 
De ZWARTE M E E S . . .
Parus ater ater
BESCHRIJVING:
De Zwarte Mees is een fraai 12 cm groot vogeltje. De hoofdkleuren zijn zwart,olijfbruin en vuilwit. Deze kleuren zijn als volgt verdeeld, de onderzijde is witachtig en de flanken zijn meer isabelkleurig. De bovenzijde is olijfbruin tot bruinachtig grijs. In de vleugels bemerken we een dubbele witte vleugelstreep. De wangen zijn vuilwit. Onder het bekje zien we een zwarte bef die uitloopt tot op de bovenborst. De kruin is eveneens zwart en dit zwart loopt uit tot achter de oren. In de nek hebben ze een witte nekvlek. De Zwarte Mees is de enige mees met een witte nekvlek. De geslachten zijn gelijk, alhoewel het mannetje een beetje groter lijkt en we soms de vorm van een minuscuul kuifje kunnen onderscheiden.
Juveniele exemplaren hebben een geelachtige nekvlek, wangen en onderdelen. Op het eerste zicht zijnze te verwarren met de koolmezen (Parus m. major) maar ze zijn veel kleiner (3 cm) en deze laatste hebben geen witte nekvlek en een zwarte overlangse boord over de buik. Ook is de Zwarte Mees veel schuwer dan de Koolmees.
VOORKOMEN:
In België en Nederlandis de Zwarte Mees een vrij talrijke broedvogel. Volgens de Atlas van Lippens en Wille zouden er respectievelijk zo'n 34 en 30.000paren broeden in onze streken. De Zwarte Mees komt zowat in gans Europa voor, er zijnzelfs 7 ondersoorten bekend. Alleen in het uiterste Noorden van Europa ontbreken ze wel. De in België geboren exemplaren zijn gedeeltelijk trekvogels en standvogels. De grootst bekende afstand van een in België geringde mees bedraagt 480 km. De vogel werd in Zuid-West Frankrijk terug bemachtigd. Ook komen "vreemde" exemplaren hier in ons land overwinteren, soms kunnen deze trekbewegingen van buitenlandse Zwarte Mezen een invasieachtig karakter aannemen. Dit gebeurde al eens in de jaren 1957-1958. In het najaar bij ons weggetrokken mezen komen naar ons land terug in april-mei. Deze voorjaarstrek valt weinig of niet op.
BIOTOOP:
Het biotoop van de Zwarte Mezen is vooral in en rond naaldhout gelegen. Dat neemt niet weg dat ze niet in loofbossen kunnen broeden. Men zal ze er eerder aantreffen indien de andere soorten mezen er ontbreken. Ook op trek en tijdens de wintermaanden verwijderen ze zich gewoonlijk verder van naaldhout dan anders het geval is.
GELUID:
De Zwarte Mees laat een heldere ijle "tjie" roep horen. Bij alarm een schellend "Tsji-tsjitsji-tsjij". Verder een hoog "sissississi". De zang is ritmisch een herhaald "sietu-sietu". Hetwordt echter sneller en minder snel dan van de Koolmees voorgedragen.
VOEDSEL:
Het voedsel bestaat hoofdzakelijk uit insecten, hun eieren en hun larven. Ook eten ze zaden van de naaldbomen.
PARINGSGEDRAG:
Men heeft van deze vogels 2 soorten "balts" waargenomen. Een eerste manier bestaat uit een heen en weer paraderen met opgestoken staart, uitgezette veren en hangende vleugels door het mannetje. De tweede manier wordt ook door het mannetje uitgevoerd en gebeurt door met uitgespreide staart en klapperende vleugels voorover te buigen voor het wijfje.
NEST:
Hun nest bouwen de Zwarte Mezen op zeer uiteenlopende plaatsen. Ze bouwen in natuurlijke boomholten, knoestgaten, spechtenholen, muurgaten en rotsspleten, ook wel in muizengangen en konijnenpijpen en natuurlijk ook in de aangebrachtte nestkastjes. Hun Nest bestaat uit een dikke laag mos als onderlaag en daarin maken ze een kuiltje dat verstevigd wordt met spinrag en dierenhaar. Dit kuiltje wordt dan gevoerd met plantenpluis, konijnenwol en veertjes die meestal een donkere kleur hebben. Dit kunstwerk wordt door het wijfje alleen geconstrueerd.
EIEREN en BROEDDUUR:
De eieren van de Zwarte Mees zijn wit met fijne rode tot bruinroodachtige stippeltjes op de gladde glanzende schaal. Deze stippeltjes zijn vaak rond de stompe pool van het ei geconcentreed. De gemiddelde grootte van één ei bedraagt 14,8 X 11,6 mm. Eenvolledig legsel bestaat uit meestal 8 eieren en per jaar zijn er een tweetal legsels. Alleen het wijfje broedt en dit gedurende 14 à 18 dagen. De jongen komen vrijwel naakt uit het ei en zijn dus nestblijvers. De binnenzijde van de bek is geel tot oranjeachtig en de snavelranden zijn lichtgeel. Later krijgen ze grijze dons. Na 7 à 8 dagen gaan de ogen open. Beide ouders verzorgen de jongen die na een periode van 16 à 19 dagen het nest verlaten. Broedende wijfjes kunnen zeer "zitvast" zijn op hun eieren en beginnen te sissen als men in de buurt van het nest of nestkast ter controle komt. Twee weken na het verlaten van het nest zijn de jongen zelfstandig en leiden ze hun eigen leven.
|