Het Belgische politieke debat wordt verziekt door een aantal bijzonder hardnekkige mythes en clichés. Vaak wordt de mythe of een begrip (het politiek huwelijk, de meerwaarde, de kennis van een andere bevolkingsgroep) echter een pseudo-waarheid wanneer ze maar vaak genoeg herhaald wordt door politici en pers. Nochtans heeft elk gezond debat nood aan welomlijnde definities, aan een kader waarbinnen het democratische gesprek plaats kan vinden. Met een democratisch gesprek probeer ik het onderscheid te maken tussen een debat dat in een Parlement plaatsvindt enerzijds en de diplomatieke besluitvorming tussen staten en deelstaten (zonder normenhiërarchie) anderzijds. Het eerste resulteert in (geamendeerde) wetten en gaat uit van een orgaan (de regering) dat ten val kan worden gebracht. In het tweede geval gaat het om overlegcomités (niet-sanctioneerbaar) die samenwerkingsakkoorden (niet-amendeerbaar) afsluiten. Deze bijdrage is een bescheiden poging om wat orde op zaken te stellen in het bijzonder slordige denken dat taalnationalisten ons voorschotelen.
- Over het begrip meerwaarde
Men hoort vaak zeggen dat België geen meerwaarde biedt aan Vlaanderen. Hoe men meerwaarde definieert, vertelt men er bewust niet bij. Er is dan ook geen exacte definitie mogelijk van meerwaarde, tenminste niet in de politieke zin van het woord. Wanneer taalnationalisten het begrip meerwaarde hanteren lijken ze hoogstens te suggereren dat een entiteit maar nuttig is wanneer een andere entiteit iets opbrengt voor eerstgenoemde. Maar net omdat de precieze definitie van meerwaarde ontbreekt wordt het een containerbegrip. Wat verwacht men dat een staat opbrengt aan een regio? Geld, macht, aanzien, culturele rijkdom, grootsheid? Men zou toch kunnen verwachten dat mensen die voortdurend de mond vol hebben van de meerwaarde van België (die in hun ogen ontbreekt) deze parameters opsommen en erbij vertellen hoe ze die precies berekenen.
De discussie wordt echter op een gevaarlijk punt gebracht wanneer degene die zich verzet tegen de nationalistische redenering probeert aan te tonen dat België wel een meerwaarde heeft. Hij zal dan willen aantonen dat België weldegelijk een meerwaarde inhoudt voor Vlaanderen. Er kan in dat opzicht verwezen worden naar het minimaliseren van de geldstroom tussen het noorden en het zuiden, naar de Belgische instellingen, naar de ondeelbare Belgische economie ... Maar wat als de geldstroom nu toch groot is, wat als de Belgische instellingen niet performant zijn, wat als voor bedrijven een grens meer of minder niet uitmaakt? Mag men dan besluiten dat België geen meerwaarde inhoudt voor Vlaanderen? Hier heeft degene die zich wil verzetten tegen het nationalistische gedachtegoed de cruciale fout gemaakt zich op dezelfde golflengte te zetten dan zijn tegenstrever. Beter ware het hem te vragen wat hij nu precies bedoelt met die meerwaarde. Al gauw zou dan blijken dat het een niet definieerbaar begrip is, dat zich buiten de sfeer van het logische begeeft. Staten bestaan immers niet omdat ze aan regios een meerwaarde bieden, maar wel omdat de burgers willen dat ze op een goede, ethische en deugdelijke wijze willen bestuurd worden. Als het omgekeerde waar zou zijn, d.i. als staten of supranationale verbanden zouden bestaan omdat ze aan de deelgebieden een meerwaarde bieden, dan moeten dringend nieuwe vragen gesteld worden. Interessante vragen zouden dan kunnen zijn welke meerwaarde het Vlaams Gewest biedt aan de provincie Antwerpen of welke meerwaarde armere Europese lidstaten bieden aan de rijkere.
Natuurlijk schuilt er in het schermen met vage begrippen als meerwaarde ook een soort van revanchistisch gevoelen. Vooral langs Vlaams-nationalistische kant wordt de idee van een Belgische staat nog steeds ongenuanceerd geïdentificeerd met een eentalig, francofoon Belgique à papa. Zulke geluiden hoorde men n.a.v. de Mars voor de Eenheid van België (d.d. 18 nov.) van verschillende krantenredacteurs. Wat bedoelt men met "Belgique à papa"? Heeft men het over een eentalig Franse staat of een staat waar elke Franstalige Belg overal in het Frans terecht kan? Zoja, dan verwijst men naar de situatie zoals die in de 19de eeuw op vele niveaus (zoals in het onderwijs of het leger) lange tijd bestond. Allicht zijn er sommige Franstalige extremisten die graag zo'n situatie opnieuw zouden willen. Maar zij vormen een kleine minderheid en zijn in werkelijkheid niet aan België, maar wel aan "de francofonie" gehecht. Maar men kan het begrip "Belgique à papa" ook breder interpreteren. In dat geval gaat het om het streven naar een cultuurhomogene staat. Vraag is dan of we vandaag niet in twee "Belgique à papa's" Vlaanderen en Wallonië leven.
Nationalisten in beide entiteiten wensen "eigen" wetten, regeringen, parlementen, ziekenfondsen, sportbonden enz. Het gaat niet om beter of ethischer bestuur, enkel om de eigenheid ervan. Dit is niet toekomstgericht, in een eenwordend Europa en in een tijdperk van globalisering. Binnen de Europese Unie worden 23 talen erkend. Het willen oprichten van meertalige organisaties en media binnen België kadert volledig in de Europese gedachte. Dat economische harmonie en solidariteit geldt voor alle staten, ook voor meertalige, maakt niet alleen deel uit van het Verdrag van Rome dat de EEG oprichtte, maar werd in de maand oktober 2007 voor wat België betreft ook nog eens bevestigd door Barroso, voorzitter van de Europese Commissie. Het streven naar eenheid in verscheidenheid in het kader van een verenigd België in een verenigde Benelux binnen een eengemaakt meertalig Europa is allerminst reactionair maar net zéér toekomstgericht. Het is ook diametraal tegengesteld aan de opvattingen die onze huidige generatie politici heeft over de toekomst van ons land. Zij leven in het "Flandre à papa" en het "Wallonie à papa". Daarom ontbreekt het hen aan elke zweem van staatsmanschap.
Waarom wordt niet over troeven gesproken? Een goed werkend België is een troef voor zijn inwoners. Het lijkt er de nationalistische krachten echter niet om te doen om België beter te laten werken, maar wel om door steeds meer splitsingen de al zo complexe staatsstructuur nog ingewikkelder, duurder en onwerkbaarder te maken. Achteraf zal men dan zeggen België werkt niet, terwijl men eigenlijk bedoelt dat de door henzelf geschapen instellingen niet werken. De vraag is maar of men met of men met dit kortzichtige Vlaams- en francofoon nationalisme dat zich beperkt tot het verschaffen van voorrechten aan mensen die het geluk hebben eenzelfde moedertaal te spreken iets toekomstgericht kan bereiken. Deze ideologieën hebben ondertussen al zoveel schade aangericht dat ze niet alleen België onwerkbaar maken hetgeen hun bedoeling is maar ook de Benelux ten dienste willen stellen van de Belgische deelstaten. Waar de samenbundeling van krachten tussen België, Nederland en Luxemburg een enorme troef zouden kunnen zijn op Europees gebied wordt precies het tegengestelde actief nagestreefd. Een Benelux-Unie van soevereine taalregios. Hoe deze twee oogmerken verzoend moeten worden, is niet duidelijk. Toekomstgericht denken betekent dat men mentaal in staat moet zijn enerzijds de kortzichtige en vaak louter economische-gerichte theoriëen van meerwaarden moet verlaten en de deur moet openen naar de troeven van een veeltalige staat. Een staat die, in de schoot van een federalistische Benelux, ontdaan moet worden van het retrograde Wallonie à papa, Flandre à papa, van separatisme en van francofoon imperialisme. Wellicht is het opgeven van dit duaal denkkader een denkoefening die de meeste politici in dit land al niet meer willen of kunnen maken.
- Onbekenden in een contractuele staat
We kennen elkaar niet meer. Deze bewering stoelt op het foutieve uitgangspunt dat België een soort contract is tussen Vlamingen en Walen. Deze zouden elkaar gedurende een bepaalde periode gekend hebben, maar nu niet meer en daarom moeten we het land maar splitsen. Het meest problematische van deze bewering ligt hem in de betekenis van het begrip kennen. Wanneer kenden Vlamingen en Walen elkaar? Wat bedoelt men met kennen? Hoeveel mensen kent iemand in zijn stad, in zijn provincie, arrondissement, streek, land? Hoeveel West-Vlamingen kent een Oost-Vlaming? De kennis van een persoon nodig is niet nodig om met die persoon een samenleving te vormen. Wat wél belangrijk is, is dat elke burger dezelfde wetten naleeft. Dat iedereen iedereen kent is volstrekt utopisch. Dat moedertaal een betere kennis of een beter begrip van de andere inhoudt is hoogst betwistbaar. Als personen dezelfde taal kennen, betekent dit nog niet dat ze inhoudelijk dezelfde argumenten gebruiken. Wederom zitten we met een uiterst vage en suggestieve begripsomschrijving waarmee men alle kanten uit kan. Belangrijker is dat diegene die deze bewering uit een bepaald doel heeft. Hij of zij wil een bepaald beeld scheppen van een homogene samenleving waarin het bestaan van een Vlaamse of Waalse volksaard (gereduceerd tot een taalverschil). tot een soort rimpelloze maatschappij zouden leiden. En waar komt die mentaliteit beter tot zijn recht dan in de soevereine natiestaat? Of, in een moderner jasje: Meer Vlaanderen (Wallonië) leidt tot een beter bestuur.
Het loont overigens ook de moeite om in te gaan op dat zogenaamde contract. België afschilderen als een huwelijk tussen Vlamingen en Walen, een huwelijk dat nu spaakt loopt, klinkt erg modieus. Helaas doen zij die zulke beweringen uiten niet de minste moeite om onze nationale geschiedenis uit te pluizen. Indien ze hiervoor eens de moeite namen, dan zouden ze ontdekken dat de taalgrens in méér dan 1000 jaar geen politieke grens geweest is. Historisch gezien hebben Luik en Henegouwen, of Vlaanderen en Brabant weinig met elkaar te maken. Tot de 15de eeuw voerden vorstendommen zelfs oorlogen met elkaar uit. Toen de Bourgondiërs en later de Habsburgers in de periode 1430-1549 de Nederlanden tot een bondsstaat verenigden (Limburg en Luik daargelaten) speelde taal geen enkele rol. Vlaanderen en Wallonië zijn niet alleen neocreaties van België en niet vice-versa , sterker nog de term België zelf verwijst naar veel meer dan zijn huidig grondgebied. Ook na de scheiding in de Nederlanden (definitief in 1648 (op de hereniging van 1815-1830 na) werd de term Belgium, Belgica enz. in Zuid én Noord gebruikt, teneinde te wijzen op het collectief verleden. Zo sprak men nog ten tijde van de Oostenrijkse Nederlanden over Belgica Regium (Zuid-Nederland) versus Belgica foederatum (Noord-Nederland). Omdat men van het Franse Pays-Bas moeilijker in een adjectief kon maken, sprak men van Belgiques en in het Nederlands van Nederlandsch en soms ook van Belgisch. Een mooi voorbeeld hiervan is de term Etats Belgiques Unis/Verenigde Nederlanse Staten ten tijde van de Brabantse Revolutie (1789). Door de invloed van de Franse taal in het Zuiden heeft dit adjectief zich gesubstantiveerd, waardoor de naam België ontstond.
- Verschillen: een scheidingsgrond?
Een zeer vaak gehoord dogma is: we verschillen te veel. Wie echter aandachtig de formulering herleest stuit op drie fundamentele bedenkingen. Ten eerste: wat bedoelt men met Vlaanderen en Wallonië? Spreekt men over de Gemeenschappen of over de Gewesten? Als men het heeft over de Gemeenschappen, wat dan met het Brussels Gewest waar beide Gemeenschappen elkaar overlappen? Gaat men dit ook splitsen? En quid met de Duitstalige Gemeenschap? Als het anderzijds gaat over de Gewesten, waarom spreekt men dan niet over het Brussels Gewest? Het antwoord lijkt duidelijk: als uitgangspunt een binaire en dus nationalistische visie van wat België is, vooropstellen. Alsof de realiteit tot zon banaal simplisme gereduceerd kan worden. Ten tweede: Spreekt men over de politici of over de bevolking? Indien men het over politici heeft, kan men zich afvragen wat het probleem is met meningsverschillen tussen Frans- en Nederlandstaligen. Meningsverschillen bestaan tussen alle partijen. Overigens zijn er ook verschillen tussen allochtonen en autochtonen, mannen en vrouwen, ouderen en jongeren, Limburg en de Westhoek enz. Ten derde: Is het niet zo dat een maatschappij die zichzelf democratisch noemt poogt om te gaan met verschillen door middel van dialoog, ook op politiek vlak? Sinds wanneer houden verschillen ook grote een scheidingsgrond in? Het is net omdàt er verschillen bestaan, op economisch vlak bijvoorbeeld, dat men méér interpersonele én structurele solidariteit moet nastreven (dat laatste is in ons a-federaal kader nauwelijks mogelijk). Door het voortdurend dramatiseren van steeds weer dezelfde verschillen toont het nationalisme zich als een onverdraagzame ideologie. Met de Walen of Vlamingen moet immers niet gedialogeerd worden, de anderen moeten niet overtuigd worden. Het gaat erom eigen instellingen en macht te verwerven, zich af te scheuren van of territorium te verwerven op de tegenstander. Niet de argumenten van de Walen (of Vlamingen) worden bestreden, wel de personen zelf.
Nationalistische politici zullen zich niet alleen vergenoegen om verschillen vast te stellen, ze zullen er steeds blijven bijzoeken en desnoods zelf uitvinden. Je kan het zo gek niet bedenken of het gebeurt in ons land. Wanneer we naar het weerbericht kijken spreekt men over Vlaanderen en de Ardennen. Lokale zaken worden geregionaliseerd (de Antwerpse haven wordt een Vlaamse haven) en nationale zaken worden ook door het taalkundig raamwerk getrokken (de Belgische werkloosheid wordt Vlaamse, Waalse en Brusselse werkloosheid). Deze mentale dualisering waaraan elke inwoner van dit land bijna dagelijks onderhevig is, moet niet onderschat worden. Voor taalregionalisten is het immers belangrijk om voor hun polariserend vertoog makkelijk te kunnen teruggrijpen naar een gebanaliseerd referentiekader.
- Niet te klein, maar wel kleingeestig?
Nationalisten zeggen vaak dat Vlaanderen niet te klein is om een lidstaat te zijn van de EU. Hieruit volgt dan weer volgende redenering: Waarom zouden Vlamingen niet kunnen wat Slovenen, Tsjechen, Slovaken, Letten, Denen ... wel kunnen? Hier verwart men, bewust, een mogelijkheidsvoorwaarde met een argument. Natuurlijk is Vlaanderen niet te klein (=een mogelijkheidsvoorwaarde) om onafhankelijk te zijn. Limburg ook niet. Maar België is ook niet te klein om een staat te zijn, evenmin als de Benelux te klein is om een motor te zijn van de Europese Unie. Het is daarentegen volkomen onduidelijk waarom kleinschaligheid een reden zou moeten zijn tot onafhankelijkheid. Met de glimlach zou men kunnen stellen dat voor separatisten België, een land van een zakdoek groot, met zijn 10 miljoen inwoners, wellicht een mastodont is. Als kleinschaligheid zou leiden tot een beter bestuur kan men zich trouwens terecht afvragen waarom secessie dan moet verleend worden aan ineengeknutselde taalregios en niet gericht is op provincies, arrondissementen en en steden. Die zijn nog kleiner.
Het antwoord van sommige Franstalige politici die zich dan als goede Belgen voorstellen is minstens even erg dan het nationalisme waarmee zij worden geconfronteerd. Het francofone front Wallonië-Brussel, een soort zielige versie van België waarin Franstalige landgenoten geacht worden zich te laven aan de bron van de Franse beschaving is werkelijk een ultiem zwaktebod. Wie imperialisme zoals de inlijving van Vlaamse gemeenten bij een vergroot Franstalig Brussel/Wallonië als antwoord biedt op nationalisme getuigt van een kleingeestigheid die zijn weerga niet kent. Hoe kan men voorhouden dat men én het goed voorheeft met alle Belgen en tegelijk de prioriteit hebben om de Franstalige belangen (wat die ook moge zijn) te verdedigen? Die stellingen zijn al even irrationeel als het spreken over een Belgische confederatie die dan een waarachtig federalisme zou verfijnen. Dit Vlaams- en francofoon-nationalisme wordt door buitenlandse journalisten niet begrepen. Dat is normaal want zij zijn niet in staat om zich in deze tijd noch te kunnen verplaatsen in een laat 18de eeuws romantisme dat misschien een vermakelijk tijdverdrijf biedt voor zij die geacht worden ons te besturen, maar de gewone burger niets bijbrengt.
- Confederalisme is een dubbel separatisme
Om mensen gerust te stellen zeggen politici weleens: wij zijn geen separatisten, maar confederalisten. Welbeschouwd steunt deze bewering op een dubbel bedrog.
Allereerst dient opgemerkt te worden dat het omvormen van België tot een confederatie slechts kan door een splitsing van het land in twee of meer delen. Deze onafhankelijke entiteiten gaan dan op basis van een contract (geen Grondwet: een confederatie is een statenbond maar geen staat) na wat ze nog samen willen doen. Dat contract is niet alleen uiterst vrijblijvend, maar ook ten allen tijde opzegbaar door elkeen van de participerende staten. Met andere woorden: confederalisme is een verder doorgedreven vorm van separatisme. Een confederale structuur situeert zich in een post-secessionistisch tijdvak.
Maar er is meer. Los van het feit dat deze confederale structuur er enkel maar komen kan door het opdoeken van een staat is de confederatie zelf steeds een overgangsfase. De confederatie kan evolueren naar een federatie (Zwitserland, VSA, Duitsland). Welnu, als onze confederalisten wérkelijk geen separatisten zijn die in fine twee volledig soevereine staten wensen (die niéts meer met elkaar te maken hebben) waarom pleiten ze dan niet meteen voor een sterke federatie? Waarom zon confederale wachtkamer? De reden dat ze ronduit kiezen voor confederalisme en federalisme ostentatief afwijzen, onthult meteen ook hun ware bedoelingen. Zij streven immers een statenbond na als een overgangsfase, waara alle banden tussen Vlaanderen en Wallonië moeiteloos en definitief doorbroken kunnen worden. Eerder gebeurde zoiets in rest-Joegoslavië, in het G.O.S. of in Oostenrijk-Hongarije. Jammer toch dat geen enkele journalist of opiniemaker eens peilt waar onze politici uiteindelijk met de staat naartoe wilen. Zou het antwoord op een doorgedreven vraagstelling misschien net iets te onthullend zijn?
|