Deze trios voor 2 violen en 1 cello werden gecomponeerd in 1781 toen Boccherini verbleef in het Palacio de la Mosquera in Arenas de San Pedro waarheen zijn broodheer Infante Luis de Borbon verbannen was door zijn broer koning Carlos III. Alweer is de inspiratie van Boccherini onuitputtelijk. Er is wel een duidelijke evolutie : aan de in zijn beginperiode barokke, pre-klassieke stijl herinnert hier en daar nog iets, meeestal echter verwerkt hij op zijn eigen, unieke manier roccoco (Mozart), klassiek (Haydn) en pre-romantiek (Stamitz). Ook hier is duidelijk te horen wat een begenadigd cellist Boccherini was door de leidende rol die de cello regelmatig overneemt en waar de twee violen de begeleiding uitvoeren. De trios worden met veel respect en oordeelkundig vertolkt door La Ritirata bestaande uit Hiro Kurosaki (die eerder met Linda Nicholson voor de beste vertolking van de sonates voor viool en piano van Beethoven zorgde), Lina Tur Bonet (viool) en Josetxu Obregon (Columna Musica). Ze gebruiken natuurlijk de vereiste authentieke instrumenten met darmsnaren : een viool van Franz Geissenhof uit 1801, een anonieme viool en ditto cello uit de XVIIIde eeuw, en copies van XVIIIde eeuwse strijkstokken. De opname is uitstekend, uitgenomen het Trio n° 3 dat klinkt als een gedigitaliseerde analoge opname. Deze musici bewijzen grandioos hoe onderschat en ondergewaardeerd Boccherini is.
Het Scherzo op. 4 is een jeugdwerk : Brahms was pas 18 toen hij dit werk vol jeugdige onstuimigheid schreef ; het staat nog duidelijk onder de invloed van Schubert. De Walzer op. 39 zijn a.h.w. een hulde aan de door Brahms hoog gewaardeerde Johann Strauss, bedrieglijk eenvoudig maar in het typisch Brahmsiaanse idioom. De Klavierstücke op. 76 zijn weergaven van stemmingen : capricieuze deeltjes worden afgewisseld met innige stukjes. De schitterende Zwei Rhapsodien op. 79 zijn alweer door en door Brahms, passioneel, bewogen en met een stemmig, ontroerend trio. Deze werken worden zelden gespeeld omdat ze een complete inleving in de muzikale wereld van Brahms, wars van goedkope virtuositeit. Niemand kan dat beter Hardy Rittner, al gaat de inleving soms zo ver dat men de pianist hoort meeneuriën - en niet altijd op toon ! Alle werken worden gespeeld op een aangepast instrumentarium : het Op. 4 op een Ignaz Bösendorfer uit 1846, De Walzer op een Johann Baptist Streicher uit 1856, Op. 76 en 79 op een Johann Baptist Streicher & Sohn uit 1868, drie heerlijke instrumenten die door de integere pianist voorbeeldig worden ingezet en direct bewijzen dat een authentiek (contemporain) instrument absoluut de muziek dient (MDG)
Boccherini : Sei trio per violino, viola, e violoncell obbto composti per il Sige Infante Dn Luigi( Trios op. 14 ( G 95-100)
Boccherini componeerde deze trio's in het paleis van de Infante Don Luis de Borbon in Boadillo del Monte. De bezetting viool, altviool en cello is ideaal omdat de instrumenten perfect harmonisch en dynamisch kunnen samenspelen waardoor een evenwichtig en levendig klankbeeld ontstaat. Deze werken zijn daarvan een grandioos en overtuigend voorbeeld.
Opus 14/1 1. Het Allegro begint met een militair aandoend "trompet"signaal, dat gevolgd wordt door een wat melancholische en zangerige melodie in de verschillende stemmen en wordt onderbroken door enkele ferme slagen ; de instrumenten nemen afwisselend het signaal en het melodisch verloop over die op een typische Boccherini manier gefraseerd en gemoduleerd worden. 2. Het Adagio assai vangt aan met een zwaarmoedige melodie die klinkt als een barokke cantate ; een nog melancholischere melodie met mooie versieringen wordt daaruit afgeleid. De inbreng van de cello verleent het lied een nog dieper gevoel. De opera is niet ver weg. 3. In het Minuetto Allegro klinkt een vrolijk, volks thema weer als een signaal dat ten dans uitnodigt ; in de daaruit afgeleide verwerking wordt het vrolijke themaatje door een ernstig tweede thema onderbroken dat zijn inspiratie vindt in het adagio.
Opus 14/2 1. Allegro moderato Een niet zo opgewekt themaatje wordt verwerkt tot een dialoog tussen de verschillende instrumenten en onderbroken door (typische Boccherini) dramatische accenten ; hoewel de viool eerste viool speelt , worden door de altviool en de vooral de cello prachtige versieringen en variaties aangebracht ; de virtuositeit klinkt nergens goedkoop en leidt tot een wat koortsachtige stemming. 2. Adagio Alweer een zwaarmoedige mengeling van Duitse cantate en Italiaanse aria ; de altviool en cello vertolken het koor en zijn commentaar op de aria ; de cello neemt het lied over als mannelijke hoofdrol. 3. Tempo di minué Een schitterende nabootsing van vogelgezang met echo's van andere vogels en natuurgeluiden. De cello fungeert als klankband voor dit opgewekt stukje muziek dat al fluitend en dansend zich voortbeweegt. 4. Prestissimo Een stukje Russische troika à la drs P.
Opus 14/3 1. Allegro moderato Mengeling van berustende weemoed en wat gemaakte vrolijkheid in de snellere passages. Het hele deel wordt gekenmerkt door een rethorisch verloop waarin de magnifieke rol van de cello opvalt. 2. Largo De cello stelt het brede thema voor en verwerkt het terwijl de viool en de altviool ondersteunen en begeleiden. Dit deel klinkt als een schitterend concerto voor cello. 3. Allegro smorfioso & Adagio come Ia Een hoornsignaal wordt unisono voorgesteld. De viool neemt even de leiding maar moet die snel afstaan aan de cello. De wat dubieuze mengeling van gevoelig allegro en rillerig adagio typeert dit hele deel. 4. Minué De viool kwettert als in een imaginair vogelparadijs. Rustige natuurgeluiden en rillerige jacht- en trompetsignalen wisselen elkaar af.
Opus 14/4 1. Allegro giusto Dit is herkenbaar Boccherini : de inherente melacholie wordt eventjes overwonnen door een virtuoze 1ste viool en geïmiteerd in de andere instrumenten. De weemoed keert echter steeds opnieuw terug maar wordt ook alsmaar door het "vogelgezang" onderbroken. 2. Andantino Een wat eenzaam motiefje evolueert naar een melodie die zijn inspiratie uit het eerste deel haalt en er ook het "ach ach ach" van de Italiaanse opera aan verbindt. 3. Allegro assai Een wat wilde aanzet evolueert, na een aantal ferme slagen, naar een jachtig tempo, eerst unisono en dan in de verschillende instrumenten.
Opus 14/5 1. Andantino Het heerlijk gevoel van zoete menacholie dat het hele deel doordrenkt lijkt wel door Mozart geïnspireerd. 2. Allegro, e con spirito Een natuurtafereel : de koekoek roept en zijn roep echoot in het bos. Weldra zingt de hele vogelpopulatie mee. Dit briljant stukje muziek is doordrenkt van spirituele humor : Vivaldi zonder barokke inkleding. 3. Variazioni. Allegretto sostenuto. Een gepunt motief wordt op de bekende wijze gevarieerd. De cello speelt alweer een belangrijke rol in de retorische ontwikkeling.
Opus 14/6 1. Larghetto Het eerste thema herinnert aan het genie van Boccherini, het tweede aan de smaak van zijn Spaanse meesters. De stemvoering en de uitwerking zijn echte voorbeelden van zijn stijl. 2. Allegro Dit deel klinkt wel heel conventioneel, als een weinig overtuigende en ongeïnspireerde uitwerking van een banaal thema. Maar toch slaagt Boccherini erin een bepaalde stemming te creëren. 3. Rondeau con moto Een rondje wandelen in goed gezelschap waar af en toe een spirituele stem weerklinkt. Het wandelen wordt eventjes snelwandelen en zelfs vluchten voor naderend onheil, dat echter al snel wegtrekt.
Onder de titel "Boccherini en Boadilla" vertolkt het trio "La Real Càmara" dit opus op sublime, onovertroffen wijze door het perfecte samenspel en de schitterende klank van elk van de drie instrumenten wanneer ze op de voorgrond treden. De originaliteit van de Roccoco (maar zonder de vaak nutteloze en overdreven versieringen) en de verworvenheden van de oude muziek (retoriek) zijn volmaakt in de speelwijze geïntegreerd. Enrico Gatti speelt op een Nicola Amati viool uit 1652, Emilio Moreno op een aan Jacob Steiner toegeschreven altviool uit ca 1680 en Gaetano Nasillo op een cello van Barak Norman uit ca 1710. Wat de drie hier presteren is gewoon verbluffend accuraat en historisch gedocumenteerd. Nooit klonk Boccherini natuurlijker, spiritueler en getrouwer dan in deze opnames uit 2005 (in het Belgische Franc-Waret, trouwens). Boccherini is natuurlijk geen Beethoven en zijn werk is pure onderhoudende muziek zonder veel diepgang en geschreven op de maat van zijn meester(s), maar toch mooi (Glossa).
Boccherini : Sei sonate per Forte-Piano con accompagnamento di un violino op. 5 (G 25-30)
Deze sonates componeerde Boccherini in Parijs in 1768, waar hij het jaar voordien als bekend cellovirtuoos (en componist) gearriveerd was en in aristocratische kringen werd verwelkomd. Het was waarschijnlijk voor deze lui en vooral voor de piano- en vioolvirtuoos, die in deze kringen opgang maakten, dat ze werden geschreven - Boccherini zelf bespeelde deze instrumenten niet wat niet dat belette dat hij er opmerkelijke muziek voor componeerde die zowel aan de piano- als aan de pianofortespeler gelegenheid gaf te brilleren. Deze originele combinatie werd later door Mozart en Beethoven geperfectioneerd en beleefde ook in de Romantiek grote successen. Het is onwaarschijnlijk hoe schijnbaar moeiteloos en natuurlijk hij de muziek laat vloeien, zelfs al lijkt ze meestal stukjes puzzel of mozaiek die perfect in elkaar passen. Soms horen we al de "Spaanse" Boccherini zoals in het Allegro van de 3de sonate. Het Maestoso assai uit de 6de sonate wordt 2 keer onderbroken door een opzwepend en origineel zigeunertrio. Zeer mooi ook is het Andante uit de 4de sonate en vooral het Cantabile ma con unpoco di moto uit de 5de sonate, dat zijn tijd vooruitloopt en door de dromerige melodie Mozart aankondigt (of citeert). De Sei sonate di cembalo e violono obbligato zijn een aanpassing waarin de clavecinist meer inbreng heeft dan de pianist die zich, zoals de violonist, aan de voorgeschreven partituur moet houden. Het is deze versie die door Jacques Ogg op clavecimbel en Emilio Moreno (zowat de Boccherini specialist) op viool brengen en ze doen dat voortreffelijk. De muziek klinkt spontaan, charmant en authentiek - jammer genoeg wordt niet gespecifieerd welke (copies van) historische instrumenten worden gebruikt (Glossa).
Boccherini : le sonate milanesi a violoncello solo e basso
Deze composities van Boccherini zijn waarschijnlijk de mooiste sonates die ooit voor dit instrument werden geschreven en laten duidelijk horen wat een onderschat componist hij is. De lyrische mogelijkheden van de cello worden prachtig geïllustreerd. Natuurlijk kunnen ze niet vergeleken worden met de beroemde sonates van Bach die filosofisch, meditatief, introvert, rationeel zijn, bijna bovenmenselijk als een muzikale hulde aan de perfecte protestantse god. De muziek van Boccherini danst, flirt, zingt, mijmert en is zuiders emotioneel, maar altijd meeslepend en gevarieerd. De beste vertolking komt van Luigi Puxeddu die dit alles meesterlijk weergeeft ; zijn "barokke" articulatie en expressie is overrompelend mooi. De gevaarlijk hoge registers worden moeiteloos (?) gespeeld en, zoals het hoort, wordt nergens 20ste eeuws vibrato aangewend. Zijn cello is een copie van een Carlo Testore (Brilliant Classics). De discrete begeleiding op cello door Federico Bracalente resp. Francesco Ferrarini maakt de vertolkingen nog interessanter. Uitzonderlijk expressief is ook de sonata G 18 a viola sola (Francesco Lattuada) e basso (Luigi Puxeddu).
De muziek van Boccherini wordt weinig uitgevoerd. Nochtans heeft ze alles om gekend te zijn : ze koppelt (Italiaanse) theatraliteit en lyrisme aan volkse ritmes. Misschien ligt het aan het feit dat Boccherini niet altijd een herkenbare en gemakkelijk reproduceerbare melodie schrijft ; in elk deel heerst absolute structurele vrijheid en veelal lyrische instrumentale afwisseling i.p.v. de themativisch/motivische doorwerking die de Weners kenmerkt ; soms geeft zijn werk de indruk uit verbrokkelde stukjes muziek naadloos aaneengelast te zijn i.p.v. een muzikale doorstroming weer te geven. En dat ligt waarschijnlijk ook ook aan het feit dat Boccherini een Italiaan is en veel minder om de regels geeft dan de Oostenrijkers voor wie orde en overzichtelijkheid - ook in de muziek - uiterst belangrijk zijn. Of was het misschien omdat de werkomgeving van Boccherini (Spanje) cultureel minder invloedrijk was dan het Oostenrijkse Rijk dat zichzelf beschouwde als het centrum van de Westeuropese wereld - of om Karl Marx te parafraseren : de heersende cultuur is de cultuur van het heersende rijk...Gelukkig bestaat er op CD een groot aantal zeer goede vertolkingen van zijn werk.
Carmen is een typisch Franse opéra comique met moderne trekjes en voor dirigenten die graag virtuoos te werk gaan, een gedroomd werk omdat het hun de gelegenheid geeft hun orkest (vermeend) losbandig te laten brilleren. Er is dus echt nood aan een historisch gedocumenteerde opname die precies de Zeitgeist van de opera weergeeft o.a. door het gebruik van historische instrumenten. Zo'n opname bestaat helaas niet. Dat het wel zou kunnen toont Marc Minkowski met zijn Musiciens du Louvre-Grenoble : de Prélude en de 3 Entractes laten zowel de Franse typiciteit van de opéra comique als de andere invloeden horen (naïve).
De eerste suite bewijst hoe goed Bizet zijn klassiekers kende, ze adapteerde en herinterpreteerde : in de Ouverture wordt het mannelijk thema (schorre saxofoon) gezet tegen het nogal dweperig vrouwelijk thema waarin de invloed van Wagner duidelijk is te horen. In het tweede deel wordt een scherzo à la Haydn onderbroken door een wals à la Strauss. Het Adagietto lijkt dan weer fel geïnspireerd door Bruckner (die op zijn beurt verwijst naar Mahler). In het vierde deel wordt een naïef thema onderbroken door een pastoraal trio die allebei herinneren aan de vroeg-klassiek. Het zijn mooie stukjes muziek met de typische Bizet touch. De tweede suite is helemaal niet Bizet, maar een bombastische bewerking door zijn vriend Ernest Guiraud : ze lijkt wel geamputeerd. De beste vertolking komt van Les Musiciens du Louvre -Grenoble o.l.v. Marc Minkowski : ze geven met veel overtuiging de Franse geest weer (naïve).
De eerste symfonie van Bizet is ook zijn populairste werk ; het is een enthousiaste compositie, een hypothetische blend van Mozart, Schubert en vooral Mendelssohn, maar dan gekruid door een eigen ritmiek en dynamiek die vooral in het eerste deel aanwezig zijn. Het tweede deel is bijna even mooi als Schubert : een hemels mooie melodie van de hobo zweeft boven het orkest ; dan zingen de strijkers hun lied ; er volgt een grappig, bijna parodiërend fugato en het deel sluit af zoals het begonnen is. Het derde deel is een wat overmoedig scherzo met een Frans wijsje als trio. Het laatste deel begint fanfare-achtig, waarna een wervelende derwisj dans afgewisseld wordt door een weemoedige melodie à la Mendelssohn. Gelukkig bestaat er een opname die al deze kwaliteiten grandioos en virtuoos laat uitkomen : Les Siècles o.l.v. François-Xavier Roth speelt op "historische" instrumenten en dat verklaart al veel (Mirare). Op de CD staat ook de Petite Suite d'Orchestre op. 22 (Jeux d'enfants) en ook hier klinkt alles zoals het moet : speels, virtuoos, grappig.
Bizet mag dan al veel gecomponeerd hebben voor alle genres, het grootste deel van zijn werk heeft de tand des tijds niet weerstaan en wordt nog zelden uitgevoerd. Charme, elegantie, welluidendheid en andere clichés over "typisch" Franse muziek kenmerken ook zijn composities - en ook het daarbij horende gebrek aan diepgang.
Zo mogelijk nog oppervakkiger, gezochter en pompeuzer en een ode (?) aan zichzelf, is dit symfonisch werk. Het literair programma waarop het zou steunen is zo boeiend als een stationsroman en kan men beter vergeten. Er bestaat ook geen enkele opname die de buitensporige romantiek wat relativeert (zoals van Immerseel met de Symphonie fanatique deed).Een goede poging deed John Eliot Gardiner met zijn Orchestre Révolutionnaire et Romantique (Philips), maar die werd compleet om zeep geholpen door de ondermaatse en onnatuurlijke opname kwaliteit door de technici van Philips (soms heeft men de indruk naar een gedigitaliseerde mono-opname te luisteren !) : vaak staan de microfoons te dicht bij de ene groep instrumenten en te ver van de andere (of werd er met de verkeerde knoppen gespeeld), soms wordt de solist van dichtbij opgenomen en soms verdrinkt hij tussen de andere instrumenten. Komt daar nog bij dat de altviolist Gérard Caussé met een benepen toon en een larmoyant en totaal onaangepast vibrato speelt. Een spijtige mislukking. Interessanter is de opname door Les Musiciens du Louvre-Grenoble o.l.v. Marc Minkowski (Naïve), maar helaas is dit om verschillende redenen ook een gemiste kans : de opname is veel te ruimtelijk zodat het orkest klinkt alsof het ergens in een hoek musiceert; de altviool solist is van veel te dichtbij opgenomen en versterkt, zodat hij luider klinkt dan het hele orkest. De uitvoering zelf is boeiend en een goede poging om het kitscherig gehalte te overschrijden maar wordt alweer verbrod door het spel van altviolist Antoine Tamestit (duidelijk iemand van de oude school) die met veel Katzenjammer zijn vibrato bovenhaalt waar het maar enigszins kan (hoort iemand als Minkowski dan niet hoe vals dit klinkt ?). Op dezelfde CD staan ook Les Nuits d'Eté (op hyperromantische, erg gedateerde gedichten van Théophile Gauthier) heel mooi gezongen door Anne Sofie von Otter maar waarin het orkest ook onvoldoende tot zijn recht komt.
Deze symfonie blinkt uit door haar virtuositeit, niet door haar inhoud : ze is een prachtige verpakking rond een lege doos. De reden waarom ze nog uitgevoerd wordt is dat ze dirigenten met 20e eeuwse mentaliteit en en orkest met 20e eeuwse instrumenten de gelegenheid geeft te imponeren en de luisteraar te verbluffen. Als ze echter uitgevoerd wordt op instrumenten uit de tijd van Berlioz en met respect voor de tijdsgeest, klinkt ze al heel wat minder pompeus en bombastisch. En dat is precies de verdienste van Jos van Immerseel en zijn Anima Eterna (ZigZag Territoires) : zijn scrupuleuze benadering maakt de symfonie geloofwaardiger en zijn muzikanten hebben zich totaal in de periode en hun instrumenten ingeleefd. En als men het literair programma vergeet (dat voor een hedendaagse luisteraar toch onbegrijpelijk en onaannemelijk is), wordt ze zelfs interessant. De beste uitvoering echter is die door Les Siècles o.l.v. François-Xavier Roth (Musicales Actes Sud) : tegenover de eerder gepolijste uitvoering van Anima Eterna komt die door Les Siècles over als eerder brutaal expressief die al naar Stravinski verwijst ; tegelijk echter komt ook de romantische toon boven die op Tsjaikovski vooruitloopt ; ten slotte wordt ook de zware invloed van Beethoven duidelijk aangetoond. Kortom alles wat Berlioz interessant - en zelfs revolutionair - maakt wordt hier op briljante en overtuigende wijze gedemonstreerd. Ook de wat pocherig/Franse toon van het werk wordt verbluffend goed weergegeven. Alles klinkt authentiek.
Berlioz was een meester in de instrumentatie en orkestratie, maar een pover musicus. Zijn muziek is niet universeel maar subjectief, niet beredeneerd maar impulsief, niet verinnerlijkt maar grootsprakerig, niet diep maar uiterlijk virtuoos, niet ontroerend maar larmoyant ; in één woord : Frans (Frankrijk heeft geen enkele grote musicus en geen enkele grote filosoof voortgebracht). Zijn directe opvolger in Duitsland (maar wel veel later) was Richard Strauss, in hetzelfde bedje ziek. Berlioz heeft ook geen kamermuziek geschreven ; daarvoor miste hij de noodzakelijke subtiliteit.
Op deze CD staan de "Sieben frühe Lieder"en de "Jugendlieder", tussen 1904 en 1909 gecomponeerd, waarin de virtuoze stemvoering sterk onder de invloed van de laat-romantische Richard Strauss staat en de piano introspectief begeleidt zoals Debussy dat voordeed. De sopraan Juliane Banse doet alle eer aan de liederen, perfect begeleid door Aleksandar Madzar (ECM New Series).Op de (te korte) CD vertolken beiden ook het "Lamento" van Karl Amadeus Hartmann uit 1955, een "Kantate nach Gedichten von Andreas Gryphus", een werk dat verwijst naar de Dertigjarige oorlog en de uiteindelijke vrede in 1648. In de gedichten worden de verschrikkingen van de oorlog, het leed onder de bevolking en de uiteindelijke leven in vrede geëvoceerd, waarbij, naar de opvattingen van die tijd, God als oorzaak én oplossing wordt aangeduid, terwijl de oorzaak bij de machtsgeile en oorlogszuchtige potentaten en hun trawanten lag, en de oplossing in machtsdeling en -inperking. Hartmann alludeert duidelijk naar het hallucinante Nazi regime en de verwijzing naar God klinkt hier dus wel heel anachronistisch. Dat het werk deze handicap overstijgt is te danken aan de sublieme compositie waarin stem en piano in het eerste deel een huiveringwekkend beeld ophangen van de oorlog, in het ontroerend tweede deel de dood van de moeder evoceren (symbool van de mensen onder het regime) en een in pakkend derde deel de dankbaarheid om de teruggekeerde vrede. Dit 20ste eeuwse meesterwerk wordt zelden gehoord, misschien omdat niemand graag herinnerd wordt aan deze donkere tijd...
Een dubbele CD met alle werken voor orkest : het Göteborg Symfonie Orkest o.l.v. Mario Venzago speelt die op een dubbele CD (Chandos). De vertolking kon misschien wel iets genuanceerder zijn maar voldoet toch. Drei Orchesterstücke Op. 6 is een intens werk dat zowel door de orkestbezetting als door zijn symfonische klank aan Mahler doet denken, maar door zijn strenge symmetrie (een kenmerk van Berg zijn muziek) er zich ook van verwijdert. Drei Brüchstücke aus der Oper "Wozzeck" geven een beeld van een opera meesterwerk uit de twintigste eeuw met een prachtige sopraan van Geraldine McGreevy, die ook de Konzertarie "Der Wein" zingt en de titelrol in Sinfonische Stücke aus der Oper "Lulu", het ultieme, onafgewerkte meesterwerk van Berg dat hier indrukwekkend vertolkt wordt. Het Violinkonzert, een ontroerende ode aan het leven en treurnis om de dood, is wellicht het meest toegankelijke en, door zijn citaten en verwijzingen, meest universele werk van Berg. Isabelle van Keulen speelt het heel mooi, alleen worden de innigste delen vertroebeld door een melodramatisch vibrato dat het tegengestelde effect bereikt.
Berg heeft zich nooit gehouden aan het puristisch model van atonaliteit ; in zijn werk speelt zowel de tonaliteit als de dodekafonie een grote rol ; het meest opvallende is wel het belang van het getal (hier 3) in de uitwerking ; dat is niet toevallig : het werk is een hommage aan de vriendschap tussen de drie protagonisten van de zgn. Tweede Weense School. Het Kammerkonzert is een virtuoze en technisch ongewikkelde compositie. Het Chamber Orchestra of Europe o.l.v. Heinz Holliger met Thomas Zehetmair en Oleg Maisenberg geeft er een goede lezing van (Teldec). De CD dateert al van 1990 (!) maar recente opnames zijn schaars : dit is geen easy listening muziek !
Dit is waarschijnlijk het mooiste werk voor strijkkwartet in niet-tonale stijl ; het is emotioneel geladen met laat-romantische trekken en verhaalt, wat karikaturaal gezegd, een passioneel drama zoals bij de verschillende delen trouwens aangeduid : verliefd, verleid, verlaten. Het New Zealand String Quartet (Naxos) geeft de inhoud sober en getrouw weer. Op dezelfde CD staat ook het strijkkwartet Op. 3 (eerder een proefwerk) dat minder overtuigt door een hinderlijk vibrato in de tragere delen.
Schönberg, Webern, Berg : Complete Works for Piano.
Deze zwaar onderschatte CD (Eufoda) omvat (praktisch) alle werken voor piano en geeft een mooi overzicht van de evolutie van de muziek tussen 1894 en 1935. Jan Michiels vertolkt ze op een prachtig klinkende Bechstein uit 1899 en, zoals steeds bij deze integere muzikant, is het resultaat een doorleefde en ingeleefde ontdekkingstocht. Onmisbaar in de klassieke discotheek. Er staat ook een schitterende transcriptie voor piano van de Erste Kammersymphonie van Schönberg op door pianist Eduard Steuermann en van deze laatste ook de mooie compositie Vier Stücke.
Met Mahler, het expressief hoogtepunt van de westerse klassieke muziek, scheen ook het eindpunt bereikt ; er boden zich drie mogelijkheden : een voortzetting door extreme virtuoze instrumentatie, echter zonder de mentale inhoud, met als hoogtepunt (of dieptepunt) de vaak protserige muziek van Richard Strauss ; een selectieve en eclectische terugkeer naar het classicisme, zoals gevolgd door Igor Strawinsky ; of een breuk met de geschiedenis door het verlaten van de tonaliteit en de opbouw van de dodekafonie zoals gebeurde door Schönberg en zijn leerlingen Alban Berg en Anton (von) Webern. Dat dit systeem nooit "populair" werd kwam natuurlijk door het ogenschijnlijk gebrek aan herkenbare melodie en de mentale en intellectuele inspanning die het beluisteren en begrijpen van deze muziek vereiste. Alban Berg heeft de hele ontwikkeling in zijn muziek weergegeven en is door de herkenbare lyriek het meest toegankelijk. Voortdurend hangt ook de invloed van Mahler over zijn werk : een zeer uitgebreid orkest, het gebruik van volksmuziek en elitaire muziek door elkaar. Nieuwer is het gebruik van solistische instrumenten als deel van het orkest (piano, harp). In zijn meesterwerken - het vioolconcert en de twee opera's - wordt het rauwe expressionisme gemilderd door de inbreng van tonale elementen en de verwijzingen naar en het citeren van Bach.
Wat een weg heeft de vertolking van dit lyrische werk afgelegd. Men luistere eerst naar de eertijds (en door sommige nostalgici nog steeds !) bejubelde vertolking door Arthur Grumiaux en het Concertgebouw o.l.v. Colin Davis uit 1973. Wat een gruwel : slepend, sloom orkest en een viool die het moet hebben van vibrato. Luister dan naar Viktoria Mullova en het Orchestre Révolutionnaire et Romantique o.l.v. John Eliot Gardiner (Philips) uit 2003. Een hemel van verschil, hoewel Mullova nog teveel onnodig vibrato toevoegt en de opname van een bedenkelijke kwaliteit is). Nog vitaler, indringender en met meer inleving spelen Patricia Kopatchinskaja (hoewel die ook het vibrato niet kan laten) en het mooi gedoseerde en gedetailleerde Orchestre des Champs-Elysées o.l.v. Philippe Herreweghe (Naïve). Op deze CD staan ook nog de twee Romances Op. 40 & 50. Deze opname krijgt de eerste plaats in mijn lijst.