Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
fotograffiti
de blog die in feite niet meer bestaat: fotofragmenten in tekstslierten
26-09-2008
Genieten
Doezelen in de herfstzon achter vensterglas zodat je enkel de warmte voelt en niet de wind. Ouwepekes gedachten als geen ander. Doe je stapschoenen aan en ga wandelen in dit prachtig nazomertje hoor ik mezelf al zeggen. Zet je zelf op een terras en slurpt aan een warme koffie, drinkt een biertje of laat de wijn rollen over je tong. Kijk naar de voorbij paraderende schoonheden. Doe wat je wilt maar blijf toch niet binnen zitten. Maar de gedachten zijn weeral sterker dan de werkelijke daden. Ik wil zoveel dingen doen maar altijd is er een reden om het niet te doen. De financiële toestand laat het niet toe, de tijd ontbreekt, de goesting is er niet, laat het me uitstellen naar een later tijdsstip, Geef me een schop onder mijn kont dat ik in actie schiet, motiveer me in mijn wilde plannen of hou me tegen als ik er te hard tegenaan ga.
En dan verlang ik weer naar de wind en de regen en de herfstbladeren van de gure herfst. De geur van natte bladeren, de warme tinten, het gekleurde verval van de natuur. Mijn warme trui en sjaal, zachte stoffen die me het behaaglijk maken als een knuffel van haar die ik nooit bezat.
Gedachten vol tegenstrijdigheden en zenuwen die altijd gespannen staan. Steeds op zoek naar de rust, eventjes maar. Rustig babbelen en naar iemand luisteren, ontspannen. Ik kan het niet.
Genieten van het leven, hoe doe je dat ? Mij lukt het eventjes tot de sleur van het dagdagelijks bestaan mij terug met beide voeten op de grond zet.
Laat me gerust. Laat me in mijn hoekje zitten. In mezelf gekeerd, nukkig, bokkig. Ontevreden met alles wat ik doe of niet doe. Laat me dromen hoe het anders kan. Mijn leven zou er heel anders uitzien. Laat me alleen in mijn stilte. Zeg niets het heeft toch geen zin. Het is raar dat ik niets meer verwacht van het leven, geen doelen, geen verwachtingen, geen dromen. Of toch, ik heb veel dromen en ze komen nooit uit. Ik heb geen ambitie meer, enkel mijn maandloon om te kunnen leven, ik hoef niet rijk te zijn. Ik ben het moe en wacht slechts op wat komen zal. In mijn hoekje. Er zal toch een dag komen dat anders zal veranderen dacht ik. Niets is minder waar, nog een droom.
Ik ben tevreden met wat ik heb en ontevreden met wat ik niet heb. Ik heb zin om veel te doen en geen goesting om het uit te voeren. Ik ben een vat vol complexen, tegenstrijdigheden. Tegendraads en moeilijk. Verlegen en arrogant. Oud en opgebrand, burn-out, midlife-crisis.
Ik ben een norse man die niet gelukkig is met zijn leven. Ik erger me voortdurend aan alles en iedereen. Zelfs aan mezelf. Laat mij maar gerust in mijn grijs maar eentonig en vooral veilig bestaan. Stilletjes in een hoekje.
De dag dat mijn leven zal veranderen. Ik gooi al mijn slechte herinneringen de deur uit, samen met al mijn doemdenkerij. Al die tastbare herinneringen waar ik nooit meer naar omkijk breng ik naar het containerpark. En van die dingen waar ik nog altijd zo moeizaam afscheid van kan nemen schenk ik aan vrienden die ze willen hebben. De boeken die ik nooit meer open en die daar maar staan te verstoffen. Al die films op video die ik nooit meer bekijk en waar ik niet van weet of ze nog te bekijken zijn. Al die prullen die een mens jarenlang in de kast bewaart. Het goede verleden sluit ik op in hokjes in mijn hoofd om af en toe eens boven te halen om mij beter te voelen in mindere periodes van mijn leven. Mijn kamers in mijn huis staan te vol zoals de gedachten in mijn hoofd. Nu alleen de moed nog vinden om alles uit te voeren. Ik neem zo moeilijk afscheid.
Mijn kamers in mijn huis en mijn hoofd ontstoffen, een frisse wind laten doorwaaien. Maar ik ben te lui zodat alles heel traag verloopt. Het zal een lange weg worden vrees ik.
Anton Walgraeve met 'Lost soul' de prachtige song van de eindgeneriek uit de Parelvissers omdat ik de herfst ruik en de weemoedigheid in mijn lijf begint te kruipen.
Zijn bevende handen brengen zijn vol glas bier aan zijn lippen. Luid slurpend neemt hij een slok en verslikt zich bijna. Traag en heel voorzichtig zet hij zijn glas terug op tafel. Zijn rechterhand blijft beven. Er loopt een straaltje speeksel zijn mond naar beneden en hij staart voor zich uit. In het niets, naar het niets, een bruine muur van een bruine kroeg.
Aan een ander tafeltje voor het venster zit zij in een straal van zonlicht waar ontelbare stofdeeltjes in rond dwalen. Een kopje koffie voor zich, espresso, echte koffie, geen filterkoffie waar men een geut lauw water ingiet die dan overloopt en heel je schoteltje nat maakt. Zij roert rondjes in haar kopje en kijkt door het venster naar buiten.
Ik zit in mijn hoekje en kijk naar mensen. Ik kijk en neem geen deel aan het gebeuren. Ik zit gewoon stil in een hoekje aan een tafel. Onopvallend. In mijn hoofd neem ik fotos. Stillevens van mensen. Zij neemt haar kopje koffie vast en neemt een klein slokje, haar gezicht verscholen in de warme damp in tegenlicht. Haar blonde haren vormen een verlichtend aureool rond haar hoofd. Een engel in een bruine kroeg.
Op de achtergrond zingt Edith Piaf: non, rien de rien, non, je ne regrette rien, ni le bien qu'on m'a fait, ni le mal.Maar ik geloof haar niet. De oude man staat recht om te vertrekken, traag stappend gaat hij naar de voordeur. Zijn blik kruist even de mijne maar ik weet niet wat hij denkt. Misschien gelooft hij Piaf ook niet. Met zijn hoofd naar beneden zie ik hem voorbij het venster passeren, behoedzaam stappen, een beetje stijf. Ik verschuil mij terug achter mijn krant. Het leven zit vol gemiste kansen. Ook als een stukje hemel zich bevindt in een bruine kroeg.
De warmte van overdag zit binnenshuis. Het is veel te warm om de slaap te vatten. Mijn venster staat open en een licht nachtelijk briesje doen de gordijnen heen en weer gaan, behoedzaam, en koelt de zwoele lucht binnen wat af.
De naaldhakken tikken door de stilte en geven de nacht wat mysterie. Ik hoor ze van ver afkomen, de tikkende naaldhakken op de ruwe straatstenen. Steeds luider en luider tot onder mijn openstaande venster. Eenzaam zijn deze tikkende geluiden. Mysterie van de nacht, een jonge vrouw alleen. Ik kijk naar beneden en zie slechts een zwarte schim en hoor alleen de wegstervende geluiden van voorbijgaande naaldhakken. Geen schoenen om te wandelen in eenzaamheid. Het donker van de nacht doet misschien juist vergeten of net niet.
Moest ik roken dan zou ik nu een sigaar opsteken. En mij zetten bij het openstaande raam met mijn voeten op het raamkozijn. En luisteren naar de geluiden in de verte van de stad. En de rook van mijn sigaar laten meedrijven met de nachtelijke bries. Maar misschien is dit allemaal maar belachelijk.
Ik zit hier alleen en heb veel tijd om na te denken. Over ouder worden, over de nachtelijke stilte, over dingen die vlug voorbijgaan zoals schoenen met naaldhakken zo ongemakkelijk. Waarom had je die aan ?
Een hond blaft de nachtelijke stilte kapot. Ik sluit mijn venster en ga slapen.
Alleen het tikken van mijn klok doorbreekt de nachtelijke stilte. En wonderlijk mijn eigen ademhaling en de lichte zuchten, het suizen van mijn bloed in de oren alsof de zee met zijngolven nabij zijn. De stilte dus waar ik van hou.
De warmte overdag had me loom en slaperig gemaakt. Ik wachtte op het einde van de dag zoals altijd. Een dag monotoon, in zwart en wit. Ik tel de dagen van mijn vakantie af. Niet omdat ik verlang om je terug te zien zoals sommigen denken, want je zit nu zomers mooi te wezen met je gezin, je man en kinderen. Waarom zou jij aan mij denken. Het vakantiegevoel dat ik helemaal niet ken. Ik heb je gewoon te laat ontmoet.
Mijn vakantie is alleen maar een lege doos. Nee, ik verlang naar niets.
Wat denk je? vroeg je ooit aan mij. Wie ben je?.Maar ik ben ik, meer hoef je niet te weten. En als je me terugziet, vraag dan maar niets over mijn vakantie.
Misschien verhuis ik wel ooit eens en laat ik het verleden achter mij en zoek ik een oud huisje dat zo goed bij mij zou passen. Met een tuin waar een olijfboom zou staan die mij lang dat ik er niet meer ben mij zal overleven. Een pittoreske vervallen tuin die ik nooit zal opkuisen omdat ik onvolmaakte dingen mooi vind.
En als mijn vakantie weer voorbij zal zijn zal ik weer beginnen dromen over dromen die nooit uitkomen.
De laatste zonnestralen van de dag worden gefilterd door de bladeren van de bomen en spelen een schaduwspel op de muren binnenshuis. Ik drink een wit wijntje met Andrea Bocelli op de achtergrond. Het is vakantie, al een paar dagen al. En al denk ik dagelijks aan jou, ik ben niet verliefd op jou, ik mag niet verliefd worden op jou. Ik verlang naar de stilte al ben ik de hele tijd alleen. Maar het leven vloeit verder als kabbelend water. Alleen zijn is niet moeilijk, het is een levensvisie. Alleen jammer dat ik mijn gevoelens niet kwijt kan, ook niet aan jou. Gelukkig luister jij wel door dit te lezen. Als ik jou zal terugzien zal ik je ontwijken, vergeef mij, maar ik wil niet dat je mijn gevoelens ontdek. En dan zal ik je vragen hoe het was op jouw vakantie.
Natuurlijk zie ik dat de zon schijnt buiten. En alles daarbuiten geeft een stralende gloed af die alle kleuren mooier maken. Ja, zelfs ik kan daar van genieten mijn vriend. Maar diep in mijn hart blijft het somber, schijnt de zon nooit. Dat is een aangeboren somberheid die ik nooit kan kwijtraken hoe de zon daarbuiten haar best doet.
Heb jij dit jaar al een vlinder gezien ?
Ik zie zo weinig als ik kijk dat ik een vlinder waarschijnlijk niet opmerk als die er is. Kijken en zien, totaal verschillende begrippen. Ik zie dat ze naar mij kijkt maar iets anders zie ik er niet in. Ik ben nogal traag van begrip vrees ik. Altijd de laatste die ziet wat er is of niet is. Misschien was die vlinder er wel en misschien zijn er geen vlinders meer. Toch niet meer in mijn buik !
Ik heb thuis een blikken doos vol postkaarten. Een doos vol vakantiekaartjes van overal in de wereld. De meeste zijn al een paar jaar oud want tegenwoordig stuurt niemand nog vakantieansichten. Zelfs niet naar mij.
En in mijn vakantie open ik mijn blikken doos en bekijk ik elke kaart. Dan ben ik een beetje op reis. Met mij leven zou vast een beproeving zijn. De angst voor het onbekende maakt me zo onzeker. Eentonige zekerheid, mijn leven is een blikken doos.
Verse koffiegeur overweldigde zijn neus. Hij sliep slecht de laatste tijd, werd op alle mogelijke uren van de nacht wakker. Dromen drongen door in zijn lichaam, vermoeiden hem. Het was nog ontiegelijk vroeg in de ochtend, voor sommigen nog nacht. De dromen hadden hem uit zijn bed verdreven en hij zat nu aan zijn keukentafel. De koffiezet pruttelde de laatste druppels uit en de koffiegeur bracht hem een beetje bij zijn positieven. Hij schonk zichzelf een tas van het warme vocht en nipte met kleine slokjes om zich niet te verbrandden.
Welke demonen er zich in zijn lichaam of zijn geest bevonden wist hij niet, ze hielden hem wel uit zijn slaap en tijdens de dag had hij moeite om zich te concentreren.De mensen waren hem vergeten, hij was zelf een geest geworden voor sommigen. Een zondag was een stille dag, zonder bezoek, zonder telefoontje, de zondag gleed geruisloos voorbij tot de avond weer kwam en de donkere rusteloze nacht.
Spiegelbeelden vermeed hij, zijn bleek gezicht leek opgezwollen en de donkere wallen onder zijn ogen maakten hem er ziekelijk uitzien. Vreemde man in vreemde toestand. Waanbeelden in zijn hoofd, in zijn opgezwollen kop, nee hij was het niet meer, hij zat in een ander lichaam.
Maart. Geen enkele reden om te geloven dat de toestand zou veranderen. Dagen van naar buiten staren, van besluiteloos zijn. De laatste dagen voelde hij zich vermoeid, met een hoofd vol snot en ogen die tranen. Met een hoop papieren zakdoekjes die zich rond hemverspreiden. Van angstig zijn en niet weten waarom. Met onverklaarbare opkomende rugpijn, die telkens hij een zijwaartse beweging maakte een pijnscheut teweegbracht.
Het leven was met andere woorden één grote puinhoop geworden, zijn leven was een puinhoop. Of misschien leek dat alleen maar zo. Hij zag de wereld nogal zwart de laatste tijd.
Sommige mensen zeiden dat hij altijd een pessimist was. Maar dat moest hij tentstelligste ontkennen. Hij was enkel een beetje nors, gereserveerd. Binnenin voelde hij nog kleur, blijdschap maar niemand zag het. Misschien zag hij het zelf niet meer. Dat er leven was daar buiten.
Zijn ogen vallen toe. Nog altijd kortsluiting in zijn hoofd van voorbij flitsende gedachtekronkels die helemaal niets met elkaar te maken hadden. Het maakt hem ontzettend moe. Zijn kennedystoel schommelde in de lichtstralen van de binnenkomende zon.
Een warmte die de huid verwarmt en het binnenste ontdooit.
Zijn kamer was nu wit en puur. Geen afleidingen meer. Geen stemmen. Enkel rust.
Zijn alterego loopt liefst in het donker op straat met een zacht jazzy trompetmuziekje die door zijn hoofd spookt. Zweverig ijlend, tussen de uren waar de nacht langzaam verandert in dag. Als de miezerige regen iedereen van de glanzende straat jaagt. De verlaten straten die een stad zo mooi maken, het lelijke verdoezelt door de zwarte nacht. De slapeloosheid verdrijven door rond te zwerven. De eenzaamheid opzoeken om te vergeten. Zijn eigen filmdecor.
Een donkere kroeg. Hij zat alleen aan een tafel met een rode wijn voor zich. Een tafeltje aan de venster. Hij keek graag naar buiten. Anders verschool hij zich achter zijn krant en observeerde de mensen. Hij zocht geen contact met hen, was altijd al een beetje mensenschuw geweest. Heel zijn leven was hij alleen, nog nooit een relatie gehad. Mensen komen en mensen gaan, ze blijven niet stilstaan bij hem. Onopvallend stil, een schim van de nacht.
Ik ga mijn eigen gang, ik geef toe dat het niet altijd gemakkelijk is tegen de stroom op te zwemmen. En af en toe moet ik mijn frustraties uitschreeuwen. Geen mens die het echter zal opmerken want dan zwerf ik maar rond door de verlaten straten. Op mijn eentje met mijn wirwar van gedachten, kortsluiting in mijn hersens. Op vlucht voor mijn eigen ik. In een ander leven misschien een psychopaat rondzwervend door de nacht.
Zou er iemand naar hem op zoek zijn. Naar die mysterieuze man die niemand echt kent.
Zijn andere ik zou in een taxi stappen in de nacht en zich laten rondrijden, urenlang, kijken door het venster naar het echte leven. De taxichauffeur zou zich niet op zijn gemak voelen met de sprakeloze stille man en argwanend in de achteruitkijk spiegel kijken.
Hij zegt niets omdat hij niets te zeggen heeft. Alleen kronkelende gedachten, kolkend in zijn hoofd van opgekropte gevoelens, verlangens. Er was nooit een mooi verhaal voor hem.
Ik denk aan jou, jij kent me niet echt.
Als ik er morgen niet meer zal zijn zou je me missen ?
Betrokken luchten eindeloos reikend vol met donkere wolken bezwangerd met regen. Het kerkhof was verlaten. Het lag midden de natuur grenzend aan een bos en tussen de graven stonden hoge bomen die schaduw gaf aan de doden en in de herfst een bladertapijt vol levendige kleuren. Hij schuifelde tussen de graven, zijn handen achter de rug, stopte nu en dan voor een graf om naar de foto en tekst te kijken die op het graf stonden en kuierde dan verder. Een wekelijks ritueel, een bezoek aan de doden gelegen op deze rustige plek. Een rustmoment op een kerkhof, macabere humor, zwart als zijn gedachten. Dikke druppels vielen naar beneden en pletsten open op het marmer en natuursteen. Het tiktik geluid van regen op de bladeren. Regen deerde hem niet. Het gaf zelf een goed gevoel, een gevoel van verlossing, het wegwassen van zijn zonden. Denkend aan zijn kindertijd in een katholieke school, de vrijdagmis en biecht. Niet weten wat zeggen en zich een zondaar voelen. Zondige gedachten van een kind in een verder nog zorgeloze wereld. Een onontgonnen wereld waar nog zoveel te ontdekken was. Een nog zo simpel eenvoudige wereld. Wat was een zonde ? Onkuise gedachten, liegen tegen je ouders, je zei maar van ja tegen de pater. Je zonden werden toch vergeven.
De regen deden zijn haren plakken op zijn voorhoofd en de lucht werd zuiver, rook zo fris. De geur van vers gewassen en gestreken lakens op je bed, toen je nog kind was. Het waren nog witte lakens toen je nog kind was. Een beetje stijf. Met zijn hoofd gebogen tussen de grafstenen door stapte hij verder in een wereld vol met stenen. Een dorp vol dode mensen.
Feilloos vond hij zijn weg, een weg die hij al ontelbare keren genomen had, tussen engelenkoppen, ineengevouwen handen en verslenste bloemen. Het graf lag er nog keurig bij. Zij keek hem lachend aan, een beetje spottend met pretlichtjes in haar ogen. Altijd dezelfde blik, al jaren lang. Zijn ogen dwaalden naar de verte, onscherp gemaakt door regen, een nevelsliert. Daar was ze ergens aan het dwalen, naar hem aan het kijken, steeds in zijn gedachten, na zoveel tijd. Hij was nog steeds alleen maar zij was nooit ver weg.
Dagen van vertwijfeling. Het gevoel van grijs te zijn, onopvallend. Als alle dagen voorspelbaar zijn en niets durven veranderen. Als het leven voortkabbelt en je blijft thuis zitten. Opgeborgen in een doosje. Een gevoel van veiligheid maar toch zo eentonig.
Met een hoofd vol tientallen plannen maar toch niets durven. Met een hoofd vol zwarte gedachten over dingen die je zou kunnen overkomen. De risicos van het leven waar menigeen niet blijft bij stilstaan. Een levenlang wachten om beginnen te leven.
Het kleine jongetje was alleen thuis en staarde door het venster, urenlang. Tot de telefoon rinkelde en hem deed opschrikken. Hij nam niet op, hij nam de telefoon nooit op. Want dan wisten ze dat hij alleen thuis was. Dan was er nog de angst om misschien met een vreemde te moeten praten.
Hij zit aan tafel, een plekje waar hij graag zit. Zijn tafel die voor het venster geschoven is zodat hij vandaar alles kan zien. Zijn tafel waar hij elke morgen zijn krant legt om te lezen met zijn kopje koffie. Met s winters een dekentje over zijn oude benen. Een dagelijkse routine. Van waar hij uitkijkt naar het park met al die haastige mensjes, immer wriemelend op weg naar ergens. Zijn venster is zijn contact met de buitenwereld. Hij heeft weinig familie of vrienden die hij nog ziet.
Het is zondag, een dag waar hij niemand zal zien ofniemand die zal bellen, een stille dag met alleen de mensjes door zijn ruit. Zijn enige gezelschap. In zichzelf gekeerd.
Het kleine jongetje speelde met zijn autootjes, alleen op de zolder en vergat de tijd. Niemand die hem zocht. Als het donker werd ging hij terug naar beneden. Een stil klein jongetje in zichzelf gekeerd. Vol vertwijfeling als iemand hem wat vroeg. Het kleine verlegen jongetje.
Opgesloten in zijn eigen innerlijkheid, veilig weggeborgen in zijn introverte leefwereld. Hoog gemetste muren rondom hem heen en soms verlangen naar haar die hij nooit tegenkwam omdat hij nooit zocht. Die zij die nooit aan zijn zijde was.
Dan staart hij, verlegen, naar haar vrouwelijke schoon, de wangen enigszins rood, het blosje schaamte die hem overvalt als hij ziet dat ze het opmerkt en met zijn ogen neer geslagen gaat hij verder. Zonder omkijken. De omwalde muur rond hem heeft reeds afgebrokkelde stenen maar staat er nog steeds.
En de grijze wolken varen verder zonder om te kijken naar de wereld beneden hen. Op hun eigen tempo, geen mensenkind brengt daar verandering in. En in zijn dromen dwaalt hij mee met de wolkenluchten, enkel de tijd verstrijkt.
Avonden van weer rond te sluipen doorheen het donkere huis. De lichten blijven uit, enkel de straatverlichting brandt doorheen het vensterglas boven de deur. Met het schaduwspel van de heen en weer wiegende takken op de muur. Schaduwbeelden, morsige beelden tikken geluidloos op de lichtvlekken van de muur. Hij sluipt het huis door, doorheen de stilte, enkel het tikken van het uurwerk aan de wand verbreekt de monotoonheid. Hij doet het vaak, rond sluipen in het donker doorheen zijn eigen huis. Af en toe stilstaand luisteren naar de geluiden van het huis zelf. Het lichte kraken, het zuchten, net alsof het huis ademt. Zijn eigen ademhaling versmelt met al de andere geluiden. Zijn rug schuurt tegen de trapleuning als hij naar beneden schrijdt. Krakende treden, altijd dezelfde, de vijfde en de zevende. Voorzichtig, nog steeds zonder het licht aan te steken. Hij ontspant door in het duister rond te dwalen. Af en toe is er dat geraas in zijn hoofd als zijn demonen zich trachten los te ketenen en hij niet precies meer weet hoe het nu verder moet gaan. Met gedachten die verspringen zonder een rustpuntje. Dan is die duisternis zo welkom om alles te ordenen. Dan omfloerst het donker het chaotische tot een keurig geheel. Valt alles keurig en netjes in de plooi tot het weer licht is en de chaos weer groeit.
Die avond kleurde de hemel roodbruin, het einde leek nabij. Van op de heuvel overzag hij het schouwspel. Het leek alsof de wereld op zijn einde was en de volgende morgen niet meer zou halen. De rode gloed verdonkerde langzaam tot een bruine stoffige massa en overschaduwde langzaam de stad en zijn gedachten. Gisteren wou hij nog stoppen met alles, nu wist hij het niet meer. Zijn wispelturige gedachten brachten hem voortdurend in verlegenheid, met hoogtes en laagtes, met dubbelzinnige stemmingen. En hij bleef maar kijken naar de roodbruine wolken die langzaam de strijd verloren tegen het donker.
In de laatste gloed dacht hij over zijn onzekere toekomst.
Op een dag zoekt hij een stuk grond gelegen in het nergens, met uitgestrekte velden waar je de horizon nog ziet, waar de stilte nog pijn doet aan je oren. Daar bouwt hij zijn klein houten huisje. Waar hij s avonds zit te schommelen in zijn Kennedystoel en kijkt naar de gloed van de ondergaande zon. Waar af en toe een verdwaalde reiziger hem de weg komt vragen en zijn enigste gezelschap zal zijn in zijn verdere leven. Een monnikenleven temidden de weidsheid.
Tot de lucht weer donker roodbruin zal kleuren als een apocalyptische inferno en hij terug verlangt naar de mensen in de verdorven stadslucht met al hun gewriemel en gehaastheid. Omdat hij de eenzaamheid kotsbeu is, omdat hij terug verliefd wil worden, omdat hij terug wil houden van de mensen.