De GRIJZE GORS.....
EUROPEANEN zijn hier thuis... (Emberiza cia)
ALGEMEEN:
De GRIJZE GORS wordt ook nog wel eens de Weide Gors of de Baardgors genoemd. Volgens Wolters wordt deze gors als volgt in het zoölogisch systeem gerangschikt.
Familie: Emberizidae of gorzen
Soort: Emberiza L. 1758
Aard: Emberiza cia L. 1766
Er bestaan 6 ondersoorten: De Cia, Africana, Prageri, Par, Strachey en de Fleminorum.
VERSPREIDINGSGEBIED:
De GRIJZE GORS leeft verspreid in Noord-West Afrika en in de Zuidelijke gebieden, aanleunend bij Azië. Hij bewoont ook de bergen van Zuid- en Midden Europa. In Duitsland vinden we hem terug in de dalen van de Rijn, de Nekker en de Moezel. Van daaruit verspreidt hij zich verder noordwaarts. In Midden Europa zijn er naar schatting nog zo'n 3 à 4.000 broedparen aanwezig. Enkel de Noordelijke populaties trekken en overwinteren in de broedgebieden van de Zuidelijke soortgenoten. Deze laatsten zijn gedeeltelijk standvogels en trekken bij barre winters noodgedwongen naar lager gelegen gebieden.
LEEFGEBIEDEN:
Hun voorkeur gaat uit naar bergachtige gebieden waar men aan wijnbouw doet en de zonnige berghellingen waar rotsblokken afwisselen met steengruis en alleenstaande bomen. Hij is eveneens te vinden in de bijhorende dalen. Zij houden van warme gebieden maar broeden nochtans in de Zwitserse Alpen tot op een hoogte van 2000 meter. Daarentegen komt men ze in de Beierse Alpen slecht zeer sporadisch tegen.
UITERLIJKE KENMERKEN:
Emberiza cia heeft een lengte van 16 cm, dit is een gemiddelde gorzenlengte. Het mannetje heeft een lichtgrijze kop met sterke zwarte bestreping en een oranjeachtige onderzijde. Het lichtgrijs, voornamelijk boven de oogstreep neigt meer naar wit. De bovenzijde is bruin met zwarte bestreping. Van alle andere gorzen, onderscheidt deze gors zich door zijn helle, asgrijze keel en borst.De stuit is kastanjebruin, terwijl de buitenste staartpennen witte zomen hebben. De vleugels hebben onbeduidende smalle witte strepen. Bij het wijfje is de kop bruin en de zwarte tekening is meer verwaterd. De keel is evenwel ook asgrijs. De overige kleurpatronen komen overeen met deze van het mannetje, alhoewel veel minder uitgesproken en de zwarte delen in de vleugels ontbreken. De snavel kleurt in de broedtijd donker grijs en de poten zijn vleeskleurig.
GEDRAG:
De GRIJZE GORS begint 's zomers een uur voor zonsopgang reeds te zingen. 's Winters begint hij een uur voor zonsopgang zijn voedsel te zoeken. Wanneer hij bij deze bezigheid gestoord wordt, dan vlucht hij onmiddellijk in een hoge boomkruin. In de vroegste ochtenduren worden de hoogste twijgen als zangpost gebruikt. Gedurende de heetste momenten van de warme zomerdagen zoekt hij echter schaduwrijke plekken op om te zingen. Overnachten doen deze vogels als enkeling, vrij zittend in struiken of heesters. Tegen de winter aan vormen ze kleine slaapgemeenschappen. Bij zeer koude omstandigheden trekken ze één poot in de veren. Zelfs voedsel zoeken doen ze dan al huppelend op één poot.Wordt bij de aanvang van het broedseizoen, een zo groot mogelijk territorium bezet, dan zal bij een goede voedselsituatie, alleen de nestomgeving verdedigd worden. De grijzegors wipt regelmatigmet zijn staart. Om opwinding uit te drukken spreidt hij deze bliksemsnel, waardoor de helwitte buitenzoom zichtbaar wordt. Bij rivaliteit zet hij een imponerende ronde borst op terwijl hij een agressief geluid laat horen. Deze roep wordt eveneens meermaals herhaald tijdens zijn achtervolgingsvluchten, zowel van rivalen als tijdens het baltsritueel.
STEM:
Bij het opvliegen hoort men steeds "sisi-sip" of "zirr". Gedurende de vlucht is een "trrr"te horen. De lokroep is een gedempt "zhip". Zijn gezang is eenhaastige strofe met hoge toonhoogtes "pe-zizi-pe-zizzi" of iets daar op lijkend. Het heeft veel weg van de zang van de heggemus en zorgt soms voor zo'n stimulerende wisselwerking dat het tussen deze twee soorten heel gemakkelijk tot heuse zangduels komt. Wanneer de grijze gors zingt legt hij zijn lichaam op zijn pootjes, knikt de staart naar beneden en houdt zijn kop hoog opgericht.
HET HOUDEN IN DE VOLIERE:
De Grijze Gors stelt geen hoge eisen aan de inrichting van de volière. Een paar busseltjes heidekruid en middelhoge grassen zijn reeds voldoende om een nestplaats te vinden. In het midden plaatst men best een vlierstruik die dienst doet als zangpost. Het komt er hoofdzakelijk op aan om een open volière te creëren. Wel moet de mogelijkheid bestaan om te kunnen zonnen en een zandbad te kunnen nemen. Deze gors is winterhard en kan in een beschutte buitenvolière gehouden worden. Een vorstvrij overwinteringsruimte is echter steeds welkom omdat het drinkwater en het voedsel dan vorstvrij kan aangeboden worden.
DE VOORTPLANTING:
Het zijn vogels die, zoals de meeste Europese, een paarverbintenis aangaan. Zij broeden van april tot eind juli. In de volière hebben ze meestal 2 broedsels, drie is zeker geen uitzondering. In hun broedgebied zijn het de mannetjes die eerst arriveren. Hun territorium gebondenheid is zo dominant dat alle, later toekomende mannetjes verdreven worden. Aan het territorium verdedigen neemt ook het wijfje deel. Daar de mannetjes telken jaren hetzelfde territorium bezetten gebeurt het vaak dat steeds dezelfde partners voor de nakomelingen zorgen. Jonge mannetjes die reeds een territorium bezetten, wachten overvliegende wijfjes op met uitgespeide waaierstaart. Vertoont een vrouwtje interesse dan benadert hij dit met "tjuk-tjuk " geroep. Met licht afhangende vleugels en sidderend vleugeltrillen nodigt hij het wijfje dan uit om tot de paring over te gaan. Eens de paring voltrokken blijkt het huwelijk bezegeld.
HET NEST:
Het nest wordt meestal op de bodem, in de kruidlaag gebouwd of tussen grasbundels. Alleen het vrouwtje knapt deze klus op. Vooreerst draait ze een kuiltje waarna ze een krans van gedroogde grashalmen er omheen weet te vlechten. Slecht daarna wordt het kuiltje met mos en schorsschilfers bekleed. Het nest wordt zo goed gecamoufleerd en aangepast dat het niet te onderscheiden is van de omgevende plantengroei. De nestkom heeft een doormeter van 6 cm en een diepte van 4 cm. Ze hebben 4 tot 12 dagen nodig om hun woning af te maken.
HET LEGSEL:
De eieren zijn stomp ovaal, glad en zwak glanzend. Ze zijn licht purper of bruin overgoten met gelijkmatig verdeelde zwarte streepjes en krassen. Het legsel bestaat uit 3 tot 5 eieren, ze worden dagelijks in de vroege morgen gelegd. De broedduur omvat een 14-tal dagen. De broedzorg is enkel voor het wijfje. Na het uitkomen worden de jongen de eerste dagen alleen door het wijfje verzorgd. De eierschalen en de mestproppen worden door het wijfje opgegeten. De eerste dag brengt het mannetje het voedsel bij en geeft het aan de pop die dan de jongen voert. Vanaf de tweede dag is de voedselbevoorrading een taak voor beide ouders. Als afleidingslist landen ze op enkele meters van het nest om de verdere afstand te voet af te leggen. Na 10 dagen verlaten de jongen het nest en verstoppen zich in de omgeving. Heel dikwijls sluiten er zich cirlgorzen bij deze groepjes aan. Ondertussen beginnen de ouders meestal aan een tweede broesel. De jongen vallen dan in hun jeugdrui. De overjaarse gorzen doorlopen een totaalrui. Hoe later op het seizoen geboren des te vlugger ruien de jongen uit.
HET VOEDSEL:
De Grijze gors neemt zijn voedsel van op de grond. Zitten de zaden nog in de halmen vast, dan trekt hij deze naar beneden om aan het begeerde voedsel te geraken.. Insectenworden, ofwel van de grond opgenomen ofwel van de struiken en kruiden afgepluk, desnoods met een korte achtervolgingsvlucht buit gemaakt. Bij de zaden gaat hun voorkeur naar zuring, bies, ganzevoet, grassen, haver, boterbloem, gierst, perzikkruid, vogelmuur, rogge en tarwe.De jongen worden uitsluitend met insecten gevoerd; spinnen,slakjes en wormen. Wanneer vliegende insecten te groot zijn om te voeren worden deze door de ouders van hun vleugels ontdaan. In de volière volstaat een goede zaadmengeling voor Europese vogels, aangevuld met de seizoensgebonden onkruid- en graszaden. Voor de opfok der jongen worden pinky's, meel- en buffelwormen aangeboden. Vanaf de derde dag kunnen de jongen ook grotere insecten aan. Wanneer de ouders het aannemen kunnen de geboden insecten met een vitamine preparaat en sporenelementen bepoederd worden. Eivoer waaraan caseïre wordt toegevoegd en ook paté wordt eveneens aanvaard. Bij het groter worden der nestjongen worden ook halfrijpe onkruidzaden gevoerd.
|