zou leiden tot een beter bestuur kan men zich trouwens terecht afvragen waarom secessie dan moet verleend worden aan ineengeknutselde taalregios en niet gericht is op provincies, arrondissementen en en steden. Die zijn nog kleiner.
Het antwoord van sommige Franstalige politici die zich dan als goede Belgen voorstellen is minstens even erg dan het nationalisme waarmee zij worden geconfronteerd. Het francofone front Wallonië-Brussel, een soort zielige versie van België waarin Franstalige landgenoten geacht worden zich te laven aan de bron van de Franse beschaving is werkelijk een ultiem zwaktebod. Wie imperialisme zoals de inlijving van Vlaamse gemeenten bij een vergroot Franstalig Brussel/Wallonië als antwoord biedt op nationalisme getuigt van een kleingeestigheid die zijn weerga niet kent. Hoe kan men voorhouden dat men én het goed voorheeft met alle Belgen en tegelijk de prioriteit hebben om de Franstalige belangen (wat die ook moge zijn) te verdedigen? Die stellingen zijn al even irrationeel als het spreken over een Belgische confederatie die dan een waarachtig federalisme zou verfijnen. Dit Vlaams- en francofoon-nationalisme wordt door buitenlandse journalisten niet begrepen. Dat is normaal want zij zijn niet in staat om zich in deze tijd noch te kunnen verplaatsen in een laat 18de eeuws romantisme dat misschien een vermakelijk tijdverdrijf biedt voor zij die geacht worden ons te besturen, maar de gewone burger niets bijbrengt.
Confederalisme is een dubbel separatisme
Om mensen gerust te stellen zeggen politici weleens: wij zijn geen separatisten, maar confederalisten. Welbeschouwd steunt deze bewering op een dubbel bedrog.
Allereerst dient opgemerkt te worden dat het omvormen van België tot een confederatie slechts kan door een splitsing van het land in twee of meer delen. Deze onafhankelijke entiteiten gaan dan op basis van een contract (geen Grondwet: een confederatie is een statenbond maar geen staat) na wat ze nog samen willen doen. Dat contract is niet alleen uiterst vrijblijvend, maar ook ten allen tijde opzegbaar door elkeen van de participerende staten. Met andere woorden: confederalisme is een verder doorgedreven vorm van separatisme. Een confederale structuur situeert zich in een post-secessionistisch tijdvak.
Maar er is meer. Los van het feit dat deze confederale structuur er enkel maar komen kan door het opdoeken van een staat is de confederatie zelf steeds een overgangsfase. De confederatie kan evolueren naar een federatie (Zwitserland, VSA, Duitsland). Welnu, als onze confederalisten wérkelijk geen separatisten zijn die in fine twee volledig soevereine staten wensen (die niéts meer met elkaar te maken hebben) waarom pleiten ze dan niet meteen voor een sterke federatie? Waarom zon confederale wachtkamer? De reden dat ze ronduit kiezen voor confederalisme en federalisme ostentatief afwijzen, onthult meteen ook hun ware bedoelingen. Zij streven immers een statenbond na als een overgangsfase, waara alle banden tussen Vlaanderen en Wallonië moeiteloos en definitief doorbroken kunnen worden. Eerder gebeurde zoiets in rest-Joegoslavië, in het G.O.S. of in Oostenrijk-Hongarije. Jammer toch dat geen enkele journalist of opiniemaker eens peilt waar onze politici uiteindelijk met de staat naartoe wilen. Zou het antwoord op een doorgedreven vraagstelling misschien net iets te onthullend zijn?
[1]Volgens een zuiver economische benadering zou Zuid-Italië een minwaarde inhouden voor Noord-Italië, Wales voor Engeland en Oost-Duitsland voor West-Duitsland. Omdat de breuklijn daar niet samenvalt met een etnische lijn, pleit echter (vrijwel) niemand voor een afsplitsing van Noord-Italië (de Lega Nord is hier een uitzondering), Engeland of West-Duitsland.
[2]Onder andere Paul Geudens van de Gazet van Antwerpen.
[3]"Ik hoop sterk dat België en de drie regio's, Vlaanderen, Wallonië en Brussel, onderling hun niveau van solidariteit blijven behouden. Dat is van het allergrootste belang, ook voor Europa. Wij pleiten in de Europese Commissie voortdurend voor solidariteit in de Europese Unie. Het zou dus een contradictie zijn als we niet zouden pleiten voor solidariteit tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel op Belgisch niveau." (De Standaard, 5.10.07).
Voor de verkiezingen merkte eminent politoloog Kris Deschouwer in deze krant op: "Maar ondanks alle kritiek die je op het systeem kan hebben, werkt het Belgische federalisme redelijk goed. Dit land is veel stabieler dan het ooit geweest is" (DS 21.04.07)". Het zijn woorden die vandaag op zijn zachtst gezegd niet erg geloofwaardig meer klinken.
Het probleem is dat een dualistisch federalisme, het systeem dat we de facto in België vandaag kennen, eenvoudigweg niet kàn werken. Steeds weer worden immers twee antagonistische polen gecreëerd en versterkt die de hele staat onderhandelen of, beter gezegd, verder uitkleden. Eens men de deur heeft opengezet naar niet-taalgebonden splitsingen, d.i. vanaf 1980, kan alles gesplitst worden. Men kan binnen de "logica" van het taalfederalisme niet stellen dat het milieubeleid wél gesplitst mag worden, maar de sociale zekerheid niet.
In die zin is een partij als de N-VA geen aberratie binnen ons "federaal" bestel, maar wel de meest consequente uitloper ervan. Als men ervan uitgaat dat het criterium taal inderdaad de basis vormt om een staat op in te richten, kan men perfect stellen dat het meertalige België moet ophouden te bestaan. De vraag is echter waarom bevoegdheden die niets te maken hebben met taal zoals energie, de huurwetgeving of economie uitgerekend op taalbasis moeten gesplitst worden. Ongetwijfeld zijn er verschillen tussen taalgebieden, maar die bestaan ook tussen steden, arrondissementen en provincies. De EU bewijst dat verschillen geen reden tot scheiding, maar net tot intensieve én meertalige samenwerking vormen. Daarom ook zijn vele Europese waarnemers zo bezorgd over de taalnationalistische beweging die in ons land de Europese principes zonder schroom op de helling zet. Wordt het niet tijd om ons eindelijk te beraden over een niet-nationalistische visie op België waarin taalneutrale entiteiten, zoals de provincies, een voorname rol bekleden? Het zou de Europese en internationale geloofwaardigheid van België, die nu op het spel staat, zeker ten goede komen. Wellicht zal het ook het humeur van de Belgen, die nu al bijna 6 maanden deze deprimerende regeringsvorming moeten aanzien, opkrikken.
Het opiniestuk van Professor Vilrokx (DS 16.11) bewijst nog maar eens dat het in onze debatcultuur blijkbaar onnodig is om begrippen te definiëren. Zo kant de Professor zich enerzijds tegen nationalisme en separatisme, maar pleit hij anderzijds wel voor confederalisme. Nochtans is confederalisme een contractuele verbintenis tussen twee onafhankelijke staten. Men kan dus niet én tegen Vlaams (of Waals) separatisme zijn én voor confederalisme. Integendeel, de twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Voorts dient opgemerkt dat alle confederale constructies uit het verleden hetzij uiteenvielen (Joegoslavië, Oostenrijk-Hongarije), hetzij evolueerden naar sterke, centripetale federaties (Duitsland, VSA). Een statenbond is dus maar een fragiel overgangsstadium. Als de auteur werkelijk tegen separatisme is, waarom pleit hij dan niet voor een sterk federalisme? Elk confederalisme dat de geschiedenis heeft overleefd, mondde immers in deze staatsvorm uit.
Op de vraag waarom onze staat nu zo nodig moet hervormd worden, antwoorden politici steevast dat het tot een beter bestuur zal leiden. Nochtans geldt bij verdere bevoegdheidsoverdrachten naar de gewesten of gemeenschappen slechts dat het bestuur "eigen" zal zijn. Wat niet duidelijk is, is de vraag waarom meer "eigen" bevoegdheden een beter, socialer, ethischer, humaner of rationeler bestuur zou impliceren. Het federaliseringsproces dat nu al meer dan een kwarteeuw duurt heeft zeker niets van dit alles opgeleverd, integendeel. Menig burger begrijpt niets van ons institutioneel kluwen. Tot wat gebetonneerde tegenstellingen leiden, bewijzen onze politici nu al bijna een half jaar met verve. Waarom moet men alles zo ingewikkeld maken, terwijl voor zo'n klein landje één regering toch volstaat?
Tout ce qui est excessif est insignifiant wist Talleyrand in de 19de eeuw al. Ja, taalwetten zijn belangrijk en de overheid heeft de plicht mensen niet te discrimineren op basis van moedertaal. In bijlage een document van de Vl-Brabantse Gouverneur aangaande de niet benoeming van een burgemeester in de faciliteitengemeenten. (Klikken op afbeelding om te vergroten).
Kris Deschouwer en Philippe Van Parijs houden in De Standaard ("Volgende keer nog erger", DS 6.11.07) nogmaals een pleidooi voor een nationale kieskring. Volgens de professoren zou zo'n kieskring, voor 15 Kamerleden, ertoe aanzetten dat er méér rekening wordt gehouden door politici van de ene taalgroep met het andere landsdeel. Volgens mij maken ze een inschattingsfout. Immers, in een systeem waarin 9 Nederlandstalige Kamerleden en 6 Franstalige Kamerleden nationaal worden verkozen, bestaat er geen enkele reden waarom nationalistische politici een andere retoriek zouden hanteren. Het aantal nationale Kamerleden per taalgroep ligt toch al vast. Mensen als Leterme, Vanhecke, Moureaux of Maingain beschikken over voldoende stemmen in hun taalgroep om zelfs in een nationale kieskring verkozen te worden. Zij zullen dus geen iota veranderen aan hun onvriendelijkheden tegenover anderstaligen. Is een nationale kieskring daarom nutteloos? Integendeel. Enkel mag er geen enkele vorm van pariteit in bestaan, zodat het er echt op aankomt de meeste stemmen in héél België te behalen. Dit gezegd zijnde, is het utopisch om te denken dat het louter bestaan van een federale kiesomschrijving een "nationale dynamiek" op gang zal brengen. Daarvoor blijft het voorgeschoven aantal zetels te beperkt. Waar het op aankomt, is dat staatsmannen politieke verantwoordelijkheid opnemen om onze Belgische meertalige democratie te doen werken. Zonder politieke wil is elke hervorming tot falen gedoemd.
Depuis quelques mois, notre pays vit une des crises politiques les plus profondes depuis sa création (il y a 177 années déjà). Il est clair que plusieurs facteurs jouent un rôle important : la radicalisation des soi-disant « partis flamands », lextrémisme des petits partis nationalistes (FDF/N-VA), notre structure étatique polarisante qui incite à la formation de deux fronts antagonistes, les différences socio-économiques du Nord et du Sud de la Belgique bien exploitées par les nationalistes etc.
Pourtant un sondage des journaux Le Standaard/Le Soir (10/11.11.2007) révèle quen « Flandre » - quelle que soit la signification de ce terme 87% des gens ne souhaitent pas la fin du pays. Seulement un peu plus quun néerlandophone sur trois souhaite, toujours selon ce même sondage, que lEtat fédéral soit davantage détricoté. Face aux exigences nationalistes, aux querelles communautaires, aux propos pessimistes (« le pays ne marche plus »), voire fatalistes, racistes, incendiaires ou même apocalyptiques (« la fin de la Belgique est inévitable ») des médias, les Belges tiennent leur sang-froid admirable. Ils peuvent en être fiers, car lHistoire récente a sans doute prouvé jusquoù un nationalisme excitant et fascisant peut mener. Les ruines de lex-Yougoslavie, les bombes et massacres en Corse, en Espagne, en Chéchénie, en Irlande du Nord en sont les tristes témoins.
Hélas, le pacifisme belge nest pas sans prix. Les Belges se laissent terroriser, opprimer et ridiculiser par les politiciens du Nord et du Sud qui devraient les représenter. On peut se demander si le citoyen ordinaire comprend vraiment la portée dune « réforme de lEtat » ou le soi-disant problème de Bruxelles-Hal-Vilvorde. Probablement neuf sur dix nen savent pas grand-chose. Est-ce leur faute ? On est tenté de répondre négativement à cette question. Le fait que le Belge soit, en général, peu intéressé à la politique est un phénomène assez complexe qui mérite de létude.
Premièrement, il faut constater que les médias rendent chaque débat sérieux, c.-à.-d. portant sur le fond des choses, impossible. Il ny a que les (con)fédéralistes et séparatistes qui ont droit à la parole. Mais, si important que ce facteur puisse être, il nexplique pas tout. Dès le Moyen Age, la démocratie dans nos régions a évolué à partir des principautés et non comme en France, Angleterre ou (plus tard) aux Pays-Bas grâce à linteraction dun Souverain et dun Parlement. Dans dautres pays qui ont connu une pareille évolution - pensons aux riches villes autonomes médiévales de lItalie comme Florence -, cette tradition sest transformée à lheure actuelle en un certain souhait dautonomie (par exemple, la « Lega Nord » en Italie). En Belgique, le courant autonomiste ou séparatiste, au niveau de la population bien entendu, est marginal, en dépit de grandes campagnes anti-belges de certains partis politiques, surtout au Nord du pays, et lindoctrination nationaliste dune certaine presse qui a même réussi à régionaliser la météo. Toutefois, on peut voir dans ces nationalismes flamand et wallon le reflet dun « esprit de clocher ». « Petit pays, petit esprit », comme disent certains.
Quoi quil en soit, tant que la Belgique était gouvernée de façon responsable de 1830 jusquaux années 70 du 20ième siècle, le désintérêt des Belges par rapport à la politique importait peu. Ce nest quà partir du moment où une certaine nouvelle classe politique nationaliste, tant au Nord quau Sud de la frontière linguistique a commencé a fédéraliser (lire : détruire) le pays que la gestion du pays est devenue problématique et aujourdhui assez catastrophique. Les poignardeurs de la démocratie, soutenus par une extrême droite nationaliste qui a le vent en poupe depuis une vingtaine dannées partout en Europe dailleurs sont les responsables principaux de cette évolution néfaste. Une autre cause est le fédéralisme bipolaire avec une Flandre et une Wallonie artificielles que ces extrémistes ont pu installer, voire imposer, à laide dun grand nombre de politiciens opportunistes et/ou naïfs. Personne ne semble les arrêter car les médias ne voient pas les problèmes ou refusent de les voir, ce qui est évidemment gravissime. On a même limpression quà létranger on est plus inquiet sur lavenir de notre pays quici.
Y a-t-il, hormis les facteurs cités, encore des raisons pour expliquer cette passivité belge ? Est-ce que cest à cause du climat maussade qui ne rend pas évident les débats publics ? Le Belge, vit-il dans un pays trop petit pour afficher à haute voix son patriotisme et lamour de ses institutions et libertés ? Est-ce que cette méfiance de tout pouvoir central date de la période espagnole (16ième siècle) ?
Il est en tout cas clair que (au plus tard) depuis 1648, les territoires belges ont subi le joug de nombre de dictateurs, soit sous forme despotique, soit au nom des « vertus » républicaines. Les révolutionnaires français qui ont en vain essayé pendant leur occupation de la Belgique entre 1794 et 1814 de détruire chaque liberté acquise et qui ont même essayé déradiquer les langues régionales néerlandophones (contrairement à lEtat belge) portent sans doute une lourde responsabilité.
Ajoutons à tout ceci aussi linfluence importante de lEglise Catholique, jusquaux années 60 du 20ième siècle qui a renforcé lidée que le citoyen doit simplement subir son rôle sur terre et ne pas trop mettre en question lordre établi. Ceci nest quun constat en ne doit pas être interprété comme une critique à légard de lEglise qui avait, et qui a toujours dailleurs, ses mérites au sein de la société belge, européenne et mondiale. Ce ne sont certainement pas les idées chrétiennes dont lamour de son prochain qui devraient rendre la vie des Belges plus difficile. Peut-être que monsieur Leterme (un politicien soi-disant « chrétien ») a oublié ce passage crucial du Nouveau Testament?
On aimerait en tout cas bien voir un vrai débat sur lavenir de notre pays. Un débat où séparatistes, confédéralistes (il ny a pas vraiment de différence), fédéralistes et unitaristes sont représentés. Car ce nest pas parce que les Belges se désintéressent de la politique à cause de leur passé et mémoire collective quil faut les traiter comme des moutons dociles. Si les politiciens traditionnels ne le comprennent pas enfin, ils seront ostracisés en masse, y compris les partis francophones qui ont attisé les discussions communautaires depuis des décennies et qui défendent bec et ongle le fédéralisme bipolaire. Même le plus paisible citoyen ne restera pas éternellement passif face aux querelles politiques.