De eerste symfonie kan men beluisteren als een Alpensymfonie : in het Allegro ziet (hoort) men uit de nevel de zon opstijgen tussen de machtige, majestueuze bergen ( trompetten, trombones, hoorns), en haar licht laten schijnen op de alpenweiden (houtblazers) en alpenbloemen (kleine instrumenten) en hoort men de romantische gevoelens die dit prachtig landschap oproept (strijkers). In het Adagio wordt door een travelling arrière het Vooralpen landschap opgeroepen : lieflijke weiden en bossen. In het Scherzo gaat de travelling noch verder achteruit en brengt de Heimat in beeld met zijn boerse bevolking (Ländler) ; de (Alpen)hoorn probeert onhandig een liefdeslied te blazen maar moet dat overlaten aan de veel geschiktere hobo. De Finale is een samenvatting en overzicht (Überblick) in breedscherm beeld van wat we in de voorgaande delen gezien hebben en de dankbare gevoelens om al dat moois (koraal). Zuiver muzikaal gezien bestaat de symfonie grotendeels uit tegengestelde dynamische klankblokken (ppp versus fff). De Linzer Fassung van deze symfoniewordt schitterend uitgevoerd door de Wiener Akademie o.l.v. Martin Haselböck (Capriccio). Een boeiende, meeslepende, in perfecte HIP stijl en in menig opzicht tegengestelde vertolking eveneens van de Linzer Fassung brengt ons het orkest Musica Saeculorum (in kleinere bezetting) o.l.v. Philipp von Steinaecker. De muziek klinkt rauw, opwindend, als een oerkreet en doet ons beseffen hoe onthutst en radeloos de eerste toehoorders bij de première moeten geweest zijn. Dt is geen beeld van de "kwezel" Bruckner waarin de moderne orkesten met hun gladde, gepolijste klank ons willen doen geloven, maar van een dynamische, ambitieuze man die zijn plaats wil veroveren in de muziekwereld. Spectaculair (frabernardo).
Het strijkkwartet is een weinig boeiend of origineel werk, vakkundig gemaakt naar Haydn's model en met het typisch symfonisch denken in opbouw en uitwerking. Veel mooier, geïnspireerder en evenwichtiger is het strijkkwintet dat spijtig genoeg nog weinig wordt uitgevoerd. De beste uitvoering is nog steeds die door L'Archibudelli uit 1994 (Sony Vivarte) hoewel enig voorbehoud moet gemaakt worden bij het overvloedig, stroperig vibrato in de trage delen.
Bruckner is een geval apart - of uniek : zijn symfonieën lijken wel te bestaan uit kolossen die tegen elkaar aanbotsen. Toch is hun structuur begrijpelijk als men weet dat Bruckner eigenlijk organist was : het typische aan orgelmuziek is precies de opbouw uit klankblokken met ertussen pauzes om de klank te laten wegsterven voor de volgende inzet. Elke symfonie van Bruckner kan men dus beschouwen als een orgelsymfonie zonder orgel. Een orgel wordt bespeeld in een kerk : vandaar de verwijzingen naar (volks)religie en heiligenverering (Maria in het bijzonder), het citeren van koralen. Bovendien was Bruckner een soort plattelandsjongen en vindt men die mentaliteit terug onder de vorm van natuurschilderingen en bewondering voor de natuur. Voeg daarbij zijn verering voor Wagner en de invloed van deze componist in de instrumentatie en in de melodische opbouw (citaten en verwijzingen). Met al deze elementen vormt Bruckner een origineel en imponerend werk als een ode aan de scheppende kracht.