Een mooi, melodieus en harmonisch werk uit 1844 dat te weinig gespeeld wordt ; het is "klassiek" van instrumentatie en compositie en staat ver van de style brillant waarin Chopin debuteerde en van de hyperromantiek van zijn Parijse periode ; piano en cello vullen elkaar prachtig aan door hun timbre. Job ter Haar speelt op een (copie door Guust François) Guarneri cello met darmsnaren en gebruikt een klassieke, Franse strijkstok ; de nasale klank contrasteert/harmonieert mooi met de wat gedempte klank van grand Erard uit 1946 die Vaughn Schlepp bespeelt en de twee vertolkers zijn perfect op elkaar ingespeeld (Quintone). Er bestaat geen betere vertolking van dit wat miskend werk. Op dezelfde CD staat ook de Sonate pour piano et violoncelle van Charles-Valentin Alkan, pianovirtuoos, close friend van Chopin en nu vergeten componist.
Eerdere zgn. Chopin specialisten hebben al te veel de nadruk gelegd op de virtuositeit van zijn muziek en verwaarloosden vaak de andere kenmerken : poëzie, kantabiliteit en andere romantische instellingen. Andere vertolkers maakten er een sentimenteel soepje van. En nu komt Hardy Rittner op een Conrad Graf uit 1835 aanzetten en vertolkt Chopin op een verbluffend integere en respectvolle manier ; we horen Chopin zoals hij zelden te horen is (MDG). Hoe vernieuwend de componist was wordt nu duidelijk ; deze Etudes zijn voor de pianomuziek wat de Préludes van Debussy tachtig jaar later waren : revolutionaire muziek.
Met zijn op. 2 Variaties op "Là ci darem la mano" behaalde de jonge Chopin een groot succes op zijn eerste concert in Wenen. Hij vertolkte die op een pianoforte van Conrad Graf ("Graff" schreef hij). Het is op een copie door Christopher Clarke van een Graf uit 1826 dat Pierre Goy deze variaties vertolkt en het is opmerkelijk met welke bravoure hij deze pianistische acrobatieën uitvoert : op geen enkel ogenblik geraakt de balans verstoord of kreunt het instrument onder de vingers van de pianist - hij kent perfect de mogelijkheden en beperkingen ervan. Rubato en legato worden toegepast in de geest van Chopin. Ook de andere werken klinken verbazend mooi : 3 pocherige Polonaises, 3 ingetogen Mazurkas, 2 sierlijke Walsen, 3 Nocturnes (gepubliceerd in Parijs - waarschijnlijk vielen de luisterende dames in het salon met bosjes in katzwijm bij het horen van zoveel smachtende muziek...) Ook de Chopin variante van de Mondschein sonate (Lento con gran espressione) is op deze CD te horen en op de Graf gespeeld klinkt ze ontroerend mooi (Lyrinx strumenti).
De mazurkas zijn de mooiste stukjes muziek die Chopin componeerde ; ze zijn minder exhibitionistisch dan andere die duidelijk voor een bepaald publiek geschreven werden. Het zijn delicate, finesserijke werkjes waarin de nostalgie a.h.w. gesublimeerd wordt en onderhuids aanwezig blijft. Ze zitten compositorisch mooi in elkaar en maken effectief gebruik van de nuances die een piano kan oproepen ; het zijn zuiver pianistische juweeltjes. Het probleem is dat een moderne piano met haar rechttoe aan klank die nuances en schakeringen niet kàn weergeven : een Pleyel of Erard kan dat wel. Het mooiste bewijs daarvan levert Patrick Cohen die in 1997 op een Erard uit 1855 alle mazurkas speelde (Glossa). Cohen heeft geen behoefte om de virtuositeit van zgn. Chopin experts te etaleren (die vooral zichzelf en hun technische bravoure willen exposeren) : zijn vertolking is integer, beheerst en respectvol ; de Erard klinkt verbluffend mooi en jong en de opname is schitterend. Jammer genoeg kreeg ze van de (zoals altijd, erg conservatieve) muziekkritiek onvoldoende aandacht.
In de jaren 1985-95 speelde EMI met zijn reeks Reflexe een voortrekkersrol door CD's op de markt te brengen met uitvoeringen op oude instrumenten, wat toen al behoorlijk revolutionair was. Deze CD uit 1992 (!) is daar een voorbeeld van. Cyril Huvé speelt op een Pleyel uit 1828 en een Erard uit 1838, precies de instrumenten die Chopin ook gebruikte voor zijn composities en optredens. Huvé besefte toen al dat een bepaalde compositie alleen tot haar volle recht komt als ze uitgevoerd wordt op een instrument waarvoor ze geschreven werd (wat het overgrote deel van onze hedendaagse musicologen en muziekpedagogen nog altijd halsstarig weigeren aan te nemen). Het zijn natuurlijk wat onbetrouwbare, nukkige instrumenten en ze bespelen vraagt heel wat kennis van hun temperament. Het is nog altijd boeiend te horen hoe een groot talent als Huvé erin slaagt het gelaagde klankbeeld in te passen in de muziek van Chopin. Wat een verschil met de eentonigheid van een moderne piano.
De muzikale ballade is een creatie van Chopin ; met de literaire ballade deelt ze enkel eigenschappen : het sprookjesachtig begin (Er was eens..), het verloop vol onverwachte (en ongeloofwaardige) wendingen, het terugkerend motief (refrein) en het (voorlopig) open einde. De krachttoer van Chopin was de ontwikkeling in tijd om te zetten in een muzikale, sonore, louter pianistische ervaring. Arthur Schoonderwoerd is een van die bescheiden pianisten wier carrière niet op virtuoze uitbarstingen rust (en dus niet gegeerd door grote platenmaatschappijen) ; als voormalig derde prijs winnaar van het Brugse Musica Antiqua is authenticiteit zijn kenmerk gebleven. Op deze CD (Alpha) belicht hij op superieure wijze de romantische kant van de ballade. Minder geslaagd zijn de Nocturnes opus 9 waarvan de duistere kant minder goed uit de verf komt ten voordele van het zangerige. Zijn Ignace Pleyel uit 1836 klinkt bijzonder mooi en Schoonderwoerd maakt een uitstekend gebruik van de tonale kwaliteiten en nuances van het instrument.