Hummel : Sonaten für Klavier und Violine/Bratsche Op. 5
Deze sonates worden nog zelden gespeeld, vooral omdat ze - na Mozart - nog weinig nieuws brengen en ondanks het feit dat er enkele pareltjes tussen zitten. Sonata I. 1. Allegro moderato. De piano zet in met een melodie helemaal in de geest van Mozart, de viool valt in en samen werken ze de melodie uit. Hoewel, zoals te verwachten van een pianovirtuoos, dit instrument de hoofdrol voor zich neemt, vertolkt de viool af en toe meer dan de rol van accompagnement. 2. Andantino con variazione. Het klavier speelt staccato een gemakkelijk kindermelodietje. De viool speelt de traditionele rol van begeleider en versierder. De 6 variaties volgen elkaar op in dezelfde sfeer. Het deel sluit af zoals het begon maar nu met de viool in de hoofdrol. 3. Rondo. Begint als presto. De viool mag het walsachtige vervolg spelen terwijl de piano nu begeleidt. Ze neemt echter al snel het initiatief en de viool mag enkele snelle loopjes op zich nemen. De rest van het deel draait, zoals aangeduid, rondjes waarbij de viool de speelse, humoristische geest vertolkt.
Sonate II. 1. Allegro con Spiritu. De tweede sonate heeft als motief een eenvoudig, "getrapt" melodietje dat klassiek wordt uitgewerkt, steeds in de geest van Mozart maar niet altijd met diens dieptewerking, en luchtiger, zelfs humoristisch. 2. Andantino con grand 'espressione. Het tweede deel begint als een slaapliedje voor piano en viool. De piano speelt voorzichtig diepe tonen en de viool beklemtoont gedempt de sprookjesachtige sfeer van het geheel. De piano beeindigt het lieflijke stukje in een gedempte, ernstige toon. 3. Rondo alla Polacca. Een dansend stukje muziek, vrolijk en volks, waarin de piano wervelt en de viool probeert te volgen. Een ernstig intermezzo verandert kort de sfeer, maar het deel eindigt zoals het begon : als een humoristische op en neer dans.
Sonata III. Hier is de viool vervangen door een altviool. 1. Allegro moderato. Na een wat vreemde, ernstige aanzet begint de piano een vrolijk melodietje te zingen. De altviool vult aan en rondt af. De piano brodeert viruoos verder op het thema en de altviool vertolkt de ernstige stem. Mozart is weer niet ver weg. Het deel is klassiek maar zeer mooi en geïnspireerd en Hummel zelf vond het waarschijnlijk geslaagd want hij houdt het meer dan 11 minuten vol. 2. Adagio cantabile. Mozart loert alweer om het hoekje : de muziek klinkt ernstg, melancholisch zoals een opera duet. Na een dramatische onderbreking herneemt de Mozartiaanse melodie. 3. Rondo con moto. Hier kan de pianist voluit zijn virtuoze rol spelen. De altviool neemt over zoals de klassieke traditie voorschrijft, waarna de piano weer overneemt enz. zoals een rondo betaamt. Gelukkig bestaat er van deze sonates een opname met authentieke instrumenten. Michael Jarvis gebruikteen anonyme pianoforte uit 1800 in Weense stijl, en doet dat met veel verve en ingehouden virtuositeit. De viool van Paul Luchkow werd gebouwd door Christophe Dungey naar Jacob Stainer ; de altviool is een anonym 18de eeuws Saksisch instrument. De strijkstokken zijn natuurlijk aangepast : een van Paul Luchkow zelf naar Edward Dodd en een van Bernard Walke.
Er is een enorm verschil tussen de pianosonates van Beethoven en die van Hummel : bij Beethoven "groeit" een sonate a.h.w. uit zichzelf op, ongewoon maar "natuurlijk" ; de sonates van Hummel moeten het hebben van het verrassingseffect : door de gewaagde modulaties, de verrassende harmonische en dynamische verschillen, het gebruik van alle registers van de pianoforte. Het Allegro con brio vanOp. 13 Nr. 6 begint met een militair aandoend thema en wordt gevolgd door een romantische melodie ; de verwerking van beide thema's is conventioneel volgens het klassicistisch model maar met opvallende moduleringen en pianistische virtuositeit. Na de nogal dramatische inleding van het Adagio con gran espressione volgen enkele even geladen romantische melodieën (die zeker Chopin hebben geïnspireerd), gescheiden door dramatisch-romantische, sterk ritmische onderbrekingen. De terugkeer naar het hoofdthema brengt rust. In het Allegro con spirito worden twee thema's (een mannelijk en een vrouwelijk) voorgesteld. De uitwerking verloopt in fuga-vorm en de twee thema's worden virtuoos door elkaar verwerkt. Ze worden onderbroken door romantische intermezzootjes vooraleer over te gaan tot de herneming. Het Allegro moderato van de Sonate Op. 20 is moderner, minder classicistisch door de afwisselende tempi, de syncopes en de dynamische verschillen. Verschillende thema's volgen elkaar op en worden onderbroken door loopjes en virtuoze, opgejaagde passages die aan Beethoven doen denken. Over het hele deel hangt een melancholische sluier die zo typisch voor Chopin zal worden. Het Adagio meaestoso stelt een forte in octaven tegenover een simpel piano. Het vervolg wordt beheerst door een opvallende chromatiek, een mooi compromis tussen oud en nieuw met ingehouden virtuositeit. Daarna volgt een wat vreemd deel waarin de melodische modulaties vermengtd worden met harmonische veranderingen. Het aansluitend Presto is een voorbeeld van acrobatische pianomuziek waarin alle truken van de foor worden bovengehaald: arpeggio's, toonladderloopjes, rondjes draaien. De twee sonates dateren uit de tijd dat Hummel als opvolger van Haydn bij de Esterhazy's in dienst was. Op dezelfde CD (Chandos) staat ook het Larghetto van een werk dat twintig jaar later werd gecomponeerd : La Contemplazione Op.107 Nr. 3, dat na een rustig begin verschillende thema's aan en door elkaar speelt ; het middendeel begin dramatisch en verrast weer door de erg verschillende harmonische instellingen. Het eindigt rust en sereen zoals het begin. Deze muziek vraagt een doordachte aanpak om zowel de virtuositeit als de intensiteit, de gevoelsinhoud en de kleurenrijkdom weer te geven, en een aangepast instrument : dit is hier een pianoforte uit 1814 van het Weense atelier van Joseph Brodmann dat adembenemend mooi wordt bespeeld door een expert in historisch gedocumenteerde uitvoeringspraktijk, de Amerikaanse, in Engeland levende Susan Alexander-Max.
Zo beroemd als Hummel in zijn tijd was, zo grotendeels vergeten is hij nu - wellicht omdat zijn roem in die tijd meer steunde op zijn virtuoze pianotechniek (hij toonde aan dat de nieuwe pianofortes een andere techniek vereisten dan de eerste, wat primitieve, op clavecimbel gelijkende instrumenten). En dat is jammer want zijn kamermuziek is nog altijd het beluisteren waard : virtuoos ja, maar nooit goedkoop. Als componist is hij een scharniermoment tussen de klassiek en de romantiek, en beiden komen in zijn werk tot uiting, soms zelfs in een eigenaardige afwisseling en/of opeenvolging. Ondanks het feit dat zijn werken niet allemaal gedateerd zijn (meestal is alleen de datum van uitgave bekend en die volgde meestal ettelijke jaren na hun ontstaan) is zijn evolutie evident. Zijn meest persoonlijk werken (o.a. de laatste 3 pianotrios) ontstonden in de jaren 1819 en volgende toen hij in Weimar als goedbetaalde Kapellmeister van de groothertog fungeerde en over voldoende tijd beschikte om te reizen en te componeren. Gelukkig bestaan er schitterende opnames van enkele van zijn kamermuziekwerken en zelfs van enkele pianoconcerto's.