Carmen is een typisch Franse opéra comique met moderne trekjes en voor dirigenten die graag virtuoos te werk gaan, een gedroomd werk omdat het hun de gelegenheid geeft hun orkest (vermeend) losbandig te laten brilleren. Er is dus echt nood aan een historisch gedocumenteerde opname die precies de Zeitgeist van de opera weergeeft o.a. door het gebruik van historische instrumenten. Zo'n opname bestaat helaas niet. Dat het wel zou kunnen toont Marc Minkowski met zijn Musiciens du Louvre-Grenoble : de Prélude en de 3 Entractes laten zowel de Franse typiciteit van de opéra comique als de andere invloeden horen (naïve).
De eerste suite bewijst hoe goed Bizet zijn klassiekers kende, ze adapteerde en herinterpreteerde : in de Ouverture wordt het mannelijk thema (schorre saxofoon) gezet tegen het nogal dweperig vrouwelijk thema waarin de invloed van Wagner duidelijk is te horen. In het tweede deel wordt een scherzo à la Haydn onderbroken door een wals à la Strauss. Het Adagietto lijkt dan weer fel geïnspireerd door Bruckner (die op zijn beurt verwijst naar Mahler). In het vierde deel wordt een naïef thema onderbroken door een pastoraal trio die allebei herinneren aan de vroeg-klassiek. Het zijn mooie stukjes muziek met de typische Bizet touch. De tweede suite is helemaal niet Bizet, maar een bombastische bewerking door zijn vriend Ernest Guiraud : ze lijkt wel geamputeerd. De beste vertolking komt van Les Musiciens du Louvre -Grenoble o.l.v. Marc Minkowski : ze geven met veel overtuiging de Franse geest weer (naïve).
De eerste symfonie van Bizet is ook zijn populairste werk ; het is een enthousiaste compositie, een hypothetische blend van Mozart, Schubert en vooral Mendelssohn, maar dan gekruid door een eigen ritmiek en dynamiek die vooral in het eerste deel aanwezig zijn. Het tweede deel is bijna even mooi als Schubert : een hemels mooie melodie van de hobo zweeft boven het orkest ; dan zingen de strijkers hun lied ; er volgt een grappig, bijna parodiërend fugato en het deel sluit af zoals het begonnen is. Het derde deel is een wat overmoedig scherzo met een Frans wijsje als trio. Het laatste deel begint fanfare-achtig, waarna een wervelende derwisj dans afgewisseld wordt door een weemoedige melodie à la Mendelssohn. Gelukkig bestaat er een opname die al deze kwaliteiten grandioos en virtuoos laat uitkomen : Les Siècles o.l.v. François-Xavier Roth speelt op "historische" instrumenten en dat verklaart al veel (Mirare). Op de CD staat ook de Petite Suite d'Orchestre op. 22 (Jeux d'enfants) en ook hier klinkt alles zoals het moet : speels, virtuoos, grappig.
Bizet mag dan al veel gecomponeerd hebben voor alle genres, het grootste deel van zijn werk heeft de tand des tijds niet weerstaan en wordt nog zelden uitgevoerd. Charme, elegantie, welluidendheid en andere clichés over "typisch" Franse muziek kenmerken ook zijn composities - en ook het daarbij horende gebrek aan diepgang.