In oktober 2008 gaf ik een lezing voor de Kon. Zuidn. Mij.
www.kzm.be
Een uitreksel:
VAN FLAMENPOLITIK NAAR NIEDERLÄNDEPOLITIK
door
Bruno YAMMINE
De bedoeling van dit betoog is om door een kritische herinterpretatie van de Duitse (en Pruisische) machtspolitiek in de periode, lopende van de 18de eeuw tot 1914, te komen tot een nieuwe visie op de (genese van de) Flamenpolitik. Men zou deze politiek beter Niederländepolitik noemen. Inderdaad hadden noch het Duitse Rijk, noch de belangenorganisaties aldaar doelen die zich beperkten tot de Vlaamse geografische ruimte.
Voor alle duidelijkheid: met Flamenpolitik wordt de imperialistische politiek bedoeld, die Duitsland gedurende Wereldoorlog I te België voerde, met als oogmerk de vijand te verdelen (divide et impera) en de goodwill op te wekken van het neutrale Nederland. Hiervoor werd een zeer klein deel van de Vlaamse Beweging (15.000 man) activisten genoemd door de Duitsers ingeschakeld. De middelen hiertoe waren, onder andere, de vernederlandsing van de Gentse Universiteit (de zogenaamde von Bissing-universiteit genoemd, naar de naam van de Duitse Gouverneur-Generaal) en natuurlijk de bestuurlijke scheiding van België, doorgevoerd in 1917. Het activisme is, op zich, nauw verbonden met het ontstaan van de Frontbeweging, beiden hadden dan weer een diepgaande invloed op de Vlaamse Beweging na 19181. Het is inderdaad gedurende de Wereldoorlog dat de kiemen gezaaid werden voor de polarisering binnen de Vlaamse Beweging, waarbij een groep loyaal-flaminganten linea recta kwam te staan tegenover zij die een onverzoenlijk anti-belgicisme huldigden.
Gangbare hypotheses omtrent de genese van de Flamenpolitik
Hoe groot de betekenis voor de verdere geschiedenis van ons land hiervan ook zijn moge, moeten we toch vaststellen dat men vreemd genoeg tot op heden geen sluitende verklaring heeft kunnen geven voor wat de genese van de Flamenpolitik betreft. Oscar von der Lancken-Wakenitz, hoofd van de Belgische Politische Abteilung in het bezettingsapparaat van het Rijk noemde het Eine Improvisation2. Vele historici hebben hieruit afgeleid dat de hele politiek een ad-hoc improvisatie was. Welnu, dit strookt geenszins met de feiten en het toont nog maar eens aan hoe kritisch en zorgvuldig de historicus met elk begrip moet omgaan. Zeer zeker ging het om een improvisatie, wanneer men bedoelt dat men in woelige tijden van oorlog de politiek zelve als het ware ineen heeft moeten knutselen. Dit betekent echter geenszins dat de ideologie van de Flamenpolitik niet kan beantwoorden aan grondslagen die voordien reeds gelegd waren.
Een tweede stelling was dat de Flamenpolitik beantwoordde aan een groots, vooropgezet, plan. Onderzoek in de jaren 60 van de 20ste eeuw heeft echter uitgewezen dat noch in de archieven van de Duitse ambassade, noch in die van de Rijkskanselarij in de decennia voor 1914 iets te vinden is dat deze stelling ondersteunt3. De derde veronderstelling kan men als het ware de antithese noemen van de voorgaande. Zij gaat ervan uit dat alles verklaard kan worden door te zoeken naar een kleine kring van verantwoordelijken. Historici deden dit, keken naar de kringen rond Kanselier Bethmann-Hollweg, of naar die rond von Bissing maar zonder veel resultaat4. De vierde hypothese, tenslotte, moet met klem verworpen worden. Zij is apologetisch van aard en gaat ervan uit dat de Flamenpolitik een logische voortzetting was van het gedachtengoed dat leefde binnen de vooroorlogse Vlaamse Beweging. Activisten beweerden dit en Hendrik Elias schreef het neer in zijn werk Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte. Nochtans berust dit gewoonweg op een onwaarheid, zoals Lode Wils in 1974 reeds in zijn toen spraakmakend en overigens nog steeds uiterst lezenswaardig werk Flamenpolitik en Activisme aantoongetoond heeft. De Flamenpolitik was louter een Duitse machtspolitiek en kan alleen in die termen begrepen worden. De Vlaamse Beweging was slechts een pion op een groot schaakbord, de ideeën werden ingeplant5. Een nieuw onderzoeksvoorstel: radicale herinterpretatie van het gegeven
Wat opvalt in al deze verklaringen is dat men nooit komt tot ook maar een begin van consensus omtrent de genese van de Flamenpolitik. Vandaar dat nieuwe paden moeten bewandeld worden. Laten we de Pruisisch-Duitse machtspolitiek zij lag zoals gezegd aan de basis van de Flamenpolitik eens nader onderzoeken. Allereerst kan, en dient, het geografisch kader uitgebreid te worden tot de héle Nederlanden en moet het tijdskader verruimd worden tot de periode lopende van ca. 1750 tot 1914. Centraal in deze nieuwe aanpak staat het bestuderen van het tot stand komen en de uitbouw van het zogenaamde militair-industriële complex dat in de jaren 1880 in Duitsland het levenslicht zag. Later komen we terug op wie er allemaal betrokken was in dit zeer omvattend weefsel. Het doel of, beter gezegd, de grootste gemene deler, die we bij Duitse nationalisten, imperialisten, militairen, politici, academici enzovoorts terugvinden is het verwerven van strategisch-militaire posities binnen de Lage Landen. Dat was de inzet van de Duitse politiek (in de ruime zin des woords) ten aanzien van Noordwest-Europa.
Waarom nu wenste het Rijk zoiets na te streven? Het antwoord hierop ligt besloten in de enorme, geopolitieke betekenis van dit gebied. Allereerst waren er de havens, zowel die van Antwerpen als de kanaalhavens. Ten tweede waren er de (toen weinig ontgonnen) steenkoolmijnen in het noorden des lands. Zij konden eventueel een verbinding tussen Antwerpen en het ertsrijke Rijn- en Ruhrgebied vormen. Met name het Duits-Vlaams tijdschrift Germania waarover later meer toont ontegensprekelijk aan dat Duits-nationalisten zich zeer wel bewust waren van de betekenis van deze Vlaamse steenkool. Duitsland was zogezegd de aangewezen beschermer om dit gebied voor de Vlamingen veil te houden6. Last but not least is er natuurlijk het feit dat de havens een levensnoodzakelijke troef vormden als uitvalsbasis bij een mogelijke oorlog tegen het Verenigd Koninkrijk. Vooral Antwerpen schijnt hierin cruciaal te zijn geweest: een mogelijke Duitse Rijnmonding en oorlogshaven. Eerder in de 19de eeuw, tijdens de napoleontische oorlogen, was het kapitale belang van deze haven al aan bod gekomen als schakel tussen het continent en het Britse Rijk.
We kunnen in dit onderzoek drie fases onderscheiden die als variabel kunnen omschreven worden. Fase A, vanaf 1740, kunnen we omschrijven als de precondities voor het vormen van een militair-industrieel complex. Fase B omvat de uitbouw van het complex, zoals gezegd vanaf 1880 en fase C is die van het actief imperialisme. Zij begint aan het eind van de jaren 1890 en vindt haar uitkristallisering in de augustusmaanden van 1914. Bij deze drie variabele tijdsperioden die elk een geëigende betekenis hebben, vallen steeds drie constanten te onderzoeken. Vooreerst: wat was de politieke ontwikkeling van Duitsland/Pruisen en de Duitsers? Vervolgens: hoe ontwikkelde zich de nationalistische ideologie binnen Duitsland en ten derde hoe verliepen de contacten tussen Duitsland en de Vlaamse Beweging?
Verschijnt dit jaar nog in de Mededelingen v.d. KZM
|