Beethoven's rijpe werken zijn als een motief(je) dat ontkiemt en als een boom met veel vertakkingen de hoogte ingaat ; Brahms is in zijn late werken als een bodembedekker die alle kanten uitgaat door thema's en variaties, zich soms wat verliest in overgangen daartussen en die daardoor meer dan eens meer doorwrocht als geïnspireerd lijkt. Dit geldt vooral voor zijn twee strijkkwintetten. Er bestaat jammer genoeg geen enkele opname die dit beeld zou kunnen bijstellen, hoezeer The Raphael Ensemble dat ook probeert (Hyperion). Hun interpretatie klinkt mooi en dramatisch maar kan de gekunstelde compositie niet echter maken - ook al door het (onvermijdelijke ?) vibrato.
Brahms : Quintett für Pianoforte, zwei Violinen, Viola und Violoncello Op. 34
Dit kwintet ontstond een tiental jaren na de kwartetten en ademt dezelfde romantisch sfeer uit : gevoelig, soms smartelijk, met de sterke hijgend-gejaagde ritmiek en het gebruik van (motieven uit) volksliederen. De beste - maar niet perfecte - uitvoering is nog steeds die door La Gaia Scienza op oude instrumenten uit 2001 (Winter & Winter). Het is geen puristische HIP opname, daarvoor wordt wat te ruim en niet altijd adekwaat gebruik gemaakt van vibrato. Bovendien gaat het om een zgn. "natuurlijke" opname d.w.z. zonder processing en die klinkt heel ijl, afstandelijk en mono-toon. Beter geslaagd is het opus 60 op deze CD waarvan de dramatiek hen hoorbaar beter ligt. Hier echter gelden dezelfde opmerkingen.
De eerste twee strijkwartetten illustreren de spanningen tussen lyriek en dramatiek die de romantiek kenmerkt , spanningen die geen oplossing vragen waardoor de muziek vaak onbeslist eindigt. Het eerste strijkkwartet is hoofdzakelijk donker en pathetisch met af en toe een lyrische tegenstem. Het tweede is meer bezonken en ingehouden onderbroken door dramatische climaxen. In de Finale is duidelijk te horen hoe Brahms Dvorak beïnvloed heeft : bij deze componist is nog amper sprake van muzikale conflicten en heeft de lyriek de overhand genomen. Het derde is een zwak werk : het is week, zonder diepte of spanning. De vele onhandige overgangen maken duidelijk dat het Brahms hier aan inspiratie ontbrak : een componist op zoek naar een melodie. Van deze werken bestaat geen HIP opname. Een aanvaardbaar alternatief biedt het Quartet Sine Nomine uit 1993 (Claves). Ze spelen op moderne instrumenten en door het oneigenlijk gebruik van vibrato ontaardt het Andante in een melo-drama. De snellere delen (waar vibrato technisch onmogelijk is) zijn wel heel geslaagd.
De kwartetten voor piano en strijkers zijn de mooiste kamermuziek van de hoogromantiek. Het zijn 2 vroege werken - alleen is het derde twintig jaar na de eerste twee grondig herwerkt. Ze hebben ook onmiskenbaar Brahmsiaanse trekken met hun smachtende thema's en motieven (vaak volkswijsjes) afgewisseld door een jachtige ritmiek (vaak van hongaarse en/of zigeuner oorsprong). Dt eerste twee zijn schitterende composities van een hoogbegaafd musicus, het derde treft door zijn donker-weemoedige, soms troosteloze toon waarin onrust, heimwee en smart doorklinken. In 1994 verscheen een eerste - en jammer genoeg laatste - opname op authentieke instrumenten en het was meteen de perfectie : het Italian Piano Quartet samengesteld uit vier eminente solisten nl. Corrado Bolsi op een Guarneri viool, Angelo Bartoletti op een Testore altviool, Sandro Meo op een Ventapane cello en vooral de buitengewone Riccardo Cechetti op een Bösendorfer. Historische instrumenten gebruiken is niet zaligmakend, de solisten moeten vooral oog hebben voor de intenties van de componist. En dat gebeurde hier in overtreffende mate : hun uitvoering was zo roerend mooi, zo trefzeker en ingeleefd in de geest van Brahms dat ze nooit overtroffen werd en nog altijd de standaard is (Symphonia). Het zeldzaam maar aangepast en natuurlijk gebruik van vibrato door de strijkers is opmerkelijk en Riccardo Cechetti speelt de klavierpartij verbluffend accuraat. Een tijdloze klassieker.
Brahms : Trio für Klavier, Klarinette und Violoncello op. 114
Brahms en de klarinet, dat was liefde op het eerste gehoor en inspireerde de componist tot enkele van zijn mooiste werken. Dit trio wordt uitgevoerd door het beroemde Abegg Trio, dat voor het eerst historische instrumenten bespeelt : Birgit Erichson op een cello van Andrea Castagnieri uit 1747, Ulrich Beetz op een viool van Nicolas Lupet uit 1821(Tacet). Jammer genoeg staat spelen op een historisch instrument niet garant voor een perfecte uitvoering : beide solisten kunnen dan ook hun verleden niet vergeten en gebruiken flink vibrato waar dat ook kan. Gerrit Zitterbart speelt op een Hammerflügel van Johann Baptist Streicher ; hij is bekend als specialist van oude instrumenten en dus is zijn spel perfect aangepast. Martin Spangenberg speelt op een kopie van een historische klarinet en doet dat onberispelijk : de hemelse hoge noten en de zacht brommende lage klinken nergens schel of hard. De mooiste stukken zijn de dialogen tussen klavier en klarinet waartussen de cello geen vibrato kan produceren. Schitterend. Op dezelfde CD staat ook een Trio für Klavier, Violine und Violoncello dat van Brahms zou kunnen zijn. Het is een passioneel en virtuoos werk dat door het vibrato van beide strijkers grotendeels verknoeid wordt. Hier kan Gerritt Zitterbart alle klankrijkdom uit zijn instrument halen.
Brahms : Trio für Violine, Horn und Klavier Op. 40
Dit had de perfecte uitvoering kunnen zijn. Teunis van der Zwart is één van beste natuurhoornisten van het ogenblik en hij speelt schijnbaar moeiteloos op een natuurhoorn van Lorenz uit 1845 : de donkere, warme toon van de hoorn klinkt inderdaad als een Waldhorn met alle mogelijke nuances. Alexander Melnikov speelt op een Bösendorfer uit 1875 en doet dat in de sfeer van Brahms. Het probleem ligt bij IsabelleFaust, ongetwijfeld een schitterende violiste ...van de oude school d.w.z. zonder inzicht in de HIP. Ze speelt op een (gemoderniseerde) Stradivari zonder darmsnaren en met een gruwelijk vibrato dat vooral in het Adagio mesto contraproductief werkt : de innige dialoog tussen de hoorn en de viool bereikt door haar vibrato het tegengestelde effect : het klagende motief wordt een jammerklacht. Op dezelfde CD staan ook de Sonate voor viool en piano op. 78 waar Faust het alweer verknalt door haar vibrato (hoe mooi is de zuivere toon !) en de Fantasien op. 116 waar Melnikov niet de innerlijke diepte of bezieling bereikt van Jan Michiels.
Tussen het eerste (oorspronkelijke versie) en het laatste trio liggen 35 jaar : een enige kans dus om de evolutie van Brahms te volgen. Jammer genoeg bestaat er geen enkele opname die voldoet aan de basisvereisten om geslaagd te worden genoemd. Er is een versie met Renaud Capuçon (viool) en Gautier Capuçon (cello) op zgn. historische instrumenten, maar daar is niets van te merken. Ook hun interpreatie met een enerverend mekkerend vibrato mist elk inzicht. Nicolas Angelich op een moderne piano is ook al geen pluspunt. Te mijden dus. Afwachten.