Druk op onderstaande knop om te reageren in mijn forum
Categorieën
Categorieën
Categorieën
Categorieën
Categorieën
Evenementen in de LIMBURGSE WESTHOEK
27-03-2009
ONKRUIDZADEN - BLAUWMAANZAAD
BLAUWMAANZAAD PAPAVER somniferum
De Papaver somniferum, die ons het blauwmaanzaad levert is het meest vetrijke zaadje dat wij onze vogels kunnen geven. Het vetgehalte bedraagt soms wel 50%. Behalve het Blauwe maanzaad is er ppk wit-, geel-, grijs-, zwart en rood maanzaad. Het kleinkorrelige zaad wordt bijna in de hele wereld geteelt. In ons land hier en daar en op kleine perceeltjes. Het maanzaad wordt gebruikt als smaakmaker in brood en gebak. Olie, die uit maanzaad gewonnen wordt, kan zeer goed gebruikt worden als spijsolie. Om haar afwijkende, drogende eigenschappen van andere oliesoorten wordt maanzaadolie ook gebruikt voor de fabricage van speciale lakken en vernissen.
Aan maanzaad worden narcotische eigenschappen toegelend. Bij volledig uitgerijpt zaad is dat geenszins het geval. Onrijp zaad kan inderdaad morfine bevatten. Uit de onrijpe zaadbollen wordt uit het melksap t.b.v. de farmaceutische industrie het alkaloïde (dit is een basische stikstofhoudende stof) papaverine gewonnen voor de bereiding van o.a. morfine. De papaverbol wordt om deze eigenschappen wel eens, de slaapbol genoemd. Het mag als bekend worden verondersteld dat om nog meer bekende redenen voor de bereiding van narcotica een speciale vergunning is vereist.
Door de vogelliefhebbers wordt deze blauwmaanzaad rustgevende eigenschappen toegekend. Inderdaad kan door het verstrekken van deze zaad, het gezang van de man kanaries worden getemperd. Onrustige vogels worden er kalm van. Tijdens het opkooien van tentoonstellingsvogels is het niet verkeerd om hen gedurende enkele weken, per dag een halve theelepel blauwmaanzaad te geven. Geef het zaad apart of doe het in het opfokvoer. Bij de gewone mengeling zakt het naar de bodem en de vogels zien het niet meer liggen. Blauwmaanzaad heeft ook een gunstige werking bij eventuele diaree.
Blauwmaanzaad heeft als één van de weinige zaden, een hoog calciumgehalte en een gunstige verhouding calcium-fosfor.
Nog veelvuldiger dan de lijsterbes is de Vlierstruik zowat overal te vinden en veelvuldig verspreid.
DE BLOEITIJD:
Vlierstruiken bloeien meestal in de maand mei tot einde juni met een welriekende bloesem. De bijna gitzwarte bessen zijn rijp in de maanden augustus - september.
UITZICHT:
Deze struiken kunne zich ontwikkelen tot een hoogte van circa 6 meter, door vakkundig snoeiwerk kan men er een heuse boom van bekomen. De takken van deze struik of boom hebben een lichtgekleurde tint met een zachte merg. De bladeren groeien tegenover elkaar en de bloesems zijn geelachtig wit.
OOGST:
Vlierbessen zullen misschien door tal van mensen gebruikt worden om siroop van te maken die goed is voor verkoudheden. Alleen de rijpe bessen kunnen aangewend worden om ze aan de vogels te geven. Men kan ze ook laten drogen in de open lucht.
VINDPLAATS:
Deze alom gekende struik of boom is te vinden in hagen, in bosranden en op verlaten plaatsen.
WELKE VOGELS:
De Goudvink, die van nature uit een echte besseneter is, zal ze zeker met plezier aanvaarden. Andere vinkensoorten zullen er ook wel van lusten en in mindere mate zal de Appelvink er ook wel van smullen.
BIJZONDERHEID:
Er is ondertussen een doeltreffend natuurmiddel gevonden tegen het zo gevreesde H5N1- vogelgriepvirus op basis van een gestandariseerd extract van vlierbessen. Het is helemaal niet duur, heeft geen ongewenste nevenwerkingen en het is zelf aangenaam van smaak. Allemaal eigenschappen die niet kunnen toegedicht worden aan de peperdure virusremmer Tamiflu.
KROONDUIVEN zijnde grootste duiven ter wereld. Ze zijn even groot als een kleine kalkoen. Het opvallendste kenmerk is hun blauwe kleur en de prachtige grote kuif van fijne veren. Hun leefgebied zijn de regenwouden van Nieuw Guinea en de omringende eilanden. Hij komt ook wel voor in de moerassige en deels overstroomde gebieden en mangroven. De Kroonduif meet ongeveer tussen de 73 en de 80 cm en weegt zowat 2,1 kgr. Deze duiven zijn maar zelden te vinden in privé collecties.
Ze eten allerlei vruchten en zaden die ze al wandelend zoeken op de grond. Ze kunnen zeker goed vliegen maar houden dit niet lang uit (waarschijnlijk door hun gewicht). Meestal foerageren ze op de bodem van de wouden.Het mannetje verdedigt zijn territorium met opgeheven vleugels, klaar om de indringer een ferme klap te geven, hij tilt daarbij ook zijn gespreide staart op. In de baltstijd heeft hij een buigingsritueel, waarbij hij zijn hoofd buigt en zijn staart op en neer waaiert, begeleid door zijn dreunende roep. daatna verzorgen het mannetje en het vrouwtje hun verenkleed.
Ze maken een groot nest van twijgen,hoog in de bomen, meestal wel op 10 meter boven de grond. De duivin legt maar 1 ei. Het ei wordt door beide ouders bebroed, 28 tot 30 dagen lang. Het kuiken vliegt na ongeveer 5 weken uit en is dan van kleur en kroontje reeds een mini Kroonduif. Het wordt nog wekenlang gevoerd door beide ouders. Kroonduiven zijn zeer sterke vogels, de haalbare leeftijd schommelt rond de 20 jaar. Het zijn helemaal geen schuwe vogels in het wild. Zo zijn het prooien voor stropers. Sinds geruime tijd bestaat er wel een jachtverbod op alle Kroonduiven maar een rijkelijke vleesmaaltijd is voor sommigen niet te versmaden. Zo loopt het Kroonduiven sterk achteruit. Alle drie de soorten worden door de wet vanWashington beschermd.
In gevangenschap gedijen deze grote duiven goed op oud brood, geweekt in melk, hele ongepelde aardnoten, graan (gebroken maïs), fijn gesneden fruit, druiven, fijn gesneden wortelen en als snoepje vijgen. Gedurende de dag zijn deze statige reuzen bezig op de grond van de volière, 's nachts slapen ze op een stok of in een boom. Het mannetje kan van het vrouwtje onderscheiden worden door zijn kromme bovenste snavelhelft. Bij het vrouwtje is die recht. Dit belangrijke geslachtskenmerk is al te zien bij de jonge kuikens, een paar weken nadat ze uitgekomen zijn. Kweekresultatenworden regelmatig vastgesteld. De duivin legt maar 1 ei in een mand, opgehangen tussen 1,60 en 1,80 meter hoogte. De jongen worden door de beide ouders, uit de krop gevoerd. Ze zijn geslachtsrijp na ongeveer anderhalf jaar. De aanbevolen ringmaat is 18 cm
De lijsterbes kreeg door de jaren heen verschillende benamingen in de volksmond, zo noemt men hem wel eens de Kraalboom, de Kraalbes, de Kwetsenbeienboom, de Vogelbessenboom of het Saphout. Hij hoort thuis in de familie der roosachtigen.
Grootte der boom is ongeveer tussen de 3 en de 10 meter - Men kan hem aantreffen in bossen, ruïnen, lanen of parken. Hij staat in bloei in de maanden mei - juni.
KENMERKEN:
De Lijsterbes behoort tot de familie der roosachtigen . Hij is inheems in Europa, West Siberië en Klein Azië. De struik of boom heeft een ronde, brede kroon. De jonge takken zijn behaard. De bladeren zijn oneven geveerd met 9 à 15 blaadjes. De blaadjes zijn langwerpig, spits, gezaagd, behalve bij de voet. De witte bloemtrossen hebben de geur van de meidoorn. In de zomer verschijnen dan de bessen. Het zijn, een soort kleine, bittere appeltjes ter grootte van een erwt. De rijpe bessen hebben een scherpe, zure, licht bittere smaak en worden eerst na de vorst genietbaar.
De OOGST:
Het best kunnen we ze in oktober plukken, als de bessen rijp zijn (het best wanneer de eerste vorst er is over heengegaan, omdat ze dan minder bitter zijn). Ze kunnen ook gedroogd worden of in de diepvries bewaard worden. Ze kunnen ook als gelei verwerkt worden, eventueel met appels, nadat de vruchten 8 tot 10 uren geweekt zijn in verdunde azijn. Geroosterd kunnen ze gebruikt worden als koffiesurrogaat.
BESTANDDELEN:
Lijsterbessen bevatten de pro-vitaminen A en de vitamine C. Appelzuur,citroenzuur,suiker (sorbitolum is een hoogwaardige suiker) en pectine. Niet overdrijven met lijsterbessen te voeren aan de vogels want de zaden bevatten ook blauwzuur.
EIGENSCHAPPEN:
Tegen verminderde eetlust en maagstoornissen. Door het hoge vitamine C gehalte verhogen ze de eigen afweerkracht.
GEBRUIK:
Kan best gegeven worden aan Goudvinken, vinken, kepen, merels, groenvinken, appelvinken, lijsters, en de pestvogels.
Bombycilla garrulus - Onze Europese Pestvogel Tekst: WEV
In Europa verblijft onze Pestvogel in het Noorden van Zweden en Finland en in het uitgestrekte woudgebied van Siberië ten Noorden van Rusland, boven de Poolcircel. De Bombycilla garrulus leeft in kolonies. Niet tegenstaande hij een solitair broeder is staan de nesten kort op mekaar, hij verdedigt geen territorium, enkel zijn eigen nest. Tijdens het broedseizoen bestaat zijn voedsel uit muggen en in mindere mate uit kevers, wormen e.a. De rest van het jaar eet hij vrijwel uitsluitend bessen; de geneverbes, taxus, lijsterbes en de vlier. Af en toe ook wel bramen,hulst en vogelkers.
De Pestvogel op hongertocht:
Bij uitermate zachte winters die toevallig op een bijzonder vruchtbaar lijsterbessenjaar wordt de pestvogelpopulatie omzeggens niet uitgedund. Het daaropvolgende broedseizoen zal zorgen voor een pestvogel explosie. Lijsterbessen bomen kunnen nooit twee jaar na mekaar overvloedige vruchten dragen met als gevolg dat het ongewoon groot pestvogelvolkje in het najaar, in hun winterkwartieren, voor een dreigende hongersnood komen te staan. Dit is dan de rede waarom ze om de twee jaar, massaal naar onze streken afzakken. De verhouding van het aantal pestvogels t.o.s. van het voedselaanbod bepaalt de grootte van de trek en zorgt al dan niet voor een invasie.
Herkennen van de GESLACHTEN:
De Pestvogel is een prachtige vogel ter grootte van een spreeuw. Het lijkt wel een exotische verschijning met zijn grote kuif en relatief lange vleugels. Deze kuif is bij het mannetje groter dan bij de wijfjes. De overheersende tint van zijn verenkleed is beige, overgoten met een warme rood-bruine waas. De dekveren van de staart zijn aan de bovenzijde asgrijs en aan de onderkant kastanjebruin. Hij heeft een zwartbruine bef die doet denken aan ebbenhout. Die van de mannelijke exemplaren is mooi afgelijnd. Bij de poppen daarentegen loopt zij wat uit in het beige van de borstbevedering. Boven de snavel loopt een zwarte streep tot achter het oog en eindigend in een punt. Tussen dit zwart van de keel en de oogvlek krijgen we een smallere witte stree, juist tegen de ondersnavel. Tevens wordt het oog nog geaccentueerd door een wit boogje onder het onderste ooglid. De start eindigt op eengele zoom, breder bij het mannetje dan bij het vrouwtje. Bij de jonge nestverlaters is dit duidelijk te merken. naargelang de vogels ouder worden is dit minder opvallend. De vleugels zijn donker, zwart-bruin van kleur met 2 witte strepen. De grote pennen hebben een witte rand met gele streep. In rusthouding geeft dit aan de gesloten vleugels een gele zoom. Aan het uiteinde van de kleine slagpennen hebben de witte veren wasachtige vermiljoenkleurige lakplaatjes. Deze zijn bij de mannetjes iets groter dan bij de vrouwelijke vogels. Deze wasplaatjeszorgden er voor dat de Engelsen hem "waxwing"zijn gaan noemen.De zachte, zijdeachtige veerstructuur inspireerde de Duitsers dan weer om hem "Seidenschwanz" te gaan noemen.
Algemene KENMERKEN:
Onze Pestvogel is zowat 18 cm groot. - We onthouden dat zijn vorm een volle borst laat zien, vrij plomp en korte staart, hij heeft een zijdeachtige bevedering met een kuif. het is een kalme, rustige vogel van nature uit. Hij heeft donker bruine ogen en bezit zwarte poten en nagels. De Pestvogel is een graag geziene volièrevogel bij onze liefhebbers. Tijdens tentoonstellingen is hij echter wel minder in trek.
Hierna volgen de BROEDUITKOMSTEN bij de KANARIES in de :
Vetstof GEEL- en de ROODREEKS:
Een doorwinterde kanariekweker zul je dit niet meer moeten komen vertellen, alhoewel ook zij soms nog met twijfels zitten. Bij velen is het echter nog steeds "er met de pet naar gooien".
In vele gevallen zal men dan bij de eindbalans maar sip staan te gapen en zal de teleurstelling erg groot zijn. Bezint eer ge begint met het koppelen van uw kweekvogels.
Een rede te meer om toch maar enige kennis van de erfelijkheidsleer op te steken, het heeft niets dan voordelen en de teleurstellingen zullen miniem zijn op het einde van de kweek.
Indien we starten met "ZUIVERE" vogels kunnen we in de meeste gevallen zelfs in het nest reeds bepalen van welk geslacht onze jonge vogels zullen zijn. Wanneer we onderstaande tabellen even nader beschouwen zullen we zeker tot de vaststelling komen dat het zeker zijn nut heeft om te weten welke vogel we aan welke moeten koppelen, bv. om de goede eigenschappen van de ene, over te brengen naar de andere. Ik zal trachten om zo vlug mogelijk alle kleurslagen i.v.m. de juiste koppelingen aan bod te laten komen. De liefhebbers met een kort geheugen raden wij dan ook aan om deze pagina's op te slaan in het PC-geheugen en te klasseren, zodat je steeds kan teruggaan om, in geval van twijfels, een controle te doen om te zien of je wel juist bezig bent.
DE GEEL - reeks:
Geel Intensief X Geel IntensiefGeel Schimmel X Geel Intensief:
Om de teunisbloem te leren kennen heb ik eigenlijk het meest moeite moeten doen. Men gaf mij in februari een droge stengel van een plant met de boodschap dat die plant extra goed was om distelvinken te vangen. Ik heb dan tot in de maand juni moeten wachten om met zekerheid te kunnen zeggen dat het hier om de Teunisbloem ging. Deze plant is in feite afkomstig uit Amerika.
BLOEITIJD:
De Teunisbloemen bloeien vanaf juni tot eind september maar dan blijft het bruine zad nog lang opgesloten in de buisvormige zaaddoosjes. Het is een tweejarige plant - Het eerste jaar vormt het zaadje een plantje. Het tweede jaar ontstaat uit dit plantje de zaadstengel.
UITZICHT:
Deze planten hebben een groot verschil tussen de jeugdvorm en de volwassen vorm. Een volwassen plant wordt tot 1,70 meter hoog en is dikwijls vertakt wanneer ze op goede bodem staat. De bladeren zijn lancet vormig en zijn 10 cm lang en 3 cm breed, de kleur is als tabaksbladeren. De bloempjes worden geel en verwelkte bloem valt af, het zaad gaat zich daarna vormen in de steeltjes. In de herfst barsten de steeltjes open en krijgt men de winterafbeelding der plant.
OOGST:
Er zijn 2 manieren om te oogsten, ofwel de plant afbreken of buigen en de open zaaddoosjes op een grote witte doek leegschudden. Men kan ook de plant meenemen en ze in de volière plaatsen.
VINDPLAATS:
Het is in feite toch nog een vrij zeldzame plant, behalve wanneer ze eens op een bepaalde plaats voorkomt breidt ze zich snel uit. Ik geef nu enkele plaatsen waar ten allen tijde de wintervorm te zien is nl. Op de parking van Cinema in Diest (stedelijke werkplaatsen) Ook langs de spoorwegbermen komt ze veel voor. Op vuilnisbelten zijn ze ook wel te vinden en braakliggende gronden. Men kan deze plant ook wel best zelf telen in de moestuin, wel op een zanderige bodem.
VOOR WELKE VOGELS:
De Distelvinken eten het nog liever dan negerzaad en dat al heel wat zeggen. Verder zijn er ook verzot op: de groenvink, de kneu, de frater, de vink, het sysje de roodmus, de barmsys en de Midden-Europese kanarie.
Bieslook noemt men ook wel eens; Astlook, pieplook, sneelook, smallook, snyprei, raslook, biespartje of fransch look. Het kruid hoort thuis in de familie der Liliaceae.
Bieslook komt in het wild voor in Europa, Australië en Noord Amerika. Het gewas groeit daar in warme tot hete streken, in volle zon. Merkwaardig genoeg is bieslook pas vanaf de 16de eeuw in Europese tuinen in de cultuur genomen. Al 5000 jaar geleden was het kruid in China bekend en volop in gebruik in de keuken vanwege de milde uiensmaak. Als artsenijgewas om bloed mee testelpen en als tegengif bij vergiftigingen. Marco Polo bracht Europa in contact met bieslook als culinaire lekkernij. Als koeien veel daslook eten krijgen het vlees en de melk een indringende, onaangename uiengeur.
Bieslook is een polvormende, winterharde vaste plant. Kan een hoogte bereiken van 30 cm. Bieslook heeft cilindrische, holle bladeren. In de zomer bolvormige schermen met lichtpaarse bloemen. Het is een heerlijk culinair gewas en een goede borderplant.
OOGST:
Bieslook mag 4 X per jaar geoogst worden. Snij het blad tot 3 cm boven de grond af. Het blad laat zich slecht drogen. Vries daarom verse bladeren in. Om ze in te vriezen doen we de bladeren in zakjes die we dicht knopen en leg ze zo in de diepvriezer. De blaadjes blijven een week goed. Gehakte bieslook kan je in ijsblokjes invriezen. De bolvormige bloemschermen staan erg leuk als garnering van salades en sauzen.
GENEESKRACHTIG:
Het blad van de Bieslook is zwak antiseptisch. Gesnipperde Bieslook wekt de eetlust op en bevordert de stoelgang. Bieslook doet het eveneens goed in bloempotten op de vensterbank. Om vers en gezond te blijven hebben de plantenenorm veel water nodig. Geef vooral ook voldoende meststoffen aan de plant omdat de voedseldeeltjes al snel met het water weg spoelen. Snij niet alle bladeren af want de bloembollen hebben de bladeren nodig om voedsel toegestuurd te krijgen. Als u alle bladeren wegsnijdt pleegt u in feite een aanslag op de bloemen. Ook in kuipen oogt Bieslook voortreffelijk.
ANDER GEBRUIK:
Bieslook schijnt schurft bij zoogdieren tegen te gaan.
Wie in de zomer, af en toe een wandeling maakt temidden van de korenvelden zal onwillekeurig de aandacht laten vallen op de mooie blauwe bloemen te midden van het graan. Vanzelfsprekendis de bloeitijd bijna gelijk met dit van het graan (juni-september)
UITZICHT:
Een kleine beschrijving zal u met zekerheid deze plant leren herkennen. Korenbloemen worden van 30 tot 100 cm hoog en zijn weinig vertakt. De bladeren bovenaan zijn lancetvormig en onderaan eerder getand. Ze zijn allen met wit viltig haar bedekt. De bloemetjes zijn blauw en tamelijk groot i verhouding met het kruid.
OOGST:
Korenbloemzaad biedt men aan in onrijpe toestand door de geplukte bloemen in de volière te werpen. Men kan later wel een flinke wintervoorraad aanleggen door de bloemhoofdjes te laten drogen en door de zaadjes met de hand uit de hoofjes te vrijven.
VINDPLAATS:
Korenbloemen ontdekken stelt geen speciale voorwaarden. Men hoeft slechts naar de korenvelden te gaan en kan je er niet naast kijken. Het valt echter op dat de laatste jaren dit prachtige bloempje snel begint af te nemen omdat het graan meer en meer gezuiverd wordt. Men ontdekt het minder ook langs de veldwegen en/of oevers van beekjes en dijken.
WELKE VOGELS:
Goudvinken, groenvinken en de gewone vinken eten het ook graag, alhoewel distelvinken en gorzensoorten het zaad in de herfst ook wel even zullen beroeren.
Normaal gaat de bovensnavel over de ondersnavel heen. Bij de schepbek is dit dan precies andersom, dus de ondersnavel gaat om de bovensnavel heen. De schepbek is een merkwaardig verschijnsel, waarvan wij niet weten of het veelvuldig voorkomt bij de kwekers. Wij hebben echter een liefhebber gevonden die daar regelmatig last van heeft. Hierna laten we hem even aan het woord:
Zo af en toe kweek ik een grasparkiet met een schepbek. Dit gebeurt mij wel minder dan één keer per jaar. Het is mij wel opgevallen dat dit steeds gebeurt met vogels met de betere bevederde koppen. Normaal hebben vogels een schepbek van jongs af aan. Eenmaal heb ik een pop gehad die als jonge vogel geen schepbek had maar als overjarige, bij het grootbrengen der jongen, had ze plots wel een schepbek. Een jaar later was, na het grootbrengen van haar tweede nest, plotseling weer weg, net zo onverwacht als hij gekomen was. Dit jaar had ik een nest met 5 jongen en hiervan hadden er 3 een schepbek, deze 3 waren ook weer de beste van het nest qua bevedering, van tegenslag gesproken. Door deze tegenslag wilde ik het schepbekprobleem wat van nabij gaan onderzoeken. Ik wilde wel eens weten of er een verschil in afmeting was tussen deze en de normale snavel. Om dit te weten te komen knipte ik de bevedering rond de snavel van de vogel weg. Op het eerste zicht kon ik geen verschillen ontdekken. Wel had ik de indruk dat de bovensnavel bij het groeien, in het begin wat achterbleef tegenover de ondersnavel. Hierdoor werd het jong eraan gewend en liet zijn bovensnavel, gemakkelijkshalve, rusten op de ondersnavel. Wanneer de vogel dan volgroeid is, houdt hij soms zijn snavel goed maar meestal blijft het een schepbek. Behalve bij de 3 schepbekken had ik ook bij de 2 jongen, met normale snavel en bij 2 jongen, eveneens met normale snavel, uit een ander nest maar met ongeveer de zelfde leeftijd, de bevedering rond de bek eveneens weggesneden. Wanneer ik op het eerste zicht geen merkelijke verschille kon vaststellen ben ik de snavels met een schuifmaat gaan meten. Er waren hierbij geen verschillen in de lengte der snavels. Ik had wel de indruk dat de ondersnavel van de schepbekken in verhouding met de bovensnavel ietsjes breder was dan bij de vogels met een normale snavel. Nu is enkel tienden van een mm verschil, gemeten bij een vierde vogel wel een erg onbetrouwbare factor, dus durfde ik ook hier geen zekerheid aan verbinden. Maar nu komt het leuke van het verhaal; doordat ik de veren rond de snavels had weggeknipt was het blijkbaar voor de vogels gemakkelijker om een goede rusthouding te vinden voor de snavel. Per dag toonden ze steeds minder van hun schepbek. Na zowat een week waren de schepbekken verdwenen en ik hoop dat dit de oplossing was voor het probleem, hopelijk blijft het zo. Dus, wanneer u een schepbek bij uw grasparkieten ontdekt dan is mijn advies; knip de maskerveren rond de snavel weg. De kans is dan uitermate groot dat u ook zoveel geluk hebt dan ik. Het schepbekhandicap is wel een eigenaardig verschijnsel, graag zou ik van liefhebbers van andere parkieten te weten komen of dit ook voorkomt bij andere soorten dan de grasparkieten. Hebt u een bourk, valkparkiet of wat dan ook, indien u bij deze vogels ook een schepbek hebt ontdekt, laat het ons dan weten. Nu breng ik dit verschijnsel als een gedragstoornis naar voor bij langbevedering en dat hoeft natuurlijk niet helemaal zo te zijn.
Het meisje op deze foto is mijn dochter, ze is 13 jaar en is sinds 3 dagen verdwenen.
De Politie heeft geen enkel spoor en doet er alles aan om haar te vinden, ik ben dood ongerust en kan alle hulp gebruiken om mijn dochterje terug te vinden.
Politiekantoor van Deurne - Noord is het kantoor waar je moet zijn indien je een tip mocht hebben van waar ze zou kunnen zijn. Stuur dit bericht zoveel mogelijk door des te groter is de kans dat we een spoor vinden van haar.
Haar naam is Naomi Van Loon en is ongeveer 1,60 meter groot, ze heeft blauwe ogen met een bruine karee en is licht vol slank. Ze is het laatst gezien in Deurne-Zuid op de waterbaan.
Capsella bursa pastoris, of het Herderstasje is een bescheiden plantje dat behoort tot de familie der kruisbloemigen. Gewoonlijk wordt het Herderstasje meer als onkruid onkruid dan als heilzame plant omschreven. Toch wordt deze plant, zowel in de Oosterse als in de Westerse geneeskunde gebruikt. De hartvormige doosvruchten schijnen op leren tasjes te lijken, tasjes die de herders vroeger droegen. In Engeland wordt het Herderstasje ook wel Moederhart genoemd. Dit geeft aan dat het een nuttig kruid is voor vrouwenklachten.
Belangrijkste BESTANDDELEN:
Over de bestanddelen van deze plant is door deskundigen veel strijd geleverd. Sommige wetenschappers waren van mening dat de werking te danken was aan een schimmel die vaak op het herderstasje aanwezig is (Albugo candida). Anderen waren weer van mening dat de inhoudsstoffen van de plant zelf voor de werking verantwoordelijk waren. Twee Japanse onderzoekers, K. Kuroda en K. Takagi, hebben vastgesteld dat bepaalde peptiden in de plant vochtremmende en samentrekkende effecten hebben. Andere bestanddelen zijn: Flavonglycosiden en Kaliumzouten.
De VERWERKING:
Hoewel de plant gedurende het hele jaar te oogsten is, wordt het inzamelen in de lente aanbevolen. Het bovengrondse deel van de bloeiende plant wordt geoogst en vers verwerkt.
TOEPASSING:
Capsella bursa pastoris kan worden toegepast bij een te hevige of langdurige menstruatie. Vrouwen die hier regelmatig last van hebben doen er goed aan om het herderstasje reeds vanaf een week voor de menstruatie toe te passen. Verder kan deze plant gebruikt worden tegen geregeld terugkerend verlies van circulatievocht uit de neus.
BLOEITIJD:
De bloeitijd van het Herderstasje is zowat te situeren vanaf de maand april.
UITZICHT:
Dit nogal veel voorkomend onkruid van 10 tot 60 cm bloeit practisch het ganse jaar en heeft als voordeel dat op één plant zich weer verschillende zaaddoosjes bevinden. De blaadjes verrschijnen eerst en spreiden zich vlak op de grond uit. Ze zijn tamelijk diep ingesneden zoals bij de paardenbloembladeren maar dan minder groot. Vervolgens verschijnen één of meerdere stengeltjes waarop reeds heel vroeg de driehoekige hauwtjes, afwisselend, langs de stengel groeien. De bloempjes boven aan de plant zijn klein en wit van kleur.
VINDPLAATS:
Op alle mogelijke plaatsen, maar vooral langs verlaten wegen, op akkers, tussen sla en vooral aan de randen van akkers en velden.
WELKE VOGELS:
Het is een snoepgoed voor in het bijzonder Kanaries, Distelvinken, Groenvinken, Kneuters, Goudvinken, Cini's en Sysjes.
Goed nieuws voor de liefhebbers van de, tot nog toe vergruisde, Grasparkieten. Tot op heden moest men op een TT niet afkomen met de gewone grasparkieten want zij kwamen zelfs niet in aanmerking voor een eventuele keuring. Vanaf volgend TT-seizoen komt hier een doorbraak in. Het is nl. zo, dat er een nieuwe reeks zal toegevoegd worden aan het gamma van de te keuren vogels op de grotere tentoonstellingen. Deze reeks zal bestemd zijn voor de gewone (kleine) Grasparkieten. Nu is de vraag meteen: Zullen de keurmeesters ook wel degelijk rekening houden met het verschil tussen de Engelse en de gewone Grasparkiet ???
Willen we echter kans maken met onze kleine parkietjes, zullen we toch degelijk rekening dienen te houden met de nieuwe standaard die ondertussen is samengesteld door de bevoegde commissie. Zie hierna de NIEUWE STANDAARD voor de KLEINE GRASPARKIETEN:
De KEURINGEN van de KLEINE GRASPARKIET
Hier dan het voorontwerp van de standaard voor de Kleine Grasparkiet:
FORMAAT:
De kleine grasparkiet heeft een lengte van max. 18 cm, gemeten van de kruin tot de punt van de staart.
TYPE:
De vogel moet een sierlijke, slanke gestalte vertonen. De ruglijn moet nagenoeg recht zijn maar desondanks toch iets naar binnen gebogen (kleine knik). Het breedste punt van de vogel ligt ter hoogte van de vleugelbochten, het blijft steeds een smal type.
NEK:
Bij de vleugelbochten is er een kleine inval , naar de wat spitse kopvorm. De nek is enigszins lang te noemen.
STAART:
De staart is recht en compact, hij bestaat uit 12 geheel volgroeide staartpennen. Deze lange staart, waarvan de middelste veren ver voorbij de andere uitsteken, is trapvormig, zodat de buitenste paar pennen slechts een derde deel is van de lengte van de middelste verlengde pennen. De lengte van de verlengde staartpennen is ongeveer 10 cm en moet in verhouding tot het lichaam staan.
HOUDING:
De Kleine Grasparkiet moet een fiere en natuurlijke houding aannemen, onder een hoek van 30° t.o.v. de stok. De vogel mag niet de indruk wekken onrustig te zijn. De vogel dient stevig op zijn poten te staan en wel zodanig dat het onderlichaam ruim vrij van de stok dient te blijven.
CONDITIE:
Is een eerste vereiste, Wanneer de vogel niet in conditie is kan hij nooit een hoge waardering krijgen. De perfecte conditie kan worden vastgesteld als een vogel geheel bevederd is. De bevedering dient de glans te vertonen, die getuigt van een goede gezondheid en showvoorbereiding.
VLEUGELS:
Deze moeten strak gedragen worden, zonder te kruisen, tot net boven de stuit. De vleugellengte moet in verhouding staan tot het lichaam en wel in de verhouding 45/100. De vleugellengte wordt gemeten vanaf de vleugelbocht tot de punt van de langste primaire vleugelpen. Zeven primaire vleugelpennen dienen geheel volgroeid zichtbaar te zijn.
KOP:
De kop is enigszins spits en dient smal en klein te zijn, zonder voorhoofdswelving. Dit van zowel het vooraanzicht als de zij het zijaanzicht.De achterkop mag geen aanvulling vertonen doch geleidelijk over over te gaan in een iets kleinere knik en vervolgens in de ruglijn. Vanaf de neusdoppen loopt de lijn van de kopvorm direct naar achteren over de kop om daar vloeiend aan te sluiten op de ruglijn.
OGEN:
Deze moeten helder, vrijmoedig en goed geplaatst zijn vanaf het voorfront, achterschedel en de bovenkant van de kop. De ogen dienen duidelijk zichtbaar te zijn, zowel in het vooraanzicht als inhet zijaanzicht. De ogen steken, als het ware uit de kop.
SNAVEL:
De bovensnavel is volledig zichtbaar. De snavel is eerder hoger dan langer, aan de zijden en aan de bovenkant afgerond. De bovensnavel is bijna loodrecht naar beneden gebogen, de onderkant diep ingekerfd, vervolgens tot een spits versmald en ver reikend tot over de ondersnavel. De laatste evenhoog als de bovenkant en aan de voorkant afgerond.De snavel dient verder gaaf te zijn en moet iets vooruitstekend gedragen worden en mag beslist niet in de bevedering worden weggetrokken.
NEUSDOP:
Aan de snavelbasis bevindt zich de neusdop. Dit is een wasachtige verdikte huid waarin zich de twee neusgaten bevinden. Deze washuid dient bij de man geheel glad te zijn, die van de pop kaniets ruwer zijn.
POTEN:
De poten zijn dun, slank en naar verhouding hoog en voorzien van lange tenen en nagels. Deze dienen recht, stevig en geschubt te zijn met 2 tenen naar voor en 2 tenen naar achter. Deze tenen zijn voorzien van een licht gebogen nagel. De tenen dienen de zitstok stevig te omklemmen.Ten opzichte van de gehele vogel zijn de tenen vrij lang.
MASKER en KEELSTIPPEN:
Het masker dient kort te zijn met daarin 6 regelmatig verdeelde keelstippen die niet te grootmogen zijn en dienen in verhouding te staan met het kleine masker. De keelstippen dienen druppelvormig te zijn.
Voor de kleur en tekening wordt verwezen naar de standaard van overige grasparkieten.
Zijn wetenschappelijke benaming is: Montifringilla nivalis
Vroeger sprak men van Sneeuwmussen maar tegenwoordig houdt men het algemeen bij sneeuwvinken, het zijn echte vogels uit het hooggebergte en leven er in kleine groepjes, vaak geïsoleerd van elkaar. Tijdens de winter zakken ze af naar de lagere gebieden waar ze hun voedsel vinden. In België en Nederland is het een uiterste zeldzaamheid om deze dwaalgast tegen te komen. Man en pop hebben geen uitgesproken geslachts diformisme, de pop is over het algemeen toch wel iets doffer van kleur en heeft ook wat minder wit in de vleugels, haar befje is ook wat minder contrastrijk dan bij de man. Broeden doen ze in de nauwe rotsspleten of onder rotsblokken, alsook in muurgaten van ruïnes. Sneeuwvinken leggen meestal 4 à 5 witte eieren en in normale omstandigheden twee broedsels per jaar (van april tot juni). Kweek in de volière: Beweren dat deze vinken veel gekweekt worden zou echt overdreven zijn. Bij mijn weten zijn er maar enkele kwekers die hierin zijn geslaagd. Erg verwonderlijk is dat zeker niet wegens de moeilijkheidsgraad ervan.
Een kweker vertelde ons dat hij vroeger eens een koppel Sneeuwvinken op de kop had kunnen tikken. Na enkele dagen in een ruime kooi te hebben doorgebracht, om te controleren of ze wel gezond waren, bleek alles in orde te zijn. Dus werden ze in een vrij grote volière geplaatst met een lengte van 8 meter, 3 meter breed en 2,30 meter hoog. In een dergelijke volière komen ze niet alleen goed tot hun recht, ze hebben ook ter beschikking wat ze willen. Ze zitten nl. graag op de grond om er rond te lopen, in de klassieke boxen is dat nogal moeilijk omdat ze dan praktisch recht omhoog moeten vliegen om op hun zitstok te geraken. Deze kweker heeft er nog wat meerdere vogels in die volière rondvliegen, dit gaf echter wat problemen want die vogels hadden beduidendschrik van de Sneeuwvinken die toch vrij groot zijn. Vooral de vleugels zijn groot in verhouding met hun lichaam. Het heeft lang geduurd eer de vogels door hadden dat de Sneeuwvinken geen bedreiging vormden voor hen. Omdat Sneeuwvinken in rotsspleten broeden werd er naar een alternatief gezocht, enkele betonstenen, bestaande uit 2 vakken werden omgebouwd tot nestkast. In het tussenschot werd een opening gemaakt zodat de vogels van het ene vak naar het andere konden.Vooraan werdt een plankje bevestigd met een vlieggat van 5 cm doorsnede. Belangrijk is, dat de Sneeuwvinken in hun nestkast kunnen lopen want erin vliegen zoals onze mezen, dat kunnen ze niet. Op verschillende hoogten werden enkele nestkasten opgehangen en er werden er ook enkele op de kweekkooien geplaatst die zich in de volière bevonden. De voeding; wat zaadmengelingen betreft hadden ze de keuze in overvloed. In de volière vlogen ook nog groenvinken, botvinken, ringmussen, Japanse Nachtegalen, bandvinken, kruisbekken, barmsysjes en sysjes. Voor alle vogels had ik eetbakjes staan met hun eigen mengeling voor wildzang, kanaries, exoten, paté en trosgierst. Voor elk wat wils dus en zo hadden de sneeuwvinken een ruime keuze. Ze kregen ook veel onkruiden, naar gelang de natuur deze kon bieden in die periode van het jaar. De Sneeuwvinken hadden het echt naar hun zin en begonnen nest te maken in een betonnen nestkast. Ze gebruikten hiervoor vooral droog gras, dunne twijgjes, en wortels, de binnenbekleding maakten ze van pluimen en veertjes van de andere vogels. Er werden 3 witte eieren gelegd die alleen door de pop bebroed werden. Na dertien dagen lagen er 3 jongen in het nest, de zesde dag werden ze geringd met 3,2 mm ringen, dit gaf geen problemen want ze lieten nestcontrole goed toe. Bij het uitvliegen leken ze erg op hun moeder maar dan met een vleeskleurige snavel. Tijdens de kweek hadden ze volop de beschikking over insecten zoals, meelwormen,buffalowormen, miereneieren maar ook slakjes, spinnen en sprinkhanen.
Door de rust die deze vinken uitstralen zijn het ideale volièrevogels. Omdat de Belgische wetgeving, omtrend het wel of niet mogen houden van de sneeuwvinken heeft de kweker de oudervogels en de jongen weggegeven aan een Italiaanse liefhebber. Daar mochten ze vrij gehouden worden. Nu mogen ze ook in België gehouden worden mits ze in orde zijn met de databank en dat ze legaal in uw bezit zijn.
Deze robuuste zwarte vogel hoort thuis in de familie der Corvidae en is een goed bekende op het Europese vaste land.
KENMERKEN:
Lengte ongeveer 48 cm, Zwarte bevedering met een purpere glans. Heeft een naakte, grijswitte snavelwortel die reikt tot het oog en de kin. Zijn snavel is slankeren puntiger dan deze van de ons beter bekende zwarte kraai en is grijszwart. Hij bezit een erg slordig verenkleed met niet afhangende dijveren.
VLUCHT:
Oudere vogels met onbevederde snavelwortel. Zijn vlucht is recht door met een regelmatige vleugelslag die heel wat krachtiger lijkt dan deze van de zwarte kraai. Zijn vleugels zijn gevingerd, net als bij de kraai. Op de grond stapt hij deftig door en huppelt weinig. In het luchtruim zweeft hij, gebruikmakende van de windstroom. Ook zonder de luchtstroom is het een goede zwever.
GELUID:
Een heldere en minder scherp "kaah" steeds gepaard gaande met diepe buigingen. Ook wel het opvallende "kaw-kaw" laat hij graag horen. Voor de rest maakt hij verschillende sterk krassende geluiden die diep doordringen.
BIOTOOP:
De Roek is vooral terug te vinden in bouwlanden met links en recht enkele bomen. Ook in parklandschappen, en parken aan de buitenrand van de steden komen we hem wel eens tegen.
VOEDSEL:
Hij doet zich te goed aan wormen, slakken, larven van insecten, engerlingen, emelten, muizen, jonge vogels, aas, vruchten en graan. Ook zit hij graag in allerhande afval te modderen. Kortom, het is zowat een "alles eter".
GEZELSCHAP:
De Roek is een kolonievogel en leeft steeds in groepjes die tamelijk groot kunnen zijn. In de broedperiode zijn de groepjes wel wat kleiner, soms ook wel enkel per paar of in gezelschap van de kauw of de bonte kraai. Is een vogel met onberekenbaar gedrag in de natuur.
BROEDTIJD:
Plaatselijk een algemene broedvogel in de lage landen, steeds wel in kolonies. In onze streken is zijn broedperiode, afhankelijk van de weersomstandigheden, van eind februari tot eind mei.
BROEDDUUR:
De duurtijd van het broeden beslaat ongeveer 18 dagen en is enkel het werk van het vrouwtje. Gewoonlijk begint het broeden vanaf het eerste ei. De man zit steeds op de uitkijk en waakt over de omgeving, 's avonds zoekt hij zijn slaapplaats op in de omgeving. Door de dag staat hij paraat om de pop te voeren op het nest. Eenmaal er jongen zijn is het voeren er van, een gezamelijke taak van man en pop. Na ongeveer 4 weken vliegen de jongen uit met nog enkele dagen de hulp van de ouders.
NEST:
Ze hebben de eigenaardige gewoonte om hun nesten dicht bij mekaar te bouwen, soms wel verschillende in dezelfde boom en zo hoog mogelijk. Hun oude nesten nemen ze vaak terug in beslag het jaar nadien. Ze durven ook wel eens oude eksternesten gebruiken. Hun nest zelf bestaat uit takken en twijgen, gemengd met wat modder. De binnenzijde van het nest bekleden ze met wortels, gras, mos, stro, wol en andere zachte materialen. Vinden ze niet direkt het nodige materiaal dan plunderen ze de nesten van andere vogels wel.
LEGSEL:
Hun legsel bestaat normaal uit 3 à 5 eieren, soms al eens 6. De kleur van de eieren is zowat het zelfde als deze van de zwarte kraai maar dan iets grijzer en ze zijn ongeveer 40 X 27 mm groot.
BROEDGEBIED:
Er zijn zowat overal in Europa reeds waarnemingen gedaan van hun broedplaatsen, onder meer op de Faröer eilanden, Groot Britannïe , Ierland, Noorwegen, Zuid zweden, en de Westkust van Finland. Ook in de koudere gebieden zijn ze reeds aangetroffen, bv. Het Noorden van Rusland, West Siberië , Hongarije, Servië, Oost Macedonië en Bulgarijë. Ook Zuid Europa is hun niet onbekend, zoals Midden Frankrijk, Noord Italië en het Noorden van Spanje.
De WIELEWAAL is ingedeeld in de orde der zangvogels, is bij ons een zomergast en staat op de Rode Lijst der bedreigde vogelsoorten.
De Wielewaal is een vogel die zelden de hoogste regionen van de bomen verlaat. Dit feit maakt dan ook dat hij moeilijk te zien is, dus een erg schuwe vogel op het eerste zicht. Een wielewaal fotograferen is al helemaal een onbegonnen zaak.
Wielewalen vormen een eigen familie (Oriolidae) binnen de orde der zangvogels. Zij komen voor in Europa, Azië en Afrika. In Europa komt er slechts één soort voor nl. de Oriolus oriolus. Over de hele wereld zijn er enkele tientallen wielewaal soorten bekend. In Australië en Zuid-Oost Azië komen naast de echte wielewalen, behorende tot het genus Sphecotheres of de vijgvogels.
In Noord-en Zuid Amerika worden vogels van het genus Icterus, ook Oriolus genoemd (Engelse naam voor Wielewaal). Bijvoorbeeld de Baltimore Orielus. Deze vogels behoren echter tot de troepialen familie of de Icteridae. De troepialen zijn niet nauw verwant met de Wielewalen.
De Europese Wielewaal bewoont het loofhout van Europa en het Westelijke deel van Azië. Zij leven voornamelijk van insecten en in mindere mate van fruit en bessen. Het zijn trekvogels die overwinteren in tropisch Afrika.
De meeste soorten van het genus Oriolus komen voor in tropisch Afrika en de tropische delen van Azië. Van de 28 bekende soorten zijn er maar 2 die ook in de koudere delen van de wereld voorkomen. Dit zijn de Europese Wielewaal (Oriolus oriolus) en de chinese wielewaal (Oriolus chinensis).
Omstreeks april-mei arriveren de eerste Wielewalen in Noord Europa. Als ze zijn aangekomen in hun broedgebieden, dan zijn de mannetjes overal te horen. In juni en juli wordt er genesteld en in augustus trekken de Wielewalen weer terug naar hun winterverblijfplaatsen.
Ondanks het opvallende verenkleed wordt de Wielewaal vaker gehoord dan gezien. Dit komt mede doordat de vogels zich voornamelijk hoog in de bomen ophouden. Vaak is het niet gemakkelijk om een Wielewaal in een boom waar te nemen, de geel zwarte kleur mengt zich op zo'n manier met de omgeving dat de vogels zelf maar nauwelijks te onderscheiden zijn.
Het nest van de Wielewaal wordt doorgaans fel verdedigd tegen rovers. Er zijn gevallen bekend dat zelfs sperwers werden verjaagd. Als u Wielewalen te zien wil krijgen is het aanbevolen om te gaan zoeken in hun favoriete biotoop; de vochtige voedselrijke loofbossen of hoogstammige boomgaarden. In Europa komt er maar één soort van de 28 voor nl. de Oriolus oriolus.
Velen hebben nog steeds moeilijkheden bij de koppelingen van hun kweekparen. Wat moeten we nu samen koppelen om met quasi zekerheid te bekomen dat we de verlangde jongen er zullen uit kweken en hoe de verhoudingen zullen liggen wat betreft de jonge mannen en/of poppen. Deze tabel zal u hierbij reeds een stukje op het goede pad zetten. In dit gedeelte gaan we het speciaal hebben over de ZWARTREEKS bij de kanaries. Elke variatie zullen we hier aan bod laten komen in de volgende afleveringen.
Alhoewel ik deze, misschien wel volledig onbekende plant, nog maar op één bepaalde plek heb aangetroffen doet dit niets af aan de nuttigheid van deze plant. Sommige liefhebbers zullen deze plant al wel meer zijn tegen gekomen. De bloeitijd begint i mei tot zowat einde augustus, is dus een langbloeier.
UITZICHT:
De gele Morgenster heeft meestal onvertakte stengels maar bezit brede, stengelomvattende bladeren. De bloem is alleen in de namiddag te zien en dan nog enkel bij warm weer (vandaar de naam). De rijpe vrucht bezit extra lange vruchtaren van wel 5 cm, hierdoor zal de pluisbol dan ook snel opvallen.
OOGST:
De Gele Morgenster biedt men aan zoals de paardenbloem en het kleine Hoefblad, dus na de rijping maan wel voor het zaad zal vervliegen.
VINDPLAATS:
Ik heb ze aangetroffen op een plaats waar verschillende spoorwegen samen kwamen, ze vergen dus droge, grazigeplaatsen, soms ook wel langs oevers van beken of wegranden
WELKE VOGELS:
Toen ik deze plant met zijn rijpe zaden voor het eerst in de volière wierp, was de groenvinkman er als de kippen bij om de schorseneerachtige zaden op te pikken. Ook de distelvink, de kneu en de goudvink zijn er verzot op.
Ik ben Theunis Julien, en gebruik soms ook wel de schuilnaam TJip.
Ik ben een man en woon in Mijngebied - Beringen (Belgisch Limburg) en mijn beroep is Typograaf - Drukker .
Ik ben geboren op 24/08/1939 en ben nu dus 85 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Ornithologie - Fotografie - Fauna en Flora - Verslaggeving - Interviews - Fotosessies.
Ben vooral bekend om mijn "Scherpe pen" - Sommige artikels laten een wrange nasmaak achter bij nogal wat indi