KRITISCHE BEDENKINGEN BIJ DE NOTA VAN EERSTE MINISTER VERHOFSTADT N.A.V. DE
STAATSHERVORMING
De nota van Eerste Minister Verhofstadt omtrent de staatshervorming is een lijvig
werkstuk geworden dat een objectieve analyse verdient. In zijn bijdrage
geeft de Premier zelf aan niet de pretentie te hebben de waarheid in pacht te
hebben. Vandaar ook dat een open en constructief debat over de
staatshervorming de beste weg is om tot een resultaatgerichte oplossing te
komen.
1) HOMOGENE BEVOEGDHEDEN
Versnippering over verscheidene
beleidsniveaus, zo stelt de Premier terecht, leidt tot een inefficiënt bestuur.
In dat kader stelt hij vast dat de volgende principes een goed uitgangspunt
vormen: subsidiariteit en homogene bevoegdheidspaketten. Voorts is het zonder
meer een correct inzicht dat in een (federale) staat de solidariteit tussen
mensen en niet tussen regios moet verlopen. Impliciet is dit een afwijzing van
het confederalisme, een systeem waarbij de de solidariteit onderhandeld
wordt, opzegbaar is en gekoppeld wordt aan een resultaatverbintenis.
Vraag is echter of (de
uitwerking van) al deze principes wenselijk én verzoenbaar zijn. Zo valt
allereerst op dat er een bijzonder eenzijdige benadering is van het begrip
subsidiariteit. In de praktijk komt het erop neer dat de federale Staat
verder uitgehold wordt ten voordele van de deelstaten, die verantwoordelijk
zouden worden voor (grote) delen van het tewerkstellingsbeleid, van de sociale
economie, het gezinsbeleid, van de vestigings- en huurwetgeving alsook
mobiliteit, telecommunicatie en justitie. Anderzijds wordt er slechts in drie
domeinen ontwikkelingssamenwerking, de geluidsnormen en delen van de
gezondheidszorg gesproken over herfederaliseringen. Wie het document nader
onder de loep neemt, merkt dat het aantal voor te stellen splitsingen méér
dan tien keer hoger ligt dan het aantal herfederaliseringen. Dit
fundamentele onevenwicht ondergraaft
de geloofwaardigheid van het document.
Terecht kan men zich trouwens
eveneens afvragen waarom een regionaal tewerkstellingsbeleid, of een gecommunautariseerde
justitie zou leiden tot een beter beheer van deze departementen. Het is in
feite paradoxaal om bevoegdheden die niets met taal te maken hebben te splitsen
op taalbasis. Nochtans overstijgen de grote problemen van onze tijd de
vervuiling, de opwarming van de aarde, de verwoestijning, het gebrek aan
schaarse goederen, het internationale terrorisme, de dreiging van nucleaire
proliferatie enz. zich op Europese zo niet op globale schaal. Multinationals
fusioneren over lands- en a fortiori over
taalgrenzen heen. De democratie dient zich dus aan te passen aan die nieuwe,
meertalige dimensies. In dat opzicht getuigt het hele Belgische communautaire
gekrakeel van een voorbijgestreefde wereldvisie. Hoe kunnen we ooit de globale
problemen aanpakken, wanneer we op een zeer kleine ruimte, in een land met
minder dan de helft van het aantal inwoners van Mexico-stad niet eens in staat
zijn een coherente, solidaire en moderne staatsvisie te ontwikkelen waarbij
eenheid primeert, zonder evenwel afbreuk te doen aan diversiteit?
Ten tweede schort er iets aan
de uitwerking van de theorie van de homogene bevoegdheden. Wie, zoals de
Premier, dat doet pleit om aspecten van een beleid of aangelegenheden in een
domein over te hevelen naar de deelstaten, gaat namelijk linea recta in tegen het principe van homogene bevoegdheden zelf.
Omgekeerd geldt trouwens ook dat wanneer één bevoegdheid geherfederaliseerd
wordt, alle verwante materies opnieuw op het federale niveau moeten gebracht
worden. Zo is het onlogisch om te pleiten voor een herfederalisering van
ontwikkelingssamenwerking, zonder actief te ijveren voor een herfederalisering
van buitenlandse handel en van het verdragsrecht.
Een nog fundamenteler bedenking
betreft de motivatie voor het splitsen
van zaken op taalgebonden basis. Waarom is dit nodig? De Premier kan
hiervoor moeilijk inspiratie in zijn liberale ideologie. Enkel door de doctrine
van extreme taalnationalisten (Vlaams Belang en N-VA) worden zulke splitsingen gelegitimeerd.
Jammer genoeg nemen de democratische maar taalgesplitste partijen deze
nationalistische redeneringen over met alle gevolgen vandien.
Tenslotte wordt het gehuldigde principe van de interpersoonlijke
solidariteit aangetast door de
inspraak van de deelstaten in het gezinsbeleid en door de splitsing van het
tewerkstellingsbeleid en aanverwante domeinen. Hierdoor wordt minstens een
derde van de financiering van de huidige sociale zekerheid gesplitst. De
overige 66% situeren zich voornamelijk in het domein van de pensioenen die
bijna geen enkele Vlaamse partij wil splitsen omdat de vergrijzing in het
Noorden sneller gaat en in de gezondheidszorgen.
Opmerkenswaardig is tenslotte
dat deze voorstellen deels lijnrecht
ingaan tegenover wat de Premier zelf in het verkiezingsprogramma van zijn
partij liet inschrijven, te weten:
Logischerwijze wordt de tweede regel dan dat de zogenaamde
gezagsdepartementen federaal bestuurd worden. Op het vlak van defensie, politie, justitie of buitenlandse
zaken is het duidelijk dat de noden van de burgers over het hele land
dezelfde zijn. Het moet dus ook mogelijk zijn dat bevoegdheden die vandaag
regionaal zijn terug naar het federale niveau gaan. (...) Het zou hier moeten
gaan om bevoegdheden die duidelijk gewestoverschrijdend of van strategisch
belang voor gans het land zijn. In aanmerking komt bijvoorbeeld het strategische
energiebeleid waarvan het belang steeds meer groeit en wat ook meer en meer op
Europees niveau behandeld wordt. Een
verdeelde strategie omtrent energie is geen goede zaak omdat het de positie van
ons land ernstig verzwakt.
2) DE AANPASSING VAN DE FINANCIERING
Het luik aangaande de aanpassing
van de financiering komt niet aan de heersende noden tegemoet. Zoals bekend
kampt de federale Staat met een nijpend geldtekort, daar er bij de voorbije
staatshervormingen een pak geld is overgedragen naar de deelstaten, via de
financieringswet of onrechtstreeks via fiscale autonomie voor deelgebieden. Zowel
de Kabinetschef van de Eerste Minister als gewezen Kamervoorzitter Herman
DECROO hebben hier reeds kritische kanttekeningen bij geplaatst.
Toch wordt die financieringwet
niet herzien. Volgens de Premier is het beter dan aan de financieringwet te
sleutelen, te opteren voor een grotere fiscale autonomie voor de gewesten en de
gemeenschappen. De federale Staat moet het dus eenvoudigweg stellen met minder
middelen en bevoegdheden. Het feit dat de federale financiering in bepaalde
deelstaatsdomeinen wordt afgebouwd en dat de overdracht van de bijkomende
middelen naar deelstaten wordt beperkt (waardoor dus louter de bevoegheden
overgeheveld worden) is, welbeschouwd, slechts een doekje voor het bloeden. Het
enige positieve aan dit deel is dat de regios eindelijk mee de staatsschuld
zouden moeten afbetalen...
Alleszins dringen zich volgende
bedenkingen op:
1. Hoe zullen de armere gewesten hun nieuwe en bestaande
bevoegheden zonder afdoende middelen uit de fiscale kas beheren?
2. Hoe kan de federale Staat efficiënt functioneren
indien zij met het huidige geldtekort blijft zitten, tenzij door grote
bevoegdheidsoverdrachten naar de deelstaten (hetgeen wellicht de bedoeling is)?
3. Het overhevelen van grote
delen van de personenbelasting, alsook van de vennootschapsbelasting, zorgt
ervoor dat de Belgische regios
vooral door de splitsing van de vennootschapsbelasting tegen elkaar uitgespeeld worden. Samen met de splitsing van de
arbeidsmarkt zal dit zonder twijfel de concurrentiepositie
van de Staat t.o.v. het buitenland verzwakken.
Eerder reeds merkte Minister
van Staat Mark EYSKENS zeer terecht op:
Vaak wordt
gesteld dat aan gewesten en gemeenschappen een
veel grotere fiscale bevoegdheid moet worden toegekend, zodat ze ook
verantwoordelijk worden voor de financiering van de uitgaven die zij doen. In
dit verband is het erg nuttig na te trekken wat de draagwijdte is van de
fiscale autonomie van de deelgebieden in andere federale landen zoals
Zwitserland, Duitsland, Canada en de Verenigde Staten. Die federale landen
bewijzen door het toekennen van aanzienlijke bevoegdheden op fiscaal gebied en
ook op het gebied van de sociale zekerheid dat hun staatkundige eenheid en
coherentie niet in het gedrang worden gebracht.
Toch moet België op dit vlak grote
voorzichtigheid aan de dag leggen. Het is contraproductief in een land dat een
zakdoek groot is en
waarin de belangrijkste bedrijven multinationals en interregionaal zijn, uiteenlopende en concurrerende
belastingstelsels (niet alleen op het vlak van de vennootschapsbelasting
maar ook inzake sociale zekerheidsbijdragen) in te voeren en dat op een ogenblik waarop binnen de Europese Unie
juist geijverd wordt voor meer fiscale harmonisatie.
Overigens zou zelfs de rijkste regio het Vlaams
Gewest beslist niet welvarender worden van een splitsing van (bijvoorbeeld)
de vennootschapsbelasting. Als immers bedrijven uit het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest delocaliseren naar het Vlaams Gewest, wordt de concurrentiepositie van
Brussel ernstig verzwakt. Nochtans genereert het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
vandaag rijkdom voor het hele land.
3) DE VERSTERKING VAN DE FEDERALE STAAT
Op het eerste zicht gaat het
meest rationele en verdienstelijke deel van de Premier naar zijn lovenswaardig
initiatief om de federale Staat te versterken. Dit is een belangrijke
trendbreuk met het eenzijdig splitsingsdiscours van de afgelopen decennia.
Helaas zijn de resultaten op papier minder goed dan de nobele intenties.
De congruentiecriteria zouden een bepaalde ruimte moeten bieden
waarbinnen de federale Staat bepaalt tot waar de bevoegdheden van de deelstaten
mogen gaan. Op het eerste gezicht lijkt het hier te gaan om een soort
decentralisatie, waarbij de federatie een zekere voogdij behoudt op
deelstaatsbevoegdheden. Maar in de
praktijk gaat het om minimale maatstaven die interregionale divergenties
moeten vermijden, zoals dat op Europees vlak gebeurt ten aanzien van de
lidstaten. Als dat het
uitgangspunt is kunnen separatisten terecht de vraag stellen waarom onze
Premier België nog wil behouden, daar de door hem voorgestelde instrumenten
vandaag al op Europees niveau bestaan.
De verwijzing naar
Europa is overigens bedrieglijk. In Europa komen we van een situatie waarin de
landen van de Eurozone andere munten, andere begrotingen, een andere
overheidsschuld en (sterk) uiteenlopende uitgaven hadden. Men heeft toen normen
opgelegd die alle landen moesten respecteren. Van een situatie van
versnippering ging men daar naar meer eenheid. De Nota van Verhofstadt
behandelt daarentegen net het omgekeerde pad.
Een aantal goede maatregelen zoals
het invoeren van een uniforme toepassing van fiscaliteit en sociale wetgeving
over het hele grondgebied of de vertegenwoordiging van de federale staat in
sommige gewestelijke maatschappijen wordt meteen weer ongedaan gemaakt door de deelstaten in zowat elke federale
instelling medezeggenschap te geven en door het opdrijven van het aantal
samenwerkingsakkoorden en de instelling alsook versterking van
extraparlementaire overlegcomités.
Deze samenwerkingsakkoorden
worden gesloten in overlegcomités
die niet electoraal sanctioneerbaar zijn. Ze zijn vanuit democratisch oogpunt
een bevestiging van de dictatuur van de uitvoerende macht en de kortwieking van
de parlementaire controle. Omdat ze niet eens door een deelstatelijk parlement
hoeven geratificeerd te worden, hebben ze zelfs minder democratische
legitimering dan een akkoord tussen twee onafhankelijke staten. Aangezien
zoveel materies gesplitst moeten worden, zal dit aantal akkoorden onderhevig zijn aan een ware inflatie. Het
democratisch deficit zal exponentieel toenemen, de sterkte van de centrale
staat in dezelfde mate afnemen. Dat een normenhiërarchie afwezig is, draagt
hier natuurlijk in belangrijke mate toe bij.
In de inflatie aan
overlegcomités en samenwerkingsakkoorden schuilt overigens een niet
onbelangrijke paradox. Het feit dat de Premier in zoveel domeinen (mobiliteit,
milieu etc.) vlakken beide nodig acht, bewijst net dat deze materies best op
nationaal niveau behandeld worden. Nu krijgen we een exponentieel stijgend
aantal overlegcomités en samenwerkingsakkoorden, wat niet alleen tijdrovend is,
maar ook het democratisch deficit en het budgettair plaatje de hoogte injaagt.
Tenslotte is het meest
verdienstelijke voorstel in dit hoofdstuk de invoering van een federale kieskring, zonder vooraf het
aantal parlementairen op taalbasis vast te leggen. Het aantal ligt weliswaar te
laag (ca. 30), maar het gaat de goede richting uit. Maar zelfs hier is, helaas,
een communautaire compensatie die ligt in de zeer nefaste en zelfs staatsbedreigende hervorming van ons
bicameralisme.
Overigens kan men zich afvragen
wat die nationaal verkozen Kamerleden nog gaan doen, gezien quasi alle
bevoegdheden deelstatelijk zullen zijn...
4) DE HERVORMING VAN HET BICAMERALISME
Eén van de allerzwakste delen
van het betoog van de Premier situeert zich inderdaad in de voorgestelde
hervorming van het bicameralisme. Verkeerdelijk werd die in sommige media
afgeschilderd als een versterking van de federale Staat.
Concreet komt het erop neer dat
de huidige Senaat vervangen wordt door een onrechtstreeks verkozen paritaire
Kamer van Deelstaten, die o.a. bevoegdheid heeft in grondwetsherzieningen en in
bijzondere wetten. Deze maatregel moet om verscheidene redenen worden
afgewezen:
1) Het feit dat de Senaat niet
meer rechtstreeks verkiesbaar is de Senatoren worden aangeduid door de
deelstaatsparlementen , is een aanfluiting
van de democratie en brengt ons terug naar een getrapt kiessysteem dat
dateert uit het tijdperk van voor de Franse Revolutie.
2) De deelstaten worden niet eens gelijk vertegenwoordigd. De
Franstalige Senatoren worden oververtegenwoordigd, de Duitstaligen moeten het
stellen met één enkele Senator. Kortom, de samenstelling zelf van deze
Assemblée vloekt met zijn eigen logica.
3) Een paritaire Senaat zal uiterst
polariserend werken, daar de
Senatoren de facto enkel Vlaanderen
en Wallonië (met een vleugje Brussel en snufje Duitstalig België) zullen
vertegenwoordigen. Nieuwe communautaire conflicten staan dus in de sterren
geschreven...
4) De deelstaten worden rechtstreeks betrokken bij het grondwetgevend werk.
Dit is uiterst cruciaal, omdat het op die manier onwaarschijnlijk lijkt dat in
de toekomst nog maar één materie opnieuw geherfederaliseerd wordt. Elke
gemeenschap beschikt in een bipolaire Senaat over een feitelijk vetorecht om
een mogelijke afkalving van zijn macht tegen te gaan.
5) Het goedwerkende systeem van dubbele deliberatie, dat ons land
sedert 1831 kent, en zorgt voor een grondiger reflectie over de wetten en de
werking van onze instellingen wordt vervangen door een verkapt monocameralisme.
Een mogelijkheid om de federale
Staat te versterken wordt hier overigens gemist door een géén federale kieskring in te voeren in de
Senaat. Dat zou het autonomisme tenminste getemperd hebben.
5) DE FUNCTIE VAN BRUSSEL, DE PROBLEMEN IN DE RAND EN ART. 195
Terecht wijst de Premier op de
enorme troeven van onze hoofdstad in Europese en zelfs globale context. Helaas
zijn de conclusies die hij hieruit trekt uiterst wollig en kunnen ze perfect
binnen het huidige institutionele kader plaatsvinden. Om een nieuwe
samenwerking tussen de drie Gewesten op te zetten, teneinde Brussel
internationaal te promoten dient men de BWHI niet te wijzigen.
Het volstaat, om zoals de
Premier zelf aangeeft, een (vrijblijvend) samenwerkingsakkoord te sluiten. Het stadsgewest Brussel, volgens
Verhofstadt een vernieuwend idee bestaat voorts al sedert 1980...
Ondertussen wordt door de
beoogde splitsing van het kies- en
gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde het Brussels Gewest
losgemaakt uit Vlaanderen en niemand binnen de Vlaamse Beweging schijnt
daarom te malen, integendeel. Ironisch genoeg gaan er door deze Vlaamsgezinde
maatregel ook àlle zetels voor Brusselse Vlamingen verloren.
De Franse Gemeenschap mag dan
wel gemeenschapsgebonden activiteiten organiseren in de zes randgemeenten, maar
enkel door een samenwerkingsakkoord met de Vlaamse Gemeenschap. Wat hier
vernieuwend aan is, is een waar mysterie. Wel is het zo dat een deel van de
splitsing gecompenseerd wordt door het instellen van een federale kieskring.
Het grootste bezwaar tegen een
splitsing van dit meertalig arrondissement is echter het feit dat dit in wezen
een zeer nationalistische staatsvisie
verraadt, waarbij deelgebieden
moeten congrueren met taalgebieden. Anderzijds wordt alweer verzuimd om de
federale overheid een actieve politiek van individuele meertaligheid te laten
voeren in het onderwijs.
Waarom wordt er niet één provincie Brabant heropgericht (met
behoud van de taalgrens)? Dat zou in één klap het non-probleem B-H-V oplossen
én bovendien de schadelijke Belgische bipolariteit echt doorbroken. Bovendien
wordt met deze elegante oplossing Brussel niet eens uitgebreid, waardoor de
vrees voor de Brusselse olievlek voorgoed van de baan is. Overigens was
niemand minder dan de opvolger van Verhofstadt in de Senaat, de Heer Roland
Duchâtelet dit idee genegen.
De Ratificatie van het Minderhedenverdrag biedt enorme
mogelijkheden. Zo zou men ondermeer twee- of meertalige media kunnen oprichten
naar het voorbeeld van Euronews en Arte. Eveneens zouden tweetalige scholen
kunnen worden gesticht. Maar de Premier wil het Minderhedenverdrag louter
ratificeren om enkel de Duitstaligen woonachtig in de Duitstalige Gemeenschap en de gemeenten uit het Malmedyse als
nationale minderheid te definiëren. Het akkoord hiervoor moeten bovendien
surrealistisch genoeg niet door de federale Staat worden afgesloten, maar door
de twee grote gemeenschappen die volledig geen zeggingschap hebben voor wat
de Duitstalige Gemeenschap betreft. In deze details verraadt zich de
fundamenteel dualistische visie op
België van het document.
Tenslotte is één van de meest
hallucinante en over het hoofd geziene passages de ter herziening
verklaring van art. 195 van de Grondwet.
Vandaag is voorzien dat een grondwetsherziening slechts mogelijk is nadat de
federale wetgevende macht een lijst van grondwetsartikelen heeft aangeduid die
voor herziening in aanmerking komen. Zodoende beslist de kiezer uiteindelijk
over de wenselijkheid van deze herziening. Zelfs dat is natuurlijk verre van
voldoende, maar gezien het ontbreken van bindende referenda over de toekomst
van de Staat toch het minimum minorum.
In dat verband merkt de Premier echter op:
Ook kan er niet om de vaststelling heen dat de verplichte raadpleging
van het kiezerskorps tot een fictie is verworden, omdat de bij de herziening te
volgen richting, voor zover die er al zou zijn, zelden de reële inzet van de
verkiezingen is. Nochtans is de staatshervorming méér dan een halfjaar de
inzet van de formatie en de taak van de interrimregering alsook van de
definitieve regering. Het getuigt toch van een elementair respect voor het
kiezerscorps om hiermee rekening te houden. Of is de Grondwet dan toch een vodje papier dat louter afhangt van
de dagelijks wisselende politieke grillen van zij die geacht worden ons te
vertegenwoordigen?
BESLUIT
Het België zoals de Premier
voor ogen heeft, zal allerminst een
versterkte federatie zijn. De vele bevoegdheidsverschuivingen naar de
deelstaten doen het zwaartepunt van de beslissingen overduidelijk naar daar
verschuiven. De federale Staat blijft eigenlijk exclusief bevoegd voor
defensie, justitie, politie en politie en de munt. Van die bevoegdheden zijn de
eerste en de laatste al (in grote mate) Europees. Ook enkele restbevoegdheden
zouden nog federaal blijven, in afwachting van de uitvoering van art. 35 van de
GW (waarnaar de Eerste Minister verwijst).
De convergentiecriteria maken het overigens mogelijk om nog méér
bevoegdheden te splitsen onder het voorwendsel dat er een federale
harmonisering is, quod non (of
althans bijzonder ontoereikend). Het resultaat van de willekeurige
splitsingen zal trouwens zijn dat er nog méér voedingsbodem wordt gegeven aan
nieuwe defederaliseringen, onder het mom van homogene bevoegdheidspaketten. Ook
het feit dat de federale Staat nauwelijks nog geld overhoudt zal een belangrijk
motief zijn om verdere splitsingen te verantwoorden...
Zodoende wordt het sociaal-economisch weefsel ontrafeld waardoor de
bestaande verschillen tussen de gewesten nog méér vergroot worden,
i.p.v. dat er een werkelijke eenmaking en een eenduidig alsook coherent beleid
plaatsvindt, wat toch de wens is van de Eerste Minister. Overigens is
sociaal-economische harmonisering één van de basisdoelstellingen van de EU
(art. 2 Verdrag van Rome), waardoor het volledig absurd wordt om binnen een
lidstaat nog meer bevoegdheden op te splitsen. In Europees kader is de
Belgische stem nu al vaak de optelsom van de regios. Komen die niet tot een
akkoord, dan moet België zich onthouden. Dit gegeven zal natuurlijk aanzienlijk
toenemen indien nog meer bevoegdheden overgeheveld worden.
Overigens bestaan er in Europa honderden constitutionele
regios. Het valt nog te bezien of de Europese besluitvorming vereenvoudigd
zal worden als die naar Belgisch voorbeeld allemaal semi-onafhankelijk laat
staan volledig onafhankelijk worden.
Onder meer door het splitsen
van delen van bevoegdheden, zoals in het tewerkstellingsbeleid, onder het mom
van subsidiariteit zal deze definitieve staatshervorming ongetwijfeld
nieuwe revendicaties opwekken, waardoor deels gesplitste bevoegdheden in de
toekomst nog verder uitgehold worden. We merken hierbij even op dat het
tewerkstellingsbeleid in Duitsland volledig federaal is, ofschoon de
verschillen tussen de oud-BRD en de ex-DDR minstens even groot, zoniet groter
zijn dan die tussen de Belgische gewesten.
De hervorming van het
bicameralisme systeem illustreert zeer goed de versterkte bipolariteit van het nieuwe België. De facto blijft op
institutioneel vlak de Kamer van Volksvertegenwoordigers bevoegd om ... zijn
eigen bevoegdheden af te staan. De invoering van een federale kieskring en
samenvallende verkiezingen (op zich goede maatregelen) dienen in dat opzicht
als pleisters op een houten been beschouwd te worden. De hervorming van art.
195 van de Grondwet is zelfs ronduit gevaarlijk. Het zou integendeel moeilijker
moeten worden om, eens een definitieve staatshervorming bereikt is, de Grondwet
nog te wijzigen. Men kan hierbij denken aan het invoeren van een 3/4de
meerderheid.
Samenvattend kan men dit nieuwe
België het beste voorstellen als een soort confederatie
sua generis. De bestaande
deelstaten worden omgevormd tot lidstaten van een hybride statenbond die
wederzijdse betrekkingen onderhouden via versterkt diplomatiek overleg en
hebben via de Senaat én via de vereiste gekwalificeerde meerderheden die thans
al bestaan in de Kamer een versterkt vetorecht.
Nochtans zou een écht
toekomstgerichte visie op België rekening moeten houden met een vereenvoudiging
en op termijn met een ontdubbeling van de instellingen.
In een eerste fase is het zodoende absoluut noodzakelijk om:
1) De deelstaten onder voogdij of tenminste onder versterkte
controle van de federale Staat te plaatsen, door het vervangen van de
voorgestelde convergentiecriteria door echte bindende kaderwetten.
2) Het invoeren van een normenhiërarchie, die overigens in elke
federale Staat bestaat. Het lijkt ook nuttig en wenselijk artikel 35 van de Grondwet in te vullen, maar dan wel in een
herziene vorm. Enerzijds moet men de exclusieve bevoegdheden van de federale
Staat af te bakenen, maar ook die van de deelstaten opsommen. Hierbij moet ook
duidelijk vermeld worden wat de taak van de provincies is (vandaag staat dit in
artikel 162 van de Grondwet, zonder evenwel de provinciale bevoegdheden te
omschrijven).
3) Het herfederaliseren van grote bevoegdheidspaketten die in élke
federale Staat federaal zijn, denken we maar aan het tewerkstellingsbeleid, aan
landbouw, sport, toerisme, openbare werken en aan alles wat met buitenlandse
betrekkingen te maken heeft.
4) Een federale kieskring in te voeren, zoals voorgesteld door de Premier
net als andere federerende maatregelen (het oprichten van meertalig onderwijs,
van meertalige media enz.). Deze kieskring wordt best ingevoerd in de Senaat, zodoende dat deze (ook)
bevoegdheids- en belangenconflicten kan beslechten.
5) De gemeente- en de provinciewet herfederaliseren, zodat de Staat kan
decentraliseren naar de entiteiten die zij wenst, waarbij Brabant voor de goede
orde herenigd wordt
Uiteindelijk moet het mogelijk zijn om alle kunstmatige
schuttingen tussen de burger en de Staat op te heffen. De Staat moet ten
dienste van de burger staan en het moet derhalve zoveel mogelijk vermeden
worden dat nutteloze en irrationale,
polariserende taalstructuren (de gemeenschappen behoudens voor wat cultuur
betreft en de gewesten) het land en zijn bevolking schaden.
Zodoende lijkt het allesbehalve
onredelijk om op (middellange) termijn het
huidige tweeledige België te vervangen door een meerpolige unie van provincies,
een systeem dat in Nederland, in al onze buurlanden en in àlle (meertalige)
federale staten ter wereld bestaat. Inspiratie voor een werkbaar model kan
gezocht worden in de eigen, nationale traditie maar ook bij andere federale
Staten. De eerste Grondwetsherziening van 1970 overigens ook de beste, om
niet te zeggen de enige goede zou hiervoor een nuttig uitgangspunt kunnen
vormen.
Bruno YAMMINE
"Het
mechanisme van de convergentiecriteria zou ook aan alle burgers van het land
dezelfde minimale rechten kunnen garanderen." Dit is voor veel interpretaties vatbaar; de
rechten zouden wel eens letterlijk minimaal kunnen zijn.
Het is trouwens niet
duidelijk waarom de deelstaten inspraak moeten krijgen in een exclusief
federale instelling, zoals de NMBS.
|