Verse koffiegeur overweldigde zijn neus. Hij sliep slecht de laatste tijd, werd op alle mogelijke uren van de nacht wakker. Dromen drongen door in zijn lichaam, vermoeiden hem. Het was nog ontiegelijk vroeg in de ochtend, voor sommigen nog nacht. De dromen hadden hem uit zijn bed verdreven en hij zat nu aan zijn keukentafel. De koffiezet pruttelde de laatste druppels uit en de koffiegeur bracht hem een beetje bij zijn positieven. Hij schonk zichzelf een tas van het warme vocht en nipte met kleine slokjes om zich niet te verbrandden.
Welke demonen er zich in zijn lichaam of zijn geest bevonden wist hij niet, ze hielden hem wel uit zijn slaap en tijdens de dag had hij moeite om zich te concentreren. De mensen waren hem vergeten, hij was zelf een geest geworden voor sommigen. Een zondag was een stille dag, zonder bezoek, zonder telefoontje, de zondag gleed geruisloos voorbij tot de avond weer kwam en de donkere rusteloze nacht.
Spiegelbeelden vermeed hij, zijn bleek gezicht leek opgezwollen en de donkere wallen onder zijn ogen maakten hem er ziekelijk uitzien. Vreemde man in vreemde toestand. Waanbeelden in zijn hoofd, in zijn opgezwollen kop, nee hij was het niet meer, hij zat in een ander lichaam.
De fotos van vroeger bewezen het.
Overal hingen briefjes, stukjes afgescheurd papier met woordjes, zinnen erop gekrabbeld.
Memo, memories, dagboekfragmenten,
Maart. Geen enkele reden om te geloven dat de toestand zou veranderen. Dagen van naar buiten staren, van besluiteloos zijn. De laatste dagen voelde hij zich vermoeid, met een hoofd vol snot en ogen die tranen. Met een hoop papieren zakdoekjes die zich rond hem verspreiden. Van angstig zijn en niet weten waarom. Met onverklaarbare opkomende rugpijn, die telkens hij een zijwaartse beweging maakte een pijnscheut teweegbracht.
Het leven was met andere woorden één grote puinhoop geworden, zijn leven was een puinhoop. Of misschien leek dat alleen maar zo. Hij zag de wereld nogal zwart de laatste tijd.
Sommige mensen zeiden dat hij altijd een pessimist was. Maar dat moest hij tentstelligste ontkennen. Hij was enkel een beetje nors, gereserveerd. Binnenin voelde hij nog kleur, blijdschap maar niemand zag het. Misschien zag hij het zelf niet meer. Dat er leven was daar buiten.
Zijn ogen vallen toe. Nog altijd kortsluiting in zijn hoofd van voorbij flitsende gedachtekronkels die helemaal niets met elkaar te maken hadden. Het maakt hem ontzettend moe. Zijn kennedystoel schommelde in de lichtstralen van de binnenkomende zon.
Een warmte die de huid verwarmt en het binnenste ontdooit.
Zijn kamer was nu wit en puur. Geen afleidingen meer. Geen stemmen. Enkel rust.
18-06-2008 om 13:55
geschreven door stefi 
|