Druk op onderstaande knop om te reageren in mijn forum
Categorieën
Categorieën
Categorieën
Categorieën
Categorieën
Evenementen in de LIMBURGSE WESTHOEK
30-03-2009
EUROPESE CULTUURVOGELS
De ZWARTE M E E S . . .
Parus ater ater
BESCHRIJVING:
De Zwarte Mees is een fraai 12 cm groot vogeltje. De hoofdkleuren zijn zwart,olijfbruin en vuilwit. Deze kleuren zijn als volgt verdeeld, de onderzijde is witachtig en de flanken zijn meer isabelkleurig. De bovenzijde is olijfbruin tot bruinachtig grijs. In de vleugels bemerken we een dubbele witte vleugelstreep. De wangen zijn vuilwit. Onder het bekje zien we een zwarte bef die uitloopt tot op de bovenborst. De kruin is eveneens zwart en dit zwart loopt uit tot achter de oren. In de nek hebben ze een witte nekvlek. De Zwarte Mees is de enige mees met een witte nekvlek. De geslachten zijn gelijk, alhoewel het mannetje een beetje groter lijkt en we soms de vorm van een minuscuul kuifje kunnen onderscheiden.
Juveniele exemplaren hebben een geelachtige nekvlek, wangen en onderdelen. Op het eerste zicht zijnze te verwarren met de koolmezen (Parus m. major) maar ze zijn veel kleiner (3 cm) en deze laatste hebben geen witte nekvlek en een zwarte overlangse boord over de buik. Ook is de Zwarte Mees veel schuwer dan de Koolmees.
VOORKOMEN:
In België en Nederlandis de Zwarte Mees een vrij talrijke broedvogel. Volgens de Atlas van Lippens en Wille zouden er respectievelijk zo'n 34 en 30.000paren broeden in onze streken. De Zwarte Mees komt zowat in gans Europa voor, er zijnzelfs 7 ondersoorten bekend. Alleen in het uiterste Noorden van Europa ontbreken ze wel. De in België geboren exemplaren zijn gedeeltelijk trekvogels en standvogels. De grootst bekende afstand van een in België geringde mees bedraagt 480 km. De vogel werd in Zuid-West Frankrijk terug bemachtigd. Ook komen "vreemde" exemplaren hier in ons land overwinteren, soms kunnen deze trekbewegingen van buitenlandse Zwarte Mezen een invasieachtig karakter aannemen. Dit gebeurde al eens in de jaren 1957-1958. In het najaar bij ons weggetrokken mezen komen naar ons land terug in april-mei. Deze voorjaarstrek valt weinig of niet op.
BIOTOOP:
Het biotoop van de Zwarte Mezen is vooral in en rond naaldhout gelegen. Dat neemt niet weg dat ze niet in loofbossen kunnen broeden. Men zal ze er eerder aantreffen indien de andere soorten mezen er ontbreken. Ook op trek en tijdens de wintermaanden verwijderen ze zich gewoonlijk verder van naaldhout dan anders het geval is.
GELUID:
De Zwarte Mees laat een heldere ijle "tjie" roep horen. Bij alarm een schellend "Tsji-tsjitsji-tsjij". Verder een hoog "sissississi". De zang is ritmisch een herhaald "sietu-sietu". Hetwordt echter sneller en minder snel dan van de Koolmees voorgedragen.
VOEDSEL:
Het voedsel bestaat hoofdzakelijk uit insecten, hun eieren en hun larven. Ook eten ze zaden van de naaldbomen.
PARINGSGEDRAG:
Men heeft van deze vogels 2 soorten "balts" waargenomen. Een eerste manier bestaat uit een heen en weer paraderen met opgestoken staart, uitgezette veren en hangende vleugels door het mannetje. De tweede manier wordt ook door het mannetje uitgevoerd en gebeurt door met uitgespreide staart en klapperende vleugels voorover te buigen voor het wijfje.
NEST:
Hun nest bouwen de Zwarte Mezen op zeer uiteenlopende plaatsen. Ze bouwen in natuurlijke boomholten, knoestgaten, spechtenholen, muurgaten en rotsspleten, ook wel in muizengangen en konijnenpijpen en natuurlijk ook in de aangebrachtte nestkastjes. Hun Nest bestaat uit een dikke laag mos als onderlaag en daarin maken ze een kuiltje dat verstevigd wordt met spinrag en dierenhaar. Dit kuiltje wordt dan gevoerd met plantenpluis, konijnenwol en veertjes die meestal een donkere kleur hebben. Dit kunstwerk wordt door het wijfje alleen geconstrueerd.
EIEREN en BROEDDUUR:
De eieren van de Zwarte Mees zijn wit met fijne rode tot bruinroodachtige stippeltjes op de gladde glanzende schaal. Deze stippeltjes zijn vaak rond de stompe pool van het ei geconcentreed. De gemiddelde grootte van één ei bedraagt 14,8 X 11,6 mm. Eenvolledig legsel bestaat uit meestal 8 eieren en per jaar zijn er een tweetal legsels. Alleen het wijfje broedt en dit gedurende 14 à 18 dagen. De jongen komen vrijwel naakt uit het ei en zijn dus nestblijvers. De binnenzijde van de bek is geel tot oranjeachtig en de snavelranden zijn lichtgeel. Later krijgen ze grijze dons. Na 7 à 8 dagen gaan de ogen open. Beide ouders verzorgen de jongen die na een periode van 16 à 19 dagen het nest verlaten. Broedende wijfjes kunnen zeer "zitvast" zijn op hun eieren en beginnen te sissen als men in de buurt van het nest of nestkast ter controle komt. Twee weken na het verlaten van het nest zijn de jongen zelfstandig en leiden ze hun eigen leven.
Voortdurend wordt er gesproken en geschreven over grit voor onze vogels. Over 't algemeen bestaan hier echter tal van misverstanden over, alhoewel, 't is te bezien van welk standpunt u het bekijkt.
GRIT:
Grit is al onheuglijk lang in gebruik als aanvulling van de voeding van de vogels, vooral bij graan en zaadetende exemplaren. Dit betreft bv. kippen, duiven, papegaaiachtigen en de kleine zaadetertjes. De rede hiervan is, dat mengsels van de zaden en granen steeds een tekort aan calcium bevatten t.o.s. van fosfor. Calcium en fosfor moeten steeds in de goede verhouding in de voeding aanwezig zijn om vervolgens te worden omgezet en ingebouwd in o.a. de botten en de eieren.Bij een overmaat aan fosfor in de voeding wordt het calcium die in de vogel aanwezig is onttrokken aan de weefsels en ontstaat er een calcium tekort. Grit is de feitelijke benaming van gemalen schelpen die voor een belangrijk deel calcium bevatten. Grit bevat meer calcium dan fosfor en hiermee wordt de voedingsfout van de zaden/granen gecompenseerd. Grit moet altijd apart worden verstrekt zodat de vogels er kunnen van nemen naar eigen behoefte. De laatste jaren wordt dit fenomeen bij wilde vogels waargenomen omdat er, als gevolg van de zure regen een kalk tekort blijkt te ontstaan. Met name in de kweekperiode profiteren de wilde vogels van de schelpenpaden die in de bossen zijn aangelegd. De eikwaliteit is in dergelijke bossenbeter dan in de bossen zonder extra kalkvoorziening Het gaat hierbij ook om de insecteneters die met name in de kweekperiode een aanvulling van calcium nodig hebben.
MAAGKIEZEL:
Naast grit hebben zaad/graanetende vogels scherp maagkiezel nodig.Deze maagkiezel vervult geen rol als aanvulling op de voeding maar is van belang voor het functioneren van de spiermaag.Zaad/graaneters slikken de voeding als geheel door waarbij de zaden/granen in de spiermaag vermalen moeten worden. Essentieel hiervoor is scherp gebroken kiezel. De maag vermaalt hiermee voortdurend de maaginhoud. Door de kiezel wordt de spierwand gestimuleerdd om te male. Soms is het geluid van de malende steentjes te horen en wordt het wel verward met afwijkend ademhalingsgeluid. Bij pluimvee is bekend dat deze scherpe kiezel 2 - 3 weken in de maag blijft en als de kiezel is afgesleten, via de ontlasting naar buiten komt. De scherpe steentjes blijven in de maag achter. Bij een overmaat van scherpe kiezel kunnen scherpe steentjes passeren en darmbeschadigingen veroorzaken en met name ook bloedingen in de cloaca.
Maagkiezel heeft dus verder niets te maken met grit Het is een totaal ander product met een totaal andere functie. Er kan wel gesteld worden dat maagkiezel een hulpmiddel is om grit te vermalen zodat het beter door de vogel kan worden opgenomen. Het is in mijn ogen verbazingwekkend dat er behalve grit en maagkiezel bijna altijd ook andere toevoegingen worden verstrekt. Met name:
De bekende ROODSTEEN en HOUTSKOOL:
Deze elementen zijn in vele hokken terug te vinden Roodsteen is in feite geen steen maar een soort verzamelnaam voor gemalen bakstenen, bloempotten en dakpannen. Roodsteen en zeker de houtskool nemen stoffen in de darm op en deze stoffen verdwijnen vervolgens met de ontlasting naar buiten. Hetzelfde effect als bij Norit dat gebruikt wordt bij darmstoornissen/ diarree. Dat hierbij niet alleen wordt voorkomen dat eventuele schadelijke stoffen, vanuit de darm, door de vogel worden opgenomen ligt voor de hand. Ook belangrijke voedingsstoffen kunnen op deze manier met de ontlasting verdwijnen. Dat roodsteen en houtskool hierdoor een oorzaak kunnen zijn van voedings tekorten is dan ook een voor de hand liggende conclusie. Voor mij is het veelzeggend genoeg dat bij pluimvee over de hele wereld wel wordt geadviseerd om grit en maagkiezel te verstrekken maar dat houtskool en gemalen bakstenen nooit worden aangeraden.Het feit dat vogels in bepaalde periodes veel roodsteen of houtskool opnemen is zeker geen argument dat het dan wel goed voor de vogels zal zijn. Er zijn tal van voorbeelden dat ook vogels ongezonde en zelfs dodelijke zaken opeet.
Tekst van: Dokter J. Hooimeyers, Vogelkliniek - Meppel
Zopas kregen wij de laattijdige mededeling van het overlijden van de echtgenote van de ex-Nationaal voorzitter van KBOF, Dhr Jan Bleyen. 12 Jaar heeft Jan de KBOF in goede banen geleid. Vorig jaar gaf hij de fakkel over aan Jaak Aerts.
De Limburgse clubs stellen zich dan ook terecht de vraag waarom zij niet op de hoogte werden gebracht door het bestuur van de Limburgse KBOFafdeling. Heel wat clubs zijn dan ook verbolgen dat zij dit droeve nieuws hebben moeten vernemen van buitenstaanders en dan nog uit een andere Provincie. Natuurlijk is dit een privéaangelegenheid voor de Familie Bleyen en daar hebben wij alle begrip voor.
Dat KBOF-Limburg de clubs over deze gebeurtenis niet heeft ingelicht, is zoals reeds gezegd niet in goede aarde gevallen. Een kleine moeite zou geweest zijn om iedere club een mailtje te zenden met de mededeling. Velen onder ons hadden Jan en zijn familie een rouwbeklag willen overmaken als blijk van medeleven in het verlies van hun dierbare. De menselijkheid in deze wereld is alweer eens bewezen en is erg ver te zoeken. Waarom mogen de clubs hun medeleven niet betuigen aan hun oud voorzitter en zijn familie.
In naam van vele clubs en liefhebbers wensen wij Jan en zijn familie dan ook, via deze weg, veel sterkte toe in het verwerkingsproces bij het verlies van hun echtgenote en moeder.
Spijtig dat het bestuur van de KBOF-afdeling Limburg hier niet de nodige aandacht heeft aan geschonken. Er zullen wel andere redenen voorrang hebben gekregen zeker. Wij zijn tenslotte toch maar de gewone liefhebbertjes. Dit wil echter nog niet zeggen dat wij minder sociaal voelend zijn dan zij die het voorbeeld ZOUDEN moeten geven.
Tijdens onderzoek van gestorven kanaries of grasparkieten worden vaak ontstekingen van de maag geconstateerd waarbij megabacteriën gevonden worden. Vroeger werden deze ziekteverwekkers ook wel eens "Schimmelstokken" genoemd. Infecties met "megabacteries" kunnen vooral bij jonge en opgroeiende vogels aanleiding geven tot darmstoornissen en een slechte conditie. Er wordt bij de grasparkieten ook wel eens gesproken over over "going light".
ZIEKTEVERWEKKER:
De bacterie is erg groot, 40 x 2 micrometer en heeft de vorm van een trommelstok. In hele oude verhalen wordt hij dan ook wel "drumstick" genoemd. Een normale bacterie zoals een E.colie is ongeveer4 x 1 micrometer. Hoewel er wel gemeld wordt dat het gelukt is om de bacterie op kunstmatige voedingsbodem te kweken, is het normaal in een laboratorium niet mogelijk. De diagnose kan daarom alleen vastgesteld worden door een preparaat van maagslijm, waarin ze in grote getallen voorkomen, en onder de microscoop te bekijken. Door gebruik van speciale kleurringen van deze preparaten kan deze bacterie nog duidelijker gemaakt worden. In ernstige gevallen zijn de megabacteriën te vinden in de darmen en kunnen ze in de ontlasting aangetoond worden.
ZIEKTEVERSCHIJNSELEN:
De ziekteverschijnselen zijn vaak niet erg typisch. De eerste verschijnselen die waaggenomen kunnen worden zijn darmstoornissen, diaree, het niet strak in de veren zitten, slecht door de rui geraken en sterk vermageren, ondanks het goede eten. In de ontlasting kunnen bij ernstige gevallen zelfs hele zaden aangetroffen worden. De slechte vertering wordt veroorzaakt door een ontsteking van de maag en doordat er te weinig zoutzuur in de maag geproduceerd wordt. Vaak is de klacht dat de vogels "het niet doen", er is soms wat verhoogde uitval, zelden echte massale sterftes.
BEHANDELING:
Gevoeligheidstesten voor antibiotica hebben aangetoond dat deze bacterie ongevoelig is voor de meeste gebruikte antibiotica. Het effect van antibiotica in deze situaties moet waarschijnlijk toegeschreven worden aan een beschermend effect tegen andere bacteriële infecties. Verbetering van de hygiëne en de voeding kunnen er toe bijdragen om problemen te voorkomen. Aangezien we weten dat de vertering van de vogels gestoord is doen we er goed aan om licht verteerbaar voedsel toe te dienen. Als de vogels voldoende en de juiste voedingsstoffen binnen krijgen, kan de maag- en darmontsteking herstellen en kan de vogel weer gezond worden. Door ons wordt met succes het volgende voorgeschreven:
Vogels geen zaad maar een goed zachtvoer geven met 50 % versterkingsmiddel, al dan niet aabgevuld met (Nutti-soja). Het is toch ook goed om de vogels, ook zonder deze problemen, te wennen aan zachtvoer. Dit kan goed via afgepaste voeding. Totdat de vogels duidelijk hersteld zijn, geen grit toedienen, dit zou zou tot onnodige irritatie van de darmen kunnen leiden.
In ernstige gevallen, waarbij in de ontlasting (delen van zaden) zaden aangetroffen worden, kan verdund zoutzuur in het drinkwater verschaft worden. Bij toepassing van zoutzuur zeker de dierenarts raadplegen en de juiste dosis toedienen willen we geen ongelukken tegenkomen. - Wanneer de vogels opknappen, geleidelijk opnieuw overschakelen naar het normale dieet. Zorg wel voor een goed uitgebalabceerd dieet met voldoende zachtvoer (20% van het totale dieet).
Bij enige twijfel is het steeds aan te raden om toch het advies van een dierenarts in te roepen om de juiste diagnose te laten vaststellen.
Slangenkruid of Echium vulgare, is in de ware zin van het woord, een echt sierplantje dat sterk opvalt door zijn helder blauwe kleur van bloemetjes, hij groeit vanaf de maand juni tot eind oktober.
Opmerkelijk is wel bij deze plant dat we ze kunnen aantreffen in 3 verschillende bloemkleuren op één en dezelfde plant. Het is nl. zo, dat ze in eerste instantie rood gekleurd zijn, na een tijdje gaan ze over naar lila-paars om uiteindelijk haar cyclus af te sluiten in een fel blauw kleurtje, dus de bloemetjes van het eerste uur zullen ook als eerste de mooie blauwe kleur bekomen, de latere zullen misschien nog in een vroeger stadium verkeren en bijgevolg een andere kleur vertonen. Feit is wel dat deze plant , door haar verscheidenheid van kleur, de speciale aandacht zal trekken.
Het is echt een forse plant die kan uitgroeien tot boven de meter hoogte. Vanuit de wortel vertrekken er enkele uitlopers die tegenover elkaar staan. Zij hangen een tijdje tegen de grond aan en groeien daarna, geleidelijk in stijgende orde omhoog.
De hele plant is erg behaard, zowel de stengels, de blaadjes als de bloemetjes zelf. Door deze haartjes krijgt men, bij aanraking, de indruk dat de plant kleverig is.
De bloemetjes groeien in kleine trosjes en dicht bij mekaar en geven bijgevolg ook heel wat nuttige zaadjes.
We kunnen deze plant oogsten nog vooraleer ze rijp is. In de volière leggen we de nog niet rijpe stengels met de bijhorende bloemetjes op de bodem en de vogels weten er best wel raad mee. Men kan de stengels ook eerst laten drogen en de zaadjes er uit kloppen om ze alzo aan de vogels te geven via snoepbakjes.
Het Slangenkruid kan men aantreffen op droge zandgronden, braakveldenof afgelegenterreinen. In België is het wel een vrij zeldzame plant geworden. We vinden ze nog wel terug in het Maasgebied en de zuidelijke Ardennen. In de kuststreek heeft men ook wel kans om ze aan te treffen. Bij een test in de volière konden we vaststellen dat de stengels in een oogwenk waren kaalgeplukt door de groenvinken en distelvinken, ook de kanaries deden flink hun best.
Zeker de moeite om eens te proberen indien je de plant ergens kan vinden.
Deze slanke, mooie vogel is met zijn 14 cm even groot als de roodborst en heeft een staart van 5,6 cm. In de natuur is hij niet te miskennen. Kopzijde en zijn keel zijn zwart, voorhoofd en oogstrepen wit en de kruin en de rug zijn grijs getint. De vleugels zijn dan weer donker bruin met vaal roestrode zoom. De staart is roestbruin met de middelste veren bruin. Een gemeenschappelijk kenmerk van het mannetje en het wijfje is de steeds trillende staart. De snavel is zwartbruin met bevederde basis. Ogen donkerbruin, poten zwartbruin. Na de eerste rui hebben de veren lichtere grijze zomen, waardoor het gevederte matter lijkt. Het zwart aan de kop en de borst is slechts weinig zichtbaar, doordat het door de hellere borstranden bedekt wordt.
Het wijfje is bovenaan grijsbruin, onderaan hel roodbruin. De onderhals en de borst zijn vuilwit met rode schijn.
Bij de jongere mannetjes is de witte voorhoofdsband niet zo breed en zijn de bovenborst en de staartveren bleek roestbruin. Het zwart aan de keel heeft een witte kantige rand en de vleugelveren zijn breder met lichtbruine randen.
De lokroep is een "foe-iet", waarop meestal meerdere "tek" geluiden volgen, vooral wanneer de vogel opgewonden is. De zang is zeer klankrijk, zacht en fluitend, bij enkele mannetjes ook zeer gevarieerd. ook vaak vermengd met geluiden van andere vogelsoorten. Gewoonlijk begint de zang met een lange toon, gevolgd door twee kortere.
De gekraagde Roodstaart komt voor in Europa, in Azië tot aan het Balkanmeer, in VoorÂzië en in Noord West Afrika. In onze streken verblijft hij enkel in het warme seizoen (aankomst in april en vertrek in augustus). Er wordt overwinterd in Zuid Arabië en Tropisch Afrika. Vooral parken,kerkhoven en grotere tuinen vallen in hun smaak als vertoefgebieden. Verder ook de loof- en de gemengde bossen zijn in trek. Het voedsel bestaat vooral uit vliegen,kleine vlinders en verschillende kleine kevertjes. Een groot deel van deze insecten wordt in de vlucht gevangen.
Het nest, dat er klompvormig uit ziet, wordt in allerhande soorten holen, ook inhuisgevels gebouwd. Droge halmen, fijne worteltjes, bladeren, veren en mos komen in aanmerking voor de bouw van hun nest. Het legsel omvat tot zelfs 7 blauwgroene eieren (18,7 X 13,8 mm). Gedurende de middaguren (rustpauze voor het wijfje) lost het mannetje de pop af voor wat het broeden betreft. De jongen komen na 13 à 14 dagen uit het ei en worden door beide ouders verzorgd, ook nog langere tijd na het uitvliegen.
De Zachte Berk, ook wel de Zwarte Berk genoemd is bij ons vrij algemeen. Hij komt veel voor in moerassen, duinpanden en in de venen. De jonge takken en bladeren zijn behaard. De vruchtvleugeltjes zijn niet breder dan de vruchtjes zelf.
De RUWE BERK:
Deze soort heeft onbehaarde takken en bladeren maar is wel ruwer door de harsige knobbeltjes. De vruchtjes zijn breedgevleugeld. Het is deze soort die bij ons het meest voorkomt.
ALGEMEEN:
Beide soorten houden van koele, zandige bodems. Zij worden tot zelfs 20 meter hoog. De twee soorten kruisen gemakkelijk dooreen waardoor men de echte zuivere vormen zelden te zien krijgt. Beide berkensoorten hebben lang gesteelde, afwisselend geplaatste bladeren die puntig ovaal zijn en dubbel getand. Bij jonge bomen zijn ze kleverig. De mannelijke paarsbruine bloemen vormen hangende katjes. De groene, vrouwelijke katjes zijn kleiner en staan rechtop tot ze rijp zijn en dan ook gaan hangen. De berk komt tot bloei in de maanden april en mei. De vrucht is een gevleugelde dopvrucht. Door de eeuwen heen werd hij voor allerlei doeleinden gebruikt door klompenmakers, wagenmakers, timmerlieden, looiers, reukwerk- en papierfabrikanten. In Duitsland wordt uit berkensap een likeur bereid nl. "Birkenwasser" en sommige huiswijnbrouwers maken van het sap een lekkere berkenwijn. In de Noordelijke regionen dacht men dat de ruwe berk magische krachten bezat om kwade geesten en heksen op afstand te houden.
De Berk is al minstens 30 miljoen jaar oud. Men was er zich pas in de 12de eeuw van bewust dat de boom heilzame krachten bezat. Aan de berk worden antiseptische, bloedzuiverende en galsecretie bevorderende eigenschappen toegeschreven. Tevens bezit hij opwekkende eigenschappen, d.w.z. dat hij stimulerend werkt (neemt slaperigheid en gevoelens van vermoeidheid en slapte weg door stimulerende werking op het zenuwstelsel en/of de bloedvaten. Onze Europese vogels lusten heel graag berkenzaden (sijsen, barmsijsen, putters, goudvinken e.a.). Waarom zouden we deze zaden aan onze vogels ontzeggen ?.
Berkenzaden zijn te koop in speciaalzaken maar ze kunnen ook door ons zelf verzameld worden. Sommige liefhebbers spannen, wanneer de zaden rijp zijn, gordijngaas onder de berkenbomen, anderen hangen een regenscherm omgekeerd aan een tak. Zo verzamelen ze zelf de heilzame berkenzaden voor hun vogels en deze kleine inspanning kost helemaal geen geld. De moeite om ook eens te proberen.
Dit keer gaan we het hebben over het zelf kweken van levend voer voor onze vogels, meer bepaald: de wandelende takken. Een diertje dat veelvuldig gekweekt wordt door terrariumliefhebbers. De Wandelende tak (Carausius morasus) is oorspronkelijk afkomstig uit India. Dit insect is niet veeleisend en zijn levensduur is amper één jaar.
Om deze diertjes te kwekenis er geen extra verwarming nodig, de dieren ontwikkelen zich zeer goed bij normale kamertemperatuur. De beste kweekbak is een oud aquarium met de minimum afmetingen van 40 X 30 X 35cm, waarvan de bovenzijde voorzien is van fijn vliegengaas. De bodem behoeft niet bedekt te worden. Wel aan te raden is, er een klein lagje zand in aan te brengen omdat de inhoud van de bak om de twee dagen besproeid dient te worden met de bloemensproeier en de zandlaag de vochtigheidsgraad beter op peil zal houden. De bak niet te donker plaatsen.
Als voedsel voor de wandelende tak bdient men verse bebladerde twijgen van, vooral klimop, tradescantia, linde, roos, rozenbottel, rode beuk of boerenkool te verstrekken. Plaatsen in een glas bv. een jampot met water verlengt de versheid der twijgen. Afgevreten of verwelkte bladeren steeds vervangen. De dieren zeker nooit zonder voedsel laten zitten.
Kweekrijpe vrouwtjes planten zich parthegonetisch (zonder paring) voort en ook het grootste deel van hun nageslacht bestaat uit vrouwtjes. De eitjes, zo groot als een speldenkop, zijn bruin met een geelachtig dekseltje waarop een heel klein knopje zit. De dieren laten hun eitjes eenvoudig op de bodem vallen. Na 6 à 10 weken, al naar gelang de temperatuur, komen de 1 cm lange draaddunne jonge wandelende takjes te voorschijn. Het uitkomen kan men tot 5 maanden vertragen als men de eitjes koel bewaart. De jonge wandelende takjes groeien erg snel, na de 5de vervelling zijn ze al volgroeid (ca 5 à 6 maanden) en ze zijn dan meteen ook geslachtsrijp.
De vrouwtjes zijn ongeveer 8 cm groot, de mannetjes zijn aanzienlijk kleiner. Het aantal eieren kan meer dan 300 stuks bedragen. Als de wandelende tak zijn eieren heeft afgezet , waar hij enkele maanden over doet, gaat hij dood. Zorg voor klimgelegenheid voor de jonge, uitkomende, 1 cm grote wandelende takjes. Op de bodem een potje zetten met takken als voedsel. Enkele dunne takjes zijn reeds voldoende. De kaalgevreten takjes dienen we, alvorens te verwijderen, zorgvuldig te controleren op de aanwezigheid van kleine wandelende takjes.
Hoe komen deze diertjes aan hun naam ?
Wel, bij de minste aanraking vouwen ze hun poten langs hun lichaam en mede door hun groenbruine kleur vallen ze niet op en gelijken ze ook erg op een tak. Ze imiteren een takje.
Een interessante bijzonderheid: Wanneer het vrouwtje volwassen is geworden en eieren gaat leggen, gaat ze bloeden, dat wil zeggen, de oksels van de voorste poten kleuren zich rood en zonder een mannetje te hebben gezien te hebben gaat ze bevruchte eieren afzetten. Wanneer je de kweekruimte schoon maakt, veeg je de hele bodem bij elkaar en doe dit in een emmer met lauw water. Het vuil , zoals mestresten en zand, zakt naar de bodem, de eitjes blijven echter boven drijven en kan je ze met een zeef gemakkelijk uitvissen. Zo gauw voedselgebrek optreed - en in een dichtbevolkte populatie is dat vrijwel onvermijdelijk - worden vervellende dieren door soortgenoten aangevreten. De jongste stadia zijn hierbij het meest agressief. Rest nog te melden dat er ook een reuzenvorm bestaat van de wandelende takken. De Vrouwtjes van deze reuzentakken zijn met een gewicht van 20 gr wel haast een van de grootste insecten . De mannetjes bereiken slechts een lichaamsgewicht van 1 gr. Misschien een uitdaging om deze takken eens te kweken als voedsel voor onze vogels.
Te vinden in velden, akkers, weiden, tuinen, braakliggende gronden en op vuilnisbelten.Voorkeur voor diepe, voedingsstofrijke en niet te droge gronden.
BLOEITIJD:
Van juni tot einde september.
KENMERKEN:
Behoort tot de familie van de Composieten (Asyteraceae). Het is een overblijvende plant. De bladeren zijn net als stekelige vleugels. De stengels zijn zonder stekels. De bladeren zijn lancetvormig ingesneden, stekelig getand, gekroesd, vrijwel kaal. Gewoonlijk staan de bloempjes in kleine hoofdjes bijeen, de kleur van de bloesems zijn roodlila. De vruchtjes zijn aan de top voorzien van geveerd vruchtpluis (distelpluis), dat een overblijfsel van de kelk is. De bladstekels zijn ongeveer 5 mm lang en zeer scherp. De plant kan zowel via de wortel als via het zaad vermenigvuldigd worden. Boeren hebben er een hekel aan en weten amper hoe ze hem moeten bestrijden. Er zijn heel wat dieren die van de distels in het algemeen profiteren. Gegeten worden ze door o.a. ezels, geiten en soms ook wel door de konijnen. De olierijke zaadnootjes dienen als voedsel voor de vinkachtigen en de mezen. De insecten moeten een lange tong hebben om bij de nectar te kunnen, zoals bv. de hommels, de bijen en de zweefvliegen. Verder leven er kevers, bladhaantjes, bladluizen en snuitkevers van het bladgroen en zijn er de vlinders die zowel de nectar snoepen als de plant gebruiken om er hun eieren op te leggen zodat de rupsen van het blad kunnen eten, zoals de distelvlinder. Deze vlinder trekt naar het zuiden zodra de vorst in aantocht is.
OOGST:
Men knipt de stengel af tot men de laagst staande bloesem mee heeft en zodoende kan de plant op zijn geheel in de volière geworpen worden. Bij dit werkje kan men best handschoenen gebruiken voor de aanwezige stekels. Men kan ook de bloemhoofdjes alleen plukken en nadien de zaadjes, door middel van een rasp in een doosje laten vallen om ze goed te laten drogen en te bewaren voor de winter. Het best verzamelen voordat de pluis weg is, anders zijn de zaadjes ook weg.
BESTANDSDELEN:
De werkzame bestanddelen zijn voornamelijk - bitterstoffen,etherische olie, slijm, anorganische zouten, looistof, calcium, kiezelzuur en vitamine B1.
EIGENSCHAPPEN:
Van alle distelzaden wordt er een hoogwaardige olie gemaakt. De distelzaden bevatten ongeveer 22 % vet. Dus zeker niet overdrijven bij het voeren van de vogels.
GEBRUIK:
De distel kan in zijn geheel aan de vogels gegeven worden, maar vooral de zaden. Vooral voor de distelvink, sijs,barmsijs, goudvink, kanarie, maar ook kleine parkieten en kleine exoten lusten er wel van.
De Rozenbottel is wel bij iedereen bekend veronderstel ik. De plant, struik, kan tot 3 meter hoogte uitgroeien.
VINDPLAATS:
Te vinden in parken, tuinen en/of bosranden.
BLOEITIJD:
In de maanden juni en juli
KENMERKEN:
Rozenbottels zijn de vruchten van enige roosachtige planten. De plant is een struik die wel tot 3 meter hoog kan worden. Ze heeft breedborstige, weekharige, grote bladeren. De bloemen kunnen wit tot roodachtig zijn. De vruchten (de bottels) zijn eirond of bolvormig en oranje van kleur.
OOGST:
Vanaf augustus tot november worden de oranjerode bessen geoogst om gevoederd of om gedroogd of zelfs ingevroren te worden. Oppassen voor planten die langs drukke wegen staan, hiervan liefst geen bottels plukken. Voor het drogen snijdt men de bottels open. Het drogen moet snel gebeuren. Kunstmatige warmte tot 40° Celsius is mogelijk. De gedroogde bessen bewaren in goed sluitende bussen om de werkzame stoffen te behouden.
BESTANDSDELEN:
Looistoffen,etherische olie, was, suikers, vitamine A, B, K en C, veel caroteen, koolhydraten, pectine, appel- en citroenzuur en zeer veel magnesium. In de kernen (zaden) zit vanilline, sporenlecitrine, suikers, olie en kiezelzuur.
EIGENSCHAPPEN:
Bevatten erg veel vitamine C, daarom goed tegen infectieziekten. De flavonoïden remmen ontstekingen en hebben een antibiotische werking. De pectinen reguleren de darmwerking.
GEBRUIK;
Vooral de gedroogde of de verse rozenbottels. Men kan de vruchten ook invriezen, dan hebben we een goede voorraad voor de winter. Vooral de goudvink, groenvink, haakbekken, pestvogels, lijsters en de spreeuw zijn tuk op deze bottels.
De Papaver somniferum, die ons het blauwmaanzaad levert is het meest vetrijke zaadje dat wij onze vogels kunnen geven. Het vetgehalte bedraagt soms wel 50%. Behalve het Blauwe maanzaad is er ppk wit-, geel-, grijs-, zwart en rood maanzaad. Het kleinkorrelige zaad wordt bijna in de hele wereld geteelt. In ons land hier en daar en op kleine perceeltjes. Het maanzaad wordt gebruikt als smaakmaker in brood en gebak. Olie, die uit maanzaad gewonnen wordt, kan zeer goed gebruikt worden als spijsolie. Om haar afwijkende, drogende eigenschappen van andere oliesoorten wordt maanzaadolie ook gebruikt voor de fabricage van speciale lakken en vernissen.
Aan maanzaad worden narcotische eigenschappen toegelend. Bij volledig uitgerijpt zaad is dat geenszins het geval. Onrijp zaad kan inderdaad morfine bevatten. Uit de onrijpe zaadbollen wordt uit het melksap t.b.v. de farmaceutische industrie het alkaloïde (dit is een basische stikstofhoudende stof) papaverine gewonnen voor de bereiding van o.a. morfine. De papaverbol wordt om deze eigenschappen wel eens, de slaapbol genoemd. Het mag als bekend worden verondersteld dat om nog meer bekende redenen voor de bereiding van narcotica een speciale vergunning is vereist.
Door de vogelliefhebbers wordt deze blauwmaanzaad rustgevende eigenschappen toegekend. Inderdaad kan door het verstrekken van deze zaad, het gezang van de man kanaries worden getemperd. Onrustige vogels worden er kalm van. Tijdens het opkooien van tentoonstellingsvogels is het niet verkeerd om hen gedurende enkele weken, per dag een halve theelepel blauwmaanzaad te geven. Geef het zaad apart of doe het in het opfokvoer. Bij de gewone mengeling zakt het naar de bodem en de vogels zien het niet meer liggen. Blauwmaanzaad heeft ook een gunstige werking bij eventuele diaree.
Blauwmaanzaad heeft als één van de weinige zaden, een hoog calciumgehalte en een gunstige verhouding calcium-fosfor.
Nog veelvuldiger dan de lijsterbes is de Vlierstruik zowat overal te vinden en veelvuldig verspreid.
DE BLOEITIJD:
Vlierstruiken bloeien meestal in de maand mei tot einde juni met een welriekende bloesem. De bijna gitzwarte bessen zijn rijp in de maanden augustus - september.
UITZICHT:
Deze struiken kunne zich ontwikkelen tot een hoogte van circa 6 meter, door vakkundig snoeiwerk kan men er een heuse boom van bekomen. De takken van deze struik of boom hebben een lichtgekleurde tint met een zachte merg. De bladeren groeien tegenover elkaar en de bloesems zijn geelachtig wit.
OOGST:
Vlierbessen zullen misschien door tal van mensen gebruikt worden om siroop van te maken die goed is voor verkoudheden. Alleen de rijpe bessen kunnen aangewend worden om ze aan de vogels te geven. Men kan ze ook laten drogen in de open lucht.
VINDPLAATS:
Deze alom gekende struik of boom is te vinden in hagen, in bosranden en op verlaten plaatsen.
WELKE VOGELS:
De Goudvink, die van nature uit een echte besseneter is, zal ze zeker met plezier aanvaarden. Andere vinkensoorten zullen er ook wel van lusten en in mindere mate zal de Appelvink er ook wel van smullen.
BIJZONDERHEID:
Er is ondertussen een doeltreffend natuurmiddel gevonden tegen het zo gevreesde H5N1- vogelgriepvirus op basis van een gestandariseerd extract van vlierbessen. Het is helemaal niet duur, heeft geen ongewenste nevenwerkingen en het is zelf aangenaam van smaak. Allemaal eigenschappen die niet kunnen toegedicht worden aan de peperdure virusremmer Tamiflu.
KROONDUIVEN zijnde grootste duiven ter wereld. Ze zijn even groot als een kleine kalkoen. Het opvallendste kenmerk is hun blauwe kleur en de prachtige grote kuif van fijne veren. Hun leefgebied zijn de regenwouden van Nieuw Guinea en de omringende eilanden. Hij komt ook wel voor in de moerassige en deels overstroomde gebieden en mangroven. De Kroonduif meet ongeveer tussen de 73 en de 80 cm en weegt zowat 2,1 kgr. Deze duiven zijn maar zelden te vinden in privé collecties.
Ze eten allerlei vruchten en zaden die ze al wandelend zoeken op de grond. Ze kunnen zeker goed vliegen maar houden dit niet lang uit (waarschijnlijk door hun gewicht). Meestal foerageren ze op de bodem van de wouden.Het mannetje verdedigt zijn territorium met opgeheven vleugels, klaar om de indringer een ferme klap te geven, hij tilt daarbij ook zijn gespreide staart op. In de baltstijd heeft hij een buigingsritueel, waarbij hij zijn hoofd buigt en zijn staart op en neer waaiert, begeleid door zijn dreunende roep. daatna verzorgen het mannetje en het vrouwtje hun verenkleed.
Ze maken een groot nest van twijgen,hoog in de bomen, meestal wel op 10 meter boven de grond. De duivin legt maar 1 ei. Het ei wordt door beide ouders bebroed, 28 tot 30 dagen lang. Het kuiken vliegt na ongeveer 5 weken uit en is dan van kleur en kroontje reeds een mini Kroonduif. Het wordt nog wekenlang gevoerd door beide ouders. Kroonduiven zijn zeer sterke vogels, de haalbare leeftijd schommelt rond de 20 jaar. Het zijn helemaal geen schuwe vogels in het wild. Zo zijn het prooien voor stropers. Sinds geruime tijd bestaat er wel een jachtverbod op alle Kroonduiven maar een rijkelijke vleesmaaltijd is voor sommigen niet te versmaden. Zo loopt het Kroonduiven sterk achteruit. Alle drie de soorten worden door de wet vanWashington beschermd.
In gevangenschap gedijen deze grote duiven goed op oud brood, geweekt in melk, hele ongepelde aardnoten, graan (gebroken maïs), fijn gesneden fruit, druiven, fijn gesneden wortelen en als snoepje vijgen. Gedurende de dag zijn deze statige reuzen bezig op de grond van de volière, 's nachts slapen ze op een stok of in een boom. Het mannetje kan van het vrouwtje onderscheiden worden door zijn kromme bovenste snavelhelft. Bij het vrouwtje is die recht. Dit belangrijke geslachtskenmerk is al te zien bij de jonge kuikens, een paar weken nadat ze uitgekomen zijn. Kweekresultatenworden regelmatig vastgesteld. De duivin legt maar 1 ei in een mand, opgehangen tussen 1,60 en 1,80 meter hoogte. De jongen worden door de beide ouders, uit de krop gevoerd. Ze zijn geslachtsrijp na ongeveer anderhalf jaar. De aanbevolen ringmaat is 18 cm
De lijsterbes kreeg door de jaren heen verschillende benamingen in de volksmond, zo noemt men hem wel eens de Kraalboom, de Kraalbes, de Kwetsenbeienboom, de Vogelbessenboom of het Saphout. Hij hoort thuis in de familie der roosachtigen.
Grootte der boom is ongeveer tussen de 3 en de 10 meter - Men kan hem aantreffen in bossen, ruïnen, lanen of parken. Hij staat in bloei in de maanden mei - juni.
KENMERKEN:
De Lijsterbes behoort tot de familie der roosachtigen . Hij is inheems in Europa, West Siberië en Klein Azië. De struik of boom heeft een ronde, brede kroon. De jonge takken zijn behaard. De bladeren zijn oneven geveerd met 9 à 15 blaadjes. De blaadjes zijn langwerpig, spits, gezaagd, behalve bij de voet. De witte bloemtrossen hebben de geur van de meidoorn. In de zomer verschijnen dan de bessen. Het zijn, een soort kleine, bittere appeltjes ter grootte van een erwt. De rijpe bessen hebben een scherpe, zure, licht bittere smaak en worden eerst na de vorst genietbaar.
De OOGST:
Het best kunnen we ze in oktober plukken, als de bessen rijp zijn (het best wanneer de eerste vorst er is over heengegaan, omdat ze dan minder bitter zijn). Ze kunnen ook gedroogd worden of in de diepvries bewaard worden. Ze kunnen ook als gelei verwerkt worden, eventueel met appels, nadat de vruchten 8 tot 10 uren geweekt zijn in verdunde azijn. Geroosterd kunnen ze gebruikt worden als koffiesurrogaat.
BESTANDDELEN:
Lijsterbessen bevatten de pro-vitaminen A en de vitamine C. Appelzuur,citroenzuur,suiker (sorbitolum is een hoogwaardige suiker) en pectine. Niet overdrijven met lijsterbessen te voeren aan de vogels want de zaden bevatten ook blauwzuur.
EIGENSCHAPPEN:
Tegen verminderde eetlust en maagstoornissen. Door het hoge vitamine C gehalte verhogen ze de eigen afweerkracht.
GEBRUIK:
Kan best gegeven worden aan Goudvinken, vinken, kepen, merels, groenvinken, appelvinken, lijsters, en de pestvogels.
Bombycilla garrulus - Onze Europese Pestvogel Tekst: WEV
In Europa verblijft onze Pestvogel in het Noorden van Zweden en Finland en in het uitgestrekte woudgebied van Siberië ten Noorden van Rusland, boven de Poolcircel. De Bombycilla garrulus leeft in kolonies. Niet tegenstaande hij een solitair broeder is staan de nesten kort op mekaar, hij verdedigt geen territorium, enkel zijn eigen nest. Tijdens het broedseizoen bestaat zijn voedsel uit muggen en in mindere mate uit kevers, wormen e.a. De rest van het jaar eet hij vrijwel uitsluitend bessen; de geneverbes, taxus, lijsterbes en de vlier. Af en toe ook wel bramen,hulst en vogelkers.
De Pestvogel op hongertocht:
Bij uitermate zachte winters die toevallig op een bijzonder vruchtbaar lijsterbessenjaar wordt de pestvogelpopulatie omzeggens niet uitgedund. Het daaropvolgende broedseizoen zal zorgen voor een pestvogel explosie. Lijsterbessen bomen kunnen nooit twee jaar na mekaar overvloedige vruchten dragen met als gevolg dat het ongewoon groot pestvogelvolkje in het najaar, in hun winterkwartieren, voor een dreigende hongersnood komen te staan. Dit is dan de rede waarom ze om de twee jaar, massaal naar onze streken afzakken. De verhouding van het aantal pestvogels t.o.s. van het voedselaanbod bepaalt de grootte van de trek en zorgt al dan niet voor een invasie.
Herkennen van de GESLACHTEN:
De Pestvogel is een prachtige vogel ter grootte van een spreeuw. Het lijkt wel een exotische verschijning met zijn grote kuif en relatief lange vleugels. Deze kuif is bij het mannetje groter dan bij de wijfjes. De overheersende tint van zijn verenkleed is beige, overgoten met een warme rood-bruine waas. De dekveren van de staart zijn aan de bovenzijde asgrijs en aan de onderkant kastanjebruin. Hij heeft een zwartbruine bef die doet denken aan ebbenhout. Die van de mannelijke exemplaren is mooi afgelijnd. Bij de poppen daarentegen loopt zij wat uit in het beige van de borstbevedering. Boven de snavel loopt een zwarte streep tot achter het oog en eindigend in een punt. Tussen dit zwart van de keel en de oogvlek krijgen we een smallere witte stree, juist tegen de ondersnavel. Tevens wordt het oog nog geaccentueerd door een wit boogje onder het onderste ooglid. De start eindigt op eengele zoom, breder bij het mannetje dan bij het vrouwtje. Bij de jonge nestverlaters is dit duidelijk te merken. naargelang de vogels ouder worden is dit minder opvallend. De vleugels zijn donker, zwart-bruin van kleur met 2 witte strepen. De grote pennen hebben een witte rand met gele streep. In rusthouding geeft dit aan de gesloten vleugels een gele zoom. Aan het uiteinde van de kleine slagpennen hebben de witte veren wasachtige vermiljoenkleurige lakplaatjes. Deze zijn bij de mannetjes iets groter dan bij de vrouwelijke vogels. Deze wasplaatjeszorgden er voor dat de Engelsen hem "waxwing"zijn gaan noemen.De zachte, zijdeachtige veerstructuur inspireerde de Duitsers dan weer om hem "Seidenschwanz" te gaan noemen.
Algemene KENMERKEN:
Onze Pestvogel is zowat 18 cm groot. - We onthouden dat zijn vorm een volle borst laat zien, vrij plomp en korte staart, hij heeft een zijdeachtige bevedering met een kuif. het is een kalme, rustige vogel van nature uit. Hij heeft donker bruine ogen en bezit zwarte poten en nagels. De Pestvogel is een graag geziene volièrevogel bij onze liefhebbers. Tijdens tentoonstellingen is hij echter wel minder in trek.
Hierna volgen de BROEDUITKOMSTEN bij de KANARIES in de :
Vetstof GEEL- en de ROODREEKS:
Een doorwinterde kanariekweker zul je dit niet meer moeten komen vertellen, alhoewel ook zij soms nog met twijfels zitten. Bij velen is het echter nog steeds "er met de pet naar gooien".
In vele gevallen zal men dan bij de eindbalans maar sip staan te gapen en zal de teleurstelling erg groot zijn. Bezint eer ge begint met het koppelen van uw kweekvogels.
Een rede te meer om toch maar enige kennis van de erfelijkheidsleer op te steken, het heeft niets dan voordelen en de teleurstellingen zullen miniem zijn op het einde van de kweek.
Indien we starten met "ZUIVERE" vogels kunnen we in de meeste gevallen zelfs in het nest reeds bepalen van welk geslacht onze jonge vogels zullen zijn. Wanneer we onderstaande tabellen even nader beschouwen zullen we zeker tot de vaststelling komen dat het zeker zijn nut heeft om te weten welke vogel we aan welke moeten koppelen, bv. om de goede eigenschappen van de ene, over te brengen naar de andere. Ik zal trachten om zo vlug mogelijk alle kleurslagen i.v.m. de juiste koppelingen aan bod te laten komen. De liefhebbers met een kort geheugen raden wij dan ook aan om deze pagina's op te slaan in het PC-geheugen en te klasseren, zodat je steeds kan teruggaan om, in geval van twijfels, een controle te doen om te zien of je wel juist bezig bent.
DE GEEL - reeks:
Geel Intensief X Geel IntensiefGeel Schimmel X Geel Intensief:
Om de teunisbloem te leren kennen heb ik eigenlijk het meest moeite moeten doen. Men gaf mij in februari een droge stengel van een plant met de boodschap dat die plant extra goed was om distelvinken te vangen. Ik heb dan tot in de maand juni moeten wachten om met zekerheid te kunnen zeggen dat het hier om de Teunisbloem ging. Deze plant is in feite afkomstig uit Amerika.
BLOEITIJD:
De Teunisbloemen bloeien vanaf juni tot eind september maar dan blijft het bruine zad nog lang opgesloten in de buisvormige zaaddoosjes. Het is een tweejarige plant - Het eerste jaar vormt het zaadje een plantje. Het tweede jaar ontstaat uit dit plantje de zaadstengel.
UITZICHT:
Deze planten hebben een groot verschil tussen de jeugdvorm en de volwassen vorm. Een volwassen plant wordt tot 1,70 meter hoog en is dikwijls vertakt wanneer ze op goede bodem staat. De bladeren zijn lancet vormig en zijn 10 cm lang en 3 cm breed, de kleur is als tabaksbladeren. De bloempjes worden geel en verwelkte bloem valt af, het zaad gaat zich daarna vormen in de steeltjes. In de herfst barsten de steeltjes open en krijgt men de winterafbeelding der plant.
OOGST:
Er zijn 2 manieren om te oogsten, ofwel de plant afbreken of buigen en de open zaaddoosjes op een grote witte doek leegschudden. Men kan ook de plant meenemen en ze in de volière plaatsen.
VINDPLAATS:
Het is in feite toch nog een vrij zeldzame plant, behalve wanneer ze eens op een bepaalde plaats voorkomt breidt ze zich snel uit. Ik geef nu enkele plaatsen waar ten allen tijde de wintervorm te zien is nl. Op de parking van Cinema in Diest (stedelijke werkplaatsen) Ook langs de spoorwegbermen komt ze veel voor. Op vuilnisbelten zijn ze ook wel te vinden en braakliggende gronden. Men kan deze plant ook wel best zelf telen in de moestuin, wel op een zanderige bodem.
VOOR WELKE VOGELS:
De Distelvinken eten het nog liever dan negerzaad en dat al heel wat zeggen. Verder zijn er ook verzot op: de groenvink, de kneu, de frater, de vink, het sysje de roodmus, de barmsys en de Midden-Europese kanarie.
Bieslook noemt men ook wel eens; Astlook, pieplook, sneelook, smallook, snyprei, raslook, biespartje of fransch look. Het kruid hoort thuis in de familie der Liliaceae.
Bieslook komt in het wild voor in Europa, Australië en Noord Amerika. Het gewas groeit daar in warme tot hete streken, in volle zon. Merkwaardig genoeg is bieslook pas vanaf de 16de eeuw in Europese tuinen in de cultuur genomen. Al 5000 jaar geleden was het kruid in China bekend en volop in gebruik in de keuken vanwege de milde uiensmaak. Als artsenijgewas om bloed mee testelpen en als tegengif bij vergiftigingen. Marco Polo bracht Europa in contact met bieslook als culinaire lekkernij. Als koeien veel daslook eten krijgen het vlees en de melk een indringende, onaangename uiengeur.
Bieslook is een polvormende, winterharde vaste plant. Kan een hoogte bereiken van 30 cm. Bieslook heeft cilindrische, holle bladeren. In de zomer bolvormige schermen met lichtpaarse bloemen. Het is een heerlijk culinair gewas en een goede borderplant.
OOGST:
Bieslook mag 4 X per jaar geoogst worden. Snij het blad tot 3 cm boven de grond af. Het blad laat zich slecht drogen. Vries daarom verse bladeren in. Om ze in te vriezen doen we de bladeren in zakjes die we dicht knopen en leg ze zo in de diepvriezer. De blaadjes blijven een week goed. Gehakte bieslook kan je in ijsblokjes invriezen. De bolvormige bloemschermen staan erg leuk als garnering van salades en sauzen.
GENEESKRACHTIG:
Het blad van de Bieslook is zwak antiseptisch. Gesnipperde Bieslook wekt de eetlust op en bevordert de stoelgang. Bieslook doet het eveneens goed in bloempotten op de vensterbank. Om vers en gezond te blijven hebben de plantenenorm veel water nodig. Geef vooral ook voldoende meststoffen aan de plant omdat de voedseldeeltjes al snel met het water weg spoelen. Snij niet alle bladeren af want de bloembollen hebben de bladeren nodig om voedsel toegestuurd te krijgen. Als u alle bladeren wegsnijdt pleegt u in feite een aanslag op de bloemen. Ook in kuipen oogt Bieslook voortreffelijk.
ANDER GEBRUIK:
Bieslook schijnt schurft bij zoogdieren tegen te gaan.
Wie in de zomer, af en toe een wandeling maakt temidden van de korenvelden zal onwillekeurig de aandacht laten vallen op de mooie blauwe bloemen te midden van het graan. Vanzelfsprekendis de bloeitijd bijna gelijk met dit van het graan (juni-september)
UITZICHT:
Een kleine beschrijving zal u met zekerheid deze plant leren herkennen. Korenbloemen worden van 30 tot 100 cm hoog en zijn weinig vertakt. De bladeren bovenaan zijn lancetvormig en onderaan eerder getand. Ze zijn allen met wit viltig haar bedekt. De bloemetjes zijn blauw en tamelijk groot i verhouding met het kruid.
OOGST:
Korenbloemzaad biedt men aan in onrijpe toestand door de geplukte bloemen in de volière te werpen. Men kan later wel een flinke wintervoorraad aanleggen door de bloemhoofdjes te laten drogen en door de zaadjes met de hand uit de hoofjes te vrijven.
VINDPLAATS:
Korenbloemen ontdekken stelt geen speciale voorwaarden. Men hoeft slechts naar de korenvelden te gaan en kan je er niet naast kijken. Het valt echter op dat de laatste jaren dit prachtige bloempje snel begint af te nemen omdat het graan meer en meer gezuiverd wordt. Men ontdekt het minder ook langs de veldwegen en/of oevers van beekjes en dijken.
WELKE VOGELS:
Goudvinken, groenvinken en de gewone vinken eten het ook graag, alhoewel distelvinken en gorzensoorten het zaad in de herfst ook wel even zullen beroeren.
Normaal gaat de bovensnavel over de ondersnavel heen. Bij de schepbek is dit dan precies andersom, dus de ondersnavel gaat om de bovensnavel heen. De schepbek is een merkwaardig verschijnsel, waarvan wij niet weten of het veelvuldig voorkomt bij de kwekers. Wij hebben echter een liefhebber gevonden die daar regelmatig last van heeft. Hierna laten we hem even aan het woord:
Zo af en toe kweek ik een grasparkiet met een schepbek. Dit gebeurt mij wel minder dan één keer per jaar. Het is mij wel opgevallen dat dit steeds gebeurt met vogels met de betere bevederde koppen. Normaal hebben vogels een schepbek van jongs af aan. Eenmaal heb ik een pop gehad die als jonge vogel geen schepbek had maar als overjarige, bij het grootbrengen der jongen, had ze plots wel een schepbek. Een jaar later was, na het grootbrengen van haar tweede nest, plotseling weer weg, net zo onverwacht als hij gekomen was. Dit jaar had ik een nest met 5 jongen en hiervan hadden er 3 een schepbek, deze 3 waren ook weer de beste van het nest qua bevedering, van tegenslag gesproken. Door deze tegenslag wilde ik het schepbekprobleem wat van nabij gaan onderzoeken. Ik wilde wel eens weten of er een verschil in afmeting was tussen deze en de normale snavel. Om dit te weten te komen knipte ik de bevedering rond de snavel van de vogel weg. Op het eerste zicht kon ik geen verschillen ontdekken. Wel had ik de indruk dat de bovensnavel bij het groeien, in het begin wat achterbleef tegenover de ondersnavel. Hierdoor werd het jong eraan gewend en liet zijn bovensnavel, gemakkelijkshalve, rusten op de ondersnavel. Wanneer de vogel dan volgroeid is, houdt hij soms zijn snavel goed maar meestal blijft het een schepbek. Behalve bij de 3 schepbekken had ik ook bij de 2 jongen, met normale snavel en bij 2 jongen, eveneens met normale snavel, uit een ander nest maar met ongeveer de zelfde leeftijd, de bevedering rond de bek eveneens weggesneden. Wanneer ik op het eerste zicht geen merkelijke verschille kon vaststellen ben ik de snavels met een schuifmaat gaan meten. Er waren hierbij geen verschillen in de lengte der snavels. Ik had wel de indruk dat de ondersnavel van de schepbekken in verhouding met de bovensnavel ietsjes breder was dan bij de vogels met een normale snavel. Nu is enkel tienden van een mm verschil, gemeten bij een vierde vogel wel een erg onbetrouwbare factor, dus durfde ik ook hier geen zekerheid aan verbinden. Maar nu komt het leuke van het verhaal; doordat ik de veren rond de snavels had weggeknipt was het blijkbaar voor de vogels gemakkelijker om een goede rusthouding te vinden voor de snavel. Per dag toonden ze steeds minder van hun schepbek. Na zowat een week waren de schepbekken verdwenen en ik hoop dat dit de oplossing was voor het probleem, hopelijk blijft het zo. Dus, wanneer u een schepbek bij uw grasparkieten ontdekt dan is mijn advies; knip de maskerveren rond de snavel weg. De kans is dan uitermate groot dat u ook zoveel geluk hebt dan ik. Het schepbekhandicap is wel een eigenaardig verschijnsel, graag zou ik van liefhebbers van andere parkieten te weten komen of dit ook voorkomt bij andere soorten dan de grasparkieten. Hebt u een bourk, valkparkiet of wat dan ook, indien u bij deze vogels ook een schepbek hebt ontdekt, laat het ons dan weten. Nu breng ik dit verschijnsel als een gedragstoornis naar voor bij langbevedering en dat hoeft natuurlijk niet helemaal zo te zijn.
Het meisje op deze foto is mijn dochter, ze is 13 jaar en is sinds 3 dagen verdwenen.
De Politie heeft geen enkel spoor en doet er alles aan om haar te vinden, ik ben dood ongerust en kan alle hulp gebruiken om mijn dochterje terug te vinden.
Politiekantoor van Deurne - Noord is het kantoor waar je moet zijn indien je een tip mocht hebben van waar ze zou kunnen zijn. Stuur dit bericht zoveel mogelijk door des te groter is de kans dat we een spoor vinden van haar.
Haar naam is Naomi Van Loon en is ongeveer 1,60 meter groot, ze heeft blauwe ogen met een bruine karee en is licht vol slank. Ze is het laatst gezien in Deurne-Zuid op de waterbaan.
Capsella bursa pastoris, of het Herderstasje is een bescheiden plantje dat behoort tot de familie der kruisbloemigen. Gewoonlijk wordt het Herderstasje meer als onkruid onkruid dan als heilzame plant omschreven. Toch wordt deze plant, zowel in de Oosterse als in de Westerse geneeskunde gebruikt. De hartvormige doosvruchten schijnen op leren tasjes te lijken, tasjes die de herders vroeger droegen. In Engeland wordt het Herderstasje ook wel Moederhart genoemd. Dit geeft aan dat het een nuttig kruid is voor vrouwenklachten.
Belangrijkste BESTANDDELEN:
Over de bestanddelen van deze plant is door deskundigen veel strijd geleverd. Sommige wetenschappers waren van mening dat de werking te danken was aan een schimmel die vaak op het herderstasje aanwezig is (Albugo candida). Anderen waren weer van mening dat de inhoudsstoffen van de plant zelf voor de werking verantwoordelijk waren. Twee Japanse onderzoekers, K. Kuroda en K. Takagi, hebben vastgesteld dat bepaalde peptiden in de plant vochtremmende en samentrekkende effecten hebben. Andere bestanddelen zijn: Flavonglycosiden en Kaliumzouten.
De VERWERKING:
Hoewel de plant gedurende het hele jaar te oogsten is, wordt het inzamelen in de lente aanbevolen. Het bovengrondse deel van de bloeiende plant wordt geoogst en vers verwerkt.
TOEPASSING:
Capsella bursa pastoris kan worden toegepast bij een te hevige of langdurige menstruatie. Vrouwen die hier regelmatig last van hebben doen er goed aan om het herderstasje reeds vanaf een week voor de menstruatie toe te passen. Verder kan deze plant gebruikt worden tegen geregeld terugkerend verlies van circulatievocht uit de neus.
BLOEITIJD:
De bloeitijd van het Herderstasje is zowat te situeren vanaf de maand april.
UITZICHT:
Dit nogal veel voorkomend onkruid van 10 tot 60 cm bloeit practisch het ganse jaar en heeft als voordeel dat op één plant zich weer verschillende zaaddoosjes bevinden. De blaadjes verrschijnen eerst en spreiden zich vlak op de grond uit. Ze zijn tamelijk diep ingesneden zoals bij de paardenbloembladeren maar dan minder groot. Vervolgens verschijnen één of meerdere stengeltjes waarop reeds heel vroeg de driehoekige hauwtjes, afwisselend, langs de stengel groeien. De bloempjes boven aan de plant zijn klein en wit van kleur.
VINDPLAATS:
Op alle mogelijke plaatsen, maar vooral langs verlaten wegen, op akkers, tussen sla en vooral aan de randen van akkers en velden.
WELKE VOGELS:
Het is een snoepgoed voor in het bijzonder Kanaries, Distelvinken, Groenvinken, Kneuters, Goudvinken, Cini's en Sysjes.
Goed nieuws voor de liefhebbers van de, tot nog toe vergruisde, Grasparkieten. Tot op heden moest men op een TT niet afkomen met de gewone grasparkieten want zij kwamen zelfs niet in aanmerking voor een eventuele keuring. Vanaf volgend TT-seizoen komt hier een doorbraak in. Het is nl. zo, dat er een nieuwe reeks zal toegevoegd worden aan het gamma van de te keuren vogels op de grotere tentoonstellingen. Deze reeks zal bestemd zijn voor de gewone (kleine) Grasparkieten. Nu is de vraag meteen: Zullen de keurmeesters ook wel degelijk rekening houden met het verschil tussen de Engelse en de gewone Grasparkiet ???
Willen we echter kans maken met onze kleine parkietjes, zullen we toch degelijk rekening dienen te houden met de nieuwe standaard die ondertussen is samengesteld door de bevoegde commissie. Zie hierna de NIEUWE STANDAARD voor de KLEINE GRASPARKIETEN:
De KEURINGEN van de KLEINE GRASPARKIET
Hier dan het voorontwerp van de standaard voor de Kleine Grasparkiet:
FORMAAT:
De kleine grasparkiet heeft een lengte van max. 18 cm, gemeten van de kruin tot de punt van de staart.
TYPE:
De vogel moet een sierlijke, slanke gestalte vertonen. De ruglijn moet nagenoeg recht zijn maar desondanks toch iets naar binnen gebogen (kleine knik). Het breedste punt van de vogel ligt ter hoogte van de vleugelbochten, het blijft steeds een smal type.
NEK:
Bij de vleugelbochten is er een kleine inval , naar de wat spitse kopvorm. De nek is enigszins lang te noemen.
STAART:
De staart is recht en compact, hij bestaat uit 12 geheel volgroeide staartpennen. Deze lange staart, waarvan de middelste veren ver voorbij de andere uitsteken, is trapvormig, zodat de buitenste paar pennen slechts een derde deel is van de lengte van de middelste verlengde pennen. De lengte van de verlengde staartpennen is ongeveer 10 cm en moet in verhouding tot het lichaam staan.
HOUDING:
De Kleine Grasparkiet moet een fiere en natuurlijke houding aannemen, onder een hoek van 30° t.o.v. de stok. De vogel mag niet de indruk wekken onrustig te zijn. De vogel dient stevig op zijn poten te staan en wel zodanig dat het onderlichaam ruim vrij van de stok dient te blijven.
CONDITIE:
Is een eerste vereiste, Wanneer de vogel niet in conditie is kan hij nooit een hoge waardering krijgen. De perfecte conditie kan worden vastgesteld als een vogel geheel bevederd is. De bevedering dient de glans te vertonen, die getuigt van een goede gezondheid en showvoorbereiding.
VLEUGELS:
Deze moeten strak gedragen worden, zonder te kruisen, tot net boven de stuit. De vleugellengte moet in verhouding staan tot het lichaam en wel in de verhouding 45/100. De vleugellengte wordt gemeten vanaf de vleugelbocht tot de punt van de langste primaire vleugelpen. Zeven primaire vleugelpennen dienen geheel volgroeid zichtbaar te zijn.
KOP:
De kop is enigszins spits en dient smal en klein te zijn, zonder voorhoofdswelving. Dit van zowel het vooraanzicht als de zij het zijaanzicht.De achterkop mag geen aanvulling vertonen doch geleidelijk over over te gaan in een iets kleinere knik en vervolgens in de ruglijn. Vanaf de neusdoppen loopt de lijn van de kopvorm direct naar achteren over de kop om daar vloeiend aan te sluiten op de ruglijn.
OGEN:
Deze moeten helder, vrijmoedig en goed geplaatst zijn vanaf het voorfront, achterschedel en de bovenkant van de kop. De ogen dienen duidelijk zichtbaar te zijn, zowel in het vooraanzicht als inhet zijaanzicht. De ogen steken, als het ware uit de kop.
SNAVEL:
De bovensnavel is volledig zichtbaar. De snavel is eerder hoger dan langer, aan de zijden en aan de bovenkant afgerond. De bovensnavel is bijna loodrecht naar beneden gebogen, de onderkant diep ingekerfd, vervolgens tot een spits versmald en ver reikend tot over de ondersnavel. De laatste evenhoog als de bovenkant en aan de voorkant afgerond.De snavel dient verder gaaf te zijn en moet iets vooruitstekend gedragen worden en mag beslist niet in de bevedering worden weggetrokken.
NEUSDOP:
Aan de snavelbasis bevindt zich de neusdop. Dit is een wasachtige verdikte huid waarin zich de twee neusgaten bevinden. Deze washuid dient bij de man geheel glad te zijn, die van de pop kaniets ruwer zijn.
POTEN:
De poten zijn dun, slank en naar verhouding hoog en voorzien van lange tenen en nagels. Deze dienen recht, stevig en geschubt te zijn met 2 tenen naar voor en 2 tenen naar achter. Deze tenen zijn voorzien van een licht gebogen nagel. De tenen dienen de zitstok stevig te omklemmen.Ten opzichte van de gehele vogel zijn de tenen vrij lang.
MASKER en KEELSTIPPEN:
Het masker dient kort te zijn met daarin 6 regelmatig verdeelde keelstippen die niet te grootmogen zijn en dienen in verhouding te staan met het kleine masker. De keelstippen dienen druppelvormig te zijn.
Voor de kleur en tekening wordt verwezen naar de standaard van overige grasparkieten.
Zijn wetenschappelijke benaming is: Montifringilla nivalis
Vroeger sprak men van Sneeuwmussen maar tegenwoordig houdt men het algemeen bij sneeuwvinken, het zijn echte vogels uit het hooggebergte en leven er in kleine groepjes, vaak geïsoleerd van elkaar. Tijdens de winter zakken ze af naar de lagere gebieden waar ze hun voedsel vinden. In België en Nederland is het een uiterste zeldzaamheid om deze dwaalgast tegen te komen. Man en pop hebben geen uitgesproken geslachts diformisme, de pop is over het algemeen toch wel iets doffer van kleur en heeft ook wat minder wit in de vleugels, haar befje is ook wat minder contrastrijk dan bij de man. Broeden doen ze in de nauwe rotsspleten of onder rotsblokken, alsook in muurgaten van ruïnes. Sneeuwvinken leggen meestal 4 à 5 witte eieren en in normale omstandigheden twee broedsels per jaar (van april tot juni). Kweek in de volière: Beweren dat deze vinken veel gekweekt worden zou echt overdreven zijn. Bij mijn weten zijn er maar enkele kwekers die hierin zijn geslaagd. Erg verwonderlijk is dat zeker niet wegens de moeilijkheidsgraad ervan.
Een kweker vertelde ons dat hij vroeger eens een koppel Sneeuwvinken op de kop had kunnen tikken. Na enkele dagen in een ruime kooi te hebben doorgebracht, om te controleren of ze wel gezond waren, bleek alles in orde te zijn. Dus werden ze in een vrij grote volière geplaatst met een lengte van 8 meter, 3 meter breed en 2,30 meter hoog. In een dergelijke volière komen ze niet alleen goed tot hun recht, ze hebben ook ter beschikking wat ze willen. Ze zitten nl. graag op de grond om er rond te lopen, in de klassieke boxen is dat nogal moeilijk omdat ze dan praktisch recht omhoog moeten vliegen om op hun zitstok te geraken. Deze kweker heeft er nog wat meerdere vogels in die volière rondvliegen, dit gaf echter wat problemen want die vogels hadden beduidendschrik van de Sneeuwvinken die toch vrij groot zijn. Vooral de vleugels zijn groot in verhouding met hun lichaam. Het heeft lang geduurd eer de vogels door hadden dat de Sneeuwvinken geen bedreiging vormden voor hen. Omdat Sneeuwvinken in rotsspleten broeden werd er naar een alternatief gezocht, enkele betonstenen, bestaande uit 2 vakken werden omgebouwd tot nestkast. In het tussenschot werd een opening gemaakt zodat de vogels van het ene vak naar het andere konden.Vooraan werdt een plankje bevestigd met een vlieggat van 5 cm doorsnede. Belangrijk is, dat de Sneeuwvinken in hun nestkast kunnen lopen want erin vliegen zoals onze mezen, dat kunnen ze niet. Op verschillende hoogten werden enkele nestkasten opgehangen en er werden er ook enkele op de kweekkooien geplaatst die zich in de volière bevonden. De voeding; wat zaadmengelingen betreft hadden ze de keuze in overvloed. In de volière vlogen ook nog groenvinken, botvinken, ringmussen, Japanse Nachtegalen, bandvinken, kruisbekken, barmsysjes en sysjes. Voor alle vogels had ik eetbakjes staan met hun eigen mengeling voor wildzang, kanaries, exoten, paté en trosgierst. Voor elk wat wils dus en zo hadden de sneeuwvinken een ruime keuze. Ze kregen ook veel onkruiden, naar gelang de natuur deze kon bieden in die periode van het jaar. De Sneeuwvinken hadden het echt naar hun zin en begonnen nest te maken in een betonnen nestkast. Ze gebruikten hiervoor vooral droog gras, dunne twijgjes, en wortels, de binnenbekleding maakten ze van pluimen en veertjes van de andere vogels. Er werden 3 witte eieren gelegd die alleen door de pop bebroed werden. Na dertien dagen lagen er 3 jongen in het nest, de zesde dag werden ze geringd met 3,2 mm ringen, dit gaf geen problemen want ze lieten nestcontrole goed toe. Bij het uitvliegen leken ze erg op hun moeder maar dan met een vleeskleurige snavel. Tijdens de kweek hadden ze volop de beschikking over insecten zoals, meelwormen,buffalowormen, miereneieren maar ook slakjes, spinnen en sprinkhanen.
Door de rust die deze vinken uitstralen zijn het ideale volièrevogels. Omdat de Belgische wetgeving, omtrend het wel of niet mogen houden van de sneeuwvinken heeft de kweker de oudervogels en de jongen weggegeven aan een Italiaanse liefhebber. Daar mochten ze vrij gehouden worden. Nu mogen ze ook in België gehouden worden mits ze in orde zijn met de databank en dat ze legaal in uw bezit zijn.
Deze robuuste zwarte vogel hoort thuis in de familie der Corvidae en is een goed bekende op het Europese vaste land.
KENMERKEN:
Lengte ongeveer 48 cm, Zwarte bevedering met een purpere glans. Heeft een naakte, grijswitte snavelwortel die reikt tot het oog en de kin. Zijn snavel is slankeren puntiger dan deze van de ons beter bekende zwarte kraai en is grijszwart. Hij bezit een erg slordig verenkleed met niet afhangende dijveren.
VLUCHT:
Oudere vogels met onbevederde snavelwortel. Zijn vlucht is recht door met een regelmatige vleugelslag die heel wat krachtiger lijkt dan deze van de zwarte kraai. Zijn vleugels zijn gevingerd, net als bij de kraai. Op de grond stapt hij deftig door en huppelt weinig. In het luchtruim zweeft hij, gebruikmakende van de windstroom. Ook zonder de luchtstroom is het een goede zwever.
GELUID:
Een heldere en minder scherp "kaah" steeds gepaard gaande met diepe buigingen. Ook wel het opvallende "kaw-kaw" laat hij graag horen. Voor de rest maakt hij verschillende sterk krassende geluiden die diep doordringen.
BIOTOOP:
De Roek is vooral terug te vinden in bouwlanden met links en recht enkele bomen. Ook in parklandschappen, en parken aan de buitenrand van de steden komen we hem wel eens tegen.
VOEDSEL:
Hij doet zich te goed aan wormen, slakken, larven van insecten, engerlingen, emelten, muizen, jonge vogels, aas, vruchten en graan. Ook zit hij graag in allerhande afval te modderen. Kortom, het is zowat een "alles eter".
GEZELSCHAP:
De Roek is een kolonievogel en leeft steeds in groepjes die tamelijk groot kunnen zijn. In de broedperiode zijn de groepjes wel wat kleiner, soms ook wel enkel per paar of in gezelschap van de kauw of de bonte kraai. Is een vogel met onberekenbaar gedrag in de natuur.
BROEDTIJD:
Plaatselijk een algemene broedvogel in de lage landen, steeds wel in kolonies. In onze streken is zijn broedperiode, afhankelijk van de weersomstandigheden, van eind februari tot eind mei.
BROEDDUUR:
De duurtijd van het broeden beslaat ongeveer 18 dagen en is enkel het werk van het vrouwtje. Gewoonlijk begint het broeden vanaf het eerste ei. De man zit steeds op de uitkijk en waakt over de omgeving, 's avonds zoekt hij zijn slaapplaats op in de omgeving. Door de dag staat hij paraat om de pop te voeren op het nest. Eenmaal er jongen zijn is het voeren er van, een gezamelijke taak van man en pop. Na ongeveer 4 weken vliegen de jongen uit met nog enkele dagen de hulp van de ouders.
NEST:
Ze hebben de eigenaardige gewoonte om hun nesten dicht bij mekaar te bouwen, soms wel verschillende in dezelfde boom en zo hoog mogelijk. Hun oude nesten nemen ze vaak terug in beslag het jaar nadien. Ze durven ook wel eens oude eksternesten gebruiken. Hun nest zelf bestaat uit takken en twijgen, gemengd met wat modder. De binnenzijde van het nest bekleden ze met wortels, gras, mos, stro, wol en andere zachte materialen. Vinden ze niet direkt het nodige materiaal dan plunderen ze de nesten van andere vogels wel.
LEGSEL:
Hun legsel bestaat normaal uit 3 à 5 eieren, soms al eens 6. De kleur van de eieren is zowat het zelfde als deze van de zwarte kraai maar dan iets grijzer en ze zijn ongeveer 40 X 27 mm groot.
BROEDGEBIED:
Er zijn zowat overal in Europa reeds waarnemingen gedaan van hun broedplaatsen, onder meer op de Faröer eilanden, Groot Britannïe , Ierland, Noorwegen, Zuid zweden, en de Westkust van Finland. Ook in de koudere gebieden zijn ze reeds aangetroffen, bv. Het Noorden van Rusland, West Siberië , Hongarije, Servië, Oost Macedonië en Bulgarijë. Ook Zuid Europa is hun niet onbekend, zoals Midden Frankrijk, Noord Italië en het Noorden van Spanje.
De WIELEWAAL is ingedeeld in de orde der zangvogels, is bij ons een zomergast en staat op de Rode Lijst der bedreigde vogelsoorten.
De Wielewaal is een vogel die zelden de hoogste regionen van de bomen verlaat. Dit feit maakt dan ook dat hij moeilijk te zien is, dus een erg schuwe vogel op het eerste zicht. Een wielewaal fotograferen is al helemaal een onbegonnen zaak.
Wielewalen vormen een eigen familie (Oriolidae) binnen de orde der zangvogels. Zij komen voor in Europa, Azië en Afrika. In Europa komt er slechts één soort voor nl. de Oriolus oriolus. Over de hele wereld zijn er enkele tientallen wielewaal soorten bekend. In Australië en Zuid-Oost Azië komen naast de echte wielewalen, behorende tot het genus Sphecotheres of de vijgvogels.
In Noord-en Zuid Amerika worden vogels van het genus Icterus, ook Oriolus genoemd (Engelse naam voor Wielewaal). Bijvoorbeeld de Baltimore Orielus. Deze vogels behoren echter tot de troepialen familie of de Icteridae. De troepialen zijn niet nauw verwant met de Wielewalen.
De Europese Wielewaal bewoont het loofhout van Europa en het Westelijke deel van Azië. Zij leven voornamelijk van insecten en in mindere mate van fruit en bessen. Het zijn trekvogels die overwinteren in tropisch Afrika.
De meeste soorten van het genus Oriolus komen voor in tropisch Afrika en de tropische delen van Azië. Van de 28 bekende soorten zijn er maar 2 die ook in de koudere delen van de wereld voorkomen. Dit zijn de Europese Wielewaal (Oriolus oriolus) en de chinese wielewaal (Oriolus chinensis).
Omstreeks april-mei arriveren de eerste Wielewalen in Noord Europa. Als ze zijn aangekomen in hun broedgebieden, dan zijn de mannetjes overal te horen. In juni en juli wordt er genesteld en in augustus trekken de Wielewalen weer terug naar hun winterverblijfplaatsen.
Ondanks het opvallende verenkleed wordt de Wielewaal vaker gehoord dan gezien. Dit komt mede doordat de vogels zich voornamelijk hoog in de bomen ophouden. Vaak is het niet gemakkelijk om een Wielewaal in een boom waar te nemen, de geel zwarte kleur mengt zich op zo'n manier met de omgeving dat de vogels zelf maar nauwelijks te onderscheiden zijn.
Het nest van de Wielewaal wordt doorgaans fel verdedigd tegen rovers. Er zijn gevallen bekend dat zelfs sperwers werden verjaagd. Als u Wielewalen te zien wil krijgen is het aanbevolen om te gaan zoeken in hun favoriete biotoop; de vochtige voedselrijke loofbossen of hoogstammige boomgaarden. In Europa komt er maar één soort van de 28 voor nl. de Oriolus oriolus.
Velen hebben nog steeds moeilijkheden bij de koppelingen van hun kweekparen. Wat moeten we nu samen koppelen om met quasi zekerheid te bekomen dat we de verlangde jongen er zullen uit kweken en hoe de verhoudingen zullen liggen wat betreft de jonge mannen en/of poppen. Deze tabel zal u hierbij reeds een stukje op het goede pad zetten. In dit gedeelte gaan we het speciaal hebben over de ZWARTREEKS bij de kanaries. Elke variatie zullen we hier aan bod laten komen in de volgende afleveringen.
Alhoewel ik deze, misschien wel volledig onbekende plant, nog maar op één bepaalde plek heb aangetroffen doet dit niets af aan de nuttigheid van deze plant. Sommige liefhebbers zullen deze plant al wel meer zijn tegen gekomen. De bloeitijd begint i mei tot zowat einde augustus, is dus een langbloeier.
UITZICHT:
De gele Morgenster heeft meestal onvertakte stengels maar bezit brede, stengelomvattende bladeren. De bloem is alleen in de namiddag te zien en dan nog enkel bij warm weer (vandaar de naam). De rijpe vrucht bezit extra lange vruchtaren van wel 5 cm, hierdoor zal de pluisbol dan ook snel opvallen.
OOGST:
De Gele Morgenster biedt men aan zoals de paardenbloem en het kleine Hoefblad, dus na de rijping maan wel voor het zaad zal vervliegen.
VINDPLAATS:
Ik heb ze aangetroffen op een plaats waar verschillende spoorwegen samen kwamen, ze vergen dus droge, grazigeplaatsen, soms ook wel langs oevers van beken of wegranden
WELKE VOGELS:
Toen ik deze plant met zijn rijpe zaden voor het eerst in de volière wierp, was de groenvinkman er als de kippen bij om de schorseneerachtige zaden op te pikken. Ook de distelvink, de kneu en de goudvink zijn er verzot op.
Deze zeer algemene en dus gemakkelijk te bereiken plant bloeit van juli tot eind september.
UITZICHT:
Deze plant kan van 50 cm tot zelfs 2 meter hoog worden, de stengels staan recht op en zijn bruin, de bladeren zijn vierdelig met diep getande slippen. De bovenzijde van de bladeren zijn kaal en groen maar de onderkant is wit viltig. De vele zaadjes zijn in smalle trosjes verenigd zoals bij de "ganzenvoet" maar zijn geel tot roodachtig bruin en sterk geurend.
OOGST:
Deze machtige plant kan men gemakkelijk van zijn zaadjes ontdoen door ze te stropen of wel kan men de plant in zijn geheel aanbieden aan de vogels. Men moet evenwel toch wachten tot de zaadjes rijp zijn en dit is dan in de maand augustus en september, onrijpe zaadjes worden door de vogels zelfs niet aangeraakt.
VINDPLAATS:
Dit enorm grote onkruid vind men langs de oevers van beken, op stortplaatsen, langs verlaten wegranden en zanderige ruimtes.
WELKE VOGELS:
Bijvoet is graag gelust door vele inlandse vogels, vooral in de herfsttijd, al de vinkachtigen, maar ook de exotische prachtvinken en amandines lusten het graag.
Biggekruid is eigenlijk een welgekome gast in de opvoeding van een groot aantal inlandse vogels. Het komt ongeveer een veertiental dagen na het einde van de bloeitijd van de paardebloem. De rijping der zaden vangt aan in juni en neemt snel af in juli maar duurt wel sporadisch verder tot in oktober.
VINDPLAATS:
Biggekruid is in feite weinig bekend als vogelvoedselplant maar wordt toch dagelijks ontmoet door iedereen. Het komt nogal veel voor in gazons en blijft er zich hardnekkig in handhaven. Maar nog meer vindt men het op droge, zanderige en grazige plaatsen waar het ook snel kan uitbreiden.
UITZICHT:
Deze bloemsoort kan van 10 tot 60 cm groot worden en bezit dunne vertakte stengels. De bloemen worden goudgeel, eens nadat ze rijp zijn, geven ze droge, stroachtige zaadhaartjes. Met deze haartjes kunnen de zaadjes verspreidt worden.
OOGST:
Dit heel weinig gebruikte voer kan in tegendeel heel gemakkelijk en in overvloed geoogst worden. Men kan het gewoon plukken zoals bij de paardebloem. Dus, met opengespreide vingers, gewoon de zaadknoppen afrukken.
WELKE VOGELS:
Uit ervaring kunnen volgende vogels aanbevolen worden voor de voering met het biggenkruid: Groenvink, Distelvink, Barmsijsjes en de Kneuters.
Bij heel wat liefhebbers-kwekers kunnen wij de laatste jaren vaststellen dat ze een overcapaciteit hebben aan vogels in een zeer beperkte ruimte. Wat zou aan de basis liggen denk je ??? - Goed geraden....veel tentoonstellers-kwekers willen zoveel mogelijkvogels kweken per jaar, want... (zo denken zij er tenminste over); hoe meer men er kweekt, hoe meer kans op goede exemplaren en dan hopen ze nog dat er kampioenen zullen tussen zitten. Kan allemaal best waar zijn maar indien je niet beschikt over voldoende ruimte om de jongen zich op een natuurlijke wijze te laten ontwikkelen, dan zullen al snel de nadelen aan het licht komen.
Wil je echt focussen op het kweken van zeer goede, neem dan uw toevlucht zeker niet tot de kwantiteit maar kweek veeleer kwaliteit gericht, desnoods met de helft van uw broedparen en een rondje minder.
Stel dat we zo'n 200 jongen kweken, maar we hebben slechts een uitvliegruimte voor amper 100 vogels dan kan je de gevolgen al wel raden zeker? De vogels zitten opgepakt op de zitstokken, tegen elkaar en het ruzie maken en/of verenplukken kan beginnen. Dit zijn echter maar enkele nadelen van de zogezegde "overbevolking". Wanneer je wat meer verdiept bent in de levensgewoontes van onze vogelsdan weet je best dat je er soms wel enkele dominante exemplaren hebt tussen zitten. Dit zijn in vele gevallen dan ook forsere vogels. Deze heersers zullen hun heerschappij wel tonen aan de zwakkeren en hen het leven behoorlijk zuur maken. Vechtpartijën om kleinigheden zijn dan schering en inslag en steeds zal de dominantie overheersen. In vele gevallen zullen de minder uit de kluiten gewassen vogels belet worden om voldoende bij het eten en drinken te komen en zullen na korte tijd ondervoed geraken, met sterfte als gevolg. Door de soms hevige vechtpartijën zijn kwetsuren niet denkbeeldig en een gekwetste vogel is voor de tentoonsteller haast van geen waarde meer. Dan spreken we nog niet over het veren plukken, iedereen kent wel het resultaat van deze activiteit.
Ook al eens gedacht, bij een overbevolking, aan het verhoogde risico van ziektes en besmettingen allerhande bij de jonge vogels, meestal zijn het dan natuurlijk de mooiste vogels uit uw bestand die het slachtoffer worden.Dit is zowat een kort overzicht van de gevolgen van een overbevolkte volière of vluchtje. Wat kan ik nu doen om dit allemaal te voorkomen?
Eigenlijk kunnen we kort zijn in ons besluit hierover. Plaats nooit meer vogels in een ruimte dan dat er zitstokken aanwezig zijn. Met zitstokken bedoel ik dan, stokjes waar slechts één vogel kan op plaats nemen (een éénpersoonsbed). Tegenwoordig zijn er in de handel zitstokken te verkrijgen met een overkapping zodat er verschillende vogels boven elkaar kunnen zitten, zonder dat ze mekaar kunnen storen of bevuilen. Heb je enige aanleg om wat te knutselen dan kan je deze best zelf maken. Ook bij deze constructie kan je toch nog zondigen tegen de bevolking in de beschikbare ruimte en krijg je toch nog dezelfde problemen, dan ben je echter wel zelf de schuldige van het probleem. Heb je echter werkelijk gebrek aan ruimte, verminder dan drastisch uw vogelpopulatie en pas volgende stelregels toe:
Selecteer, onmiddellijk na het uitvliegen der jonge vogels en haal alvast de bonte vogels er tussen uit, ook deze met zichtbare fouten, doe deze direct van de hand bij een opkoper. - Zet nooit jonge vogels uit de eerste ronde samen met jongen uit de tweede ronde en let er op dat ze voldoende leefruimte hebben. - Zorg ervoor dat in iedere ruimte minstens 10 zitstokken meer aanwezig zijn dan het aantal vogels die er zich in bevinden. - Zet nooit geen oudervogels bij de jongen die reeds zelfstandig zijn, het zou het verenplukken alleen maar in de hand werken. Regelmatig, minstens 2 X per week zuiver badwater geven. - Zorg voor afleiding voor de vogels in de ruimte, door ze bv. een bundeltje sisaltouwtjes ter beschikking te stellen (ophangen, samen met wat trosgierst). De verleiding om te gaan plukken zal ze snel vergaan en ze zullen zich wel amuseren met de touwtjes of de trosgierst. - Haal vogels die beschadigd zijn of bloeden, onmiddellijk uit de kooien en plaats deze in een afzonderlijke kooi.
Als besluit kunnen we stellen; Beter te weinig vogels in één ruimte, dit is zeker van toepassing voor de tentoonstellers. Heb je echt gebrek aan ruimte zet dan een kweek op met minder koppels of doe de mindere vogels snel van de hand. Vogels die bont zijn, gebreken vertonen, of vogels die niet of amper voldoen aan de standaardeisen, deze vogels komen als allereersten aan bod om naar de opkoper te verhuizen.
Wees gewaarschuwd en bezin eer je begint. De echte tentoonstellers weten maar al te goed waarover we het hier hebben.
Oorspronkelijk was de Padda (in het wild) enkel terug te vindenop de eilanden Java en Bali. Van hieruit is hij echter uitgezet naar andere streken, soms tot grote ergernis. Momenteel is hij een veelvoorkomende gast in Zuid-Oost Azië, Hawaï, Zanzibar, St-Helena, de Afrikaanse kusten, China en Japan. We merken dus dat de Padda een enorm groot verspreidingsgebied heeft ingepalmd.
Padda is een afleiding van "Paddi" en dit betekent "Rijst". Men kon het al raden. Een rijstetende wellusteling en de rijstboeren zien hem dan ook liever vertrekken dan komen. In de rijstvelden houden ze soms een ware ravage tijdens het oogstseizoen. Zelfs na de oogst laten ze duchtig van zich horen en blijven steeds in de omgeving van de rijstschuren. Ze vinden zelfs de gelegenheid om binnen te dringen in de opslagplaatsen om er alzo massaal de rijst te gaan stelen. De inheemse bevolking is dan ook grootschalig en efficiënt ten aanval getrokken tegen deze onheilbrengende vogels die de broodwinning der bevolking in sommige streken komt bedreigen. Dat hun strijd zijn uitwerkingniet heeft gemist bewijst het feit dat de Padda is terecht gekomen op citeslijst (bedreigde soorten), vermits deze lijst het eerste alarm is voor iedere diersoort is het maar logisch dat we wat meer aandacht moeten gaan besteden hieraan (in dit geval, de Padda.
Bij ons wordt de Padda nog wel veel gekweekt en gehouden door de liefhebbers. Niet alleen de wildkleur (ook wel de grijze genoemd). Het is trouwens een dankbare TT-vogel en dat valt steeds in de smaak van onze liefhebbers. Ook de diverse kleurmutaties zijn gegeerd bij onze kwekers- tentoonstellers. Het eerste kweekresultaat op Europese bodem dateerd uit 1890 en kwam tot stand bij een Zwitserse kweker. Waarschijnlijk werden ze reeds eerder gekweekt in China en Japan maar daar hebben we geen resultaten van kunnen terugvinden. De Europeanen hadden het in den beginne wel moeilijk om er mee te kweken. Achteraf is gebleken dat de meeste van deze ingevoerde vogels, met de hand waren grootgebracht en uit ervaring weten we allen dat dergelijke vogels moeilijker tot de kweek over gaan. Bovendien kwam er dan nog een sluwe streek van de Japanners aan het licht. Om hun export niet te zien verloren gaan hadden ze het lumineus idee om naar bepaalde landen enkel maar mannen uit te voeren en naar een ander westers gedeelte dan weer alleen maar poppen. Dit bheeft veel liefhebbers de das omgedaan omdat in die periode nog maar weinig geweten was over de geslachtsverschillen en wij, die dachten de slimste te zijn, moesten het hoofd buigen voor de Jappen.
Zonder enig chauvinisme aan de dag te leggen kunnen we wel stellen dat de Belgische liefhebbers aan de basis liggen van de opmars der Padda op het Westerse halfrond. Begin der jaren '60 verschenen de eerste kweekresultaten bij onze liefhebbers en meteen veroverden ze de bezetting op onze TT's. Mede door het in werking stellen van de klasse A op het TT-programma. Vanaf die tijd kon je met zekerheid stellen dat de Padda's de titels voor zich opeisten, zowel op Nationaal als op wereldvlak. In Paal was er zo'n topkweker te vinden in de naam van Gustje Peters. Er ging geen TT voorbij zonder dat Gust stond te pronken met meerdere titels met zijn Padda's.
Spijtig genoeg hield men in die periode nog maar weinig rekening met het aspect "Inteelt" en de degeneratie kon dan ook niet lang uitblijven. Op enkele uitzonderingen na is de huidige Padda populatie derhalve nog maar een schim van de destijds ingevoerde import exemplaren. Wil je nu een kweek opzetten met de Padda, dan kan ik u reeds bij voorbaat garanderen dat je niet de eerste maar zeker ook niet de laatste zult zijn die 2 mannen of 2 poppen samenzet om te kweken. De gedragingen kunnen wel op een koppel lijken maar van kweken komt niks in huis. Er is n.l. op het eerste zicht geen duidelijk verschil te merken tussen de geslachten onderling. Erger nog, zet je 2 mannen samen, dan zullen die zich gaan gedragen als een koppel en is de liefhebber reeds tevreden, natuurlijk blijven de resultaten wel achterwege. Bekijken we de Padda echter met wat meer overtuiging dan komen de verschillen tussen man en pop toch wel aan het licht hoor. Zo zal de man over 't algemeen iets forser uitvallen dan de pop enis de kop van de man ook iets breder en ronder. Dit verschil kan je best vaststellen door de koppen naast mekaar te houden. Bij de man is de kop dus iets ronder dan bij de pop en de oogranden zijn iets breder en dieper rood van kleur. Het beste kenmerk om de geslachten te onderscheidenis echter de snavel. De bek bij de man is breder en ronder. Het zekerste bewijs is echter om de vogels veelvuldig te observeren en te wachten tot je er eentje ziet fluiten. Daar ben je dan voor 100% zeker van dat het een man is. Wanneer ze in de kweekperiode, driftig zijn, kan je de mannen evengoed onderscheiden. Wanneer er 2 naast mekaar zitten en er is er eentje die voortdurend zit te wippen op zijn zitstok, selecteer deze dan alvast maar bij de mannen, dit is ook een der aanwijzingen op het mannelijk geslacht.
Wat de voeding betreft is de Padda zeker een gemakkelijke en zeker geen kieskeurige knaap. Hij is al tevreden met wat grasparkietenmengeling, aangevuld met paddy (ongepalde rijst). Het zijn wel onverbeterlijke sloddervossen met hun eten. Om dit smossen met eten enigszins te verhinderen gebruik ik bakjes met een anti-smos dekseltje zoals die ook wel bij de kanaries wordt gebruikt. Weinig kwekers vinden het ook nodig om deze vogels, af en toe wat onkruidzaden toe te steken, zij lusten deze nochtans in hoge mate, in onkruidzaden zitten n.l. bepaalde ingrediënten die de vogels nodig hebben en niet terug te vinden zijn in de gewone zaadmengelingen. Zo geef ik ze regelmatig vogelmuur, raaigras, straatgras, bijvoet en tussendoor een aar van rijpe of onrijpe gerst of tarwe die ik in de velden ga pikken (kost niks hé). Eivoer wordt door de Padda ook erg gewaardeerd en zou niet mogen ontbreken op zijn menu. Het ganse jaar door geef ik ze 2 X in de week eenpotje eivoer met wat pinkies er bij. In de kweekperiode wel elke dag en als er jongen liggen zelfs 2 X per dag.
Wat de Padda zeker niet mag ontbreken is scherpe maagkiezel en grit, ook sepia is een must, heeft hij dit niet in zijn buurt dan zal zijn spijsverteringsstelsel snel op hol slaan en steken de problemen de kop op. Ook de kooien moeten steeds droog gehouden worden want de Padda is erg gevoelig voor Coccidiose, dus best voorkomen. Van de Padda weten we ook dat hij niet echt winterhard is. Een vorstvrije ruimte is dus zeker wel aan te raden, al was het maar om zijn tenen niet te laten bevriezen, een hok met allemaal kreupele vogels is ook maar niks. Hij heeft wel een erg robuust uiterlijk maar dat wil nog niet zeggen dat hij opgewassen is tegen alle weersomstandigheden en zeker niet tegen de vrieskou, ook tocht moet ten allen tijde vermeden worden. Dus, hoe struis en kloek hij ook is, toch zijn verzorging en een degelijk onderkomen nauwlettend in de gaten te houden.
Kweken met deze kleppers is nu wel niet van het moeilijkste maar toch dienen we enkele belangrijke punten in 't oog te houden als we goede TT-vogels willen kweken. De bij ons gekende Padda is de grijze (wildkleur) en ook wel de witte. Er is echter nog een volledig gamma aan andere kleurmutaties. Over deze en andere details gaan we het bij een volgende gelegenheid wel eens over hebben.
HERKENNING: Door het zwartwitte koppatroon en de opvallende kuif is de Kuifmees gemakkelijk van de andere mezensoorten te onderscheiden.
BIOTOOP: De kuifmees houdt zich bij voorkeur op in de naaldbossen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Koolmees en de Pimpelmees, die ook veel loofbossen verblijven.
VOEDSEL: Kuifmezen eten het hele jaar door insecten, maar ze gaan, daarnaast 's winters ook wel over op zaden. Zij zijn echter veel kieskeuriger dan de Pimpelmezen of de Koolmezen, die ook wel bessen en delen van groene planten eten, afhankelijk van het seizoen.
KOMT in onze contreiën VOOR ALS: Standvogel. De Kuifmees is veel meer een standvogel dan de andere mezensoorten. In de winter trekken zij niet naar Zuidelijke bestemmingen maar blijven voornamelijk in of rond hun broedgebied. Slechts als de voedselsituatie hen er toe dwingt trekken ze een eind verder weg. Om strenge koude te kunnen verdragen, zijn aanpassingen nodig. Zo leggen kuifmezen in spleten, tussen schors en onder korstmossen, voorraden aan van zaden en insectenpoppen, die zij in de winter kunnen gebruiken. Het nest wordt in boomholten gemaakt en kunstig voorzien van een goede bekleding van spinrag, wol en mos. Aan de bovenkant is de zo gevormde nestruimte met dit materiaal ook vrijwel volledig afgesloten. Dit om het verlies van warmte te beletten.
BEDREIGD of NIET ? : Sinds 1984 is er een geleidelijke toename van het aantal broedvogels in onze streken vastgesteld. De tegenwoordige stand is circa zeventig procent hoger dan die in het midden van de jaren '80. Dank zij de aanpassingen aan koudere omstandigheden liep de stand van de Kuifmees in ons gebied ook niet merkbaar terug na relatief koude winters zoals in '84 - '85. Hoewel er de laatste tijd veel naaldbossen worden gekapt, profiteert de Kuifmees toch plaatselijk juist van het geleidelijk ouder worden van de naaldbossen en van het minder intensieve bosbeheer dat tegenwoordig in vele bossen wordt uitgevoerd.
In dit artikel wil ik toch iets vertellen over het grootbrengen van uw vogels met de hand. De echte kenners zullen al wel snel doorhebben dat het hier gaat om het grootbrengen van agapornieden. Dit wil nu ook weer niet zeggen dat deze methode niet zou geschikt zijn voor om het even welke andere vogel, enkel de gebruikte ingrediënten in de samenstelling van het voer zullen moeten aangepast worden.
Als eerste punt wil ik wel aanhalen dat je uw vogels best NIET met de hand moet groot brengen, tenzij er grondige redenen bestaan die deze methode verantwoorden. Enkele redenen om dit toch toe te passen zijn o.m.: Wanneer de ouders weigeren om de jongen te voeren of wanneer de pop overleden is en wanneer we geen pleegouders ter beschikking hebben. Het is ook mogelijk dat het ouderkoppel niet voldoende voer bij de jongen brengt en reeds bezig is met een volgende broedsel. Sommige tentoonstellers vinden er hun genoegen in om de jongen toch met de hand groot te brengen. Handtam zullen die jongen zeker wel worden, vraag is echter; Welke waarde gaan deze vogels, als kweekvogels nog hebben in de toekomst, is wel bedenkelijk. Ieder zal voor zich maar moeten uitmaken waar hij voor kiest. Waarschijnlijk zal de keuze vallen op de methode die voor de liefhebber het meest renderende zal blijken, zoals meestal trouwens zal ook hier het financiele aspect de bovenhand halen. Spijtig in elk geval voor de vogels.
Wanneer kan je nu best beginnen met de handopfok? Dit is een vraag die moeilijk te beantwoorden is. Het zal veel afhangen of het een bewuste keuze is of dat we genoodzaakt zijn door bepaalde omstandigheden. Bij onze gastheer, kweker van Rosei-collie's, worden de jongen geplukt door de ouders in het nest, zelfs wanneer de veren pas beginnen door te stoten, dit is dan op de ouderdom van 2 weken. Dit is voor hem dan ook het sein om de jongen te scheiden van de ouders. De eerste 2 weken krijgen ze wel normaal hun voeding van de ouders en dit is wel zeer belangrijk voor de jongen, de kropmelk is voor een vogel immers van groot belang. Volgens de kweker hebben de jongen na 2 weken reeds een goede basis om verder te gaan. De jongen zitten echter nog wel niet volledig in de veren en dit schept misschien een ander probleem, nl. de koude, dit is een punt waar we zeker rekening moeten mee houden en voorzorgen dienen te nemen. (zie benodigdheden)
BENODIGDHEDEN:
Om jonge vogels noodgedwongen met de hand groot te brengen heeft u volgende zaken nodig: Schaf deze ruim op tijd aan, dan kan je op je gemak de gebruiksaanwijzingen doornemen en evt. nog onbeantwoorde vragen stellen aan personen met meer ervaring.
- Pot met opfokvoer bv.; Nutribird of Cedé - Spuitje van 10ml (zonder naald) te verkrijgen bij de apotheker + reserve spuitjes. - Waterkoker - 2 schaaltjes of bakjes - Thermometer - Warm waterkruik of magnetronkruik (zoals die gebruikt worden voor baby's) - Maatschepje - Mini-garde.
De BEREIDING van de VOEDING:
Zelf gebruik ik Nutribird A21 van Versele-Laga als handopfok voeding zegt de kweker. Per pot van 800 gr kost dit ongeveer 9.50 €uro Bij een nest van 4 jongen doe ik ongeveer 1 week met deze pot. Er zijn ook emmers van 3 kgr te koop en die zijn merkelijk beterkoop. Omgerekend krijg ik vaak 800 gram gratis bij aankoop van 3 kgr. Zoals eerder reeds aangegeven zijn er ook andere (goedkopere) merken in de handel, ik gebruik echter altijd dit merk. Ik heb trouwens geen ervaring met andere merken, dus zal ik mij ook beperken tot de bereiding van dit soort opfokvoer.
De voeding is een poederige substantie die heel erg zoet ruikt (naar snoep). Vooraleer u er mee begint, toch best eerst de gebruiksaanwijzing goed lezen want hier staan wel belangrijke dingen in vermeld. Voor Nutribird A21 is een verhouding van 1/2 nodig. Dit wil zeggen 1 maatschepje voer mengen met 2 schepjes gekookt water. Voor dat u kunt beginnen, dus eerst water koken. Terwijl u het water aan de kook brengt kan u de benodigde hoeveelheid voer alvast afmeten. Onthou dus goed hoeveel schepjes u gebruikt hebt. U hebt nl. dubbel zoveel schepjes aan gekookt water nodig. Het voer kan u in een schaaltje (kommetje) doen. Wanneer het water even gekookt heeft doe ik steeds een ruime hoeveelheid in het andere schaaltje. Met het maatschepje meet ik het benodigde aantal schepjes water af en voeg dit bij het voer. Met de mini-garde kan je het geheel nu goed omzetten (roeren). Roer net zo lang totdat je een klontvrije youghurtachtige substantie bekomt. Laat de voeding nu uitkoelen tot 39 graden Celcius. Hier kunt u de thermometer gebruiken. Als de voeding te koud is, zal de vogel het niet eten. Voeding die te fel is afgekoeld of over is, kan je niet meer opwarmen. Overschotten van de voeding dus nooit hergebruiken maar weggooien. Je kan de voeding op temperatuur houden door het schaaltje met de voeding in een schaal te plaatsen, gevuld met warm water "Bij marie"
HET TOEDIENEN van de VOEDING:
Leg de jongen op tafel op een handdoek. Zuig de voeding in de spuit door het tuitje in de voeding te steken en langzaam op te zuigen. De spuit vult zich dan vanzelf met de voeding. Let er op dat u, voordat u gaat voeren alle lucht uit de spuit heeft verwijdert. U heeft vast al wel eens op TV gezien dat artsen even tegen de spuit tikken. Door dit tikken zal de lucht naar boven gaan en kan u deze eruit duwen. Als het jong nu op de handdoek zit kan u beginnen. Steek het spuitje voorzichtig tussen de boven- en ondersnavel. U kunt hiervoor best het kopje zachtjes vasthouden terwijl u met de andere hand de spuit. Het jong zal bij de eerste voeding niet echt meewerken, dus reken erop dat dit niet altijd even gemakkelijk zal gaan. Spuit vervolgens een beetje voeding op de ondersnavel, met een beetje bedoel ik ook een heel klein beetje want de vogel moet de voeding zelf kunnen opslikken. Bij een te grote hoeveelheid voeding te geven loopt het jong het risico om te stikken. Niet bijvoeren vooraleer het jong alles heeft doorgeslikt. De hoeveelheid voeding die u dient te geven is afhankelijk van de ouderdom. U werkt dus van enkele ml tot zo'n 8 ml, als de jongen ouder.U kan goed de krop voller zien komen. Wanneer het kropje goed gevuld is stop dan met voeren. De tweede voeding zal waarschijnlijk veel vlotter verlopen, de jongen hebben snel door vanwaar de voeding komt. Vaak openen ze de snavel al als ze de spuit zien of ruiken. Doordat het jong nogal wild tekeer gaat met het kopje bestaat de kans dat u af en toe wat voer morst en dus de kop ondersmeert. Geen nood, na het voeren, gewoon met de handdoek wat schoon vegen. Op die manier geraken ze ook aan andere dingen gewend. Wanneer we het gemorste voer niet zouden wegvegen zou het gaan vast koeken in de veren en zal de jonge vogel uiteindelijk pijn gaan bezorgen. Na iedere voeding de vogel schoon maken is dus noodzakelijk. Als u de vogel gevoerd hebt, leg hem dan terug in z'n kooi. Zelf maken wij altijd een magnetronkruik warm. Deze kruik rollen we in een handdoek en leggen deze halverwege de kooi. De jongen hebben immers nog geen veren om zich warm te houden. De jongen vinden het heerlijk om zich te kunnen warmen aan de warme handdoek op de bodem van de kooi.
WANNEER en HOE DIKWIJLS voeren?
Allereerst wil ik mijn standpunt uitleggen. Handopfok is schitterend om doen maar kost veel tijd en energie. Onderschat de tijd niet en besef dat het een regelrechte aanslag op uw agenda is. Ik vind dat de jongen zich aan mij moeten aanpassen en niet ik aan hen. Ik voer dus niet wanneer de jongen beginnen te piepen maar wel vaste tijdstippen die ik zelf bepaal. Eén belangrijk punt mag u echter niet uit het oog verliezen; Nooit voeren als de krop nog niet leeg is. Voeren toch bij, dan lopen de jongen het risico dat het overgebleven voedsel in de krop gaat verzuren omdat het niet tijdig is opgenomen in het lichaam. Als dit nu toch mocht gebeuren dan spreekt men van kropverzuring en kan de dood van uw jonge vogel voor gevolg hebben. Voeren doe ik, zoals reeds gezegd op vaste uren, bij mij is dat om de 4 uur. De laatste voeding van de dag krijgen ze omstreeks 23.00 uur. Naargelang de jongen ouder worden passen ik de tijden wat aan, ze kunnen dan wat langer teren op één dosis van 8 ml. Als de jongen groot genoeg zijn, dan schakel ik over op 4 voedingen i.p.v. van 5 per dag, dus met een tussenpause van 5 uur.
Als de jongen zo'n 5 à 6 weken oud zijn, leg ik wat trosgierst op de bodem van de kooi. De gierst ophangen heeft weinig zin omdat de vogels nog steeds op de bodem van de kooi leven. De vogels zullen met de trosgierst wat zitten te rommelen tot ze uiteindelijk ontdekken dat het voedsel is. U kan vaak aan de krop voelen en ook wel zien, dat er zaadjes in zitten. Wanneer we dit vaststellen dan gaan we de hoeveelheid opfokvoer lichtjes verminderen. Zodoende houdt de jonge vogel nog wat hongergevoel over en zal hem stimuleren om terug aan te vullen met trosgierst. Zo leren ze uiteindelijk een volwaardige zaadeter te worden. Wanneer we sterk verminderen met de opfokvoeding, zet dan steeds een bakje met zaden en een bakje water op de bodem van de kooi. Ook water is dan noodzakelijk omdat de vogel voldoende vocht binnenkreeg door de opfokvoeding. U zal snel merken dat de vogels steeds meer zullen overgaan naar het zaad. Als ge nu merkt dat de kropjes goed gevuld zijn met zaadjes, dan kan u stoppen met de spuitvoeding. We zullen de jongen toch nog enkele dagen in de gaten dienen te houden want ze moeten vanaf nu al hun voedsel zelf tot zich nemen. Op de leeftijd van 6 à 7 weken zou de vogel zelfstandig moeten zijn. Het komt soms wel voor dat de vogels het gemakkelijk vinden om met de spuit gevoerd te worden. In zulke gevallen moet je streng zijn en de vogel dwingen om zelf te gaan eten.
Nog ENKELE BELANGRIJKE PUNTEN:
Na iedere voeding het materiaal grondig reinigen. Spuiten met gekookt water proper spuiten. - Niet op de krop knijpen wanneer u gevoerd hebt, de voeding kan dan omhoog geduwd worden en in de keel geraken met verstikking tot gevolg. - Bij het opnemen van de jongen, zodanig opletten dat de voeding niet in de keel kan terecht komen. - Te veel gemaakte voeding steeds weggooien, zeker niet opwarmen om opnieuw te gebruiken. - Leer een gezinslid of iemand anders ook hoe men de vogels moet voeren, dit is altijd een pluspunt indien uzelf iets mocht overkomen of wanneer u belet bent.
Wat een blog toch allemaal kan teweeg brengen bij sommige, kleinzielige mensen.
Sinds een paar dagen is er een "boy-cot-poging" lopende tegen deze blog. Het is toch niet mijn schuld dat sommigen niet tegen de waarheid bestand zijn. Iedereen spreekt over bepaalde toestanden die niet rechtvaardig zijn in dit milieu van sommige liefhebbers. Niemand durft hierover echter een woord reppen tegen de verantwoordelijken om hen te wijzen op de situaties die regelmatig fout lopen. Ik doe dit dan echter wel en meteen krijg ik het deksel op mijn neus. Het ergste is dan nog dat het bestuursleden van bedoelde vereniging zijn die zich gekrenkt voelen. Met dergelijke "schoolmeestersmentaliteit " moet ik wel moeite doen om mijn lach in te houden en mij hierbij ernstige vragen te stellen bij hun bedoelingen.
Tot voor kort deed ik het redactionele werk voor een Brabantse club. Door vaststellingen van heel wat onderlinge tekortkomingen gaf ik dan ook mijn ontslag en begon mijn eigen blog. Dit is dan de doorn in de ogen van hen, die enkel hun eigen belang in acht namen binnen die club. Voor mij gaat het enkel om de liefhebbers van dienst te zijn. Nu dat men echter niet goed meer weet van welk hout pijlen maken, vonden ze het aangewezen om mij, via een vals e-mail, te beschuldigen van al het vuil der aarde in mijn "gastenboek" op deze blog. Zo dachten zij misschien dat ik niet zou te weten komen van wie die beschuldigingen kwamen, wel goed van opzet maar heel slecht gedacht. Enkele dagen heb ik ze laten sudderen en heb er dan een eind aan gemaakt door mijn gastenboek te blokkeren. Gedaan met lachen, nu ben ik aan zet. Hetgeen ze mij in alle toonaarden verweten doen ze op dit moment zelf op grote schaal. "Jan met de pet" moet nu zelf de verantwoordelijkheid voor het clubblad op zich nemen en in hun eerste editie doen ze reeds een greep naar Internet. Klakkeloos worden teksten overgenomen om toch maar wat stof te vergaren om hun boekje vol te krijgen. Wel gemakkelijk en bovendien is er geen werk aan. De leden zullen tevreden zijn. Zou wel eens één van de laatste stuiptrekkingen kunnen zijn, daar zal ik echter niet van wakker liggen. Een van de redenen van mijn ontslag was ondermeer, bepaalde oneerlijkheden tijdens de tentoonstellingen. Hier werden bepaalde prijzen toegekend aan personen die daar helemaal geen recht op hadden maar door enkele bestuursleden aanzien werd als een beloning voor bewezen diensten. De niets vermoedende, kleine liefhebbertjes trapten dan ook met beide voeten in deze val. Wat men allemaal al niet doet om zijn eigen imago op te krikken. Tientallen onregelmatigheden zou ik kunnen aanhalen, ik ga hier echter niet meer woorden aan vuil maken en hoop dat ze opnieuw met beide voetjes op de begane grond zullen terecht komen maar dan met een gezondere clubgeest dit maal.
Er is in de "Vogelwetenschap" reeds heel wat geschreven en gepraat over "groenvoer". We weten één ding met zekerheid; veel vogels houden van groenvoer in verschillende vormen. Kanaries, tropische en de wildzangvogels lusten maar al te graag een "groen blaadje".
Als we spreken over "groenvoer" dan hebben we het in de eerste plaats over hele planten of delen ervan. Voorts zijn er in de natuur voorkomende rijpe en halfrijpe zaden. Deze kunnen als aanvulling op het dagelijkse menu goed van pas komen. Heel veel mensen weten wel wat er allemaal aan vogels verstrekt kan en mag worden, velen moeten echter hierin nog een pak ervaring opdoen. Gelukkig hoeven we niet meer, door schade en schande wijs te worden in deze materie, er is immers al heel wat bekend. Natuurlijk delen wij onze ervaringen met elkaar want daarvoor zijn we overigens lid van een vereniging, indien ze normaal werkt. Indien we groenvoer willen geven moeten we ons van een paar zaken bewust zijn. In alle voeders, dus ook in groenvoer, zitten bepaalde stoffe. Die stoffen hebben allemaal hun eigen werking op op het gestel van onze vogels. Dat kan een positieve werking zijn, maar net zo goed een negatieve. Met negatieve bedoel ik niet meteen dat de vogels er dood zullen van gaan. Ze kunnen echter wel een kleurinvloed hebben na de ruiperiode.Bij de roodfactorige vogels zal dat niet veel hinderen maar bij de gele (of dominant witte) kan dat nadelig zijn. De kleur stimulerende werking die van de onkruidzaden uitgaat heeft een verkeerde invloed op de vogels. De kleur wordt er zogezegd "warmer" van, misschien is het beter te zeggen dat de kleur onzuiver wordt. Hier moeten we ons toch erg bewust van zijn. Indien we groenvoer geven moeten we dat ook regelmatig doen. Het kan niet zo zijn dat we een poosje elke dag groenvoer geven, en dan weer enkele dagen niets geven.
Wel, nu hebben we de negatieve kant wel genoeg belicht denk ik zo. Groenvoer heeft ook terdege positieve kanten. In de eerste plaats wordt het gemakkelijk en goed opgenomen door de vogels, ook door de oudere. Ze voeren ermee dat het een lieve lust is. De ouders hoeven weinig moeite te doen om de kropjes van de jongen vol te stouwen. Een nadeel kan zijn, dat ze niet doorvoeren als er voedsel is wat minder goed opneembaar is en waar ze meer moeite moeten voor doen. Ook de jongen krijgen door het groenvoer, gemakkelijker verteerbaar voedsel en zullen al snel vragen om meer. In vele onkruiden en bladgroen zitten veel vitaminen die voor jonge vogels van groot belang kunnen zijn.Vooral sporenelementen zijn hierin aanwezig. Dit zijn zaken die voor de opbouw van het jonge leven van belang zijn, ook echter voor het in stand houden van het lichaam der oudervogels. We hebben het nu even gehad over de positieve bijdrage aan de voederdrift. Dat kan in sommige gevallen een uitkomst zijn. Als de ouders niet willen voeren is het geven van onkruiden of bladgroenten een goede zaak, juist omdat het zo gemakkelijk opneembaar is wordt er ook zo goed mee gevoerd. Dit kan dan een prikkel zijn om er mee door te gaan. Laten we eerlijk zijn, er is niets zo verdrietig dan dat de oude vogels hun jongen in het nest laten verhongeren. Indien we dit op deze manier kunnen voorkomen zullen we het zeker niet laten.
Dit is het geschikte moment om de noodzakelijke voorzorgen te treffen in de voorbereiding op de kweek. Wij kunnen er niet genoeg de nadruk op leggen dat deze voorzorgsmaatregelen noodwendig zijn om tot goede kweekresultaten te komen. Inderdaad, wij hebben het wel degelijk over het preventief bestrijden van de overheersende plaag van de bloedluis en/of vedermijt.Iedere liefhebber heeft deze gasten al wel eens op bezoek gehad met al de nadelige gevolgen vandien. Ik zou zeggen "Trap niet blindelings in de val door te denken dat u dit seizoen wel niet zal overkomen.Wanneer je ze hebt is het reeds te laat en is er nog maar weinig tegen te beginnen. Ook de vedermijt heeft zich de laatste jaren ook weer massaal laten opmerken en richt heel wat schade aan. Nu zal u zich misschien wel afvragen "Hoe komen ze in mijn kooien terecht?". Wel, in de meeste gevallen heeft de liefhebber zelf schuld aan deze ongewenste invasie.Wanneer je het met de hygiëne niet zo nauw voor hebt ligt het voor de hand dat je op zeker moment moet vaststellen dat je prijs hebt. In dit geval moet je echt de schuld bij uzelf gaan zoeken. Dit zal dan een lesje zijn dat je niet al te snel zal vergeten. Hou daarom uw kooien en vluchten proper door preventieve behandelingen. Sproei af en toe eens kwistig in de hoeken, onder de laden en zelfs op de vogels met Ocepoe of een ander verdelgingsmiddel dat vriendelijk is. Bij enig zoekwerk kan men nog wel ergens "Ocepoe" op de kop tikken, zij het dan nog op illegale trafiek. Er zijn nog wel een resem andere middeltjes, let er echter toch steeds op dat het middel dat u wenst te gebruiken ook vogelvriendelijk is.
Bij deze wil ik echter niet zeggen dat iedereen die dit ongedierte in zijn hok krijgt, zelf schuldig is hiervoor, in tegendeel je kan je vogels en kooien pico-bello onderhouden en op zeker moment heb je ze toch in huis en zitten ze reeds aan de pennen van de vogels te peuzelen. Deze kans is niet denkbeeldig maar dat heeft dan niets te maken met de hygiëne van uw huisvesting. Door een kleine onoplettendheid kan je luizen en/of mijten bij u binnen halen. Dit kan gebeuren via tentoonstellingen. Wanneer de geburen van uw vogels op de tentoonstelling er mee zitten dan kan je er donder op zeggen dat ze ook meekomen naar uw verblijf en dan is het zover. Een goede tentoonsteller zal zijn kooien en vogels controleren en desnoods behandelen vooraleer naar een TT te gaan. Er zijn natuurlijk altijd uitzonderingen die deze preventie niet nodig achten. Ook bij de aankoop van nieuwe vogels is een controle en eventuele ontsmettingsbeurt geen overbodige luxe. Nieuw aangekochte vogels zet men best enkele dagen in een afzonderlijke ruimte na ze te hebben behandeld met ontsmettingsprodukten die onschadelijk zijn voor de vogels maar wel de luizen en neten vernietigen. In dien je zeker bent dat ze ongedierte vrij zijn kan je ze toevoegen aan uw overige vogelbestand.
In de handel zijn diverse soorten poeders e.a. te verkrijgen die een gunstige bestrijding bevorderen. Ze alleen maar kopen is zeker niet voldoende hoor... je moet ze ook gebruiken. Nu zijn er liefhebbers die nog steeds niet doorhebben dat "ontsmetten" en " bestrijden" 2 verschillende behandelingen zijn. Het "ontsmetten" is preventief toe te passen en moet zeker gebeuren voor de aanvang en liefst ook nog eens na de kweek. Vooraleer we met de kweek beginnen gaan we zeker de kweekbakken en de volledige huisvesting ontsmetten. Voor deze ontsmettingskuur gebruiken we tamelijk warm water om er de bakken en nestjes goed mee af te wassen. In dit water doen we best jodium of javel. Er zijn nog meerdere produkten op de markt ter vervanging van de javel. Zo kunnen we ook wel Dettol,Halamid, Soda,Chloramide of andere insectendodende bestanden gebruiken. Ieder heeft zijn eigen middeltjes wel, als ze maar voldoen aan de eisen die wij stellen n.l.: Het vernietigen van het ongedierte en de neten ervan. Denk na een behandeling nu zeker niet dat je gerust mag zijn voor de rest van het jaar en denk vooral niet dat je geen luizen of mijten meer zult aantreffen. Belangrijk is echter om regelmatig Oce-poe of Sevin te gebruiken als preventief bestrijdingsmiddel. Door deze produkten regelmatig te gebruiken zullen we na een zekere periode kunnen spreken van een gezonde hygiënische toestand zonder ongedierte. Wanneer we voornoemde bestrijdingsmiddelen gebruiken, dan hoeven we de vogels niet te verwijderen uit de ruimte en kunnen we zelfs op de vogels sproeien. Wel is het raadzaam om de eet- en drinkbakjes te verwijderen tijdens de verstuiving van het produkt.
Anders is het gesteld wanneer we de zware middelen gaan hanteren. Onder "zware middelen" verstaan wij dat wij de vogels zeker moeten verwijderen uit de te behandelen ruimte. (in sommige gevallen zelfs tot 3 weken ontluchten). Lees daarom zeker grondig de bijsluiter van de produkten vooraleer je er mee begint. Bij deze middelen zeker ook voorzorgen nemen om uw eigen gezondheid niet in gevaar te brengen. Zorg bij deze behandeling steeds dat je een mondmasker draagt.
Voor deze bestrijdingsbehandeling bestaan er diverse middelen in de handel, de ene al wat sterker dan de andere maar toch allemaal afdoende in het resultaat. Zo kunnen we er enkele noemen: U2 - U3 - Alugan (apotheker) - Baygon (bloemist) - en een nieuw natuurlijk product: "Home Shield". Dit laatste is een zuiver natuurlijk produkt op basis van plankton. "Home Shield" is een degelijk alternatief voor de, in België, uit de handel genomen produkten of goede produkten waarin bepaalde elementen, om gezondheidsredenen zijn uit verwijderd en hierdoor veel van hun kracht hebben verloren. "Home Shield" is momenteel enkel verkrijgbaar in poedervormen is niet oplosbaar in water. Laboratoria zijn echter druk doende om hier een oplossing voor te zoeken, zodat we het waarschijnlijk in de toekomst in spuitbussen zullen kunnen verkrijgen.
Indien de vogels in mindere conditie of ziek zijn: Controleren op eventuele aanwezigheid van wormen, coccidiose, vederparasieten, hokparasieten en de algemene voedingstoestand d.m.v. een fysisch onderzoeken een mestcontrole, om deze controles degelijk te laten uitvoeren is een veearts wel aangewezen.
Het LICHTSCHEMA:
De bijverlichting optrekken tot een max. van 15 uur per dag, 14 dagen voor het samenzetten . Bij een vroegtijdige en intensieve winterkweek moeten de mannen steeds 14 dagen eerder op het max. der verlichting zitten, zoniet, zul je de eerste ronde een resem aan onbevruchte eieren hebben.
De VOEDING in de KWEEKPERIODE:
Per kgr opfokvoeding gaan we deze verrijken met versterkende supplementen zoals aminozuren, carnitrine, vitamines, enzymen en/of andere bestanddelen, dit naar gelang de vogels nood daaraan hebben. Zeker niet overdrijven hierin want dan krijg je een oververzadiging van deze en dit is dan weer aanleiding geven tot andere ongemakken en/of ziektes. Dus nooit de voorgeschreven dosis overschrijden.
Bij te WEINIG DRIFT:
Wat kempzaad, negerzaad en extra vitamines bijgeven.
Bij te DUNNE EIERSCHALEN of KLARE EIEREN:
Algemene controle op de algemene conditie, parasieten en bepluiming, de belichtingstijd iets verhogen, voldoende grit en sepia ter beschikking stellen, oesterschelpen kunnen hier hun vruchten afwerpen.
Tijdens het BROEDEN:
Indien mogelijk en indien alles prima verloopt, het lichtschema een uurtje terug brengen en zeker geen driftopwekkende voeding toedienen (zaden)
Bij ZWEETZIEKTE of COLIBACILLOSE:
Vanaf de eerste dag 1 koffielepel "voedingssupplement ter preventie van kop- en darmziektes" toedienen via het drinkwater of het opfokvoer. Wanneer geen verbetering merkbaar is, overstappen naar een geschikt antibioticum voor de betreffende vogels.
Het VEDERPIKKEN of BLOEDPIKKEN door de ouders rond de 15de dag:
Dubbele dosis"opfok-kweek-conditie-rui" geven, donkerder zetten en vanaf de 2de week nieuw nestmateriaal aanbrengen in de nesten. De oorzaak is meestaleiwitgebrek of te veel drift om een nieuw nest te beginnen.
In de RUIPERIODE:
In die periode hebben de vogels een hogere behoefte aan eiwitten; 4 soeplepels "opfok-kweek-conditie-rui" per 0,5 kgr opfokvoer bijgeven.
Om de CONDITIE te verhogen NA ziekte of VOOR de tentoonstellingen:
Een kuur geven met "conditie-tonic" - één soeplepel per liter water gedurende 2 dagen per week - zolang geven tot er beterschap merkbaar is.
Bij SNOT, PIEPENDE Ademhaling of Ornthose:
Hier dienen we een geschikt antibioticum toe te dienen gedurende 6 dagen. Indien niet genezen, na 4 dagen de kuur herhalen. "TYLAN" is hier zeer aan te bevelen.
Bij slepende DARMZIEKTE, PARATYFOSE of HEXAMITIASE:
Minder kiemzaden geven, minder groenvoer en zeker geen houtskool, noch suikers, dextrose of honing geven. Wel geven we dan een voedingssuplement ter preventie van kop- en darmziektes. Per 0,5 kgr opfokvoer 3 soeplepels rijstgriesmeel, dit 14 dagen aanhouden, daarna 4 dagen om de 2 weken en gedurende 2 maanden. Bij de echte paratyfose dient er een geschikt antibioticum bijgegeven te worden.
Bij STERFTE door STRESS:
Sommige vogelsoorten zijn erg gevoelig voor het uitvangen uit de vluchten of kooien, de Padda's zijnhier een mooi voorbeeld van. Vanaf 3 dagen voor het uitvangen geven we 1 soeplepel voedingssupplement ter preventie van stressproblemen, deze behandeling doorgeven tot 3 dagen NA het uitvangen.
Tegen KANARIEPOKKEN:
Alle kanaries en vinkachtigeninenten in de maand juli - augustus door middel van een priknaald en de juiste entstof. Deze entstof is verkrijgbaar bij de apotheker. Deze behandeling is niet goedkoop maar wel noodzakelijk ter preventie tegen de pokken.
Dit blauw-groen spiraalvormig zeealgje kan men rangschikken bij de rijkste natuurlijke vitamines en mineralen ter wereld. Dat dit een krachtbron is voor ieder levend wezen spreekt voor zichzelf. Wanneer we weten dat in de contractvoorwaarden van sommige prof wielerclubs de "SPIRULINA-tabletten" aan de orde zijn. Zo had bv. Peter Post, destijds in het contract laten opnemen dat al zijn renners, per dag, minstens 6 tabletten moesten tot zich nemen. Renners die deze voorwaarde niet zo nauw namen en deze verplichting aan hun laars lapten, vlogen er onherroepelijk uit. Eric Vanderaerde kan hiervan getuigen. Dit maar om aan te tonen hoeveel geneeskundige kracht van dit groene algje wel uit gaat. Spirulina is verkrijgbaar in poedervorm en in tabletten.
SPIRULINA bestaat voornamelijk uit volwaardige eiwitten, een tiental vitamines (o.a. B12) en een twaalftal mineralen (o.a. ijzer), een zeer hoge concentratie aan chlorofyl of bladgroen en andere phytochemicaliën, enzymen en antioxidanten met een celbeschermende functie. Het is tevens zeer rijk aan het anti - inflammatoire gammalinozuur dat ook een rol speelt in het cholesterolmethabolisme.
Voor het menselijk lichaam is het een aanrader om spirulina te gebruiken bij:
Aan te raden is echter wel om bij gebruik steeds vooraf de huisarts te raadplegen om neven verschijnselen te voorkomen. Bij langdurig gebruik verbeterd Spirulina de celstofwisseling en zorgt voor een normaliserend effect op de eetlust, de drang om te snoepen verdwijnt. Een huisarts zal u zeker helpen bij het samenstellen van de juiste dosis, geschikt voor uw lichaam.
SPIRULINA heeft een versterkende werking en is tevens een natuurlijk antibioticum. Het versnelt de opbouw van het cellulairimmumsysteem, verhoogt de antilichaam productie en beschermt tegen contactbacillen.Spirulina bevat phycocyanin, dat werkt als erythropoetin (epo). Epo is het hormoon dat het beenmerg reguleert bij de productie van witte bloedlichaampjes.
TOEPASSINGEN bij onze VOGELS:
Voor onze vogels is Spirulina een zeer hoogstaande natuurlijke geneeskrachtige bron. Zieke of verzwakte vogels een kuur geven met spirulina kan wonderen verrichten en heeft geen nadelige gevolgen op hun gezondheid of op de kweek. Nu is het wel zo dat dit kan toegepast worden op vogels die niet moeten optreden als tentoonstellingsvogels.
Wanneer u nu bv. gele vetstof kanaries kweekt om deel te nemen aan wedstrijden is dit echt uit den boze omdat spirulina de eigenschap in zich heeft om de hoorndelen van de vogel zwarter te maken en dit is dan aangeraden voor vogels uit de zwartreeks. Dus voor vogels uit de zwartreeks is dit het ideale hulpmiddeltje om de juiste tint te geven aan de hoorndelen. Dus opletten en uitkijken aan welke vogels Spirulina mag worden gegeven.
Maakt men gebruik van Spirulina, hetzij in poedervorm, gemengd onder het eivoer, hetzij als oplossing in het drinkwater, wees steeds de regel indachtig; Overdrijf er nooit mee, hou het bij een kleine dosis. Het is wel zo dat er geen nadelige gevolgen kunnen zijn voor de gezondheid van de vogel want het teveel aan Spirulina in het vogellichaam zal automatisch afgescheiden worden. Dus voer de dosis niet extra hoog op om sneller tot resultaat te komen, dit heeft echt geen zin.
Heb je twijfels over het gebruik ervan, vraag dan advies aan uw apotheker. Let tot slot er vooral op dat we geen Spirulina geven aan tentoonstellingsvogels met bleke hoorndelen.
Dit exotisch duifje is van Australische origine en meet ongeveer 19 cm. De meeste kwekers kennen het diamantduifje in 3 kleurvormen n.: grijs, zilverkleurig en de grijs-witte. Momenteel zijn deze kleuren reeds heel wat verder uitgebreid met verschillende nieuwe kleurmutaties, waaronder de Isabel, de agaatkleurige roodbruine, de pastel, de overgoten en nog heel wat anderen. Er is ook de witstuit, deze kan men combineren met alle andere kleuren..
Diamantduifjes zijn een der meest vreedzame duivensoortendie we kennen. Zo kunnen ze best gehouden worden in een gezelschapsvolière met diverse kleinere soorten vogels, zoals allerlei prachtvinken. Ze gedragen zich zeer vrienschappelijk tegenover hun medebewoners. In de kweekperiode kunnen de mannetjes het wel eens aan de stok krijgen onderling. Daarom is het dan ook aan te raden om slechts één koppeltje per vlucht te huisvesten. Het diamantduifje kan ook best in een kamervolière gehouden en zelfs gekweekt worden. Gezien zijn rustige aard is dit geen enkel probleem. Toch willen we er op wijzen dat de diamantduifjes nogal snel opschrikken voor bruuske bewegingen, dus nooit onnodige bewegingen maken. De duifjes zijn zowat 18 à 19 cm groot en het geslachtsonderscheid is, na enige ervaring, gemakkelijk te herkennen. De rode oogring is bij de doffer (mannetje) wat breder dan bij het duivinnetje. In de kweekperiode vooral is deze oogring ook feller rood gekleurd. Het bruine pigment bij het wijfje is gewoonlijk ook dieper bruin dan bij de mannetjes. Een baltsende doffer is uitzonderlijk levendig en maakt met zijn waaiervormige, hoog opgestokenstaartveren, sierlijke buigingen voor het wijfje. (De emancipatie is ook hier reeds doorgedrongen).
Voor wat de behuizing betreft zorgen we best dat de volière zo is geplaatst dat ze kunnen genieten van voldoende zonlicht. Het zijn echte zonaanbidders. Van baden daarentegen houden ze niet zo erg, bij langere warme periodes waarderen ze wel af en toe eens een beneveling met een fijne plantensproeier. In de winterperiode moeten ze zich wel kunnen terugtrekken in een vorstvrij nachthok.Drinken doen deze duifjes erg weinig maar dit wil nog niet zeggen dat je ze geen drinkwater moet ter beschikking stellen.
Aan hun voeding stellen ze al evenmin veel eisen. Hun basis menu bestaat uit kanariezaad, gierst,opfokvoer,soms wat fijn gehakt groenvoer, kiemzaad en eimengsels. Zelfs tijdens de opfokperiode der jongen hoeft dit menu amper te worden aangevuld (behalve dan wat meer eivoer). Grit en maagkiezel moet, zoals trouwens bij de meerderheid der vogels steeds ter beschikking te staan, zodat ze er naar eigen behoefte kunnen van opnemen. Behoudens hun geliefkoosde zonnebaden houden ze er ook van om languit op de bodem van de volière te liggen om van de zon te genieten en dan met uitgestrekte vleugels. Daarom zorgen we dan ook voor een bodembedekking van schelpenzand of gewone rijnzand. Om de duifjes van dienst te zijn in de kweekperiode hangen we enkele nestkastjes op in de volière met een oppervlakte van 12 X 12 cm. Houten nestkastjes waarderen ze maar met mate. Hun voorkeur gaat uit naar een nestkastje van draadwerk, vraag me niet naar de rede hiervan want daar is men nog niet achter gekomen. De bouw van hun nest is ook al niet veel soeps. Enkele dunne twijgjes en wat grashalmen volstaan voor hen om zich veilig te voelen en om hun jongen groot te brengen. Kort voor, tijdens en een poosje na de kweek hebben ze wel de behoefte aan een verhoging van het eivoer op hun menu.
De diamantduifjesleggen 2 witte eitjes en deze worden bebroed door beide ouders. Wanneer de jongen na 12 à 13 dagen dan gekipt zijn, zal het wijfje de jongen alleen voeren met kropmelk, de man mag alleen maar toezien in deze periode. Na een 10-tal dagen begint de doffer dan ook zijn deel te doen en helpt hij mee om de jongen te voeren omdat de duivin deze taak alleen niet meer aan kan. 12 à 14 dagen na het kippen der eieren doen de jongen een eerste poging om uit te vliegen. Aangezien ze nog niet echt goed voor zichzelf kunnen zorgen worden ze nog enkele weken door beide ouders begeleid en bijgevoerd.
Wanneer ze in topconditie verkeren kunnen de ouderparen 2 à 3 legsels per jaar groot brengen. In een gezelschapsvolière zouden deze diamantduifjes zeker niet mogen ontbreken.
In de jaren '80 kwamen we deze mooie zangvogel nog regelmatig tegen op onze RR. Iedere kweker van Europese vogels had destijds wel iets te met de ortolaan, hetzij in de zuivere kweek, hetzij voor een kruisingsprogramma. Momenteel staat deze mooie zanger geboekt op de "Rode lijst" van de bedreigde diersoorten.
De Ortolaan is ondergebracht in de orde van de zangvogels en hoort thuis in de Gorzenfamilie. Met zijn 15 à 17 cm is hij wel een van de grotere soorten in zijn familie. Hij was, in betere tijden, een regelmatige broedvogel in onze streken en hij hield zich voornamelijk op in een open landschap met wat loofbomen en struiken. In Zuid Europa kon je hem voornamelijk tegen komen in de open berggebieden met uitgestrekte vlaktes en aan de bosranden, meestal op een hoogte van boven de 1500 meter.
De Ortolaan is een trekvogel die zich in Europa laat horen en zien vanaf de maand april tot zowat half september. Na de broedperiode maken zij zich reeds op om de trek aan te vatten om te gaan overwinteren ten Zuiden van de Sahara. In de Sahel en zelfs nog zuidelijker, in Tropisch Afrika.
Deze vogel heeft een kleinschalig, struktuurlijk agrarisch landschap nodig om voldoende voedsel te kunnen vergaren voor zijn jongen. Zo kan u reeds begrijpen waar een groot deel is te zoeken voor de gedeeltelijke verdwijnen van de Ortolaan. Agrarische oorden zijn als maar meer zeldzaam aan 't worden en de ortolaan heeft daar echt wel behoefte aan, dus is hij practisch verdwenen uit onze streken. Nog maar eens een bewijs dat " de mens" , met zijn industriële drang, de natuur om zeep aan 't helpen is. Wij staan echter machteloos tegenover de kapitalistische overheersing van de industrie.
In het Oostelijke gedeelte van België en Nederland zijn er sporadisch nog enkele broedparen op te merken maar op korte termijn zullen ook zij het voor bekeken houden en rest er ons alleen nog maar de herinnering aan deze mooie zanger. Misschien zijner toch nog liefhebbers onder ons die de ortolaan nog in hun bezit hebben en er nog nakomelingen uit kweken. Zo ja, graag een seintje dan. Wij willen er een volledige reportage van maken, het houden, verzorgen en kweken ervan. Een reportage in woord en beeld om te bewaren voor het nageslacht.
(Avena Sativa) - IS NIET ALLEEN MAAR PAARDENVOER...
Heel wat vogelliefhebbers schrijven "HAVER" een goede naam toe. Haver is een graangewas uit de grassenfamilie die belangrijke stoffen bevat. Zo is deze graansoort zeer rijk aan zetmeel, eiwitten en vetten. Haver is een éénjarige plant die in praktisch alle grondsoorten goed kan aarden. Vroeger werd er ook gele en zwarte haver geteeld. De ons bekende en gebruikte haversoort in de zaadmengelingenis afkomstig van de wilde of de onkruidhaver. Wanneer we nu de inhoudstoffen van haver even van nabij onder de loupe nemen is het niet verwonderlijk dat haver (meestal de gebroken haver) graag door onze vogels opgenomen word.
In deze waardetabel merken we dat deze graansoort overwegend rijk is aan koolhydraten (63 %) - Eiwitten (12 %) - en voor 5 % vetten. Verder bevat haver ook nog in ruime mate: Saponinen, Kiezelzuur, Magnesium, Fosfor, Kobalt, IJzer en de vitaminen K, E, B1, B2, B6 en de Provitaminen A. De geoogste haver wordt meestal "gebeukt", dit is een bewerking waarbij slecht gedorste korrels van de lange kafnaalden wordt ontdaan. Dit noemen we dan de "gepunte" haver. Indien we onze gepunte haver onder een pletwals dan bewerken spreken we van "Geplette haver". Door de haver van het kaf te ontdoen bekomen we de door ons gekende "gepelde haver".
Voor de productie van Havermout ondergaat de gepelde haver dan nog een ontbitteringsproces. Havermout is een echt "Volkoren" produkt doodat de zemel en de kiem grotendeels behouden blijven. In onze kanariemengeling wordt steeds de gepunte en de gepelde haver gebruikt. Zoals reeds gezegd wordt haver opgenomen door onze vogels en vlot aan de nestjongen gevoerd. Toch een waarschuwende vinger bij het gebruik van haver. Voer dit met mate, dus zeker niet overdrijven want er zou wel eens vervetting kunnen optreden. Zeker beperken in de rustperiode. Tijdens de kweek maakt dit echter niet veel uit omdat de vogels dan voldoende energie verbruiken om vervetting te voorkomen.
Haver bevat tevens een gunstig aminozurenpatroon met een hoog percentage leucine en arginine (ongeveer 7 %) en kan alleen maar ten goede komen bij de gezondheid van de vogels. Een aanbeveling is zeker om in de rustperiode ongebroken haver op het menu te zetten. De vogels hebben dan een ideale bezigheid om hun vervelingsmomenten te verbijten. Door het ontbolsteren der zaden zullen ze hun zinnen hierop zetten en het niet in hun hoofd halen om anderen lastig te vallen of zichzelf te zitten plukken. Bovendien is deze ontbolsteringsbezigheid een unieke therapie om hun snavel te versterken. Zeker jonge vogels zullen hier de goede gevolgen van ondervinden.
En...de vampiers ook weer op bezoek gehad ? Waarschijnlijk wel hé. Liefhebbers, die beweren van nog nooit bloedluizen in hun hok te hebben gehad, beliegen zich zelf en hun collega's. Hallo, kroket... laat me niet lachen . Iedereen is er zich toch wel degelijk van bewust hoe moeilijk het is om dit ongedierte buiten te houden, al weten we soms niet vanwaar ze komen. Er zijn heel wat bestrijdingsmiddeltjes hiertegen, deze hebben we reeds eerder al aan bod laten komen.
Nu wil dit ook weer niet zeggen dat je de kat bij de melk moet zetten en het bedje moet spreiden om het ze aantrekkelijk te maken. In tegendeel, tracht zoveel mogelijk schuilgelegenheden uit te schakelen binnen de kweekruimte en in 't bijzonder in de kweekbakken. Waar vinden we die zielige luizen meestal terug in de kweekbakken? Inderdaad, op/in alle mogelijke spleetjes en kieren. Een vaste stek om te schuilen in de kweekbakken zijn zeker de uiteinden van de zitstokken die tegen de achterwand van de kooi zijn bevestigd.
Een goede raad, haal al uw vaste zitstokken uit de kweekkooien en vervang ze door uitneembare. Deze kunnen we op maat maken zodat ze enerzijds in het front worden geklemd en anderzijds tegen de achterwand spannen. Nu hoor ik de slimmerikken al protesteren. Waarom een probleem verwijderen om het te vervangen door hetzelfde? Sorry hé, kritikasters, de loszittende stokken zullen we aan de achterzijde, de zijde die tegen de rugwand zal klemmen, aanscherpen tot een fijn puntje, zoals op de foto is te merken. Dit kleine puntjee zal slechts de achterwand raken en bijgevolg zullen de luizen de kans ontnomen worden om zich hier nog te gaan nestelen of verschuilen.
Een tweede voordeel van deze loszittende zitstokken is zeker ook niet te onderschatten. Men kan de stokken in één handbeweging uit de kooien verwijderen om ze te reinigen. Zo zullen we steeds propere hygiënische zitstokken in onze kweekbakken hebben. Eén voorwaarde echter. .Men moet het wel toepassen
De GRIJZE GORS wordt ook nog wel eens de Weide Gors of de Baardgors genoemd. Volgens Wolters wordt deze gors als volgt in het zoölogisch systeem gerangschikt.
Familie: Emberizidae of gorzen
Soort: Emberiza L. 1758
Aard: Emberiza cia L. 1766
Er bestaan 6 ondersoorten: De Cia, Africana, Prageri, Par, Strachey en de Fleminorum.
VERSPREIDINGSGEBIED:
De GRIJZE GORS leeft verspreid in Noord-West Afrika en in de Zuidelijke gebieden, aanleunend bij Azië. Hij bewoont ook de bergen van Zuid- en Midden Europa. In Duitsland vinden we hem terug in de dalen van de Rijn, de Nekker en de Moezel. Van daaruit verspreidt hij zich verder noordwaarts. In Midden Europa zijn er naar schatting nog zo'n 3 à 4.000 broedparen aanwezig. Enkel de Noordelijke populaties trekken en overwinteren in de broedgebieden van de Zuidelijke soortgenoten. Deze laatsten zijn gedeeltelijk standvogels en trekken bij barre winters noodgedwongen naar lager gelegen gebieden.
LEEFGEBIEDEN:
Hun voorkeur gaat uit naar bergachtige gebieden waar men aan wijnbouw doet en de zonnige berghellingen waar rotsblokken afwisselen met steengruis en alleenstaande bomen. Hij is eveneens te vinden in de bijhorende dalen. Zij houden van warme gebieden maar broeden nochtans in de Zwitserse Alpen tot op een hoogte van 2000 meter. Daarentegen komt men ze in de Beierse Alpen slecht zeer sporadisch tegen.
UITERLIJKE KENMERKEN:
Emberiza cia heeft een lengte van 16 cm, dit is een gemiddelde gorzenlengte. Het mannetje heeft een lichtgrijze kop met sterke zwarte bestreping en een oranjeachtige onderzijde. Het lichtgrijs, voornamelijk boven de oogstreep neigt meer naar wit. De bovenzijde is bruin met zwarte bestreping. Van alle andere gorzen, onderscheidt deze gors zich door zijn helle, asgrijze keel en borst.De stuit is kastanjebruin, terwijl de buitenste staartpennen witte zomen hebben. De vleugels hebben onbeduidende smalle witte strepen. Bij het wijfje is de kop bruin en de zwarte tekening is meer verwaterd. De keel is evenwel ook asgrijs. De overige kleurpatronen komen overeen met deze van het mannetje, alhoewel veel minder uitgesproken en de zwarte delen in de vleugels ontbreken. De snavel kleurt in de broedtijd donker grijs en de poten zijn vleeskleurig.
GEDRAG:
De GRIJZE GORS begint 's zomers een uur voor zonsopgang reeds te zingen. 's Winters begint hij een uur voor zonsopgang zijn voedsel te zoeken. Wanneer hij bij deze bezigheid gestoord wordt, dan vlucht hij onmiddellijk in een hoge boomkruin. In de vroegste ochtenduren worden de hoogste twijgen als zangpost gebruikt. Gedurende de heetste momenten van de warme zomerdagen zoekt hij echter schaduwrijke plekken op om te zingen. Overnachten doen deze vogels als enkeling, vrij zittend in struiken of heesters. Tegen de winter aan vormen ze kleine slaapgemeenschappen. Bij zeer koude omstandigheden trekken ze één poot in de veren. Zelfs voedsel zoeken doen ze dan al huppelend op één poot.Wordt bij de aanvang van het broedseizoen, een zo groot mogelijk territorium bezet, dan zal bij een goede voedselsituatie, alleen de nestomgeving verdedigd worden. De grijzegors wipt regelmatigmet zijn staart. Om opwinding uit te drukken spreidt hij deze bliksemsnel, waardoor de helwitte buitenzoom zichtbaar wordt. Bij rivaliteit zet hij een imponerende ronde borst op terwijl hij een agressief geluid laat horen. Deze roep wordt eveneens meermaals herhaald tijdens zijn achtervolgingsvluchten, zowel van rivalen als tijdens het baltsritueel.
STEM:
Bij het opvliegen hoort men steeds "sisi-sip" of "zirr". Gedurende de vlucht is een "trrr"te horen. De lokroep is een gedempt "zhip". Zijn gezang is eenhaastige strofe met hoge toonhoogtes "pe-zizi-pe-zizzi" of iets daar op lijkend. Het heeft veel weg van de zang van de heggemus en zorgt soms voor zo'n stimulerende wisselwerking dat het tussen deze twee soorten heel gemakkelijk tot heuse zangduels komt. Wanneer de grijze gors zingt legt hij zijn lichaam op zijn pootjes, knikt de staart naar beneden en houdt zijn kop hoog opgericht.
HET HOUDEN IN DE VOLIERE:
De Grijze Gors stelt geen hoge eisen aan de inrichting van de volière. Een paar busseltjes heidekruid en middelhoge grassen zijn reeds voldoende om een nestplaats te vinden. In het midden plaatst men best een vlierstruik die dienst doet als zangpost. Het komt er hoofdzakelijk op aan om een open volière te creëren. Wel moet de mogelijkheid bestaan om te kunnen zonnen en een zandbad te kunnen nemen. Deze gors is winterhard en kan in een beschutte buitenvolière gehouden worden. Een vorstvrij overwinteringsruimte is echter steeds welkom omdat het drinkwater en het voedsel dan vorstvrij kan aangeboden worden.
DE VOORTPLANTING:
Het zijn vogels die, zoals de meeste Europese, een paarverbintenis aangaan. Zij broeden van april tot eind juli. In de volière hebben ze meestal 2 broedsels, drie is zeker geen uitzondering. In hun broedgebied zijn het de mannetjes die eerst arriveren. Hun territorium gebondenheid is zo dominant dat alle, later toekomende mannetjes verdreven worden. Aan het territorium verdedigen neemt ook het wijfje deel. Daar de mannetjes telken jaren hetzelfde territorium bezetten gebeurt het vaak dat steeds dezelfde partners voor de nakomelingen zorgen. Jonge mannetjes die reeds een territorium bezetten, wachten overvliegende wijfjes op met uitgespeide waaierstaart. Vertoont een vrouwtje interesse dan benadert hij dit met "tjuk-tjuk " geroep. Met licht afhangende vleugels en sidderend vleugeltrillen nodigt hij het wijfje dan uit om tot de paring over te gaan. Eens de paring voltrokken blijkt het huwelijk bezegeld.
HET NEST:
Het nest wordt meestal op de bodem, in de kruidlaag gebouwd of tussen grasbundels. Alleen het vrouwtje knapt deze klus op. Vooreerst draait ze een kuiltje waarna ze een krans van gedroogde grashalmen er omheen weet te vlechten. Slecht daarna wordt het kuiltje met mos en schorsschilfers bekleed. Het nest wordt zo goed gecamoufleerd en aangepast dat het niet te onderscheiden is van de omgevende plantengroei. De nestkom heeft een doormeter van 6 cm en een diepte van 4 cm. Ze hebben 4 tot 12 dagen nodig om hun woning af te maken.
HET LEGSEL:
De eieren zijn stomp ovaal, glad en zwak glanzend. Ze zijn licht purper of bruin overgoten met gelijkmatig verdeelde zwarte streepjes en krassen. Het legsel bestaat uit 3 tot 5 eieren, ze worden dagelijks in de vroege morgen gelegd. De broedduur omvat een 14-tal dagen. De broedzorg is enkel voor het wijfje. Na het uitkomen worden de jongen de eerste dagen alleen door het wijfje verzorgd. De eierschalen en de mestproppen worden door het wijfje opgegeten. De eerste dag brengt het mannetje het voedsel bij en geeft het aan de pop die dan de jongen voert. Vanaf de tweede dag is de voedselbevoorrading een taak voor beide ouders. Als afleidingslist landen ze op enkele meters van het nest om de verdere afstand te voet af te leggen. Na 10 dagen verlaten de jongen het nest en verstoppen zich in de omgeving. Heel dikwijls sluiten er zich cirlgorzen bij deze groepjes aan. Ondertussen beginnen de ouders meestal aan een tweede broesel. De jongen vallen dan in hun jeugdrui. De overjaarse gorzen doorlopen een totaalrui. Hoe later op het seizoen geboren des te vlugger ruien de jongen uit.
HET VOEDSEL:
De Grijze gors neemt zijn voedsel van op de grond. Zitten de zaden nog in de halmen vast, dan trekt hij deze naar beneden om aan het begeerde voedsel te geraken.. Insectenworden, ofwel van de grond opgenomen ofwel van de struiken en kruiden afgepluk, desnoods met een korte achtervolgingsvlucht buit gemaakt. Bij de zaden gaat hun voorkeur naar zuring, bies, ganzevoet, grassen, haver, boterbloem, gierst, perzikkruid, vogelmuur, rogge en tarwe.De jongen worden uitsluitend met insecten gevoerd; spinnen,slakjes en wormen. Wanneer vliegende insecten te groot zijn om te voeren worden deze door de ouders van hun vleugels ontdaan. In de volière volstaat een goede zaadmengeling voor Europese vogels, aangevuld met de seizoensgebonden onkruid- en graszaden. Voor de opfok der jongen worden pinky's, meel- en buffelwormen aangeboden. Vanaf de derde dag kunnen de jongen ook grotere insecten aan. Wanneer de ouders het aannemen kunnen de geboden insecten met een vitamine preparaat en sporenelementen bepoederd worden. Eivoer waaraan caseïre wordt toegevoegd en ook paté wordt eveneens aanvaard. Bij het groter worden der nestjongen worden ook halfrijpe onkruidzaden gevoerd.
Wel een eigenaardige titel voor een artikel dat moet handelen over de vogelliefhebberij, de liefhebbers en hun kronkelige grillen. De TT'en zijn weer even achter de rug Voor sommigen is deze periode een tijdstip waar ze naambekendheid hebben kunnen verwerven, dat er koopjes kunnen gesloten worden en soms overeenkomsten gemaakt worden in het vooruitzicht van het nakende kweekseizoen. Vanuit deze categorie liefhebbers zullen er zelden protestgeluiden te noteren vallen. Voor hen zijn de keuringen immers perfect verlopen en hebben ze verkregen waarop ze hadden gehoopt.
Anders is het gesteld met de 2de categorie, zij die minder goed of zelfs slecht hebben gescoord. Ook zij hadden bij de aanvang van het TTseizoen hoge verwachtingen voor hun vogels. Misschien hadden ze de lat wel iets te hoog gelegd in evenredigheid met het vogelbestand dat zij ter beschikking hadden. Van deze liefhebbers horen we dan een zondvloed van wantrouwen en zelfs verwijten aan het adres van (in de eerste plaats) de keurmeesters. Graag geef ik grif toe dat er keurmeesters zijn die er soms met de klak naar smijten en dit is dan wel betreurenswaardig. Deze handelswijze mogen we zeker niet veralgemenen. Laar ons die "fouten" echter niet overroepen en niet steeds dezelfde stok hanteren om het falen van onze vogels wit te wassen. Vergeet bovendien niet, dat een keuring een momentp^name is en wie zal u komen vertellen hoe uw vogel er op het moment der keuring bij zat? Het is niet, omdat jij denkt dat uw vogels allemaal toppers zijn, dat iedereen die mening met u moet delen. Wanneer u wat tot rust gekomen bent moet ge uw vogels eens grondig analyseren naar de geest van de desbetreffende standaardnormen. Meestal zal je dan wel moeten vaststellen dat er toch foutjes aan te merken vallen waar je gewoon over gekeken hebt.Niet enkel de vogel heeft zijn invloed op de keuringen. Een keuringsruimte waar de verlichting te wensen overlaat kan een grote invloed op het uiteindelijk resultaat dat op uw keurbriefjes terecht zal komen. De lichtinval van buiten af kan ook zijn effect hebben. Neem bv. een vogel die om 09.00 uur wordt gekeurd bij een mistig buitenluchtje. Deze vogel zal voor de keurmeester zeker niet tot zijn volste recht komen. Neem nu die zelfde vogel en beoordeel deze rond het middaguur, wanneer er wat zonsinval in de zaal is, u zal hier duidelijk merken dat we met een totaal andere beoordeling rekening moeten houden en zal er ongetwijfeld een puntenverschil waar te nemen zijn. De liefhebberheeft echter alleen maar oog op het resultaat, de rest is van geen belang. Laat mij hier dan ook stellen dat de verwijten naar de beoordelaars toe, in de meeste gevallen al te voorbarig zijn. Een oplossing voor deze problematiek zou een totale "tafelkeuring" kunnen bieden. Iedere vogel met dezelfde (kunst) verlichting op tafel brengen voor de keuring.Op deze manier heeft iedere vogel gelijke kansen voor wat het licht betreft. Nu beweer ik hier ook weer niet dat de extreme herrieschoppers toch nog andere argumenten zullen naar voor schuiven om het slecht presteren van hun vogels af te wentelen op de rug van de keurmeesters. Deze (liefhebbers) kunnen we de raad geven om in de toekomst alles eens te relativeren en vooral, en vooral dan in de eerste plaats. Ze zouden best hun eigen vogels wat beter leren kennen, vooraleer met modder te gooien naar de keurmeesters en deze dan, samen met de vuile was, gewoon aan de grote klok te hangen. Dat iedere liefhebber een vleugje egoïsme bezit, is wel eigen aan de mens. Tracht deze drang echter te onderdrukken en leg u neer bij sommige , (al dan niet) terechte beslissingen. Trouwens, heb je al iemand horen klagen dat zijn vogels te veel punten hebben gekregen? Die wil ik wel eens tegenkomen. Tot slot nog dit, zorg eerst en vooral er voor dat uw vogels, proper en netjes op de TT's terecht komen. In de eerste plaats, observeer voortdurend uw vogels en zoek zelf uit of ze in alle opzichten voldoen aan de standaardeisen.
Zodoende zal u zich niet meer hoeven te ergeren aan anderen en kan u uw beschuldigingen opbergen. Hou uw VUILE was dus liefst BINNENSHUIS.
In het jaar 1758 is de Distelvink voor het eerst omschreven door Linnaenus. Deze wetenschapper bracht deze vogel onder in de volgende identiteit: Latijnse benaming: Carduelis carduelis - Hij behoort thuis in de klasse van de vogels en in de orde van de zangvogels. Zijn familie zijn de vinkachtigen van het geslacht Carduelis. De bewering dat de Distelvink een louter Europese vogel zou zijn strookt helemaal niet met de realiteit. Ppk in Noord Afrika en Zuid West Azië is hij wel te vinden. De Distelvink is in hoofdzaak wel een Europese standvogel.Enkel de populatie uit het hoge noorden zoekt in de winterperiode de meer zuidelijke oorden op om te overwinteren. In de jaren '70 was onze putter in aantal sterk aan 't afnemen. Gelukkig is de verstrengde vogelvangstwet tijdig in werking getreden en is er voorkomen dat ook ons putterke op de "Rode lijst" is terecht gekomen.
Momenteel stijgt het aantal broedparen jaarlijks in Belgi*e waar ze meestal actief zijn in het oostelijk gedeelte van het land. Het biothoop waar de Istelvink zich het best thuis voelt is een half open cultuurgebied en bossige gedeeltes in en om de steden en dorpen. De Distelvink kan men als zijnde een kieskeurige vogel situeren. Zo kan hij tot broeden overgaan in bomen, maar meestal maakt hij zijn nest in heggen en dicht struikgewas. Vanaf half april tot eind mei is hun broedperiode. Het legsel bestaat uit 5 à 6 witachtig, bruin gevlekte eitjes dewelke enkel door het vrouwtje worden bebroed. Deze kleurrijke zanger voedt zich met bessen en zaden. Vaak vinden we ze terug in berken- en/of elzenbosjes, waar ze zich, samen met de sijsjes en andere vinkachtigen, tegoed doen aan de zaadjes.
De Distelvink heeft een nogal lange en scherpe snavel, hetgeen dienst bewijst bij het lospeuteren van de zaadplantjes. 's Winterskomen ze zelfs eten zoeken in de dichte omgeving van de woningen en zelfs tot in de volle stadskernen, hij is dan ook niet erg schuw van aard. De kleurrijke Distelvink is tevens een geliefkoosde TT-vogel. Liefhebbers, dewelke zich specialiseren op het kweken van kruisingen vinden in de Distelvink dan ook de geschikte vogel terug. Dit omwille van zijn kleurrijke uiterlijke en zijn sociaal gedrag tegenover andere vogels. Op onze tentoonstellingen vinden we zelfs heel wat verschillende kleurmutaties en ondersoorten. Zo zagen we reeds de bruine, de agaat, de isabel de opaal, de pastel de satinet, de albino, de eumo, de witkeel, de witte en de gele mutaties. Het prijskaartje voor dergelijke kleurafwijkingen is echter wel geen spek voor de bek van de kleine liefhebbers. Dat de Distelvink niet zo maar de eerste de beste vogel is bewijst de belangstelling van de grote kunstschilders in het verleden. De in Delft geboren, veelzijdige kunstenaar Carel Fabricius, de rechterhand en topleerling van de grote Rembrand, heeft verschillende schilderijen van de Distelvink samen geborsteld. Deze kostbare schilderijen dateren uit de periode tussen 1640 en 1658. Aan de hand van goed bewaarde geschriften heeft men kunnen achterhalen dat Meester Rembrand zijn leerling Fabricius feliciteerde met dezes werk van "Het Puttertje" en voegde er aan toe "Ik zou het zeker niet beter gekund hebben".
Merkwaardig aan dit kunstenaarsverhaal is wel dat het schilderij van Fabricius dateerd uit het jaar 1645. De eerste omschrijving door ornithologen van de Distelvink is terug te vinden in het jaar 1758, dus ruim 100 jaar nadat de Distelvink op doek is gesteld door Carel Fabricius. Toch eigenaardig, maar er zal wel ergens een rede voor te vinden zijn zeker.
Dat de hedendaagse samenleving in een dieptepunt is terecht gekomen heb ik nog maar eens aan den lijve ondervonden. Zij, die reeds langer mijn stijl van publicaties kennen, zouden beter moeten weten. Wanneer men nu denkt om mij de daver op het lijf te jagen moet zich echt geen illusies maken, voor hen zal ik mijn stijl niet veranderen. Recht voor de raap en geen achterbaks gedoe, dat blijft mijn leuze.
Zolang men voor sommigen de barmhartige Samaritaan uithangt ben je hun beste maatje. Opgepast echter, wanneer je uw tegemoetkomingen op een lager pitje zet, dan gaan de poppen aan 't dansen en komt de arrogantie te voorschijn. Mijn streefdoel is (en zal steeds zo blijven) om, onwaarheden, leugens en/of wantoestanden binnen bepaalde leefgroepen, openbaar te maken voor iedereen.
In vele gevallen zal men dit niet in dank aanvaarden, dat weet ik reeds jaar en dag. De wereldverbeteraars en/of betweters wil ik bij deze er attent op maken dat hun toch al bedenkelijke meningen mij geen barst kunnen schelen. Meestal komt de kritiek van hen, die zelf een scheve schaats plegen te rijden. Van mijzelf kan ik gerust zeggen dat ik nog tamelijk bescheiden ben in mijn verslaggevingen. (Zou het ook nog wel wat duidelijker en scherper kunnen stellen.)
Dat sommige instanties of beleidsmensen, het systeem "Doofpot" hanteren om het imago van zichzelf of hun leefgroep te beschermen en minstens niet te beschamen, is reeds een vaag teken aan de wand. "Doofpotacties" zijn bewijzen dat betrokkenen mede aan de basis liggen van de wantoestanden. De voorbije dagen kreeg ik zware kritiek op enkele van de onlangs verschenen artikels die op mijn blog zijn verschenen. Ik ga hier niet verder op ingaan en zeker niet in de tegenaanval gaan. Denk steeds aan een citaat uit de bijbel: God vergeef het hen want zij weten niet waarover ze het hebben. (of zoiets). Wel wil ik duidelijk maken aan de betrokkenen dat ik zeker door hun dreigementen geen moer zal veranderen aan mijn stijl of principes. In tegendeel, ik zal in de toekomst mijn argusogen nog wat meer toespitsen op sommige twijfelgevallen binnen het milieu. Misschien is het wel de bedoeling geweest om mij in de gordijnen te jagen en om mij iets te laten neerpennen waar zij munt zouden kunnen uit slaan.
Laat het duidelijk wezen, slechts één zaak kan mij op andere gedachten brengen en dat is dan een wijziging in de wettekst op de privacy. Wij leven nog steeds in een vrij land ? (voorlopig) waar de persvrijheid nog bestaat. U zal mij niet kunnen betrappen op het beschuldigen van organisaties en/of personen. Wie tussen de regels ook wat kan lezen zal zijn besluiten wel kunnen trekken. Wie het schoentje past...trekke het maar aan, en daarmee is alles gezegd.
Bij onze vorige generaties was het zowat traditie dat iedereen zich in een nieuw pakje stak om het Paasfeest te vieren. Zo ook is dit het geval bij onze vogels, zij het dan op een ander tijdstip en om andere redenen. De rui is een jaarlijks ritueel waar geen enkele vogel kan aan ontsnappen. De verenwisseling bij de vogels mogen we zeker niet als een ziekte beschouwen. Net als alles wat veel in werking is, zijn ook de veren van onze vogels aan slijtage onderworpen. Het is dan ook noodzakelijk dat zij jaarlijks hun versleten manteltje afwerpen om plaats te maken voor een nieuw verenpak. Tevens is de verenrui een noodzaak om de vogels een hogere overlevingskans te geven naar volgend seizoen toe. De rui is een natuurlijke reactie en de aanzet hier naartoe komt tot stand door normale tijdstoestanden. In het najaar, wanneer de dagen beginnen te korten zullen de eerste veertjes in de kooien te vinden zijn en zal de rui beginnen.
Wij, als kwekers, nemen de natuur nogal eens in eigen handen door zelf de lichturen te bepalen. Door deze onnatuurlijke ingreep zullen onze vogels ook sneller in de rui vallen. De kwekers die zeer vroeg beginnen te kweken zullen hun vogels dus ook vlugger in de rui zien gaan dan zij die pas in maart-april met de kweek zullen beginnen. Dit mag geen obstakel vormen voor het verloop van deze periode. De natuur steekt hier ook wel een handje toe. Zo zullen de jonge eerste jaarsvogels tijdens de rui, enkel hun donsveertjes wisselen en niet de vleugel-en de staartpennen. Bij de jaarvogels is dit wel het geval. Een eigenaardigheidje in dit ruiproces is wel, dat niet alle veren gelijktijdig gewisseld worden. De pennen worden gewisseld met onderbrekingen, dus overhands. Zodoende kan de vogel steeds blijven vliegen. Zwakkere vogels kunnen hier wel eens wat hinder van ondervinden en hun pennen gelijktijdig verliezen, die zitten dan wel in de problemen. De ruiperiode vergt heel veel energie van de vogels. De zwaksten onder hen zullen het zelfs moeilijk hebben om te overleven. Hoe dikwijls horen we niet zeggen van liefhebbers dat ze enkele vogels niet door de rui hebben gekregen. Daarom ook zullen we onze vogels in deze periode speciale aandacht en verzorging dienen te geven. Zoals reeds gezegd begint deze periode korte tijd na de kweek en zullen we zeker het eivoer moeten blijven geven (3 à 4 keer per week). Ook blijven zorgen voor de kwaliteitsvolle mengeling en deze aanvullen met de nodige vitamines en mineralen. Elk tekort dat onze vogel in deze periode moet verwerken zal zich uiten in een negatieve uitgroei van het nieuwe verenkleed, hetzij in kleur/tekening, hetzij in de vorm. Eén van deze ongewenste gevolgen zijn de onderbrekingen in de groei van de nieuwe verenschacht, wij noemen dit in het jargon "groeistrepen". Door gebrek aan bepaalde grondstoffen zal de groei gebeuren met onregelmatige opstoten en zal dit zich soms laten zien in misvormde pennen. Dus, zorg steeds voor een regelmatige en uitgebalanceerde voeding, zodat er gezonde voedingssappen kunnen doorstromen naar de klieren die verantwoordelijk zijn voor een regelmatige rui. Zo is het ook aan te raden om de vogels 3 X per wek een bad te geven . Dit badwater zal de vogels een gedeelte van de stress ontnemen en zullen ze zich beter gaan voelen in hun vel. In dit badwater gaan we af en toe wat badzout toevoegen. Dit zout gaat er voor zorgen dat het nieuwe verenkleed meer zal gaan glanzen. Buiten de genoemde badbeurten ook enkele keren per week de vogels wat benevelen met lauw water (waarin we al/of niet, wat Birdill mengen) . Dit zal de vogels een nog mooiere glans bezorgen en de vogels worden er bovendien kalm en rustig, dus zeker een pluspunt voor TT vogels.
Nog een belangrijk punt in de ruiperiode is zeker de huisvesting der vogels. Om te beginnen gaan we zeker de oude en de jonge vogels gescheiden houden in de vluchtjes. Deze vliegruimtes zeker niet overbevolken zodat ze ruimte hebben om wat rond te vliegen. Het belangrijkste in deze vluchtjes kunnen we als volgt vooropstellen: Eerst en vooral moet de ruimte droog en tochtvrij gehouden worden en er moet voldoende afleidingsmateriaal aanwezig zijn voor de vogels. Onder afleiding verstaan wij dan het ophangen van een bundeltje trosgierst en/of een bosje gerafelde touw. Deze afleidingselementen hebben ze nodig om het ruiproces wat op de achtergrond te verdringen en voornamelijk, om het verenplukken te vermijden. Dit verenplukken is tevens de rede dat de ruimtes niet overbevolkt mogen zijn. Nog een middel om het verenplukken te beperken of beter, te verhinderen, zijn de zitstokken. Of te wel hangen we zitstokjes in de vluchten warop maar één vogel op kan plaats nemen, zo kunnen ze zeker niet aan mekaar zitten te frummelen. Nu is het best mogelijk dat je hiertoe niet de mogelijkheid hebt, wel, dan kan je een alternatief toepassen door op de langere zitstokken afscheidingen aan te brengen zodat ze niet aan mekaar kunnen. Deze afscheiding kan eenvoudig door wasknijpers op de stokken te steken met telkens een ruimte tussen voor één vogel. We zullen er ook zorg voor dragen dat de bodemlaag droog en proper blijft. Wanneer je nu weet dat een kanarie meer dan 1500 veertjes bezit en dat die allemaal moeten gewisseld worden, kan je zich wel voorstellen dat dit heel wat opruimingswerk met zich brengt. Om het u gemakkelijk te maken plaats je op de bodem in een hoekje een plankje, schuin tegen de wand, zodat er een holte ontstaat. Het grootste gedeelte van de vallende veertjes zullen zich hieronder ophopen en is het een makkie om deze op te ruimen. De geruide veren en dons moeten wel regelmatig opgeruimd worden omdat de vogels hier anders zitten in te pikken en leren ze het nog maar met moeite af. Wanneer ze dan toch opgeruimd zullen worden gaan ze bij gebrek aan wat anders mekaar beginnen te plukken. Nu kan je wel zeggen ; Dan laten we de pluimpjes toch maar liggen, dat kan je doen ja, maar vergeet dan niet dat je een ideale schuilplaats hebt tot stand gebracht voor allerlei ongedierte zoals luizen enz... Nee, hou het gewoon netjes en zorg voor voldoende afleiding. Iedere liefhebber, en zeker de tentoonstellers kijken elk jaar met spanning uit naar het tijdstip dat de rui achter de rug is. Dit is dan niet zo zeer de oorzaak dat ze van een ongemak verlost zijn maar veeleer uit nieuwsgierigheid hoe hun vogels er gaan uit zien met hun nieuw pakje aan.Het beëindigen van de ruiperiode is ook het tijdstip dat de jonge vogels zullen gaan laten zien wat ze tot dan toe verborgen hebben gehouden voor de liefhebber. Het nieuw verenkleed kan een totaal andere vogel te voorschijn brengen. Onherroepelijk zullen soms verborgen gebreken van gezondheid en/of van het verenkleed aan het licht komen. Zo kan een goedogende vogel van voor de rui, nadien een verenpak laten zien dat heel wat gebreken vertoond en daardoor zelfs ongeschikt is geworden voor de tentoonstellingen. Het omgekeerde is gelukkig eveneens ook waar. Een misbaksel op het eerste zicht in verband met kleur en tekening kan na de rui een topper blijken te zijn met een kleedje om "U" tegen te zeggen. Vandaar dus de spanning bij de liefhebbers om te hunkeren naar het einde van de rui.
Dus, een goede raad, doe uw jonge vogels zeker niet te snel van de hand, je weet maar nooit. Toch wil nog even het probleem van de "stokrui" aankaarten. Dit is geen natuurlijke rui maar je zou het een ziekte kunnen noemen. Bij een ervaren liefhebber zal dit zeker zelden of nooit voorkomen. Mensen echter, die bv. een kanarie in huis hebben voor de gezelligheid gaan soms niet letten op de uren licht dat hun vogel krijgt per dag. Zo zal hij misschien 11 uren licht hebben vandaag en morgen 17 uur en dan weer misschien maar 8 uur. De hypofyse van deze vogel zal snel tilt slaan en zal niet meer weten of het nu winter of zomer is, en zal spontaan in de rui slaan. Door het feit dat de vogel van slag is zal hij blijven ruien,niet meer fluiten en er moedeloos gaan bijzitten. Dit noemen we dan stokrui. De vogel die in deze toestand is beland zal het niet lang meer uitzingen en staat ten dode opgeschreven. Tot slot kunnen we wel concluderen dat de rui niet zo maar iets is van: Pluimpje weg....nieuw pluimpje in de plaats, nee, de rui is van levensbelang voor onze vogels. Help uw vogeltjes door deze periode door ze een goede verzorging te geven, zij zullen u dankbaar zijn.
PS - Nog een tipje als hulpmiddel om de rui sneller en vlotter te laten verlopen; Geef ze regelmatig een halve ajuin, je zal zien dat dit soms wonderen kan doen. In 't begin zullen ze hun bek misschien wel optrekken maar als ze het eenmaal hebben geproefd...man...man... - zeker proberen.
Nog een middeltje, met zowat dezelfde uitwerking: Geef regelmatig (samen met, of in plaats van een ajuin) een doodgewone aardappel. Snij deze in de lengte doormidden en het effect zal niet uitblijven. Deze aardappel kan u gewoon rauw geven of gekookt (wel koken zonder zout dan). Lusten ze het niet in rauwe toestand dan kan u het proberen om ze te koken.
Wat zijn de hedendaagse vogelliefhebbers en vooral dan de spelende leden, toch gemakzuchtige mensen geworden. Minder dan een halve eeuw geleden waren de omstandigheden heel wat anders ....MAAR... toen was er nog plezier aan de hobby te beleven. Vandaag de dag weten ze nog maar amper wat een winter is en dan klagen ze nog. De mensen van het eerste uur moet ge eens bezig horen met hun herinneringen en belevenissen van destijds. Hun verhalen komen bij de huidige generatie misschien als ongeloofwaardig over maar toch is dit de pure realiteit van toen.In de jaren '50 - '60 kwamen de vogeltentoonstellingen volop in de belangstelling en de plaatselijke bevolking keek er telkenjare weer naar uit om een bezoekje te kunnen brengen aan deze shows.Een tentoonstelling met minder dan 1000 vogels rekende men toen tot de meest slechte bezettingen, nu zijn ze reeds uiterst tevreden als er 600 vogeltjes aanwezig zijn. Over de publieke belangstellinghoefde men toen ook zeker niet te klagen. Iedereen wilde dit spectakel wel eens meemaken en was het soms over de koppen lopen bij sommige organisaties. Vandaag de dag, zijn de organisatoren al wat blij dat ze hun broek niet scheuren. Wanneer we bedenken dat er in het nabije verleden Provinciale organisaties werden gehouden waar we amper 50 neutrale bezoekers (betalende) mochten noteren. Bij dergelijke vaststellingen moet men zich toch vragen beginnen te stellen over het zinvolle van dergelijke ondernemingen. Natuurlijk kan men er mee doorgaan. Uiteindelijk zullen het de spelende leden zijn die het lege gat zullen moeten opvullen.(geen prijzen meer en een hoger inschrijvingsgeld per vogel.) U ziet het, het komt alweer op de kleine man terecht. Waar we deze teloorgang moeten aan toeschrijven is vrij onduidelijk. Het aspect der liefde voor de natuur heeft zich zeer duidelijk verplaatst bij de jeugd. De discotheken en andere uitspattingsmogelijkheden genieten nu de voorkeur van de aankomende generatie. Niet verwonderlijk dan ook dat heel wat oudere rotten in de hobby er de brui aan geven omdat ze geen waardering meer krijgen voor hun geleverde inspanningen. Ze moeten meer en meer de duimen leggen voor de egoïstische grieven van de "Broodkwekers - Spelers".
Om terug te kerennaar de beginperiode der TT-activiteiten denken we soms toch met weemoed terug aan de goede oude tijden. Tentoonstellingen gaan meespelen was in die tijd echt geen lachertje. Om te beginnen is het de realiteit zelve dat alleen de "Welgestelde lichamen" beschikten over een auto als transportmiddel en die "dikke nekken" zagen er dan weer geen graten in om de kleine "man met de pet" te helpen bij het vervoeren van zijn vogeltjes naar een bepaalde TT, of wat dacht u?. Wij kunnen verhalen te berde brengen van spelende liefhebbers die hun vogeltjes met de fiets naar een 20 km verder gelegen TT moesten brengen. Door alle weersomstandigheden en met plezier dan nog, het was hun hobby.Niemand hoorden we toen klagen of mopperen, alles voor hun ontspanning en de gezelligheid liep soms zelfs de spuigaten uit. Toch mooi om te aanhoren. Dan spreken we nog niet over de prijzentafels die er te verdienen waren. Al was het maar om een blikje sardines of enkele rollen WC-papier, het kon de pret allemaal niet bederven. Tegenwoordig zijn ze met niets nog tevreden, het is nooit genoeg en ze hebben op alles en nog wat bemerkingen. Ook de hulpvaardigheid en de overdracht van kennis onder de liefhebbers is naar de verdoemenis geholpen door een egoïsme en winstbejag van hoog niveau. Jonge beginnende liefhebbers kunnen daar wel over meespreken. Inlichtingen over de kweek of andere goede raad hoeven ze echt niet meer te vragen. De antwoorden die ze krijgen zijn steeds zo mysterieus en onduidelijk dat het onbegrijpelijk is voor de beginnende liefhebbers. Vraag zeker niet om een goede vogel te mogen kopen aan een schappelijk prijsje, laat staan om er een te krijgen, wat denk je wel?
Noem je dat dan nog "hobby"? nee hoor, bedankt. Hoe wil men nu nog jongeren warm maken om vogels te gaan houden? Indien ik in hun schoenen zou staan zou ik er ook feestelijk voor bedanken. Voor de echte "Geldkwekers" zou er een wet moeten komen waardoor ze verplicht werden om een handelsregister aan te vragen en ze verantwoording over hun inkomsten zouden moeten afleggen bij de fiscus.
Er zouden er heel wat afhaken met hun "zogezegde" hobby. Waar is de tijd van weleer ? ? ?
Deze Zuid-Amerikaan heeft zijn naam echt niet gestolen. Met wat verbeelding kunnen we hem wel vergelijken met een kardinaal, al was het maar door zijn schitterende kuif. Niet verwonderlijk dan ook dat het een zeer geliefde volièrevogel is bij ons. Toch is het jammer dat deze kardinaalsoort nog maar weinig in trek is bij de kwekers. Dit heeft misschien wel iets te maken met de zeer beperkte invoer van deze 20 cm grote soort. Door deze beperking is het voor de kweker ook moeilijk om nieuwe broedlijnen in te kweken.
Van het geslachtsonderscheid tussen man en pop is maar bitter weinig te merken op het eerste zicht. De tekening is zo goed als het zelfde. Toch onderscheid de pop zich door een minder intensieve rode kop- en keelkleur. De bevedering is ook matter dan bij de man. Ook van gestalte is de pop iets kleiner en slanker en heeft iets minder rood aan de kop. De jonge kardinalen hebben nog geen kuif. In de plaats van de kuif laten ze een roestbruine kap zien. De rode vederpartijen van de oudervogels zijn bij de jongen nog oker bruin van kleur met links en rechts een rode aanzet. Na ongeveer 8 weken zijn de jongen volgroeid maar ze komen pas volledig op kleur na de rui in het tweede levensjaar.
Zoals reeds gezegd is de Rode Kuifkardinaal een Zuid Amerikaan die in hoofdzaak te vinden is in de subtropische regio's van Oost- Bolivië, Paraguay, Uruguay, Noord Argentinië en Zuid Brazilië. Omstreeks de jaren 1928 werden er heel wat van deze vogels uitgezet op Hawaï en met succes overigens.
De Roodkuif Kardinaal is in zijn natuurlijke biothoop een algemeen voorkomende vogel, ook op het Hawaïaanse eiland Cahu is hij veelvuldig waar te nemen. Hij leeft er voornamelijk in het struikgewas van het laagland.Vooral langs de dichtbegroeide oevers van de lange rivieren met veel struikgewas en bosjes. Zijn geliefkoosde plaats is echter het dichte lover van struikgewas en bomen. Een bijzonder kenmerk bij deze kardinaal is het bezit van erg lange tenen. Hierdoor is hij in staat om zijn evenwicht te spreiden waardoor hij zich snel kan bewegen over de op het water drijvende vegetarische bestanddelen zoals bladeren. Het is bovendien helemaal geen schuwe vogel want we merken hem regelmatig op in de voorsteden en tot zelfs in de kern van de kleine dorpjes van het platteland. Wanneer men er eentje opmerkt kan je er donder op zeggen dat er nog meerdere in de omgeving vertoeven. In de broedperiode betrekt de man, samen met zijn wederhelft een territorium dat heftig verdedigd wordt. Hun broedperiode situeert zich in het land van herkomst in de tijd tussen oktober en februari. Tijdens deze periode laat hij onafgebroken een scherp "Zit" geluid horen. Deze doordringende tonen weerhouden andere kardinaal soorten ervan om zijn territorium binnen te dringen. Tijdende de balts is het mooi om te zien. Het mannetje neemt dan een takje of ander nestmateriaal in zijn snavel en begint met hangende vleugels rond het popje te dansen.Zijn staartpennen spreidt hij hierbij in waaiervorm en wipt onafgebroken op en neer. Dit wippen doet ons denken aan het paringsgedrag bij de rijstvogels (Padda's). Zijn nest zal hij steeds bouwen in de toppen van dicht struikgewas of bomen maar zelden hoger dan 3 meter.
Zijn nest is maar een slordige bedoening en bestaat uit takjes, bladeren en allerhande grassen en vezels. De kom van het nest bekleed hij met zachte materialen zoals plantenwol, dierenharen en andere zachte elementen. Het nest wordt opgebouwd door beide ouders doch het grootste werk is wel voor de pop. Het legsel bestaat uit, tussen de 3 en 6 lichtgroene tot zelfs witte eitjes. Deze eieren hebben aan het stompe uiteinde groengrijze en bruingrijze stippen en vlekjes. Het broeden is hoofdzakelijk het werk van de pop, enkele keren per dag zal de man echter, voor korte tijd die taak overnemen om de pop toe te laten om zich te ontlasten, om wat te eten en/of om een badje te nemen. Na ongeveer 13 dagen kippen dan de eieren en kan er met de voedertaak begonnen worden door de beide ouders. De voeding der jongen bestaat hoofdzakelijk uit insecten. Na de zesde levensdag is reeds de witte hals en lichaamstekening te merken en begint de kop en nek roestbruin te kleuren. Na een 2 - tal weken verlaten ze het nest maar worden door de ouders nog enkele weken gevoerd. Na deze periode zal enkel de man deze taak nog op zich nemen en begint de pop aan een volgende uitbreiding van haar nageslacht. Na 5 weken zijn de jongen volledig zelfstandig. De Roodkuifkardinaal is geen luierik op het vlak van voortplanting, drie broedsels per jaar zijn geen uitzondering. Dat deze eminentie een echte alleseter is bewijst zijn uitgebreid menu. Hij lust met volle teugen van o.a. allerlei zaden en pitten, bessen,vruchten,ongewervelde dieren en insecten. Het voedsel voor de jongen bestaat in hoofdzaak bijna uitsluitend uit insecten. In de handel is nog geen echt pasklare zaadmengeling te verkrijgen voor deze alleseter. In principe kunnen we er echter vanuit gaan dat alle, ons bekende zaden in aanmerking komen om een degelijke mengeling samen te stellen, gaande van kleine parkietenmengeling , over wildzangzaden tot het universeel voeder, paté's en onkruidzaden, ook fruit (appel, peer, sinaasappel) mogen niet ontbreken.
Zoals bij al onze volièrevogels moeten we ook bij deze kardinalen zorgen voor de aanwezigheid van een goede grit-kalk samenstelling in de vluchten en de kooien. In 1776 heeft Miller voor het eerst een omschrijving gebracht van deze mooi vogel. In 1783 belandde hij voor het eerst in Europa (via Lissabon, in de zoo van Londen). Op kweekresultaten was het echter wachten tot in 1838 toen een zekere Passerini uit Florence de eerste volièrekweek lukte. In 1863 volgden dan de dierentuinen van Keulen en Frankfurt am Main.
In het verleden werd deze vogel in grote aantallen geïmporteerd en tegen lage prijze verkocht op de Europese markt. Deze import is de laatste jaren sterk afgenomen, niet tegenstaande hij in de thuishave nog veelvuldig voorkomt. Door deze terugloop zijn de prijzen dan ook fors gestegen. Voor onze liefhebbers is en blijft deze kardinaal nog steeds een geliefde volièrevogel. Deze waardering is vooral te wijten aan zijn verbluffend mooi verenkleed en zijnopgewekt karakter.Ook zijn vlugge aanpassing in de volière en de zekerheid dat het een sterke vogel is dragen zeker bij tot zijn succes. In de winterperiode moeten ze wel kunnen beschikken over een vocht- en vorstvrij nachtverblijf.Buiten het broedseizoen zijn het levenslustige en verdraagzame vogels. Tijdens de broedperiode kunnen ze wel aardig agressief voor de dag komen en houden we ze best afzonderlijk van de andere vogels. Bedenk ook wel dat deze kardinaal niet echt een kooivogel is, hij heeft zeker wel wat ruimte nodig om zich goed te voelen. ook om vervetting te voor komen. Willen we nu trachten om een kweek op te zetten met deze soort dan situeert de periode zich tussen de maanden april en augustus. Om tegemoet te komen aan zijn wensenzullen we ze paarsgewijze in een vluchtje plaatsen met liefst een levende struik erin omdat hij graag zijn nest bouwt in een verdoken en hoog plaatsje. Als nestmateriaal is kokosvezel, kleine takjes,sisal,droog gras, donspluizen, mos en dierenhaar te gebruiken. Er wel voor zorgen dat het nest niet nat kan worden omdat de jongen erg gevoelig zijn voor vochtigheid. Tijdens de opfokperiode zullen we er voor zorgen dat de ouders veelvuldig kunnen beschikken over dierlijke eiwitten zoals meel- en buffalowormen, pinkies, miereneieren, maden, bijenlarven, sprinkhanen, krekels en andere insecten en weideplankton.
Vanaf het ogenblik dat de jongen zelfstandig zijn, dienen ze gescheiden te worden van de ouders. Om de verdere broedperiode niet in het gedrang te brengen. Best huisvesten wij de jongen in een droge ruimte omdat, zoals reeds gemeld, de jongen zeer gevoelig zijn voor vochtigheid.
Op zijn identiteitskaart staat: Latijnse benaming: Cocothrauster-cocothrauster
Orde: Zangvogel
Familie: Vinkachtige
Een zeer eigenaardige kerel, deze Appelvink, je ziet hem heel zelden maar je hoort hem overal. Voor de ornithologische waarnemer is hij een ware nachtmerrie. Ook voor de wetenschappers is hij een raar individu. Waar moeten we deze krachtpatser onderbrengen? Is het een trekvogel of een standvogel, wie zal het ons komen vertelen?. Afgaande op diverse waarnemingen zouden we geneigd zijn om hem als standvogel te klasseren. Wat echter met zekerheid kan gezegd worden is, dat hij het ganse jaar door wel ergens te bespeuren valt, wel niet in grote getallen, maar toch... ze zijn er. Sommige jaren kennen we in onze streken, in de maanden oktober en november, een ware invasie van deze kernbijters. Dit gedrag zou ons dan wer kunnen doen geloven dat het een trekvogel is. Zijn ware thuishaven zijn echter wel de Oost-Europese landen, meer en meer worden ze toch in onze lage landen als standvogel waargenomen.
Waarschijnlijk kunnen wij het fenomeen van de, om de zoveel jaar, massale invasie toeschrijven aan de ongunstige weersomstandigheden in de Oostbloklanden. Van nature uit is de Appelvink een erg schuwe vogel, vandaar ook, dat we ze zelden te zien krijgen. Bij de minste onraad gaan ze verstoppertje spelen en dagen ze alles en iedereen uit door zich toch te laten horen. Wij noemen hem wel de Appelvink, maar deze 18 cm grote vogel heeft door de jaren heen, heel wat kleurrijke naampjes op zijn visitekaartje laten zetten. Zo kennen we hem in sommige streken beter als: de Dikbek, de Koningsvink, de Kersevink, de Kernbijter of de Appelfreter.
Wanneer we de kop van de Appelvink even nader bekijken, dan merken we duidelijk de ongeproportioneerde snavel op en de versterkte bouw van de schedel met zijn dikke wangen eronder en een forse nek. Dit profiel straalt in elk geval macht en kracht uit. Door zijn sterk ontwikkelde kaak- en nekspieren kan hij in enkele seconden een steenharde kersenpit splijten, zelfs de nog sterkere pit van de olijf is een makkie voor hem.
Een Engelse wetenschapper, dhr RW Sims, berekende in 1955 de kracht die de Appelvink kan uitoefenen met zijn bek en kaakspieren en kwam tot de verbijsterende vaststelling dat 75 kg niet zeldzaam is. Dus, blijf je best met je vingers uit zijn buurt. Wat het biothoop van deze krachtpatser betreft kunnen we hem zowat overal aantreffen waar hij maar enigszins beschutting en veiligheid heeft voor zijn belagers. In hoofdzaak zit hij op de grond in een veilige omgeving rond te scharrelen naar afgevallen vruchten of nootjes. Wanneer ze in een groepje samen zijn dan moet je ze niet zien om te weten dat ze in de buurt zijn. Van op ruime afstand kan je dan horen hoe ze de pitten aan 't kraken zijn. Voor de rest zijn Appelvinken geheimzinnige en stille vogels. Ze kunnen uren op de loer zitten in de kruinen van het hoger struikgewas of boompjes vooraleer ze het wagen om zich naar de grond te begeven.
Behoudens zijn struis voorkomen kunnen we de Appelvink omschrijven als een clownachtige vogel. In de paartijd kleurt zijn snavel donker blauw, buiten deze periode is deze vleeskleurig met een licht blauw tintje. Boven de snavel loopt een fijn zwart streepje dat eindigt in een zwarte zone tussen de snavel en het oog.
Ook het oog is weer omzoomd door een gelijkaardig zwart streepje dat doorloopt tot in de pekzwarte bef. In zijn vleugels vallen de opmerkelijke blauwe sikkelvormige inkepingen sterk op. Ook opvallend is de witte band in de vleugelpennen, ook de uiteinden van de staartpennen zijn wit gekleurd. Het geslachtsverschil tussen man en pop is duidelijk te merken. De tekening is bij beide vogels wel identiek maar de kleur van de pop is veel bruiner en doffer dan bij de man. In de natuur broedt de Appelvink van april tot eind juni. Het slordige, en voor een vinkensoort erg platte nest, bouwen ze hoog in de kruinen van hoog struikgewas of boompjes en dan zo dicht mogelijk tegen de stam aan. Een Appelvinkbroedsel bestaat uit 3 à 5 blauwachtige eieren en zijn bezaaid met grijs-bruine stippen. De broedzorg is uitsluitend het werk van de pop die er 2 weken over doet vooraleer de eieren kippen. De jonge Appelvinken bezitten vrij veel witte dons en de snavelranden zijn fel geel gekleurd.
Beide ouders staan borg voor het voeren der jongen en dit doen ze vanuit de krop. De voeding voor de jonge vogels bestaat in hoofdzaak uit dierlijke eiwitten. Na 2 weken maken de jongen aanstalten om het ouderlijke nest te verlaten. Na het uitvliegen worden ze zeker nog een tweetal weken gevoerd door de ouders. Men mag aannemen dat de jongen zeker 4 weken nodig hebben om zelfstandig door het leven te kunnen gaan. Het is n.l. nogal logisch dat ze de tijd nodig hebben om hun kaak- en bekspieren te laten ontwikkelen, zodat ze zelf de pitten kunnen kraken en als dusdanig zelf kunnen instaan voor hun dagelijkse portie voedsel.
Om de Appelvink optimaal in gevangenschap ook in goede conditie te houden zal een eerste vereiste zeker zijn om ze de juiste voeding voor te schotelen. Wanneer we dit aspect niet uit het oog verliezen zullen ze ook vrij vlug tot broeden aangezet worden in een ruime volière. Hun voeding in gevangenschap kan men best houden bij onze gewone kanariemengeling, aangevuld met zonnepitten, cardy, hennep en boekweit. Als supplement hier bovenop is het aan te bevelen om ze regelmatig te voorzien van verschillende vruchten en noten. Ook dierlijke eiwitten mogen niet ontbreken op hun menu. Deze eiwitten bezorgen wij ze in de vorm van levende meelwormen, rupsen, slakken, buffalowormen enz...
Indien wij onze Appelvinken hun zinnetje geven wat betreft hun voeding en verzorging zullen zij er zeker dankbaar voor zijn tijdens de komende periode van tentoonstellingen. Vergeet bovendien niet dat onze Appelvinken toch nog steeds doorgaan als zijnde een blikvanger op iedere tentoonstelling. Voor vele kwekers is immers, succes behalen in de wedstrijden, een prioriteit om hun bekendheid te profileren.
De beroemde uitspraak van Baron Pierre de Coubertin
In deze naperiode van de Olympische spelen zouden de vogelliefhebbers en in 't bijzonder de tentoonstellers, zich best even bezinnen over de toekomst van hun hobby.
Baron Pierre de Frédy, in de olympische kringen beter bekend als de stichter van de nieuwe Moderne Olympische Spelen (1896). Pierre de Coubertin lanceerde bij deze stichting een Olympische gedachte: " Deelnemen is belangrijker dan winnen". Sommigen houden het echter bij het omgekeerde en willen liever winnen in de eerste plaats, dit is dan waarschijnlijk de hedendaagse moderne gedachte, een zienswijze die sterk gelijkt op "egoïsme".
Wanneer onze tentoonstellers zich zouden kunnen scharen achter deze Olympische gedachte zouden er heel wat problemen van de baan geholpen worden en zouden we een reuzenstap in de goede richting hebben gezet om onze hobby een geloofwaardige toekomst te schenken.
Wat er dan fout zit met onze hedendaagse mentaliteit zal u zich misschien wel afvragen? Wel, in 't kort samen gevat; Zoals bij iedere sportieve competitie is er steeds een winnaar en zijn er uiteraard ook verliezers. De verliezers zullen in de nederlaag berusten en trachten zich verder te vervolmaken in hun sportonderdeel door trainingen op te voeren of om andere technieken uit te proberen. Wat zien we echter in onze hobby gebeuren? De winnaars zijn natuurlijk tevreden en voldaan. Bij de verliezers worden steeds argumenten naar voor gebracht om hun prestaties boven deze van de winnaars te plaatsen, zonder er verdere vragen aan toe te voegen. Erger nog, in vele gevallen worden er schuldigen gezocht voor hun eigen falen. Die zogezegde schuldigen worden meestal gevonden in de kringen der organisatie of, in het merendeel, bij de keurmeesters natuurlijk. Nooit echter zullen zij zichzelf aan de basis stellen voor hun nederlaag.
Onze hobby zou toch zo mooi kunnen zijn, moest iedereen zich aan de Olympische uitspraak van Pierre de Coubertin kunnen houden. Meestal komen er echter wel een reeks andere argumenten de gemoedsrust verstoren in het wereldje van de ornithologie.
Zo horen we wel eens fluisteren; Hier of ginder ga ik niet meer spelen want daar is geen mooie prijzentafel (dus toch egoïsme). Anderzijds hebben dezelfde betweters wel de intentie om te gaan deelnemen aan een wedstrijd waar ze 50 of zelfs meer kilometers moeten voor afleggen om hun doel te bereiken. Welk doel is dan de vraag?. Zijn de prijzentafels daar dan zoveel beter en is die grote verplaatsing dan wel verantwoord. Hun wagen zal waarschijnlijk bollen op water of stoom.
Zij, die beweren dat ze niet gaan tentoonstellen om het prijzengewin, doen hier duidelijk aan zelfbedrog, want..., schaf de prijzen af en ze blijven helemaal weg. Dat die "wereldverbeteraars" eens rechtstaan en voor de dag komen met aanvaardbare alternatieven zodat de organisatoren weten waar ze naartoe hoeven te werken. Maar nee, ook daar komt niks van terecht. Het is namelijk gemakkelijker kritiek te spugen dan mee te helpen aan een algemene oplossing. Volgens mij, en samen met velen , is er hoognodig een grondige mentaliteitsverandering nodig om deze hobby nog leefbaar te houden. Wat minder kritiek zou al een pluspunt betekenen voor de liefhebberij in 't algemeen.
Gelukkig zijn er nog enkele idealisten die het goed menen met onze liefhebberij en waarop wij nog kunnen steunen om onze hobby recht te houden, vergeet echter niet dat ook hieraan ooit een einde zal komen, wat als deze generatie er mee stopt? Niemand is immers onsterfelijk en de tijd vliegt snel hé.
Of de vogels nu gehouden worden in een kooi of in een volière, steeds hebben ze water nodig om zich te verfrissen en/of om zich te wassen. De badkuip kan gewoon een vlakke, plastiekenschaal zijn die we met zuiver water vullen. Gebruik liefst regenwater. Kraantjeswater kan nog al eens een hoog kalkgehalte bevatten.
Zet de badschaal op een verhoogje, bv. op een paar stokjes of stenen. Let er vooral op dat het water niet bevuild kan worden door uitwerpselen van de vogels, dus zeker nooit onder zitstokken plaatsen, kies voor de plaatsing dus een vrije plek. Er tevens op letten dat de schalen niet te diep zijn. Jonge vogels, die ook al eens graag een badje nemen, missen nog de ervaring en lopen dan de kans om in een te diepe schaal te verdrinken. Dit kan je wel verhinderen door enkele stenen in de schaal te leggen zodat ze hier op terecht kunnen en de stenen kunnen gebruiken als reddingsvlot in geval van nood. Vooral in de zomermaandenis het badwater snel opgebruikt. Op sommige warme dagen is het soms wel nodig om het water meermaals per dag te verversen, liefst niet bijvullen maar echt verversen.
Badwater moet niet als drinkwater worden gebruikt of andersom. Drinkwater verstrekt men best in flesjes. Bij het gebruik van drinkschalen, deze liefst afdekken met een gaasdoek om het baden te verhinderen. Bij koud vriesweer zullen we geen badwater geven.Ook in de wintermaanden blijft de badbehoefte bij de vogels bestaan, wel gevaarlijk voor bevriezen van de poten of tenen. Een andere manier van baden bij sommige vogels is het "zandbaden". Deze methode is misschien wel meer geschikt voor de volière. Voorzie een klein hoekje in het verblijf met proper zand of zet een grotere schaal met zand in een hoekje, sommige vogels zullen er dankbaar gebruik van maken, het helpt zelfs tegen de bloedluis en heeft een goede werking in de ruiperiode.
Deze tekst is van Marc Dullers - De Looise Kanarie
Ik ben Theunis Julien, en gebruik soms ook wel de schuilnaam TJip.
Ik ben een man en woon in Mijngebied - Beringen (Belgisch Limburg) en mijn beroep is Typograaf - Drukker .
Ik ben geboren op 24/08/1939 en ben nu dus 85 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Ornithologie - Fotografie - Fauna en Flora - Verslaggeving - Interviews - Fotosessies.
Ben vooral bekend om mijn "Scherpe pen" - Sommige artikels laten een wrange nasmaak achter bij nogal wat indi