In de lage landen, België en Nederland, werd de Nederlandse taalstudie de laatste decennia grondig aangepast en verbeterd zoals dat heet.
Tot net voor 1950 lazen we in de geschriften over de zee- en kanaalvaart dat dit gebeurde met scheepen of booten. Men schreef wat men hoorde, wat per slot eenvoudig en duidelijk was. Men hoorde een lange klinker en schreef er ook een, terwijl men de klinker die kort klonk kort schreef.
Rond 1950 dook er een knappe taalkundige op die met het fenomeen van de open en gesloten lettergrepen begon te goochelen, en de schijfwijze hiermee veranderde afhankelijk van de combinatie korte of lange klinkers en open of gesloten lettergreep, om zo te komen tot het gebruik van eventueel één klinker als lang of kort of twee klinkers als lang, met als gevolg dat zelfs vandaag nog kinderen tot in de derde klas worstelen met het probleem of men al dan niet een korte of lange klinker dient te gebruiken en vooral of een lettergreep open of gesloten is.
Het opdelen in lettergrepen is echter gebonden aan degelijke woordkennis en correcte uitspraak der woorden, wat echter niet het geval is bij kinderen van de eerste jaren van het basisonderwijs. Het onderscheid is namelijk moeilijk voor hen die de taal en bijhorende dictie niet perfect beheren, en dus struikelblok voor elke leerling van het basisonderwijs, gezien ze door hun gebrekkige kennis van de taal of bijhorende dictie de woorden nauwelijks correct kunnen splitsen in lettergrepen, en dus ook geen houvast hebben, om te bepalen of een lettergreep open of gesloten is. De nieuwe leerwijze vereist echter de opdeling van woorden in lettergrepen om de schrijfwijze te begrijpen.
Voor 1960 leerde men de kinderen eerst de klinkers en medeklinkers aan. Al spellen formeerde men met de gekende letters de eerste eenvoudige woorden. Zij konden dus spellend een woord samenstellen en luisterend een woord analyseren en tot letters en schrijfwijze herleiden. Belangrijk in dit leerproces is het feit dat kinderen op deze wijze werden aangezet om te analyseren en formeren, twee uitzonderlijke ontwikkelingen die de intelligentie benutten, in tegenstelling met de huidige leerwijze die gebaseerd zijn op het geheugenwerk en het gebruik van het automatisme, doch waarbij intelligentie haast onaangeroerd en nauwelijks op dit vlak aangewakkerd wordt. Tot overmaat zijn het kinderen die een goed geheugen hebben die uitspringen en best scoren, doch daarom nog niet degenen zijn die een degelijke intelligentie hebben.
Of het nog niet genoeg is, worden we om de haverklap geconfronteerd met wijzigingen in de spelling en schrijfwijze van de Nederlandse taal, waardoor de kennis van de taal tegen dat we ze onder de knie hebben, overhoop wordt gehaald en we van vooraf terug kunnen beginnen omdat een professor linguïst zijn naam wil vereeuwigen.
Intelligente mensen gaan echter meer voort op hun inzicht en benutten hun geheugen slechts om standaards, basisconcepten en ervaringen op te slaan. Hun mentaal vermogen wordt echter toegespitst op inzicht met analyse en formatie, en hebben hierdoor meer nut voor de maatschappij als baanbrekers en nuttige vernieuwers. Tot op het einde van het basisonderwijs hebben vele van deze groep het uitzonderlijk moeilijk, gezien het modern onderwijs in de basisschool vooral steun op het opslaan en vasthouden van basiskennis en normen, met bovenaan Taal nodig voor de communicatie bij de lessen en vorming en vervolgens mathematica of wiskunde wat onontbeerlijk is in het dagelijkse leven en vele wetenschappen met nadruk op technische vormingen. Al met al, is het Automatisme dat wat een lagere schoolopleiding vergemakkelijkt terwijl het voor verder middelbaar en hogere ontwikkelingen, vooral in technische en praktische richtingen veelal van secundair belang is, en het in vele gevallen eerder een nadeel dan een voordeel betekent. We kunnen niet anders dan vast stellen dat zelfs taaldeskundigen en schrijvers worstelen met onze moderne Nederlandse grammatica.
Het menselijke brein heeft een bepaalde capaciteit die versterkt wordt door snelheid waarmee dit brein kan werken. Zo merken we in het dagelijkse leven dat mensen vaak blijven steken in een gesprek, en de hapering opvangen door een eu. Het eu zeggen staat voor een onvoldoend vermogen om begrippen snel opeenvolgend te schikken en zinnen te formeren. Indien we mensen uit tropische landen horen spreken doen zij dit veelal razend snel en zonder onderbrekingen. Deze indruk wordt versterkt indien het om een taal gaat die we niet machtig zijn, doch al bij al horen we in hun gesprekken geen onderbrekingen of zeg maar eu. Dit wijst op een snel werkvermogen van hun hersenen. Kinderen van Bosjesmannen vertonen al op prille leeftijd en bij gebrekkige ervaring, een uitzonderlijk vermogen om zich aan verrassende situaties aan te passen, wat refereert naar een uitzonderlijke praktische intelligentie, een fenomeen dat ook opvalt bij de doorsnee zuidoost Aziaat en vele vooral Noord Afrikaanse zwarten.
Taalprobleem voor de Nederlandse taal en de gebruikte studiemethode net zoals de grammatica zelf zorgen voor een achterstand in het lager onderwijs. De complexiteit van het Nederland drukt zwaar voor vele kinderen in de eerste drie jaren van het lager onderwijs, waardoor studie voor vele een marteling wordt en schoolmoeheid hier al zijn wortels krijgt. Taal achterstand is een fenomeen waar men anno 21ste eeuw volop mee geconfronteerd wordt, en waardoor jongeren ook in het middelbaar onderwijs gehinderd worden in hun studies. Tot overmaat worden vele vormingen extra belast met allerlei vakken waarvan men later nauwelijks nut heeft en slechts dienen om individuele kennis tentoon te spreiden, doch een massa tijd en energie opslorpen. Bij talen als Nederlands wordt men tegen het einde van de lagere school nog geconfronteerd met het feit dat deze taal beperkt is tot een klein grondgebied en men noodgedwongen een tweede taal moet leren wil men later vooruitkomen en niet tot de interne communicatie beperkt blijven.
Terwijl het Engels als internationale communicatie taal zijn opgang kent en technisch niet uit de wereld, politiek en industrie is weg te denken, zwoegen onze leerlingen aan de kennis van het Frans als tweede taal, een taal die in België zowel als vele andere landen zijn nut heeft, doch duidelijk op internationaal vlak en wereld wijd verdrongen wordt door het Engels. De derde taal, Engels dringt zich ook bij het gebruik van sociale netwerken en het internationale nieuws en verslaggeving op, en is in de moderne communicatie niet weg te denken, waarmee zich een extra belastende studietak opdringt.
Beleidsmensen zouden zich beter moeten beraden bij pedagogen en psychologe die scholen en leerlingen volgen en begeleiden, zoals door de diverse centra voor leerlingen begeleiding momenteel gedaan wordt, om vorming vooral in lagere scholen te optimaliseren met een lagere belastingsgraad voor leerlingen en hogere deficiëntie, zodat jongeren de moed niet verliezen voor ze aan een middelbare of professionele vorming beginnen. Er worden teveel ingrepen gedaan zonder rekening te houden met de realiteit of haalbaarheid en effectief nut van de wijzigingen die men doorvoert.
Evolutie is afhankelijk van, en onafscheidelijk verbonden aan communicatie, waardoor vooral internationaal taalgebruik en kennis van het Engels een vereiste is om de evolutie te blijven volgen en er actief deel aan te nemen.
Terwijl de onderwijsmethoden in vele westerse landen duidelijk en onweerlegbaar uitmonden in een groeiende terugval op het technische en praktische terrein, nemen Oost Aziaten het economische en industriële roer over, en slinkt het westerse aanbod in vakbekwame krachten voor industrie en degelijke management.
|