Mijn wereld is klein, ze past in een schoendoos. mijn wereld is zo kneuterig, helemaal niet werelds. Altijd aan het zwerven in mijn hoofd met het stof op mijn reiskoffers. Verdwalen in mijn reisbrochures, in prachtige fotos waar ik elk detail herken al ben ik er nog nooit geweest. Huismussen vliegen nooit ver weg.
Mijn wereld zit soms vol woede, ontevredenheid, frustratie omdat niets verloopt zoals het binnen in mijn hoofd afspeelt. Omdat de perfecte wereld niet bestaat. Omdat ik mezelf niet kan veranderen. Omdat ik ben wie ik ben.
Mijn wereld zit vol onrust, angst en twijfel. Omdat ik niet weet wat er later zal gebeuren met mijn wereld. Omdat alles zo vlug gaat en ik zo traag ben. Een bange man vol met vragen die ik niet kan beantwoorden omdat ik zo weinig weet.
En toch slaap ik nog rustig zonder nachtmerries in deze wereld. En al zeg ik weinig tegen jou, ik ben niet boos op jou, ik dagdroom en zwerf verder.
De lichten van de kleine wagen verlichten de poort van de donkere garagebox. Hij komt eindelijk thuis na uren te hebben gereden. Terug thuis van een verlengd weekendje weg. Even er tussen uit na een vermoeid, saai werkjaar achter de rug te hebben. Zijn rug doet pijn, een stijf gevoel en zijn nek kraakt als hij zijn hoofd heen en weer beweegt, net alsof er zandkorrels tussen zitten. Langzaam stapt hij uit zijn auto om de garagedeur te openen. Het is niet ideaal maar zijn auto staat toch veilig binnen en niet meer op de straat al moet hij nu nog een eindje stappen naar zijn appartement. De oude garageboxen staan naast elkaar op een rij op een braakliggend terrein met weinig licht. Er brandt zelfs geen licht in de garage. Hij heeft altijd zo een klein led-lichtje mee om te kunnen afsluiten. Zijn reistas zal hij morgen wel komen halen. Nu heeft hij geen zin om daarmee te sleuren in het donker.
De straten zijn verlaten. In dit provincienest loopt er niemand nog zo laat op straat. Enkel de katten zijn op jacht. Hij loopt nog zelden zo laat op straat en toch houdt hij van de nacht. Van de stilte van de nacht. Van het alleenzijn in het donker. Hij weet niet hoe het is om samen te leven met iemand, heeft nog nooit samengewoond. Hij is een einzelganger.
De stilte van de nacht wordt verstoord door vliegtuigmotoren. Heel hoog boven zich ziet hij de flikkerende lichtjes. De nacht versterkt het geluid. Zijn nekt kraakt weer onheilspellend als hij naar omhoog zit te kijken. De stress zit nog altijd in dat oude lijf, zelfs na enkele dagen rust. Alhoewel rust, hij had zoveel mogelijk willen zien, was van het een museum naar het andere gehold, s avonds nog een prachtige voorstelling bijgewoond in de Semperoper en een mooi concert in de herstelde Frauwenkirche. Maar de tijd was veel te kort om zo ver te reizen. Misschien was hij op vlucht. Vluchten voor zichzelf.
De deur van zijn appartement kraakt een beetje als hij ze opent. De kilte komt hem tegemoet. Het is warmer buiten dan hier binnen. Ondanks dat het laat is wil hij nog niet gaan slapen. Nog eventjes alles laten bezinken, zijn reis, zijn belevenissen. Er is niemand aan wie hij dit kan delen.
Hij aarzelt terug om verder te gaan. Zoals steeds is er de twijfel. Eerst het enthousiasme om al zijn plannen uit te voeren om uiteindelijk weer te twijfelen of die plannen wel de juiste zijn. Een wandeling zou hem goed doen dacht hij. Hij zit nu toch al een paar dagen binnen. En er schijnt een zonnetje die een beetje warmte geeft op deze herfstige dag. Met zijn warme jas aan en zijn onafscheidelijke pet op zijn hoofd is hij de straat op gegaan. Vol enthousiasme, tot hij na enkele honderden meters stil is blijven staan. Waarom twijfelt hij steeds ? Een lichte paniek overmeestert hem zelf. Verschrikt kijkt hij om zich heen, er is toch niemand die naar hem kijkt ? Altijd is die aarzeling met alles in zijn leven wat hij doet. Die besluiteloosheid die steeds de kop opsteekt. Traag stapt hij verder. Waar wilt hij nu naartoe, hij heeft deze weg al zoveel keren gedaan. Niets is veranderd sinds de laatste keer dat hij hier was. Niets is ook veranderd aan zijn leven sinds zijn jeugdige idealen, zijn stoffige dromen allang opgeborgen zitten. Verborgen om nooit meer tevoorschijn te komen. Een leven lang teren op illusies. Abrupt stopt hij, het heeft geen nut om verder te gaan, doelloos rond te slenteren. Terugkeren is de beste oplossing. Altijd durft hij niet verder gaan. Altijd durft hij geen nieuwe wegen in te slaan. De moed ontbreekt. Vrijheid is zo moeilijk. Hij is vrij in zijn doen en laten en toch is hij een gevangene van zichzelf.
De tijdloze stad waar hij zo graag is, waar het heden geruisloos overgaat in het verleden maakt hem nu bang. Hij wilt er niet meer alleen zijn tussen al die mensen. Hij wilt eindelijk rust in zijn hoofd, in heel zijn gespannen lijf. Nu is hij terug moe van altijd maar die stem in zijn hoofd te horen. Zijn engelbewaarder of zijn kwelduivel ? De eeuwige twijfelaar. Hij haast zich nu terug naar huis, zijn hoofd vol gedachten die hij moet ledigen tot hij weer rust krijgt.
De onverwarmde kamer doen zijn handen verkleumen. De koude vochtige lucht sluipt naar binnen langs de kieren van de oude vensters. Hij heeft zijn dikke trui aan maar dat volstaat niet om hem op te warmen. Oude huizen, zoals er hier zoveel zijn, hebben weinig comfort. En nu doet de verwarming het niet. Soms is het hier stikheet omdat je die chauffage nietkan regelen en vandaag werkt ze niet. De verwarmingsketel staat ergens diep in de kelder. Onmogelijk voor hem om die te bereiken, trappen en in dit geval ontelbare trappen dat kan hij niet meer aan. Zijn benen laten het afweten de laatste tijd.
Zijn thermometer wijst 19°C aan. Toch niet zo koud dat hij zijn handen niet kan verwarmen. Met een deken over zich heen zit hij in zijn zetel. Hij is nooit eenzaam geweest maar nu begint het alleenzijn door te wegen, een beetje maar, hij is nog altijd graag alleen maar af en toe heeft hij nood aan gezelschap. Gewoon iemand die tegen hem praat, die naar hem luistert, die af en toe hem eens vastpakt. Ondanks de kilte dommelt hij in, eventjes maar, om dan terug verschrikt wakker te schieten en zich verbaasd afvraagt waar hij zich bevindt. De dag verloopt traag. Zijn gedachten dwalen steeds weg en toch denkt hij niets. Of toch, hij denkt aan wat hij aan het denken is. Hij denkt veel de laatste tijd en praat minder. Soms tegen hem zelf. Op een fluistertoon, gedachten fezelen zonder dat hij het echt beseft.
Een gerommel in de verwarmingsbuizen doet hem terug opschrikken. Er komt weer leven in de chauffage. Met zijn handen op de ouderwetse verwarmingsradiator voelt hij het warme water terug doorstromen. Het oude ding trilt er zelfs van. Tegelijkertijd alsof het afgesproken is straalt het zonlicht schuchter doorheen de mistige hemel. Het begin van de echte dag. Zijn koude lichaam krijgt terug warmte. Warmte doet goed, warmte, een kopje koffie zal goed doen, fezelen de stemmen.
Geen reden tot paniek. Natte slierten, regendruppels op de autoruit. Een vertroebelde wereld, onscherp, wazig, kleurenvlakken. Zijn auto staat op de parking. De radio speelt zacht. Hij luistert er niet naar. Moedeloos, vermoeid. Opgebrand. Zenuwen doen zijn maag samentrekken, zure oprispingen. Alle symptomen van stress. Hij staat op de parking van zijn werk maar wilt niet meer naar binnen gaan. Zijn ogen zijn gesloten, hij kan het niet meer. Zijn werk is zijn leven, nee, was zijn leven. Nu wilt hij niet meer naar binnen gaan. Zweetdruppels parelen op zijn voorhoofd, hij heeft het warm, veel te warm, benauwd. Hij opent zijn autoruit op een kiertje en snuift de frisse lucht diep in. Zijn bonzend hart en luidruchtige, onregelmatige ademhaling komen tot rust. Nog eventjes blijven zitten met gesloten ogen. De jaren beginnen te wegen, al die jaren vol trouwe inzet voor zijn werkgever. Nu is de motivatie verdwenen, weggesleten met de jaren. Nu is er de angst voor te falen. Angst voor de terugkerende saaie nutteloosheid.
Langzaam stapt hij uit zijn wagen en met zijn aktetas in zijn handen slentert hij met zijn schouders naar beneden verder. De plicht roept, hij moet werken. Nog veel te jong om te stoppen, al veel te oud om te veranderen. Zijn omhoog getrokken schouders vormen een bochel, zijn nek lijkt te kort, zijn linkervoet sleept. Weeral een dag verloren. Er is geen reden tot paniek, hij heeft nog steeds zijn werk. Nog enkele aarzelende stappen en hij is terug op zijn dagelijkse werkplek. Donkere glansloze ogen. Lange traag kruipende dagen.