Concertino Op. 43 1. Allegro moderato. Na een opening in puntig ritme volgt een Mozartiaans, serenade-achtig thema dat wordt gevarieerd en uitgewerkt op roccoco wijze, van sober naar rijk versierd, maar niet overdadig. Erg Mozartiaans ook is de rol van de blazers. 2. Andante grazioso. Het symfonisch thema wordt klassiek gevarieerd in de stijl van Mozart maar dan virtuozer. Het orkest begeleidt sober de mars die aan Haydn doet denken. 3. Rondo. De piano zet meteen in met een wervelend thema (alweer Mozartiaans) sober begeleid door het (kamer)orkest. De mooie rol van de blazers doet erg Mozartiaans aan. Het thema wordt virtuoos uitgewerkt en besluit met een Mozartiaans tutti.
Klavierkonzert Op. 85 1. Allegro Moderato. Hier hoort men duidelijk welke enorme invloed Hummel heeft gehad op Chopin. De muziek is nu ver verwijderd van Mozart en is een mooi voorbeeld van mengeling van classicisme en romantiek : i.p.v. een of meerdere thema's motivisch te ontwikkelen en uit te werken, worden verschillende stemmingen en thema's door en na elkaar gemengd in dienst van de briljante pianopartij. Na een lange inleiding wordt het hoofdthema als een romantische melodie op allerlei manieren door de piano geïnterpreteerd en met veel versieringen overladen. 2. Larghetto. Een wat pompeuze, dramatische inleiding voert naar een dromerig thema in de piano met veel overdadige versieringen maar sober begeleid door het orkest. Dit deel kijkt alweer vooruit naar de style brillant en Chopin, maar dankt terzelfdertijd veel aan Mozart (pianoconcerto 21). 3. Rondo Hier worden verschillende invloeden en technieken vermengd : Mozartiaanse welluidendheid, Beethoveniaanse dramatiek, met zelfs een korte barokke fuga. Het orkest dient hier om het briljante wat inhoudsloze pianospel te illustreren. De voortdurend wisselende stemmingen zijn dan weer typisch voor de romantiek. De virtuoze pianopartij zal de tijdgenoten wellicht verbaasd hebben, maar doet nu oppervlakkig, leeg en vermoeiend aan.
Introduction & Rondo Brillant Op. 127 1. Introduction Een trage, wat sombere inleiding wordt al snel onderbroken door een Chopiniaans thema in de piano die het deeltje beeindigt met een virtuoze cadenz. 2. Allegro vivant Dit deel met zijn opeenvolgende thema's en motieven typeert weer Hummel. Een opgeruimd thema in de piano wordt gevolgd door een mars met een overdadig briljante pianopartij. Een koraal in de klarinetten, hoorns en fagot wordt op romantische wijze versterkt door het orkest en de piano brodeert minder opvallend maar virtuoos zijn eigen melodie rond de koraal en brengt dan het eerste thema terug ; de houtblazers marcheren weer en de piano reageert met trillers en arpeggio's.
Deze werken worden met veel panache, erg overtuigend, tijdsgetrouw en briljant vertolkt door het Slovaakse Solamente Naturali onder leiding van de Franse Didier Talpain dat (vanzelfsprekend) authentieke instrumenten gebruikt. De pianopartij wordt even briljant gespeeld door de Italiaan Alessandro Commellato op een Weense Joseph Böhm uit 1825 resp. een Franse Ignace Pleyel uit 1837. Beide instrumenten klinken onder de handen van de pianist als nieuw.
Dit pianokwintet werd pas gepubliceerd in 1822, wellicht in een bewerking van een vroeger in Weimar gecomponeerd werk en nu geschikt voor de nieuwere pianoforte met een bereik van 6 1/2 octaven i. p.v. de eerdere 5 1/2. Op dat moment was de klassieke periode, waarmee Hummel (onterecht) werd geassocieerd, al afgesloten, had Parijs Wenen vervangen als culturele hoofdstad en maakten nieuwe virtuozen opgang zoals de charlatan Paganini. Nochtans is dit kwintet één van de mooiste werken in deze bezetting.
Het Pianotrio n° 1 op. 12 is al meteen een schot in de roos. Het Allegro agitato begint met een een romantisch hoofdthema in de viool, snel gevolgd door een verwant 2de thema ; zoals een klassiek componist past, nemen viool, piano en cello deel aan de uitwerking : niet bijzonder origineel maar innemend en boeiend. Het Andante zet in met een eenvoudig romantisch thema in de viool ; piano en cello (pizzicati) verwerken het thema. In het midden neemt de virtuoze piano de leiding en volgt de cello met een mooie cantilène. De reprise verloopt grotendeels tussen figuren in de piano en de viool. Het Presto is een aaneenschakeling van verwante thema's en variaties; weer heeft de viool de leiding maar de piano en de cello spelen hun rol. Het Pianotrio n° 2 op. 22 klinkt heel wat conventioneler. Het Allegro moderato zet direct met het tema in en vervolgt met een contrasterend 2de thema ; de uitwerking begint nogal braaf maar wordt in het verloop rijker en complexer. Het deel eindigt met een fuga op het 2de thema. Het Andante bestaat uit variaties op een eenvoudig thema dat door de verschillende instrumenten wordt geïnterpreteerd, met een mooi rol voor de cello. Het Rondo is in sonatevorm met Turkse en Hongaarse allures. Het Allegro con brio van het Pianotrio n° 3 op. 35 lijkt wel Mozart door het thema en het meesterlijk gebruik van de instrumenten. Het Tempo di menuetto is wat simpele muziek met weer een mooie rol van dat prachtig instrument, de cello. Het levendige Rondo bekoort door de perfect uitgebalanceerde rol van de instrumenten en de scherzando uitwerking. Het Pianotrio n° 4 op. 65 is een evenwichtig zij het "klassiek" werk. Het Allegro con spiritu heeft een mooi roccoco thema dat evolueert naar een concertante coda met een verwant 2de thema. Het Andante grazioso opent met 2 thema's, waarvan het tweede in de cello, en beide thema's worden het onderwerp van gracieuze variaties (tweede weer in de cello). Het Rondo begint met het tweede thema uit 1, wordt "klassiek" uitgewerkt en, ook zoals in 1, verschijnt een nieuw thema in de coda. Het Pianotrio n° 5 op. 83 is het eerste van de persoonlijke meesterwerken waar weinig of niets nog herinnert aan de Weense klassiek en de piano een bijzondere rol krijgt toebedeeld. Het Allegro klinkt romantisch breed, lyrisch en melancholisch (Chopin !) en briljant in de pianopartij. Het tweede thema wordt rijk symfonisch-concertant aangebracht. Van de "klassiek"motivische doorwerking is weinig over, des te meer valt de klank- en toonwisseling op. De opvallende briljante pianopartij klinkt als een pianoconcerto (hier haalde Chopin de mosterd) en de prachtig lyrische cello is alweer volbloed romantiek.In het Andante speelt de piano weer een bijzondere rol, ook in het romantisch duet met de viool dat overgaat in een semi-pianoconcert met alweer cello lyriek. Het romantisch thema van het Rondo wordt versterkt door de syncopes, de doorwerking is romantisch en doet denken aan de pianotrios van Schumann ; de reprise herneemt weer deel 1 met de syncopes ; de piano is de motor, de viool het bindmiddel. Pianotrio n° 6 op. 93 gaat nog verder in de subjectieve, romantische vrijheid van uitwerking, het voolspel wordt niet meer gebonden door objectieve regels en de piano wordt de briljante hoodrolspeler. In het Allegro con moto volgt de melodie een eigen, subjectief parcours, niet meer gebonden aan de strenge regels van de klassiek. Zelfs het fugato schikt zich in dit verloop. Un poco larghetto laat een romantisch thema horen in de piano, waarna de viool en de piano afwisselend het voortouw nemen begeleid door romantische figuren in het begeleidend instrument. In het Rondo ontstaan uit een thema drie motiefjes met o.a. een fuga. Pianotrio n° 7 op. 96 combineert briljant de "oude klassieke" motivische doorwerking met de "nieuwe romantische" inspiratie. In het Allegro con spiritu hoort men twee contrasterende thema' die op een meesterlijke manier, motivisch en instrumentaal met elkaar verweven worden. Het Andante quasi allegretto is opgebouwd uit drie delen : een romantisch liedje als hoofdthema ; een middendeel met een ingehouden piano en een derde deel bestaande uit variaties op het hoofdthema. In het Rondo alla russa domineert de piano alweer de hoppende kozakkendans (met Tsaar Nicolas II in gedachten aan wie Hummel zijn piano methode had opgedragen ?) met af en toe een rustigere tussenkomst van de strijkers. Al deze trio's werden op 2 CD's vertolkt door het befaamde Italiaanse Voces Intimae met Riccardo Cecchetti op een modern klinkende pianoforte van Salvatore Lagrasse uit 1815, Luigi di Filippi op een viool van Antonio Mariani uit 1648, en Sandro Meo op een cello van Mattia Albani uit 1703). Hun briljant maar gedisciplineerd spel beantwoordt precies aan de vereisten van de pianotrios, zowel de "ouderwets klassieke" als "modern romantische". Jammer genoeg staan ze niet chronologisch op beide CD's wat vermoeidend heen en weer hoppen noodzakelijk maakt(Warner Classics).