Dag lieve bloglezertjes,
Ik ben nu al ongeveer 2 weken thuis van mijn tripje naar de noordwest-Sichuan. Het is ongelooflijk druk geweest de laatste twee weken, en ik heb afscheid moeten nemen van een hoop mensen. De dagen zitten dus vol met etentjes, afscheidsfeestjes, het regelen van dingen zoals mijn visumverlenging en mijn verjaardagsfeestje, enzovoort. Ik ben ook nog een paar keer voetbal gaan kijken tot kot in de nacht (de finale begon hier immers pas om half 3 s nachts).
Normaal kan je blijkbaar je visum na een jaar studie niet verlengen, maar ik heb enkele maanden geleden al eens aangedrongen op het office van mijn universiteit. Mijn terugvlucht naar België had ik immers een jaar geleden al geboekt. Hoe kon ik toen weten dat mijn visum niet verlengd ging kunnen worden? Na lang aandringen zei de mevrouw op het office dat ze zou bellen, en kreeg ze de informatie dat ze mijn geval wel als een uitzondering zouden kunnen nemen. Ik moest echter nog tot juli wachten voor ik actie zou kunnen ondernemen, dus het was best spannend toen ik na mijn Tibet-trip eens ging horen hoe het nu zat. Goed nieuws (ook voor ons mama, want die heeft haar ticket naar China al geboekt): mijn visum is succesvol een maandje verlengd .
Ik zit momenteel nog alleen op kot, aangezien Azamat sinds vorige week ook foetsjie is. Toen hij vertrok, zag het appartement er (ondanks het feit dat ik al lang niet meer gepoetst had) nog vrij oke uit. Het regende toen al een tijdje, maar de vochtigheid had (nog) geen schade aangericht. In tegenstelling tot nu, want toen ik enkele dagen geleden s ochtends naar de muren keek, schrok ik me een ongeluk. Ons piekfijne appartementje met gele en witte muren is compleet beschimmeld. Vooral de stukken muur rond de airconditioning zijn verschrikkelijk. Ik ben eens benieuwd naar Madinas reactie als ze in september terugkomt. De shifu zei tegen me dat elk appartement dat probleem heeft, niks aan te doen. Stel je dan maar eens voor hoe de situatie in andere appartementen is gesteld, aangezien daar niemand poetst, noch schildert.
De maand juli is, net zoals het tweede semester, vliegensvlug gegaan. De terugkomst van Tibet lijkt nog maar gisteren. Ibrahim is ook al een tijdje weg trouwens. Gelukkig zijn Sam en Ayrton (maw de harde kern) nog aanwezig, en op mijn verjaardagsfeestje gaat ook nog redelijk wat volk aanwezig kunnen zijn.
Zullen we maar beginnen?
Op woensdag 23 juni besloten Anne-Sophie en ik de Chinese examens te laten voor wat ze waren en het vliegtuig op te springen naar Chengdu. Mijn eerste indruk van Chengdu was absoluut niet wat ik ervan verwacht had: proper, ruim, beschaafd. Ik had me altijd een hete, rokerige stad zonder zon, met vele kleine donkere buurtjes voorgesteld. De temperaturen waren er echter veel aangenamer dan Wuhan op dat moment, hetzij dat de vochtigheid er inderdaad hoog was.
Na de airportbus hebben we een blokje gelopen tot aan het busstation, waar s middags een bus naar Kangding vertrok. Ik geloof dat het zon 8 uren rijden was. Op de bus sloegen we aan de praat met 2 Israëlische jongens, waarmee we in Kangding naar hetzelfde hostel trokken. De naam van het hostel was Dengba, en er waren toen we aankwamen enkel nog dorms beschikbaar. Een plaats om je bagage veilig op te bergen, hebben ze niet. De dormbeds waren mooi, maar s morgens word je heel vroeg wakker van het lawaai aan de receptie (het is niet volledig afgesloten). Er moet normaal de ganse nacht iemand aan de receptie zijn, maar dat is niet het geval, en als je s morgens wil uitchecken (en dus betalen), moet je daar iemand voor wakker maken, die dan tegen zijn (in dit geval haar) goesting de rekening maakt. Samen met de Israëlieten zijn we niet-pikante hotpot gaan eten, en nadien zijn we in Dikos (een Chinese fastfoodketen waar ze warm fruitsap verkopen, geen aanrader Vincent heeft dat in het verleden geprobeerd) nog gestopt voor een ijsje. Rond 22.00 begon een voetbalmatch, en aangezien er naast het hostel een bar was, zijn we daar gaan kijken. Door de eigenaar werden we direct getrakteerd op een apart kamertje, drank en zonnebloempitten.
Rond een uur of 7 waren we al uit de veren, en we maakten ons op ons gemak klaar. Na 9 uur waren we pas goed en wel de deur uit, en trokken we naar het busstation. Onze volgende halte was Tagong, in niets te vergelijken met Kangding (dat nog een echt stadje is), en de enige manier om er te geraken, was via minibus. Aan het busstation stonden er verschillende busjes, en voor 45 kuai per persoon regelden we een rit. De muziek in het busje bracht ons onmiddellijk in hogere sferen (Anne-Sophie en ik zijn beiden fan van Tibetaanse muziek, die echt veel mooier is dan de volksmuziek die ik tot dan toe gehoord had), al hadden we onze bedenkingen bij de chauffeur die zijn 2 in de auto verstopte zwaarden bovenhaalde en ze begon te poetsen. We werden naar het centrum gebracht en zomaar plots in een ander, minder comfortabel busje gedropt. In het busje zaten reeds een Zangzu-vrouw (zangzu = een term voor de Tibetaanse minderheid) en haar langharige loverboy. In Kangding hadden we al een aantal monniken en Tibetanen gezien, en hoe verder we trokken, hoe meer die aantallen toenamen. In het begin waren monniken nog speciaal, terwijl we hen een aantal dagen later al niet meer opmerkten. Ik had nooit kunnen vermoeden dat er zoveel monniken zijn . Maar ik loop vooruit op het verhaal...
Rond 11 uur zijn we pas vertrokken. Het was een heel eind, en we konden ons hart ophalen aan een landschap dat steeds meer Tibetaanse trekken vertoonde. In the middle of nowhere stopten we even, en het koppeltje verdween voor een tijdje. We hadden het gissen naar wat ze deden, tot ze terug kwamen met verse rabarber. Halverwege werden we nog vergezeld door een monnik en een studente met stinkende adem.
We waren blij toen we om 3 uur s namiddags in Tagong gedropt werden. Tagong is een minidorpje (en er zou nog meer mini volgen...), en we merkten direct de grote richtingaanwijzer naar het Jya Drolma and Gaylas gasthouse op (een mond vol). Jya Drolma is de naam van de bazin, die ons warm verwelkomde en ons naar onze prachtige tweepersoonskamer (maar 25 kuai per persoon) bracht. De kamer van de dorms hebben we ook gezien, en die was al even speciaal. Je moet wel even met je ogen knipperen als je binnenkomt, aangezien de waaier van kleuren.
Het weer in Tagong was ondertussen opgeklaard, en het mooie weer maakte de kleurrijke vlaggetjes op de nabije berg en in de lucht nog feller en mooier. De lange rijen grote, goudkleurige gebedsrollen schitterden in de zon. Ik had echter al last van de hoogte (3400 meter) en na een korte wandeling kroop ik met barstende hoofdpijn in mijn bed. Het verschil van hoogte-hoofdpijn met normale hoofdpijn is dat je een erge druk boven je nek voelt. De hoofdpijn situeert zich dus volledig achteraan, maar is zo erg dat het lijkt alsof je hoofd gaat ontploffen. Je kan een pilletje tegen de hoofdpijn nemen, ook al helpt dat niet echt tegen de pijn zelf, maar het kan je wel in slaap doen vallen. Anne-Sophie is even later ook komen slapen, en toen we rond 9 uur wakker werden, was het donker en regende het. Tagong was doodstil en pikdonker.
De volgende ochtend om 7.30 gingen we op zoek naar koekjes en gekookte eieren voor onderweg, omdat we niet de tijd hadden om rustig te ontbijten. In de Lonely Planet stond dat er rond 10 uur een bus naar Ganzi (een stadje) zou langskomen, maar Jya Drolma zei dat dat reeds 8 uur was. Om 8 uur stonden we dus aan de kant van de weg. Voorbijgangers zeiden ons dat het niet lang meer kon duren, maar toen we er om 10 uur nog stonden, zakte de moed in onze schoenen. Het weer was miezerig later zouden we ondervinden dat dit elke ochtend en voormiddag zo is, terwijl je je in de namiddag aan prachtig zomerweer kan verwachten de straten modderig, we kregen een bedelaarskind aan onze mouw en moesten de honden wegjagen. Straathonden zijn een heel groot probleem, niet alleen in Tagong.
Er reden wel bussen voorbij, maar die zaten allemaal vol. Na een hele tijd vruchteloos wachten, gingen we over tot liften. Er stopte een auto met daarin een monniksvrouw van 78 jaar en haar zoon. De vrouw had een soort van boeddhistisch voorwerp vast, en ik weet absoluut niet hoe ik dat moet noemen. Het is een soort rolletje op een stokje dat je constant draaiende moet houden door je pols te bewegen. Een leuke bezigheid, als je het mij vraagt, en absoluut niet eentonig . Onderweg smeet ze ook nog boeddhistische kleurrijke papiertjes naar buiten, om een voorspoedige reis te bekomen. Dat zouden we later nog een paar keer zien. Die vrouw ging in een plaats niet ver van Bamei bidden, en ze wilden ons tot Bamei meenemen voor 20 kuai per persoon. We waren heel content, vooral omdat we de bussen die ons afgewezen hadden, voorbijstaken (in your face). Jammer genoeg verloren we onze voorsprong al snel, aangezien we in Bamei een uur in de modder hebben moeten wachten op een volgende lift. We hebben in Bamei in (het enige) wegrestaurant iets deftigs kunnen eten. De pest was echter dat dat wegrestaurant zich te midden van een modderpoel bevond. Het kon dan ook weer niet missen dat ik met mijn hele schoen in de modder zakte. Ik was eens benieuwd wie deze clochard nog een rit zou willen aanbieden.
Er stopte een soort van truck met een monnik en zijn chauffeur, en nadat die mij me eerst door de modder tot aan zijn auto had laten ploeteren, vroeg die gast ons voor een rit naar Ganzi 300 kuai voor 2! Afzetter. En dat noemt zich dan boeddhist.
Gelukkig was er kort daarna een welwillende chauffeur en zijn knechtje (een klein mannetje die regelmatig wat afval buitengooide en begon te neuriën telkens de gsm van zijn populaire baas rinkelde). Ik kroop op mijn sokken de nette auto in en genoot van het comfort, ware het niet dat we constant rondgeslingerd werden en ik ook nog eens een doos met een elektronische headache reliever op mijn kop kreeg. Onze chauffeur reed vrij goed door en de weg was om het op zijn zachtst te zeggen nogal hobbelig, zodat van rustig zitten geen sprake was. Neerliggen was al even erg, en de spullen die in de koffer van de auto lagen vlogen dus af en toe wel eens naar voren.
Ze trakteerden ons op een late lunch ergens halverwege de rit, waar ik en passant ook op 5 minuten nieuwe schoenen kocht, en vervolgden daarna onze tocht naar Ganzi. Het landschap veranderde zienderogen, en de huisjes die we onderweg tegenkwamen waren ronduit prachtig. Alles van hout, met veel kleurtjes. Gedurende de hele rit reden we langs een rivier, wat zorgde voor mooie taferelen. Toen het begon te schemeren, reden we op verlaten wegen tussen bergen, terwijl we in de verte eeuwige sneeuw zagen. De Tibetaanse lucht is geweldig mooi, met veel kleuren en wolkenvelden die de wildste vormen hebben. We hebben van 13.00 tot 21.00 in die auto gezeten, met af en toe eens een fotostop, en we moesten helemaal niks betalen. Het toppunt was dat die mannen in het sjiekste hotel van Ganzi (het Kangba Hotel) zouden slapen, en dat ze voor ons ook een kamer betaalden. De volgende ochtend namen ze ons opnieuw mee om ons rond 10 uur te droppen in Manigango. Ik vond het echt ongelooflijk gastvrij van hen. Ze moesten voor hun werk (ingenieur, wegenaanleg geloof me, ginder is inderdaad nog veel werk aan de wegen) naar Yushu. Yushu ligt al in Tibet, dus de weg die zij aan één stuk moesten afleggen was erg lang. Ze snapten niet goed waarom we per se in het boerengat Manigango wilden uitstappen, aangezien Manigango een minidorpje is dat maar bestaat uit 2 straten. Hier was het écht al Tibet, en nadat we in een moslimrestaurantje (aangeraden door de Lonely Planet, wel cava) noedels gegeten hadden, liepen we een stukje door Manigango (3800 meter). Ter vergelijking: Lhasa ligt maar 3595 meter boven de zeespiegel. Loslopende jaks, Tibetaanse vrouwen met stenen in hun haar (blauwe, oranje en zilveren haaraccessoires zijn daar "hot"), honden... We verbaasden ons erover hoe deze Tibetanen lijken op indianen, en hoe hun stijl gelijkt op die van cowboys (velen dragen een hoed en rijden op een moto). We voelden ons letterlijk in the Far West of the Far East. We babbelden even met enkele locals en droomden toen al stiekem van een rit op de moto met een monnik. Monniken zijn daar helemaal niet zo eenvoudig als je zou denken, met hun gsms en motos om door de prachtige landschappen van Noordwest-Sichuan te zoeven. Na een tijdje op de verlaten baan gewacht te hebben, stopte er een met 8 man afgeladen minibus. We snapten niet goed waarom die stopte, aangezien er geen plaats meer was, maar in China is alles mogelijk. Anne-Sophie kon niet fatsoenlijk zitten en kon het op een gegeven moment zelfs niet meer aan, terwijl ik (zonder rugsteun) mij stoorde aan een hand op mijn rug. De 2-uur durende 50-kilometer lange rit was een heuse marteling, maar we werden ervoor beloond. We stapten uit op een plaats waar zich de Dzogchen Gompa zou bevinden. Dit is een belangrijk Nyingmapa klooster, gesticht in 1684 en het thuis van enkele honderden monniken. Zij zijn volgelingen van de Dzogchen school, de meest populaire vorm van Tibetaans boeddhisme in het westen van China. Ook al zagen we van de tempel enkel een glinstering, het landschap op zich was al de moeite waard. We legden ons in het gras en genoten van het idyllische uitzicht ... en van onze koekjes.
Het weer was prachtig, maar verderop zagen we dreigende grijze wolken op ons afkomen. We zagen een aantal pagodas die de ingang van de stad markeerden, en besloten een kijkje te gaan nemen. De wind stak op, het werd donkerder, en eigenlijk was dat de perfecte sfeer om fotos te nemen bij de pagodas en de massas vlaggen en gebedsrollen die er hingen. Het geluid van de wapperende vlaggen lijkt op een sputterende brommer die komt aangereden, en gemixt met het gepiep en gerammel van de gebedsrollen zorgde het voor een mysterieuze sfeer. Een busje met een monnik en kleine kinderen nam ons mee het dorpje in, waarna het weer geleidelijk weer opklaarde en we ons te voet naar boven begaven. Aan een mega-gebedsrol (waar ik jammer genoeg geen foto van heb), hebben we even gerust, en gaf ik een smurfen-sleutelhanger aan een klein kindje nogmaals dank aan de ambassade . De zware gebedsrol bevond zich in een gebouwtje, en werd draaiende gehouden door een 3-tal oude vrouwtjes die zich, elk over een stok gebogen, net als slaafjes rond de rol bewogen. Hao xinku! (Chinees voor "Best zwaar!")
De tempel was nog veel hoger, dus zetten we onze tocht door. We kwamen langs een prachtig riviertje, en dachten dat om de hoek een kloostertje zou zijn. Maar toen we de hoek eindelijk om waren, stonden we versteld van een magnifiek uitzicht. We zagen in de verte niet één klooster, maar verschillende gebouwen. De weg ernaartoe was lang, en liep langs water en grasvelden. De kloosters liggen aan de voet van een berg, die tot halverwege bedekt is met bomen die daarna overgaat in rots en sneeuw. Het geheel was sprookjesachtig. We waren al zo ver gekomen met onze rugzakken, maar waren niet zeker van een slaapplaats in het klooster. Aan de voet van het dorp zei iedereen ons dat er boven geen mogelijkheid tot overnachting was, maar de Lonely Planet zei iets anders. Toen we eindelijk het eerste gebouw bereikt hadden, bleek dat overnachten wel ging. Tot onze verbazing (en geluk) was er zelfs een klein xiaomaibu (winkeltje) aan het gebouw verbonden. De kamer was simpel, en het licht werkte niet (we zijn s avonds nog van kamer verhuisd). De lakens waren niet echt schoon, de toiletten binnen waren buiten gebruik en er was geen water beschikbaar om je te wassen. In het grasveld achter het gebouw was wel een toilet à la Slumdog Millionaire te vinden (een hoopje planken over een poel). Een sleutel zou gebracht worden door een jong monnikje met een grote mond, maar toen die er na lang wachten nog niet was, besloten we naar buiten te gaan, waar we langs de rivier gingen zitten in het gezelschap van een klein jongetje. Ik kreeg s avonds weer barstende hoofdpijn, ditmaal nog veel erger dan de vorige keer. Ik kon niets meer doen, en zelfs een andere positie aannemen in bed of diep inademen deed de hoofdpijn verergeren. Ik had het gevoel dat ik (ook al ademde ik diep in) niet genoeg zuurstof naar binnen kreeg. We hadden de hele dag al het gevoel snel moe te zijn, en de rugzakken op onze rug hadden het enkel zwaarder gemaakt. Het donderde en bliksemde s nachts, en aangezien in zon omstandigheden naar de poel gaan geen optie was, besloten we toch stiekem het onbruikbare toilet te gebruiken. Terecht, aangezien we de volgende ochtend om 6 uur werden wakker gemaakt door een monnik en bleek dat we voor deze onzin 50 kuai per persoon mochten betalen. Dat was iets heel anders dan de 15 kuai van de Lonely Planet. De dag erop werden we nog 2 keer aangesproken door monniken die dachten dat we ervan door zouden gaan zonder te betalen. Het gebouw was s nachts spooky, en op het bovenste verdiep was er een donkere vereringsruimte met boeddhistische beelden.
Het landschap mocht dan prachtig zijn, maar ik heb niet veel respect voor de monniken daar. Misschien wordt in het verloop van mijn verslag nog duidelijker waarom. De hele dag zie je monniken op het gras. Ze slapen, babbelen, kopen koekjes in het xiaomaibu... het lijkt op vakantie. De jongeren zeggen dat ze naar de les moeten (teksten aframmelen), maar lopen te niksen of te voetballen. We leerden dat jongeren (allemaal jongens) al van jongs af aan door ouders naar zulke kloosters gestuurd worden. Iedereen die wil, kan blijkbaar monnik worden. Ik heb gevraagd naar criteria om het klooster binnen te mogen, maar iemand zei me dat er geen criteria zijn. Ze blijven daar voor altijd, of voor enkele jaren, voor ze naar een ander klooster verhuizen. Elke maand krijgt een monnik een klein bedrag, waarmee hij dan in het xiaomaibu dingen kan kopen. Ik vraag me af of zij, buiten bidden, nog iets anders doen, en in welke zin zij zich nuttig maken voor de maatschappij. Als je gratis kost en inwoon krijgt, en het leven is er zo gemakkelijk, waarom gaan dan niet alle jongeren uit het dorp naar dat klooster? Waarom wordt dan niet iedereen monnik? Ik stel me er vragen bij.
Op de binnenkoer aten we jiaozi en hardgekookte eieren (er was blijkbaar ook een restaurantje naast het xiaomaibu), terwijl enkele jonge monnikjes in hun pij voetbal trachtten te spelen.
We besloten een grote wandeling naar het verste gebouw te maken. Ondertussen kwamen we veel monniken tegen, en ook een hoop kinderen die zand aan het ziften waren. Zij vertelden ons dat ze van verschillende kloosters afkomstig waren, en enkele maanden in dit klooster verbleven om er te werken. Het leek alsof er onder de kinderen ook meisjes waren, maar omdat hun haren allemaal kort waren, ben ik daar niet helemaal zeker van. Rond een uur of 3-4 waren we terug, en zochten we een manier om snel terug aan de voet van het dorp te geraken. We kwamen een vrouw van de provincie Shanxi tegen, die al ettelijke maanden in het dorp verbleef om haar shifu (één van de belangrijkere monniken ginder blijkbaar) te helpen. Ze bood ons een verblijf in het huis van de shifu aan, en dat sloegen we natuurlijk niet af. We moesten wel weer een heel eind lopen (met rugzak), en de hoofdpijn kwam weer op. Eenmaal we het huis bereikt hadden, konden we echter op ons gemak wat rusten. Het huis was typisch Tibetaans, met veel hout, kleuren, tapijten, doeken, fotos (ook van de Dalai Lama natuurlijk). Het enige nadeel aan het hele gebeuren was dat die Chinese vrouw haar mond geen second hield. Nuja, we kregen wel de kans om wat te vragen over het wel en wee van de monniken. Uit haar mond kwam enkel lof, en ze deed er nog een paar miraculeuze verhalen bovenop. De shifu zou haar gedachten kunnen lezen enzovoort. Ook al hielp ze de shifu uit respect, de Chinese vrouw leek me eerder een dienstmeid van de monnik. Ze maakte eerst eten klaar voor ons, en toen daarna de shifu was thuisgekomen, zette die zich bij ons, samen met zijn jongere zus en een andere monnik. Ook al spreken ze Tibetaans, een groot aantal monniken kan een mondje Mandarijns. De zus van de shifu, daar kon je echter niet mee communiceren. De shifu was zeker weldoorvoed, en ik had het gevoel dat hij zich de man voelde. Ik vond hem redelijk arrogant, en wat de Chinese vrouw voor hem deed was precies heel vanzelfsprekend. Hij was allesbehalve nederig, bescheiden en eenvoudig, haalde zijn laptop erbij en voegde me toe op MSN. Ondertussen liet hij de televisie een foto-DVD afspelen van onder andere hem in het buitenland. Het was allemaal een beetje vreemd, en voor ons ook ongemakkelijk. Veel vroeg de shifu ons niet, maar hij en de rest bleven wel tot middernacht bij Anne-Sophie en mij zitten. We waren doodmoe, maar durfden hen ook niet vragen ons met rust te laten. De keuken/living was met een doek gescheiden van onze ruimte, die dan weer met een andere doek gescheiden was van de kamer van de shifu. Rond 12 uur s nachts besloten ze eindelijk te gaan slapen, en kon ik rustig nog wat in mijn dagboekje kribbelen. Het toilet was weer een zwevend hokje met planken, en s nachts is het zo donker dat een bureaulampje op batterijen een must is. Ondertussen word je dan ook nog eens nat van de regen - fun fun fun!
We sliepen elk op een tapijt, en dat was dus niet echt comfortabel. Ik was echter wel blij in een typisch Tibetaans huis te mogen overnachten.
De volgende ochtend kregen we een typisch Tibetaans ontbijt: zangba (ofzoiets). Het is meel met granen (het zou extreem voedzaam zijn), waar je een beetje kokend water bij moet gieten. Het meel wordt dan plakkerig, en je kan het dan met je vinger opnemen en in je mond steken. Een andere methode is die van de zus van de shifu, die eerst met haar hele maaltijd speelde, er een balletje van rolde en het dan zoals een cakeje opat. Veel monniken geven me het gevoel kinderen te zijn. Zo kijken sommigen je verdwaasd aan en steken ze hun tong (bewust?) uit hun mond, net zoals een peuter. De meesten zijn nog nooit buiten het klooster geweest, en ik denk dat ze helemaal niet op de hoogte zijn van wat zich in de buitenwereld afspeelt (ook al beweerde de Chinese vrouw van wel). Toen de vrouw aan de monnik die bij ons zat vroeg wat zijn plannen voor de volgende dag waren, antwoordde die: euhm... slapen....
Om 7 uur stonden we op, na veel te weinig slaap, aangezien de shifu nog tot 3 uur s nachts had liggen skypen in zijn bed. Samen met de broer van de shifu wachtten we op een andere monnik, die pas rond 10.30 arriveerde. Eindelijk konden we vertrekken, en je moet eens raden op welke manier. Beide monniken hadden een moto, en wij sprongen dus achterop . Ze zijn ongelooflijk behendig met die motos moet ik zeggen, want ze rijden van heel steile paadjes en zoeven over wegen met putten alsof het niets is. De rit was gewéldig. Eenmaal op de hoofdbaan, wachtten we met de broer van de shifu op een lift.
We vonden na een tijd wachten een minibusje terug naar Manigango, waar we opnieuw in het moslimrestaurantje aten. We kochten er wat vlaggetjes en souvenirs, en sprongen dan op een ander busje naar Dege (50 kuai pp). Dit busje was een stuk comfortabeler, want we hadden elk een bank voor onszelf, zodat we ons konden neerleggen. De route was spectaculair, omdat we over de Tro La (Chola) Pass reden, die 5050 meter hoog is. Eenmaal we de top bereikt hadden, was het natuurlijk weer tijd om papiertjes in het rond te gooien. Ook ik stapte uit om hetzelfde te doen, want ik had een voorraad papiertjes gekocht bij vertrek in Manigango. De route die het busje aflegde was toch best wel gevaarlijk (er zijn nergens vangrails ofzo), maar ik vertrouwde op de skills van de bestuurder, én op de kracht van de papiertjes natuurlijk.
Gedurende de hele rit naar Dege konden we een rivier zien, de ene keer heel breed, dan weer zeer smal en in tientallen kronkels. Rond half 8 s avonds kwamen we aan in Dege, en het was nog licht. Het was ons vantevoren al opgevallen dat het ginder rond 9 uur s avonds pas begint te schemeren. We besloten onze intrek te nemen in het Jiaotong Binguan (Lonely Planet), waar we de volgende ochtend met ruzie vertrokken zijn. We hadden reeds van in Ganzi niet meer gedoucht, en dat was dan ook het eerste wat we s morgens wilden doen. De bazin en haar dochter besloten s ochtends echter al hun was te doen, en zeiden arrogant dat we maar moesten wachten tot die ruimte weer vrij was. Na bijna een uur wachten (we waren meermaals gaan vragen hoe lang het nog ging duren, maar kregen steeds een venijnig antwoord, en toen de bazin zei dat het nog maar een kwartier zou duren, bleek het toch langer te zijn), dreigden we ermee naar een ander hotel te gaan. We hadden onze spullen al ingepakt, toen de bazin kwam zeggen dat het ging. Te laat, zeiden we. Tijdens onze hele reis zijn we nooit zo gefrustreerd geweest als die dag. We trokken direct naar het Golden Yak Hotel, maar daar mochten ze nog geen buitenlanders ontvangen. Gelukkig was er nog een optie, namelijk het authorized hotel for foreigners Queershan Binguan. De hotelkamer viel best mee, maar toen we wilden douchen, bleek dat er enkel heet water beschikbaar was. Hoeveel pech kan je hebben . Het was op het randje voor mij, maar ik heb toch gedoucht.
Fris vertrokken we voor een kleine wandeling door het stadje, maar onze indruk ervan is niet echt goed. De mensen in Dege zijn in het algemeen niet echt vriendelijk en bij het kopen van souvenirs moet je héél erg afdingen (de prijzen liggen veel te hoog). In de namiddag bezochten we het Bakong Scripture Printing Lamasery. We twijfelden er eerst aan om binnen te gaan, omdat de toegangsprijs vrij hoog is en we dachten dat er maar aan paar boeken tentoongesteld zouden liggen. Het was echter wél de moeite om er een kijkje te gaan nemen, want je kan zien hoe boeddhistische teksten met de hand worden gekopieerd en te drogen worden gehangen. Er wordt gekopieerd aan de hand van houtblokken, waar met een sponsje inkt wordt op aangebracht. Daarna wordt er (door een tweede persoon) een papier op gedrukt. Het kopiëren moet in een vast ritme gebeuren, en het is best hard werken. In het Lamasery zijn 270 000 van zulke houtblokken geborgen, en er wordt elke dag gekopieerd.
s Avonds regelden we een busje om in 1 ruk terug in Kangding te geraken (200 kuai pp). Blijkbaar is dat mogelijk, maar het is een doodvermoeiende rit. We hebben van 6.30 tot 3 uur s nachts in een minibusje gezeten. We hadden met de chauffeur afgesproken dat we even in Manigango wilden stoppen, maar die wilde daar plots niets meer van horen. We hebben echter doorgezet, en uiteindelijk kregen we een kwartiertje, zodat we naar het toilet konden gaan én nog een souvenirtje konden kopen (hetzij tegen sneltempo). Ook had de chauffeur afgesproken dat er in totaal niet meer dan 8 personen in het busje zouden zitten, maar uiteindelijk zijn dat er toch 10 geworden. En Tibetanen hebben hun eigen geurtje... De hele rit naar Ganzi was oncomfortabel, en we waren kwaad. Gelukkig waren het geen volwassenen die in het busje zaten, maar allemaal jongeren (monnikjes). Hoewel communicatie moeilijk was, ging het toch een beetje, en gedurende het tweede deel van de rit wisselden we koekjes uit. In Ganzi kregen we even de tijd om iets naar binnen te schrokken, en toen ik een monnik-bedelaar afwees, zei die zomaar tegen me: Val dood!
We hebben gedurende onze hele reis geen enkele niet-hobbelige weg gehad, en misschien verklaart dat wel de typische Tibetaanse muziek, waarin zangstemmen de vreemdste uitschieters maken. Ik weet niet meer hoe vaak we exact van busje gewisseld zijn, maar het was vaak . Ze versleurden onze bagage soms zomaar, zonder het te vragen. Ook zijn we 3 keer van chauffeur gewisseld, en daar was ik blij om, aangezien de laatste de beste was. De eerste hield zich niet aan afspraken, de tweede viel bijna in slaap achter zijn stuur, snoof ondertussen weet-ik-veel-wat en dronk daarbij ook nog eens Red Bull. De derde was supervriendelijk en een goede chauffeur. Hij heeft ons niet enkel tot Kangding, maar ons ook nog eens aan het Dengba hostel afgezet. Het hostel mocht dan niet geweldig zijn, maar we wisten niet direct iets anders. We werden zoals we wel hadden verwacht niet bepaald enthousiast verwelkomd, omdat we het meisje dat normaal aan de receptie zou moeten staan, wakker gemaakt hadden. Ik vind dit hostel absoluut geen aanrader.
De volgende dag ontbeten we in Dikos (waar we toch al bekend waren), waarna we de bus naar Chengdu namen. We kwamen vrij laat in Chengdu aan, en hadden geluk dat we nog in de Pizzahut in de buurt binnenmochten. Het hostel waar we verbleven heet Lazy Bones en dat is tot nu toe misschien wel het beste hostel waar ik ooit al heb verbleven. De kamers zijn mooi, er is vanalles voorzien, personeel vriendelijk, er zijn genoeg (werkende) computers beneden, de living is gezellig, er is een bar, er is een televisie, een pooltafel enzovoort. En ik moet ook nog zeggen dat het eten op het menu heel lekker is. Het personeel zei ons dat 4 Nederlanders (jaja ) een busje besteld hadden om de volgende ochtend naar Leshan te gaan. We hadden wel zin in een uitje met onze noorderburen, en we zouden goed op tijd terug zijn, zodat we diezelfde avond nog naar de luchthaven zouden kunnen vertrekken. En zo zijn we de volgende dag naar Leshan (een reusachtige in rots uitgehouwen Boeddha van 71 meter) geweest. Met het busje was heel comfortabel, omdat Leshan toch wel een heel eind van Chengdu ligt. Ik ben blij dat ik Leshan gezien heb. We hebben er verder niets gedaan, want het was veel te heet en Anne-Sophie en ik waren compleet uitgeput van al het voorgaande. Toen ik ook nog eens een voorkruipende monnik zag, heb ik die eens goed op zijn plaats gezet. De Nederlanders waren goed gezelschap! s Avonds heb ik nog een paar mislukte dumplings gemaakt op de dumpling party in het hostel, hebben we iets lekkers van de kaart gegeten, een milkshake gedronken en koers gezet naar de luchthaven. Het was een bewogen, maar prachtige reis, in supergoed gezelschap ;). Anne-Sophie is nog mee naar Wuhan gevlogen, hier blijven slapen, en de dag erop zijn we een treinticket gaan kopen en zalige sushi gaan eten samen met Azamat en Ibrahim.
19-07-2010 om 00:00
geschreven door Kelan 
|