Corelli : Concerti Grossi con duoi Violini e Violoncello di Concertino obligati e duoi altri Violini, Viola e basso di Concerto Grosso ad arbitrariopera sesta
De concerto grossi zijn de logische voortzetting van de triosonates en behouden hetzelfde formeel schema : langzame lyrische afgewisseld met levendige polyfone delen ; door de wat grotere bezetting kan er ook meer contrast en kleur ingebracht worden en ontstaat er een vriendschappelijke wedstrijd (concerto) tussen het Concertino (2 violen en 1 cello) en het Ripieno (2 violen, 1 altviool en basso continuo). Zoals gewoonlijk worden stukken gerecycleerde muziek gebruikt maar zo gereviseerd dat ze harmonisch in elkaars balans liggen. De Concerti 1 tot 8 lijken op Sonate da Chiesa, feestelijk en ernstig van sfeer en met een duidelijk hoorbaar polyfoon weefsel, zonder dansvormen maar wel met Allegro en Vivace delen. De laatste 4 Concerti lijken op Sonate da Camera: ze beginnen met een Preludio en worden gevolgd door gesublimeerde dansvormen soms onderbroken door een ernstig adagio. Het eerste deel van concerto's nos 1 & 2 vormtal een mini-concerto op zichzelf en bestaat uit 4 resp. 6 onderdeeltjes. Het Largo van het Concerto n° 1 baadt in een serene, plechtige sfeer; de afwisselende Allegro's zijn snel en bezitten een licht staccato ritme. Het tweede Largo begin met een fuga, wordt gevolgd door een vraag- en antwoordspel tussen Concertino en Ripieno en bereikt zo het bekende echo-effect. Het laatste Allegro gebruikt het thematisch materiaal van deel 1 maar polyfoon uitgewerkt. Het Concerto n° 2 zet in met een opera-achtig Vivace ; daarop volgt een snelle jacht(hoorn)scène Allegro en een traag, slepend Adagio ; het Vivace herhaalt de inzet als een plechtige opening ; het Allegro maakt weer gebruik van afwisseling tussen Concertino en Ripieno. Het Largo klinkt als kerkgezang. Het tweede deel is een feestelijk, fugaal Allegro. Het Grave klinkt somber en duister ; het Andante largo bestaat uit licht gevarieerde herhalingen. Het afsluitend Allegro is een feestelijk beheerst thema dat gevarieerd wordt herhaald. Het Largo van Concerto n° 3 is een stukje dramatische muziek tussen Concertino en Ripieno. Het Allegro is, zoals gewoonlijk, een fuga. Het Grave is een uit de diepte opstijgend motief. Het Vivace berust op een mooi thema afwisselend gespeeld door Concertino en Ripieno. Het Allegro is een herhaald snel motief. Het Adagio van het 4de Concerto zet orgelachtig in en wordt direct gevolgd door een Allegro met een typisch gevarieerd herhaald motief. In het Vivace wordt de tegnstelling tussen Concertino en Ripieno weer uitgespeeld. In het Allegro klinkt een spiritueel jubelend motief met een donderend besluit. Het 5de Concerto heeft weer een korte orgelachtige Adagio inleiding terwijl in het Allegro weer het snelle motief wordt herhaald onderbroken door een sopraan. Het Adagio bezit een pastoraal thema met ernstige ondertoon. Het klagende thema van het Largo wordt onderbroken door korte stiltes. Het Allegro is een minder opgewekt treinmotief. Het Adagio van Concerto n° 6 heeft een slepend thema. Het Allegro wordt gevormd door een virtuoos stijgend motief. Het uit de diepte opstijgend motief van het Largo evolueert naar een klaagzang tussen Concertino en Ripieno. Het Vivace wordt gevormd door een gematigd vrolijk motief met echo-effect. Het Allegro wordt polyfoon uitgewerkt met echo-effecten. Het Vivace van Concerto n° 7 heeft een stappend ritme, het Allegro is een briljant concerto met echo-effecten en het Adagio heeft het bekende treurig motief. Het Allegro is een wedstrijd tussen het Concertino en het Ripieno. In het Andante Largo wordt het motief van versieringen door Concertino resp. Ripieno voorzien. Het Allegro is weer de bekende fuga. Het Vivace besluit triomfantelijk het Concerto. Het Concerto n° 8 is het mooiste van de reeks en draagt de vermelding "Fatto per la Notte di Natale" : alles draait er rond het sublieme Adagio thema waardoor het een opvallend eenheid in vorm en inhoud bereikt. Na de heel korte Vivace inleiding volgt een diepzinnig Grave ; het Allegro heeft een jubelend thema. Het Adagio is gebouwd op het beroemde "hemelse" thema, wordt afgewisseld door een heel kort Allegro waarna het Adagio hernomen wordt met heerlijke variaties. Het motief van het Vivace is afgeleid uit het Adagio. Zo ook het Allegro. Het Concerto eindigt met een Pastorale, een gesublimeerd herdersgezang en een Largo als een trage variante van het Adagio. Het Largo van het Concerto n° 9 heeft een plechtig inleidend Preludio. Het Vivace is een snelle Allemande met horlepiep indrukken ; het Vivace is een picturale Corrente (die later Handel ispireerde). Het Allegro is een Gavotta, een snelle, sierlijk huppelende dans. Het Vivace is een Minuetto met een trage inleiding op een afwisselende dans. Het Andante largo van Concerto n° 10 is een Preludio in een ernstige maar ontspannen stijl. Het Allegro is en Allemande in een eerder rustig tempo. Het Adagio vormt een ernstig, bezinnend intermezzo. Het Vivace is een gesublimeerde Corrente met danskarakter. Het Vivace is een niet erg levendig, sierlijk Minuetto. Het Andante largo van het Concerto n° 11 is een ernstig Preludio ondebroken door korte stiltes om het ernstig karakter te onderstrepen; het Allegro is een Allemande maar deze keer met meer tempo. Het Adagio is een treurig intermezzo en een slepend Andante largo met valt weer op door de de afwisseling tussen Concertino en Ripieno. Het Largo is een Sarabande en klinkt als een Spaanse hoofse dans, linkerhand in de zij en rechterhand in de hoogte. Het Vivace is een gesublimeerde Giga met gepunt karakter. Het Adagio van Concerto n° 12 is een lieflijk, zangerig Preludio in de hoge strijkers met mooie basso continuo ondersteuning. Het Allegro verloopt snel en virtuoos als een vioolconcerto (Vivaldi). Het Adagio is een intermezzo in slepend tempo en vormt weer een bezinningsmoment. Het Vivace is een korte Sarabande. Het afsluitend Allegro is een Giga waarin de 1ste viool de hoofdrol speelt en verwijst al naar de vioolconcerto's van Vivaldi. Het period instrumentsAvison Ensemble o.l.v. Pavlo Beznosiuk klinkt weelderig door de wat grotere bezetting (het Concertino bestaat uit uit 2 violen, 2 celli, 1 violone en 1 klavecimbel ; het Ripieno telt 3 eerste violen, 3 tweede violen 1 cello en 1 violone) ; toch onderscheiden de verschillende instrumentengroepenzich heel duidelijk van elkaar en klinkt de muziek "natuurlijk" helder. Het Ensemble speelt hoogst professioneel en gedisciplineerd en brengt een vloeiende, afgewerkte, virtuoze versie met respect voor de HIP en wordt schitterend geholpen door de briljante opnamtechniek (Linn). De mooiste uitvoering van de nrs. 1, 4 en 7 komt echter van het Duitse ensemble Harmonie Universelle o.l.v. Florian Deuter en Monica Waisman : overal zeer gedifferentieerd en gevarieerd, luisterrijk en plechtig in de snelle delen (mede door het - niet uitzonderlijk- gebruik van 2 trompetten en een trombone), intiem en teruggehouden in de trage. Onder de titel Corellimania (Accent) brachten ze een CD uit met deze werken van Corelli en daartussenin het Concerto Grosso Op. 3 No. 3 van Giovanni Mossi, het Concerto Grosso Op.1 No. 4 van Pietro Antonio Locatelli en de opzienbarende bewerking door Francesco Geminiani van de beroemde Follia uit Op.6 van Corelli. Deze componisten maakten gebruik van en borduurden voort op het enorme succes van hun leermeester. Verder nog een Concerto voor 2 violen, strijkers en b.c. van Antonio Vivaldi, dat echter al ver verwijderd staat van Corelli en duidelijk illustreert in welke richting het Concerto Grosso evolueerde.
Corelli : Sonate per violino e basso continuo opera quinta
De zes eerste sonates zijn duidelijk Sonate da Chiesa, en vallen op door hun (meestal) ernstige toon. In de Sonate n° 1 valt de gelijkenis op tussen het eerste en derde Allegro : het "thema" wordt in beide delen door de viool ingezet, verder contrapuntisch uitgewerkt en besloten in het lage register. Ditzelfde fenomeen herhaalt zich in de Sonate n° 2, ditmaal in het Allegro en het tweede Vivace. Ook hier wordt een soort vraag-en-antwoordspel gespeeld. Beide Sonates beginnen ook met een heel serieus klinkend Grave ingezet door het orgel respectievelijk de viool. In het afsluitend Vivace zetten beide insrumenten samen in, daarna begeleidt het orgel de korte fuga in de viool. In de Sonate n° 3 is alleen het eerste Allegro fuga-achtig ; het wordt onderbroken door een soort cadenza in de viool en eindigt met briljante dubbelgrepen. Het Adagio treft door zijn pathetisch vioolspel terwijl het orgel ernstig begeleidt. Het laatste deel hoort eigenlijk niet thuis in een Sonata da Chiesa en toont aan dat de scheiding tussen de twee niet vol te houden was en spoedig zou verdwijnen (hoewel de viool wat ironisch het deel afsluit) : het is een Giga, een vrolijke, wereldse dans. In het Adagio van de 4de Sonate klinkt een pathetisch "thema" in de viool, met veel versieringen en discreet begeleid door het clavecimbel. Het tweede deel is een Allegro dat, zoals verwacht, begint als fuga en gevolgd door twee "thema's" in de viool. In het tweede Adagio begeleidt het klavecimbel sereen het opera-achtig vioolspel. Het afsluitend Allegro is weer meer een dansvorm. Het eerste Adagio van de Sonate n° 5 klinkt als een treurige opera-aria, met tranen, veel gesnik en pathetische uitroepen. Het Vivace is een ingewikkelde fuga waar "thema" en "tegenthema" soms terzelfdertijd klinken. Het eindigt met briljante arpeggio's in de viool. In het tweede Adagio zet het klavecimbel de toon, waarna de viool in het hoge register zingt en in diepe treurnis valt. Het Vivace is een opmerkelijke dialoog dussen de viool in de hoge tonen en het klavecimbel in de bassen. Het einde is weer een Giga. Het Grave van de Sonate n° 6 is weer vol Italiaanse pathetiek, waar de viool alle sentimenten uitdrukt.Het Allegro begint weer als een fuga, waarna de viool twee "thema's" in dalend toonregister aanbrengt en virtuoze arpeggio's produceert. Het Allegro is een demonstratie van briljante viooltechniek. Het Adagio is alweer een aria vol treurigheid op noten en veel melancholie in het klavecimbel. Het derde Allegro begint als een fuga, waarna beide instrumenten weer een (dovemans)gesprek aangaan. De viool mag besluiten. Deze briljante werken worden met de nodige virtousiteit vertolkt door Lucy van Dael op een niet gespecificeerde historische viool en Bob van Asperen op evenmin gespecificeerd orgel resp.klavecimbel. De toonhoogte zou A=415 Hz zijn, wat misschien iets te hoog is waardoor het instrument van de violiste vaak erg hoog klinkt (Naxos).
De sonates 7 tot 12 zijn Sonate da Camera. Door hun combinatie van volkse en adellijke dansen en de tegenstelling tussen de lyrische trage delen en de virtuoze, opgewonden snelle delen en de natuurlijk harmonieuze klank, hebben ze nog niets van hun boeiend karakter verloren. In de Sonate n° 7 vallen de overvloedige versieringen in de Sarabande op. In de Sonate n° 8 hoort men een prachtige canon tussen viool en basso continuo. Het Preludio van Sonate n° 9 klinkt als een smachtend liefdeslied waarin alle truucjes worden ingezet om de geliefde te overtuigen. Het Adagio van n° 10 is een lyrisch-theatraal-pittoresk stukje muziek dat sterk doet denken aan een barok landschapsschilderij met herders. In n° 11 klinkt, na een ernstig Preludio, een virtuoos stampend Allegro waarin het clavecimbel guitig meespeelt. N° 12 is de beroemde Follia, naar een Spaans of Portugees 15de eeuws deuntje, dat een favoriet van de baroktijd was. Corelli brengt het in 22 meeslepende variaties die tot het hoogtepunt van de barokke vioolsonates en de vioolsonates tout court behoren. Gelukkig bestaat er van dit werk een opname met een fenomenale vertolking : de Frans/Belgische François Fernandez speelt ze op een Andrea Guarneri uit 1690, een instrument dat uit de tijd van Corelli stamt ; evenzeer door de stemming a'=400 Hz ( de Romeinse toonhoogte) heeft het een diepe, warme klank die de Sonates authenticiteit verleent. Als basso continuo, geen cello (die benadrukt teveel de baslijn ten nadele van de finesse van de viool), maar een copie van een Ruckers door Henk Van Schevikhoven. De combinatie van deze instrumenten werkt wondermooi en de dialoog klinkt helder en klaar, niet in het minst door het geëngageerd spel van Glen Wilson (Naxos). Een recentere, nog betere versie (2012) van de 12 sonaten is die door The Avison Ensemble : een zeer gedisplineerd ensemble dat zowel inzicht in en eerbied voor de historisch gedocumenteerde uitvoering als voor de even historische als moderne opvatting over vrijheid toont : de talrijke versieringen, ter plekke geïmproviseerd, liggen in de lijn van de geweldig moeilijke viooltechniek van de componist en de toegevoegde instrumenten zijn perfect verdedigbaar. Pavlo Beznosiuk speelt (prachtig) op een viool van de Antwerpse Matthys Hofmans uit 1676. Richard Tunnicliffe bespeelt schiterend een op de Servais cello van Stradivarius gebaseerde basviool uit 1700. Paula Chateauneuf gebruikt een replica door Michael Schreiner van een aartsluit van David Tecchler resp. een copie door Martin Haycock van een vijfsnarige gitaar van Sellas uit 1640. Roger Hamilton, ten slotte, gebruikt een door Marc Ducornet gebouwde klavecimbel resp. een copie door William Drake of Buckfastleigh van een positieforgel Loosemore uit 1655. Het geheel klinkt minder Italiaans extrovert, meer ingehouden virtuoos, absoluut overtuigend (ook door de bewust gekozen toonhoogte A=392 Hz) en beantwoordt daardoor beter aan de "moderne" opvatting over de "authentieke" speelwijze . Corelli zou waarschijnlijk geweldig enthousiast geweest zijn over deze briljante uitvoering die, ook opnametechnisch, de perfectie benadert. (Linn Records).
Deze triosonates werden gepubliceerd in Rome in het jaar 1694 en werden gecomponeerd voor 2 violen 1 violone (cello), meestal nog aangevuld met een clavecimbel. Het vroegere onderscheid tussen Sonate da Chiesa en Sonate da Camera is hier opgeheven ; de dansen zijn door het gesofisticeerde contrapunt geabstraheerd en hebben niets meer te zien met de dansen die in adellijke balzalen werden beoefend; door hun opbouw en uitwerking zette Corelli de standaard voor volgende generaties o.a. Handel en Bach. De fugale vorm in het Allegro van de kerksonaten is hier ook niet meer herhaald. Alle sonates beginnen met een traag Preludio en worden in de volgende twee of drie delen gevolgd door de courante dansvormen. Een perfecte opname van deze revolutionaire werken bestaat niet. Interessant maar betwistbaar is die door het Ensemble Aurora o.l.v. Enrico Gatti : i.p.v. twee violen plus basso continuo worden twee violen, een cello, een clavecimbel plus een aartsluit gebruikt, waardoor een wat overladen klankbeeld ontstaat en de oorspronkelijke klaarheid van de compositie wordt vertroebeld. ook wenden Gatti en de tweede viool Rossella Croce nogal eens een subtiel maar overbodig vibrato aan, alsof de talloze versieringen niet volstonden. Er wordt wel op authentieke instrumenten gespeeld (een viool uit 1660 van de Amsterdammer Cornelis Kleynman, een copie van een Guarneri viool door Franco Simeone uit 1999, een anonieme Duitse cello uit de 18de eeuw, een copie van een aartsluit van Vendelio Venere door Filippo Lesca uit 2001, en een anonieme Florentijnse clavecimbel uit de 17 eeuw) en de toonhoogte is de vereiste a'=400hz. Dat klopt dus theoretisch allemaal maar door de vijf instrumenten heeft men wel eens de indruk meer naar een concerto grosso te luisteren i.p.v. naar triosonates. Bovendien zijn de sonates om onverklaarbare reden niet volgens nummer op CD gezet, maar in een willkeurige volgorde( Glossa).