De vierde symfonie is, net zoals de eerste, een Tondichtung. Kon de eerste als Bergsymfonie worden betiteld, de vierde kan gehoord worden als een Woudsymfonie. Het eerste deel schildert het indrukwekkende woud, van zijn imposante bomen en hun breedse kruin tot de zachtmossige bodem. Een koraal drukt de verering uit. Het tweede deel beschrijft de indruk van nietigheid die de toeschouwer krijgt bij het zien van dit ontzagwekkend schouwspel. De koraal drukt zijn eerbied uit. Het derde deel schildert heel plastisch een jachtpartij in het woud. Wanneeer de jagers langzaam uit het bos verdwijnen, herneemt het vogelgezang. Het laatste deel, ten slotte, herneemt alle gezichtspunten en indrukken en mengt die tot een langgerekt, verwarrend beeld dat nooit helder wordt en eindigt in een berustend onbegrip. De hele symfonie is een soort pantheistisch werk. Natuurlijk mochten verwijzingen naar Wagner niet ontbreken. De mooiste vertolking van de zweite Fassung vinden wij bij het Orchestre des Champs-Elysées o.l.v. Philippe Herreweghe (Harmonia Mundi). De dirigent heeft duidelijke affiniteit met Bruckner en zijn orkest is uiterst geschikt om de grootsheid van de muziek weer te geven. Een andere interessante vertolking, deze keer van de dritte Fassung, vinden we bij het Orchester der KlangVerwaltung o.l.v. Enoch zu Guttenberg (Farao Classics). Deze versie klinkt veel romantischer dan de tweede en de klankexplosies zijn gematigder.
In deze symfonie zijn alle typische kenmerken van Bruckners muziek aanwezig. De veelvuldige citaten uit Wagners werk om in het gevlei te komen bij de bewonderde meester schijnen ons nu wel fel overdreven. De uitvoering die het best het ideaal benadert is nog steeds die door de London Classical Players o.l.v. Roger Norrington uit 1995 (EMI).
De eerste symfonie kan men beluisteren als een Alpensymfonie : in het Allegro ziet (hoort) men uit de nevel de zon opstijgen tussen de machtige, majestueuze bergen ( trompetten, trombones, hoorns), en haar licht laten schijnen op de alpenweiden (houtblazers) en alpenbloemen (kleine instrumenten) en hoort men de romantische gevoelens die dit prachtig landschap oproept (strijkers). In het Adagio wordt door een travelling arrière het Vooralpen landschap opgeroepen : lieflijke weiden en bossen. In het Scherzo gaat de travelling noch verder achteruit en brengt de Heimat in beeld met zijn boerse bevolking (Ländler) ; de (Alpen)hoorn probeert onhandig een liefdeslied te blazen maar moet dat overlaten aan de veel geschiktere hobo. De Finale is een samenvatting en overzicht (Überblick) in breedscherm beeld van wat we in de voorgaande delen gezien hebben en de dankbare gevoelens om al dat moois (koraal). Zuiver muzikaal gezien bestaat de symfonie grotendeels uit tegengestelde dynamische klankblokken (ppp versus fff). De Linzer Fassung van deze symfoniewordt schitterend uitgevoerd door de Wiener Akademie o.l.v. Martin Haselböck (Capriccio). Een boeiende, meeslepende, in perfecte HIP stijl en in menig opzicht tegengestelde vertolking eveneens van de Linzer Fassung brengt ons het orkest Musica Saeculorum (in kleinere bezetting) o.l.v. Philipp von Steinaecker. De muziek klinkt rauw, opwindend, als een oerkreet en doet ons beseffen hoe onthutst en radeloos de eerste toehoorders bij de première moeten geweest zijn. Dt is geen beeld van de "kwezel" Bruckner waarin de moderne orkesten met hun gladde, gepolijste klank ons willen doen geloven, maar van een dynamische, ambitieuze man die zijn plaats wil veroveren in de muziekwereld. Spectaculair (frabernardo).
Het strijkkwartet is een weinig boeiend of origineel werk, vakkundig gemaakt naar Haydn's model en met het typisch symfonisch denken in opbouw en uitwerking. Veel mooier, geïnspireerder en evenwichtiger is het strijkkwintet dat spijtig genoeg nog weinig wordt uitgevoerd. De beste uitvoering is nog steeds die door L'Archibudelli uit 1994 (Sony Vivarte) hoewel enig voorbehoud moet gemaakt worden bij het overvloedig, stroperig vibrato in de trage delen.
Bruckner is een geval apart - of uniek : zijn symfonieën lijken wel te bestaan uit kolossen die tegen elkaar aanbotsen. Toch is hun structuur begrijpelijk als men weet dat Bruckner eigenlijk organist was : het typische aan orgelmuziek is precies de opbouw uit klankblokken met ertussen pauzes om de klank te laten wegsterven voor de volgende inzet. Elke symfonie van Bruckner kan men dus beschouwen als een orgelsymfonie zonder orgel. Een orgel wordt bespeeld in een kerk : vandaar de verwijzingen naar (volks)religie en heiligenverering (Maria in het bijzonder), het citeren van koralen. Bovendien was Bruckner een soort plattelandsjongen en vindt men die mentaliteit terug onder de vorm van natuurschilderingen en bewondering voor de natuur. Voeg daarbij zijn verering voor Wagner en de invloed van deze componist in de instrumentatie en in de melodische opbouw (citaten en verwijzingen). Met al deze elementen vormt Bruckner een origineel en imponerend werk als een ode aan de scheppende kracht.
De "15 Romanzen für eine Singstimme mit Pianoforte" zijn gebaseerd op Ludwig Tieck's "Die wunderschöne Liebesgeschichte der schönen Magelone und des Grafen Peter von Provence" dat op zijn beurt berust op een Provençaals ridderverhaal dat op zijn beurt enz. De romantiek druipt er van af : de cliché's, conventies, onwaarschijnlijkheden, overdrijvingen, de inkonsekwentie en de irrationaliteit - en de steeds aanwezige spanning tussen Eros en Thanatos zijn wel de typische kenmerken. Veel beter is de muziek die Brahms hierop componeerde, die het stereotype van de tekst ruim overstijgt en het geheel op een hoger niveau tilt. De tekst wordt fantastisch gezongen door basbariton Dominik Wörner en geheel aan de muziek van Brahms aangepast. Hij wordt even voorbeeldig begeleid door Masato Suzuki op een J.B. Streicher uit 1870. De luxueuze band met tekst en uitleg is geïllustreerd met koel-romantische schilderijen van Kensaku Fukazawa die alweer een meerwaarde aan de tekst verlenen. Deze opname van de te weinig gehoorde (want aartsmoeilijk op de juiste wijze te vertolken) ballades is onmisbaar in elke goede verzameling (Ars Produktion).
Dit is het absolute hoogtepunt in de klassieke westerse muziek, waarbij zelfs Beethovens Ode an die Freude in het niet verzinkt. Orkestratie en instrumentatie zijn grandioos uitgewerkt en spelen een schitterende rol in de betekenis van de tekst : soms benadrukkend, soms anticiperend, soms commentarierend maar steeds in perfecte symbiose. De titel zelf is misleidend, het gaat hier niet om het traditionele requiem in de dodenmis. " Vergankelijkheid" of "Het menselijk lot" zouden beter passen. Zelfs wie niet gelooft in de verzameling fabeltjes, sprookjes, legendes en mythes waaruit elke godsdienst is samengesteld, moet onder de indruk komen van dit verbluffend mooi en ontroerend, grensverleggend werk. Het is doordrongen van het sombere protestantse noodlotsgedachte die voortdurend moet gemilderd worden door de troostende herinnering aan een zalig nabestaan. Er bestaat een oude, historisch correcte opname van dit werk (Harmonia Mundi France) uit 1996 met La Chapelle Royale en het Collegium Vocale, het Orchestre des Champs Elysées o. l.v. Philippe Herreweghe en met de baryton Gerard Finley en de sopraan Christiane Oelze (met een niet gepast aangedikt vibrato). De nieuwe opname (uitgebracht in 2012 maar eigenlijk uit 2007/2008) met het Monteverdi Choir, het Orchestre Révolutionnaire et Romantique o.l.v. van John Eliot Gardiner en met de bariton Matthew Brooke en de sopraan Katharine Fuge is indrukwekkend : de invloed van Schütz wordt hier duidelijk aangetoond met twee Psalmen van deze componist, maar het zijn vooral Bach en Handel die hun sporen hebben nagelaten (SDG).
Het tweede concert is van een andere orde : hier is geen nood aan een verbluffende inzet, de meester heeft het evenwicht gevonden. Het Allegro non troppo zorgt voor een prachtige dialoog tussen piano en orkest. Het Allegro appassionato heeft zowel een duister thema als een hel tegenthema. Het Andante is een romantisch stemmingsbeeld gedragen door cello, klavier en klarinet. Het Allegretto grazioso tenslotte is echt concertant : onbekommerd keuvelen piano en orkest. Van dit prachtig werk bestaat jammer genoeg geen enkele historisch gedocumenteerde uitvoering.
De overdonderend dramatische inzet met de koortsig rillende trillers laat het horen : dit is een symfonie. De piano zet later in, gaat niet in dialoog met het orkest maar speelt de rol van leidinggevend instrument. Het Adagio baadt in een innige soms smartelijke Schubertiaanse stemming. Het Rondo bezit noch de duistere sfeer van het eerste deel noch de ingekeerde van het tweede ; het toont een soort geremde vrolijkheid in het fugato. De invloed van Chopin is heel duidelijk te horen in de pianopartij en in de orkestrale melodie. De mooiste uitvoering was die door Anima Eterna met Alexei Lubimov op een Bechstein uit 1870, maar die is nooit op CD is gezet. Er bestond geen enkele CD met uitvoering op authentieke instrumenten (een wereld van verschil) en alle interpretaties leken meer op muziek van Rachmaninov dan op Brahms, zwaar op de hand en overgeromantiseerd, een overbezet orkest dat een dikke klanksoep produceerde en een virtuoos solist die veel tingeltangel uit zijn Steinway haalde : Brahms met veel Brillantine. Gelukkig is er een live opname met Hardy Rittner (een revelatie in de pianowerken) en L'arte del mondo o.l.v. Werner Ehrardt (die twintig jaar lang Concerto Köln leidde). Door de beperkte bezetting is elke instrumentengroep duidelijk hoorbaar in het geheel ; de authentieke, originele Erard uit 1854 met zijn soms subtiele, gedempte, soms volle klank past perfect in dat kader en Rittner speelt heerlijk articulerend (MDG).
De 4de symfonie perfectioneert deze methode en gaat konsekwent tot het uiterste zodat het barokke element slechts na enige tijd hoorbaar wordt. In de finale verdwijnen de overgangen tussen de verschillende variaties en ontstaat een soort gefragmenteerde oneindige melodie vol verrassende kleuren en stemmingen. Prachtig ook de inzet van de klarinetten en de hoorns en het dramatisch gebruik van de pauken. Al deze symfonieën zijn schitterende voorbeelden van romantische, sensuele en passionele muziek. De beste uitvoering ervan is zeker die door het Orchestre Révolutionnaire et Romantique o.l.v. John Eliot Gardiner (SDG). Op elke CD staan ook een aantal minder bekende werken van Brahms en voorbeelden van inspiratie uit barok en klassiek : uiterst interessant.
De 3de is een meesterwerk : een overrompelend werk, uitermate complex in structuur, instrumentatie en orkestratie en dat op een originele en meesterlijke manier alle technieken en vormen van de barok integreert in de romantische melodie en aldus een nieuwe Tonsprache ontwikkelt. Ondanks de extreme stemmingswisselingen wordt het op geen enkel ogenblik bombastisch of oppervlakkig virtuoos - wat niet kan gezegd worden van de zgn. progressieve Liszt. De beste uitvoering is weer door het Orchestre Révolutionnaire et Romantique o.l.v. John Eliot Gardiner. Op deze CD staan ook nog : "Ich schwing mein Horn ins Jammertal" Op. 41/1, "Es tönt ein voller Harfenklang" Op. 17/1, "Nachtwacht" Op. 104/1, "Gesang der Parzen" Op. 89 en "Nänie" Op. 82
De 2de symfonie klinkt veel idyllischer en zelfs pastoraal, ook door het uniek en voor Brahms karakteristiek gebruik van klarinetten en hoorns ; ze eindigt in een overrompelende jubelstemming die Tsjaikovski zeker heeft geïnspireerd. en passionele muziek. De beste uitvoering ervan is ook hier die door het Orchestre Révolutionnaire et Romantique o.l.v. John Eliot Gardiner (SDG). Op de CD staan ook de prachtige "Alt-Rhapsodie" Op. 53 met Nathalie Stutzmann, en 3 werken van Schubert : "Gesang der Geister über den Wassern", "Gruppe aus dem Tartarus en "An Schwager Kronos".
De 1ste symfonie is een sterk geladen, dramatisch werk dat de titel zou kunnen dragen van Schicksal (noodlot) symfonie ; compositorisch is het zeer bestudeerd en complex zonder evenwel artificieel over te komen ; integendeel, het is zowel emotioneel als intellectueel uitermate boeiend en aangrijpend. ijn schitterende voorbeelden van romantische, sensuele en passionele muziek. De beste uitvoering ervan is zeker die door het Orchestre Révolutionnaire et Romantique o.l.v. John Eliot Gardiner (SDG). Op de CD staan ook een aantal minder bekende werken van Brahms ("Begräbnisgesang" Op. 13, "Schicksalslied" Op. 54) en "Mitten wir im Leben sind" van Mendelssohn.
Heerlijke muziek en van het mooiste en minst geforceerde wat Brahms ooit componeerde (zoals veel uit zijn vroege periode), naar vorm ogenschijnlijke klassieke serenades, maar in uitwerking veel gesofisticeerder : de beroemde Brahmsiaanse "zwevende" ritmiek gebroken door triolen en syncopes, de even beroemde Sextengangen, het gebruik van natuurhoorn en klarinet als sfeerschepping... De eerste serenade is hoofdzakelijk pastoraal-rustikaal van karakter met middenin een pathetisch adagio. De tweede serenade is veel minder vrolijk en gaat van idyllisch in het aanvangs allegro moderato tot rustikaal in de finale, met in het midden een zwaarmoedig, melancolisch adagio. Een goede vertolking is die door de Capella Augustina o.l.v. Andreas Spering (cpo) ; het orkest treft overal de juiste toon, ook door het gebruik van historische instrumenten. Nochtans gaat het niet om een puristische HIP : de houtblazers gebruiken nogal eens vibrato, maar dat stoort hier nauwelijks. Nog (veel) beter is de vertolking door het Philharmonia Baroque Orchestra o.l.v. Nicholas McGegan, waarschijnlijk het beste authentiek orkest van de V.S. : hier wordt met ongelooflijk veel precisie gespeeld en de aparte sfeer van elk deel perfect vertolkt (Brahms is niet bang om zonder overgang van diepe weemoed naar exuberante vrolijkheid te springen). Ook de verschillende thema's waar Brahms kwistig mee omspringt worden naadloos aan elkaar geregen. Een genot om te beluisteren (PBP, het eigen CD label van het orkest).
Twee meeslepende, hoogromantische werken. Het eerste is heel toegankelijk met zijn elementen uit de volksmuziek, de soms Schubertiaanse sfeer en hét kenmerk van Brahms : de variaties (een erfenis van de barok). Het tweede is weemoediger, soms ronduit somber, mist de jeugdige bravoure van 1 maar gaat toch wat dieper. Van deze sextetten bestaat een opname uit 1995 die boven andere uitsteekt en nog niet werd geëvenaard : die door L'Archibudelli (SonyVivarte). Ze klinkt nog altijd even fris en vernieuwend door de intonatie, het samenspel, de solistische tussenkomsten, het spaarzaam gebruik van vibrato en natuurlijk door de historische instrumenten met darmsnaren. Wat een fenomenaal team was (ook het uitgebreide) Archibudelli toch en wat voor schitterende uitvoeringen hebben ze in de jaren 90 van vorige eeuw gebracht. Dat waren hoogdagen voor de liefhebbers van authentieke vertolkingen en die dagen zijn nooit meer teruggekomen.
De klarinet werkte inspirerend op Brahms en dit werk is er de neerslag van ; het is kenmerkend en herkenbaar Brahms met zijn ingehouden lyriek, zijn a.h.w. geïmproviseerde zigeunermuziek en de variaties op een eenvoudig thema ; heel mooi ook is dat begin en einde in dezelfde weemoedige sfeer hangen waardoor de cirkel rond is. Het wordt vertolkt door waarschijnlijk de beste klarinettist ter wereld, Eric Hoeprich : zijn ademtechniek en zijn kunst om alle mogelijke nuance's uit zijn instrument te halen zijn grandioos ( hij speelt op een kopie van een Ottersteiner-Bärmann, het instrument van Brahms' inspirator Richard Mühlfelds). Het London Haydn Quartet speelt de harmonische achtergrond en doet dat voortreffelijk, hoewel het door de opname-techniek wat té letterlijk op de achtergrond wordt gehouden waardoor de balans wat teveel overhelt naar de klarinet (Glossa). Het kwartet speelt op historische instrumenten (darmsnaren) met de kenmerkende wat benepen toon : Catherine Manson op een Janarius Gagliano, Margaret Faultless op een Carlo Bergonzi, James Boyd op een altviool-kopie van Jan Spidlen en Jonathan Cohen op een cello van Giuseppe Guarneri.
Beethoven's rijpe werken zijn als een motief(je) dat ontkiemt en als een boom met veel vertakkingen de hoogte ingaat ; Brahms is in zijn late werken als een bodembedekker die alle kanten uitgaat door thema's en variaties, zich soms wat verliest in overgangen daartussen en die daardoor meer dan eens meer doorwrocht als geïnspireerd lijkt. Dit geldt vooral voor zijn twee strijkkwintetten. Er bestaat jammer genoeg geen enkele opname die dit beeld zou kunnen bijstellen, hoezeer The Raphael Ensemble dat ook probeert (Hyperion). Hun interpretatie klinkt mooi en dramatisch maar kan de gekunstelde compositie niet echter maken - ook al door het (onvermijdelijke ?) vibrato.
Brahms : Quintett für Pianoforte, zwei Violinen, Viola und Violoncello Op. 34
Dit kwintet ontstond een tiental jaren na de kwartetten en ademt dezelfde romantisch sfeer uit : gevoelig, soms smartelijk, met de sterke hijgend-gejaagde ritmiek en het gebruik van (motieven uit) volksliederen. De beste - maar niet perfecte - uitvoering is nog steeds die door La Gaia Scienza op oude instrumenten uit 2001 (Winter & Winter). Het is geen puristische HIP opname, daarvoor wordt wat te ruim en niet altijd adekwaat gebruik gemaakt van vibrato. Bovendien gaat het om een zgn. "natuurlijke" opname d.w.z. zonder processing en die klinkt heel ijl, afstandelijk en mono-toon. Beter geslaagd is het opus 60 op deze CD waarvan de dramatiek hen hoorbaar beter ligt. Hier echter gelden dezelfde opmerkingen.