Druk op onderstaande knop om te reageren in mijn forum
Categorieën
Categorieën
Categorieën
Categorieën
Categorieën
Evenementen in de LIMBURGSE WESTHOEK
25-03-2009
ONKRUIDEN
B I E S L O O K . . .
Allium schoenoprasum
Bieslook noemt men ook wel eens; Astlook, pieplook, sneelook, smallook, snyprei, raslook, biespartje of fransch look. Het kruid hoort thuis in de familie der Liliaceae.
Bieslook komt in het wild voor in Europa, Australië en Noord Amerika. Het gewas groeit daar in warme tot hete streken, in volle zon. Merkwaardig genoeg is bieslook pas vanaf de 16de eeuw in Europese tuinen in de cultuur genomen. Al 5000 jaar geleden was het kruid in China bekend en volop in gebruik in de keuken vanwege de milde uiensmaak. Als artsenijgewas om bloed mee testelpen en als tegengif bij vergiftigingen. Marco Polo bracht Europa in contact met bieslook als culinaire lekkernij. Als koeien veel daslook eten krijgen het vlees en de melk een indringende, onaangename uiengeur.
Bieslook is een polvormende, winterharde vaste plant. Kan een hoogte bereiken van 30 cm. Bieslook heeft cilindrische, holle bladeren. In de zomer bolvormige schermen met lichtpaarse bloemen. Het is een heerlijk culinair gewas en een goede borderplant.
OOGST:
Bieslook mag 4 X per jaar geoogst worden. Snij het blad tot 3 cm boven de grond af. Het blad laat zich slecht drogen. Vries daarom verse bladeren in. Om ze in te vriezen doen we de bladeren in zakjes die we dicht knopen en leg ze zo in de diepvriezer. De blaadjes blijven een week goed. Gehakte bieslook kan je in ijsblokjes invriezen. De bolvormige bloemschermen staan erg leuk als garnering van salades en sauzen.
GENEESKRACHTIG:
Het blad van de Bieslook is zwak antiseptisch. Gesnipperde Bieslook wekt de eetlust op en bevordert de stoelgang. Bieslook doet het eveneens goed in bloempotten op de vensterbank. Om vers en gezond te blijven hebben de plantenenorm veel water nodig. Geef vooral ook voldoende meststoffen aan de plant omdat de voedseldeeltjes al snel met het water weg spoelen. Snij niet alle bladeren af want de bloembollen hebben de bladeren nodig om voedsel toegestuurd te krijgen. Als u alle bladeren wegsnijdt pleegt u in feite een aanslag op de bloemen. Ook in kuipen oogt Bieslook voortreffelijk.
ANDER GEBRUIK:
Bieslook schijnt schurft bij zoogdieren tegen te gaan.
Wie in de zomer, af en toe een wandeling maakt temidden van de korenvelden zal onwillekeurig de aandacht laten vallen op de mooie blauwe bloemen te midden van het graan. Vanzelfsprekendis de bloeitijd bijna gelijk met dit van het graan (juni-september)
UITZICHT:
Een kleine beschrijving zal u met zekerheid deze plant leren herkennen. Korenbloemen worden van 30 tot 100 cm hoog en zijn weinig vertakt. De bladeren bovenaan zijn lancetvormig en onderaan eerder getand. Ze zijn allen met wit viltig haar bedekt. De bloemetjes zijn blauw en tamelijk groot i verhouding met het kruid.
OOGST:
Korenbloemzaad biedt men aan in onrijpe toestand door de geplukte bloemen in de volière te werpen. Men kan later wel een flinke wintervoorraad aanleggen door de bloemhoofdjes te laten drogen en door de zaadjes met de hand uit de hoofjes te vrijven.
VINDPLAATS:
Korenbloemen ontdekken stelt geen speciale voorwaarden. Men hoeft slechts naar de korenvelden te gaan en kan je er niet naast kijken. Het valt echter op dat de laatste jaren dit prachtige bloempje snel begint af te nemen omdat het graan meer en meer gezuiverd wordt. Men ontdekt het minder ook langs de veldwegen en/of oevers van beekjes en dijken.
WELKE VOGELS:
Goudvinken, groenvinken en de gewone vinken eten het ook graag, alhoewel distelvinken en gorzensoorten het zaad in de herfst ook wel even zullen beroeren.
Normaal gaat de bovensnavel over de ondersnavel heen. Bij de schepbek is dit dan precies andersom, dus de ondersnavel gaat om de bovensnavel heen. De schepbek is een merkwaardig verschijnsel, waarvan wij niet weten of het veelvuldig voorkomt bij de kwekers. Wij hebben echter een liefhebber gevonden die daar regelmatig last van heeft. Hierna laten we hem even aan het woord:
Zo af en toe kweek ik een grasparkiet met een schepbek. Dit gebeurt mij wel minder dan één keer per jaar. Het is mij wel opgevallen dat dit steeds gebeurt met vogels met de betere bevederde koppen. Normaal hebben vogels een schepbek van jongs af aan. Eenmaal heb ik een pop gehad die als jonge vogel geen schepbek had maar als overjarige, bij het grootbrengen der jongen, had ze plots wel een schepbek. Een jaar later was, na het grootbrengen van haar tweede nest, plotseling weer weg, net zo onverwacht als hij gekomen was. Dit jaar had ik een nest met 5 jongen en hiervan hadden er 3 een schepbek, deze 3 waren ook weer de beste van het nest qua bevedering, van tegenslag gesproken. Door deze tegenslag wilde ik het schepbekprobleem wat van nabij gaan onderzoeken. Ik wilde wel eens weten of er een verschil in afmeting was tussen deze en de normale snavel. Om dit te weten te komen knipte ik de bevedering rond de snavel van de vogel weg. Op het eerste zicht kon ik geen verschillen ontdekken. Wel had ik de indruk dat de bovensnavel bij het groeien, in het begin wat achterbleef tegenover de ondersnavel. Hierdoor werd het jong eraan gewend en liet zijn bovensnavel, gemakkelijkshalve, rusten op de ondersnavel. Wanneer de vogel dan volgroeid is, houdt hij soms zijn snavel goed maar meestal blijft het een schepbek. Behalve bij de 3 schepbekken had ik ook bij de 2 jongen, met normale snavel en bij 2 jongen, eveneens met normale snavel, uit een ander nest maar met ongeveer de zelfde leeftijd, de bevedering rond de bek eveneens weggesneden. Wanneer ik op het eerste zicht geen merkelijke verschille kon vaststellen ben ik de snavels met een schuifmaat gaan meten. Er waren hierbij geen verschillen in de lengte der snavels. Ik had wel de indruk dat de ondersnavel van de schepbekken in verhouding met de bovensnavel ietsjes breder was dan bij de vogels met een normale snavel. Nu is enkel tienden van een mm verschil, gemeten bij een vierde vogel wel een erg onbetrouwbare factor, dus durfde ik ook hier geen zekerheid aan verbinden. Maar nu komt het leuke van het verhaal; doordat ik de veren rond de snavels had weggeknipt was het blijkbaar voor de vogels gemakkelijker om een goede rusthouding te vinden voor de snavel. Per dag toonden ze steeds minder van hun schepbek. Na zowat een week waren de schepbekken verdwenen en ik hoop dat dit de oplossing was voor het probleem, hopelijk blijft het zo. Dus, wanneer u een schepbek bij uw grasparkieten ontdekt dan is mijn advies; knip de maskerveren rond de snavel weg. De kans is dan uitermate groot dat u ook zoveel geluk hebt dan ik. Het schepbekhandicap is wel een eigenaardig verschijnsel, graag zou ik van liefhebbers van andere parkieten te weten komen of dit ook voorkomt bij andere soorten dan de grasparkieten. Hebt u een bourk, valkparkiet of wat dan ook, indien u bij deze vogels ook een schepbek hebt ontdekt, laat het ons dan weten. Nu breng ik dit verschijnsel als een gedragstoornis naar voor bij langbevedering en dat hoeft natuurlijk niet helemaal zo te zijn.
Het meisje op deze foto is mijn dochter, ze is 13 jaar en is sinds 3 dagen verdwenen.
De Politie heeft geen enkel spoor en doet er alles aan om haar te vinden, ik ben dood ongerust en kan alle hulp gebruiken om mijn dochterje terug te vinden.
Politiekantoor van Deurne - Noord is het kantoor waar je moet zijn indien je een tip mocht hebben van waar ze zou kunnen zijn. Stuur dit bericht zoveel mogelijk door des te groter is de kans dat we een spoor vinden van haar.
Haar naam is Naomi Van Loon en is ongeveer 1,60 meter groot, ze heeft blauwe ogen met een bruine karee en is licht vol slank. Ze is het laatst gezien in Deurne-Zuid op de waterbaan.
Capsella bursa pastoris, of het Herderstasje is een bescheiden plantje dat behoort tot de familie der kruisbloemigen. Gewoonlijk wordt het Herderstasje meer als onkruid onkruid dan als heilzame plant omschreven. Toch wordt deze plant, zowel in de Oosterse als in de Westerse geneeskunde gebruikt. De hartvormige doosvruchten schijnen op leren tasjes te lijken, tasjes die de herders vroeger droegen. In Engeland wordt het Herderstasje ook wel Moederhart genoemd. Dit geeft aan dat het een nuttig kruid is voor vrouwenklachten.
Belangrijkste BESTANDDELEN:
Over de bestanddelen van deze plant is door deskundigen veel strijd geleverd. Sommige wetenschappers waren van mening dat de werking te danken was aan een schimmel die vaak op het herderstasje aanwezig is (Albugo candida). Anderen waren weer van mening dat de inhoudsstoffen van de plant zelf voor de werking verantwoordelijk waren. Twee Japanse onderzoekers, K. Kuroda en K. Takagi, hebben vastgesteld dat bepaalde peptiden in de plant vochtremmende en samentrekkende effecten hebben. Andere bestanddelen zijn: Flavonglycosiden en Kaliumzouten.
De VERWERKING:
Hoewel de plant gedurende het hele jaar te oogsten is, wordt het inzamelen in de lente aanbevolen. Het bovengrondse deel van de bloeiende plant wordt geoogst en vers verwerkt.
TOEPASSING:
Capsella bursa pastoris kan worden toegepast bij een te hevige of langdurige menstruatie. Vrouwen die hier regelmatig last van hebben doen er goed aan om het herderstasje reeds vanaf een week voor de menstruatie toe te passen. Verder kan deze plant gebruikt worden tegen geregeld terugkerend verlies van circulatievocht uit de neus.
BLOEITIJD:
De bloeitijd van het Herderstasje is zowat te situeren vanaf de maand april.
UITZICHT:
Dit nogal veel voorkomend onkruid van 10 tot 60 cm bloeit practisch het ganse jaar en heeft als voordeel dat op één plant zich weer verschillende zaaddoosjes bevinden. De blaadjes verrschijnen eerst en spreiden zich vlak op de grond uit. Ze zijn tamelijk diep ingesneden zoals bij de paardenbloembladeren maar dan minder groot. Vervolgens verschijnen één of meerdere stengeltjes waarop reeds heel vroeg de driehoekige hauwtjes, afwisselend, langs de stengel groeien. De bloempjes boven aan de plant zijn klein en wit van kleur.
VINDPLAATS:
Op alle mogelijke plaatsen, maar vooral langs verlaten wegen, op akkers, tussen sla en vooral aan de randen van akkers en velden.
WELKE VOGELS:
Het is een snoepgoed voor in het bijzonder Kanaries, Distelvinken, Groenvinken, Kneuters, Goudvinken, Cini's en Sysjes.
Goed nieuws voor de liefhebbers van de, tot nog toe vergruisde, Grasparkieten. Tot op heden moest men op een TT niet afkomen met de gewone grasparkieten want zij kwamen zelfs niet in aanmerking voor een eventuele keuring. Vanaf volgend TT-seizoen komt hier een doorbraak in. Het is nl. zo, dat er een nieuwe reeks zal toegevoegd worden aan het gamma van de te keuren vogels op de grotere tentoonstellingen. Deze reeks zal bestemd zijn voor de gewone (kleine) Grasparkieten. Nu is de vraag meteen: Zullen de keurmeesters ook wel degelijk rekening houden met het verschil tussen de Engelse en de gewone Grasparkiet ???
Willen we echter kans maken met onze kleine parkietjes, zullen we toch degelijk rekening dienen te houden met de nieuwe standaard die ondertussen is samengesteld door de bevoegde commissie. Zie hierna de NIEUWE STANDAARD voor de KLEINE GRASPARKIETEN:
De KEURINGEN van de KLEINE GRASPARKIET
Hier dan het voorontwerp van de standaard voor de Kleine Grasparkiet:
FORMAAT:
De kleine grasparkiet heeft een lengte van max. 18 cm, gemeten van de kruin tot de punt van de staart.
TYPE:
De vogel moet een sierlijke, slanke gestalte vertonen. De ruglijn moet nagenoeg recht zijn maar desondanks toch iets naar binnen gebogen (kleine knik). Het breedste punt van de vogel ligt ter hoogte van de vleugelbochten, het blijft steeds een smal type.
NEK:
Bij de vleugelbochten is er een kleine inval , naar de wat spitse kopvorm. De nek is enigszins lang te noemen.
STAART:
De staart is recht en compact, hij bestaat uit 12 geheel volgroeide staartpennen. Deze lange staart, waarvan de middelste veren ver voorbij de andere uitsteken, is trapvormig, zodat de buitenste paar pennen slechts een derde deel is van de lengte van de middelste verlengde pennen. De lengte van de verlengde staartpennen is ongeveer 10 cm en moet in verhouding tot het lichaam staan.
HOUDING:
De Kleine Grasparkiet moet een fiere en natuurlijke houding aannemen, onder een hoek van 30° t.o.v. de stok. De vogel mag niet de indruk wekken onrustig te zijn. De vogel dient stevig op zijn poten te staan en wel zodanig dat het onderlichaam ruim vrij van de stok dient te blijven.
CONDITIE:
Is een eerste vereiste, Wanneer de vogel niet in conditie is kan hij nooit een hoge waardering krijgen. De perfecte conditie kan worden vastgesteld als een vogel geheel bevederd is. De bevedering dient de glans te vertonen, die getuigt van een goede gezondheid en showvoorbereiding.
VLEUGELS:
Deze moeten strak gedragen worden, zonder te kruisen, tot net boven de stuit. De vleugellengte moet in verhouding staan tot het lichaam en wel in de verhouding 45/100. De vleugellengte wordt gemeten vanaf de vleugelbocht tot de punt van de langste primaire vleugelpen. Zeven primaire vleugelpennen dienen geheel volgroeid zichtbaar te zijn.
KOP:
De kop is enigszins spits en dient smal en klein te zijn, zonder voorhoofdswelving. Dit van zowel het vooraanzicht als de zij het zijaanzicht.De achterkop mag geen aanvulling vertonen doch geleidelijk over over te gaan in een iets kleinere knik en vervolgens in de ruglijn. Vanaf de neusdoppen loopt de lijn van de kopvorm direct naar achteren over de kop om daar vloeiend aan te sluiten op de ruglijn.
OGEN:
Deze moeten helder, vrijmoedig en goed geplaatst zijn vanaf het voorfront, achterschedel en de bovenkant van de kop. De ogen dienen duidelijk zichtbaar te zijn, zowel in het vooraanzicht als inhet zijaanzicht. De ogen steken, als het ware uit de kop.
SNAVEL:
De bovensnavel is volledig zichtbaar. De snavel is eerder hoger dan langer, aan de zijden en aan de bovenkant afgerond. De bovensnavel is bijna loodrecht naar beneden gebogen, de onderkant diep ingekerfd, vervolgens tot een spits versmald en ver reikend tot over de ondersnavel. De laatste evenhoog als de bovenkant en aan de voorkant afgerond.De snavel dient verder gaaf te zijn en moet iets vooruitstekend gedragen worden en mag beslist niet in de bevedering worden weggetrokken.
NEUSDOP:
Aan de snavelbasis bevindt zich de neusdop. Dit is een wasachtige verdikte huid waarin zich de twee neusgaten bevinden. Deze washuid dient bij de man geheel glad te zijn, die van de pop kaniets ruwer zijn.
POTEN:
De poten zijn dun, slank en naar verhouding hoog en voorzien van lange tenen en nagels. Deze dienen recht, stevig en geschubt te zijn met 2 tenen naar voor en 2 tenen naar achter. Deze tenen zijn voorzien van een licht gebogen nagel. De tenen dienen de zitstok stevig te omklemmen.Ten opzichte van de gehele vogel zijn de tenen vrij lang.
MASKER en KEELSTIPPEN:
Het masker dient kort te zijn met daarin 6 regelmatig verdeelde keelstippen die niet te grootmogen zijn en dienen in verhouding te staan met het kleine masker. De keelstippen dienen druppelvormig te zijn.
Voor de kleur en tekening wordt verwezen naar de standaard van overige grasparkieten.
Zijn wetenschappelijke benaming is: Montifringilla nivalis
Vroeger sprak men van Sneeuwmussen maar tegenwoordig houdt men het algemeen bij sneeuwvinken, het zijn echte vogels uit het hooggebergte en leven er in kleine groepjes, vaak geïsoleerd van elkaar. Tijdens de winter zakken ze af naar de lagere gebieden waar ze hun voedsel vinden. In België en Nederland is het een uiterste zeldzaamheid om deze dwaalgast tegen te komen. Man en pop hebben geen uitgesproken geslachts diformisme, de pop is over het algemeen toch wel iets doffer van kleur en heeft ook wat minder wit in de vleugels, haar befje is ook wat minder contrastrijk dan bij de man. Broeden doen ze in de nauwe rotsspleten of onder rotsblokken, alsook in muurgaten van ruïnes. Sneeuwvinken leggen meestal 4 à 5 witte eieren en in normale omstandigheden twee broedsels per jaar (van april tot juni). Kweek in de volière: Beweren dat deze vinken veel gekweekt worden zou echt overdreven zijn. Bij mijn weten zijn er maar enkele kwekers die hierin zijn geslaagd. Erg verwonderlijk is dat zeker niet wegens de moeilijkheidsgraad ervan.
Een kweker vertelde ons dat hij vroeger eens een koppel Sneeuwvinken op de kop had kunnen tikken. Na enkele dagen in een ruime kooi te hebben doorgebracht, om te controleren of ze wel gezond waren, bleek alles in orde te zijn. Dus werden ze in een vrij grote volière geplaatst met een lengte van 8 meter, 3 meter breed en 2,30 meter hoog. In een dergelijke volière komen ze niet alleen goed tot hun recht, ze hebben ook ter beschikking wat ze willen. Ze zitten nl. graag op de grond om er rond te lopen, in de klassieke boxen is dat nogal moeilijk omdat ze dan praktisch recht omhoog moeten vliegen om op hun zitstok te geraken. Deze kweker heeft er nog wat meerdere vogels in die volière rondvliegen, dit gaf echter wat problemen want die vogels hadden beduidendschrik van de Sneeuwvinken die toch vrij groot zijn. Vooral de vleugels zijn groot in verhouding met hun lichaam. Het heeft lang geduurd eer de vogels door hadden dat de Sneeuwvinken geen bedreiging vormden voor hen. Omdat Sneeuwvinken in rotsspleten broeden werd er naar een alternatief gezocht, enkele betonstenen, bestaande uit 2 vakken werden omgebouwd tot nestkast. In het tussenschot werd een opening gemaakt zodat de vogels van het ene vak naar het andere konden.Vooraan werdt een plankje bevestigd met een vlieggat van 5 cm doorsnede. Belangrijk is, dat de Sneeuwvinken in hun nestkast kunnen lopen want erin vliegen zoals onze mezen, dat kunnen ze niet. Op verschillende hoogten werden enkele nestkasten opgehangen en er werden er ook enkele op de kweekkooien geplaatst die zich in de volière bevonden. De voeding; wat zaadmengelingen betreft hadden ze de keuze in overvloed. In de volière vlogen ook nog groenvinken, botvinken, ringmussen, Japanse Nachtegalen, bandvinken, kruisbekken, barmsysjes en sysjes. Voor alle vogels had ik eetbakjes staan met hun eigen mengeling voor wildzang, kanaries, exoten, paté en trosgierst. Voor elk wat wils dus en zo hadden de sneeuwvinken een ruime keuze. Ze kregen ook veel onkruiden, naar gelang de natuur deze kon bieden in die periode van het jaar. De Sneeuwvinken hadden het echt naar hun zin en begonnen nest te maken in een betonnen nestkast. Ze gebruikten hiervoor vooral droog gras, dunne twijgjes, en wortels, de binnenbekleding maakten ze van pluimen en veertjes van de andere vogels. Er werden 3 witte eieren gelegd die alleen door de pop bebroed werden. Na dertien dagen lagen er 3 jongen in het nest, de zesde dag werden ze geringd met 3,2 mm ringen, dit gaf geen problemen want ze lieten nestcontrole goed toe. Bij het uitvliegen leken ze erg op hun moeder maar dan met een vleeskleurige snavel. Tijdens de kweek hadden ze volop de beschikking over insecten zoals, meelwormen,buffalowormen, miereneieren maar ook slakjes, spinnen en sprinkhanen.
Door de rust die deze vinken uitstralen zijn het ideale volièrevogels. Omdat de Belgische wetgeving, omtrend het wel of niet mogen houden van de sneeuwvinken heeft de kweker de oudervogels en de jongen weggegeven aan een Italiaanse liefhebber. Daar mochten ze vrij gehouden worden. Nu mogen ze ook in België gehouden worden mits ze in orde zijn met de databank en dat ze legaal in uw bezit zijn.
Deze robuuste zwarte vogel hoort thuis in de familie der Corvidae en is een goed bekende op het Europese vaste land.
KENMERKEN:
Lengte ongeveer 48 cm, Zwarte bevedering met een purpere glans. Heeft een naakte, grijswitte snavelwortel die reikt tot het oog en de kin. Zijn snavel is slankeren puntiger dan deze van de ons beter bekende zwarte kraai en is grijszwart. Hij bezit een erg slordig verenkleed met niet afhangende dijveren.
VLUCHT:
Oudere vogels met onbevederde snavelwortel. Zijn vlucht is recht door met een regelmatige vleugelslag die heel wat krachtiger lijkt dan deze van de zwarte kraai. Zijn vleugels zijn gevingerd, net als bij de kraai. Op de grond stapt hij deftig door en huppelt weinig. In het luchtruim zweeft hij, gebruikmakende van de windstroom. Ook zonder de luchtstroom is het een goede zwever.
GELUID:
Een heldere en minder scherp "kaah" steeds gepaard gaande met diepe buigingen. Ook wel het opvallende "kaw-kaw" laat hij graag horen. Voor de rest maakt hij verschillende sterk krassende geluiden die diep doordringen.
BIOTOOP:
De Roek is vooral terug te vinden in bouwlanden met links en recht enkele bomen. Ook in parklandschappen, en parken aan de buitenrand van de steden komen we hem wel eens tegen.
VOEDSEL:
Hij doet zich te goed aan wormen, slakken, larven van insecten, engerlingen, emelten, muizen, jonge vogels, aas, vruchten en graan. Ook zit hij graag in allerhande afval te modderen. Kortom, het is zowat een "alles eter".
GEZELSCHAP:
De Roek is een kolonievogel en leeft steeds in groepjes die tamelijk groot kunnen zijn. In de broedperiode zijn de groepjes wel wat kleiner, soms ook wel enkel per paar of in gezelschap van de kauw of de bonte kraai. Is een vogel met onberekenbaar gedrag in de natuur.
BROEDTIJD:
Plaatselijk een algemene broedvogel in de lage landen, steeds wel in kolonies. In onze streken is zijn broedperiode, afhankelijk van de weersomstandigheden, van eind februari tot eind mei.
BROEDDUUR:
De duurtijd van het broeden beslaat ongeveer 18 dagen en is enkel het werk van het vrouwtje. Gewoonlijk begint het broeden vanaf het eerste ei. De man zit steeds op de uitkijk en waakt over de omgeving, 's avonds zoekt hij zijn slaapplaats op in de omgeving. Door de dag staat hij paraat om de pop te voeren op het nest. Eenmaal er jongen zijn is het voeren er van, een gezamelijke taak van man en pop. Na ongeveer 4 weken vliegen de jongen uit met nog enkele dagen de hulp van de ouders.
NEST:
Ze hebben de eigenaardige gewoonte om hun nesten dicht bij mekaar te bouwen, soms wel verschillende in dezelfde boom en zo hoog mogelijk. Hun oude nesten nemen ze vaak terug in beslag het jaar nadien. Ze durven ook wel eens oude eksternesten gebruiken. Hun nest zelf bestaat uit takken en twijgen, gemengd met wat modder. De binnenzijde van het nest bekleden ze met wortels, gras, mos, stro, wol en andere zachte materialen. Vinden ze niet direkt het nodige materiaal dan plunderen ze de nesten van andere vogels wel.
LEGSEL:
Hun legsel bestaat normaal uit 3 à 5 eieren, soms al eens 6. De kleur van de eieren is zowat het zelfde als deze van de zwarte kraai maar dan iets grijzer en ze zijn ongeveer 40 X 27 mm groot.
BROEDGEBIED:
Er zijn zowat overal in Europa reeds waarnemingen gedaan van hun broedplaatsen, onder meer op de Faröer eilanden, Groot Britannïe , Ierland, Noorwegen, Zuid zweden, en de Westkust van Finland. Ook in de koudere gebieden zijn ze reeds aangetroffen, bv. Het Noorden van Rusland, West Siberië , Hongarije, Servië, Oost Macedonië en Bulgarijë. Ook Zuid Europa is hun niet onbekend, zoals Midden Frankrijk, Noord Italië en het Noorden van Spanje.
De WIELEWAAL is ingedeeld in de orde der zangvogels, is bij ons een zomergast en staat op de Rode Lijst der bedreigde vogelsoorten.
De Wielewaal is een vogel die zelden de hoogste regionen van de bomen verlaat. Dit feit maakt dan ook dat hij moeilijk te zien is, dus een erg schuwe vogel op het eerste zicht. Een wielewaal fotograferen is al helemaal een onbegonnen zaak.
Wielewalen vormen een eigen familie (Oriolidae) binnen de orde der zangvogels. Zij komen voor in Europa, Azië en Afrika. In Europa komt er slechts één soort voor nl. de Oriolus oriolus. Over de hele wereld zijn er enkele tientallen wielewaal soorten bekend. In Australië en Zuid-Oost Azië komen naast de echte wielewalen, behorende tot het genus Sphecotheres of de vijgvogels.
In Noord-en Zuid Amerika worden vogels van het genus Icterus, ook Oriolus genoemd (Engelse naam voor Wielewaal). Bijvoorbeeld de Baltimore Orielus. Deze vogels behoren echter tot de troepialen familie of de Icteridae. De troepialen zijn niet nauw verwant met de Wielewalen.
De Europese Wielewaal bewoont het loofhout van Europa en het Westelijke deel van Azië. Zij leven voornamelijk van insecten en in mindere mate van fruit en bessen. Het zijn trekvogels die overwinteren in tropisch Afrika.
De meeste soorten van het genus Oriolus komen voor in tropisch Afrika en de tropische delen van Azië. Van de 28 bekende soorten zijn er maar 2 die ook in de koudere delen van de wereld voorkomen. Dit zijn de Europese Wielewaal (Oriolus oriolus) en de chinese wielewaal (Oriolus chinensis).
Omstreeks april-mei arriveren de eerste Wielewalen in Noord Europa. Als ze zijn aangekomen in hun broedgebieden, dan zijn de mannetjes overal te horen. In juni en juli wordt er genesteld en in augustus trekken de Wielewalen weer terug naar hun winterverblijfplaatsen.
Ondanks het opvallende verenkleed wordt de Wielewaal vaker gehoord dan gezien. Dit komt mede doordat de vogels zich voornamelijk hoog in de bomen ophouden. Vaak is het niet gemakkelijk om een Wielewaal in een boom waar te nemen, de geel zwarte kleur mengt zich op zo'n manier met de omgeving dat de vogels zelf maar nauwelijks te onderscheiden zijn.
Het nest van de Wielewaal wordt doorgaans fel verdedigd tegen rovers. Er zijn gevallen bekend dat zelfs sperwers werden verjaagd. Als u Wielewalen te zien wil krijgen is het aanbevolen om te gaan zoeken in hun favoriete biotoop; de vochtige voedselrijke loofbossen of hoogstammige boomgaarden. In Europa komt er maar één soort van de 28 voor nl. de Oriolus oriolus.
Velen hebben nog steeds moeilijkheden bij de koppelingen van hun kweekparen. Wat moeten we nu samen koppelen om met quasi zekerheid te bekomen dat we de verlangde jongen er zullen uit kweken en hoe de verhoudingen zullen liggen wat betreft de jonge mannen en/of poppen. Deze tabel zal u hierbij reeds een stukje op het goede pad zetten. In dit gedeelte gaan we het speciaal hebben over de ZWARTREEKS bij de kanaries. Elke variatie zullen we hier aan bod laten komen in de volgende afleveringen.
Alhoewel ik deze, misschien wel volledig onbekende plant, nog maar op één bepaalde plek heb aangetroffen doet dit niets af aan de nuttigheid van deze plant. Sommige liefhebbers zullen deze plant al wel meer zijn tegen gekomen. De bloeitijd begint i mei tot zowat einde augustus, is dus een langbloeier.
UITZICHT:
De gele Morgenster heeft meestal onvertakte stengels maar bezit brede, stengelomvattende bladeren. De bloem is alleen in de namiddag te zien en dan nog enkel bij warm weer (vandaar de naam). De rijpe vrucht bezit extra lange vruchtaren van wel 5 cm, hierdoor zal de pluisbol dan ook snel opvallen.
OOGST:
De Gele Morgenster biedt men aan zoals de paardenbloem en het kleine Hoefblad, dus na de rijping maan wel voor het zaad zal vervliegen.
VINDPLAATS:
Ik heb ze aangetroffen op een plaats waar verschillende spoorwegen samen kwamen, ze vergen dus droge, grazigeplaatsen, soms ook wel langs oevers van beken of wegranden
WELKE VOGELS:
Toen ik deze plant met zijn rijpe zaden voor het eerst in de volière wierp, was de groenvinkman er als de kippen bij om de schorseneerachtige zaden op te pikken. Ook de distelvink, de kneu en de goudvink zijn er verzot op.
Deze zeer algemene en dus gemakkelijk te bereiken plant bloeit van juli tot eind september.
UITZICHT:
Deze plant kan van 50 cm tot zelfs 2 meter hoog worden, de stengels staan recht op en zijn bruin, de bladeren zijn vierdelig met diep getande slippen. De bovenzijde van de bladeren zijn kaal en groen maar de onderkant is wit viltig. De vele zaadjes zijn in smalle trosjes verenigd zoals bij de "ganzenvoet" maar zijn geel tot roodachtig bruin en sterk geurend.
OOGST:
Deze machtige plant kan men gemakkelijk van zijn zaadjes ontdoen door ze te stropen of wel kan men de plant in zijn geheel aanbieden aan de vogels. Men moet evenwel toch wachten tot de zaadjes rijp zijn en dit is dan in de maand augustus en september, onrijpe zaadjes worden door de vogels zelfs niet aangeraakt.
VINDPLAATS:
Dit enorm grote onkruid vind men langs de oevers van beken, op stortplaatsen, langs verlaten wegranden en zanderige ruimtes.
WELKE VOGELS:
Bijvoet is graag gelust door vele inlandse vogels, vooral in de herfsttijd, al de vinkachtigen, maar ook de exotische prachtvinken en amandines lusten het graag.
Biggekruid is eigenlijk een welgekome gast in de opvoeding van een groot aantal inlandse vogels. Het komt ongeveer een veertiental dagen na het einde van de bloeitijd van de paardebloem. De rijping der zaden vangt aan in juni en neemt snel af in juli maar duurt wel sporadisch verder tot in oktober.
VINDPLAATS:
Biggekruid is in feite weinig bekend als vogelvoedselplant maar wordt toch dagelijks ontmoet door iedereen. Het komt nogal veel voor in gazons en blijft er zich hardnekkig in handhaven. Maar nog meer vindt men het op droge, zanderige en grazige plaatsen waar het ook snel kan uitbreiden.
UITZICHT:
Deze bloemsoort kan van 10 tot 60 cm groot worden en bezit dunne vertakte stengels. De bloemen worden goudgeel, eens nadat ze rijp zijn, geven ze droge, stroachtige zaadhaartjes. Met deze haartjes kunnen de zaadjes verspreidt worden.
OOGST:
Dit heel weinig gebruikte voer kan in tegendeel heel gemakkelijk en in overvloed geoogst worden. Men kan het gewoon plukken zoals bij de paardebloem. Dus, met opengespreide vingers, gewoon de zaadknoppen afrukken.
WELKE VOGELS:
Uit ervaring kunnen volgende vogels aanbevolen worden voor de voering met het biggenkruid: Groenvink, Distelvink, Barmsijsjes en de Kneuters.
Bij heel wat liefhebbers-kwekers kunnen wij de laatste jaren vaststellen dat ze een overcapaciteit hebben aan vogels in een zeer beperkte ruimte. Wat zou aan de basis liggen denk je ??? - Goed geraden....veel tentoonstellers-kwekers willen zoveel mogelijkvogels kweken per jaar, want... (zo denken zij er tenminste over); hoe meer men er kweekt, hoe meer kans op goede exemplaren en dan hopen ze nog dat er kampioenen zullen tussen zitten. Kan allemaal best waar zijn maar indien je niet beschikt over voldoende ruimte om de jongen zich op een natuurlijke wijze te laten ontwikkelen, dan zullen al snel de nadelen aan het licht komen.
Wil je echt focussen op het kweken van zeer goede, neem dan uw toevlucht zeker niet tot de kwantiteit maar kweek veeleer kwaliteit gericht, desnoods met de helft van uw broedparen en een rondje minder.
Stel dat we zo'n 200 jongen kweken, maar we hebben slechts een uitvliegruimte voor amper 100 vogels dan kan je de gevolgen al wel raden zeker? De vogels zitten opgepakt op de zitstokken, tegen elkaar en het ruzie maken en/of verenplukken kan beginnen. Dit zijn echter maar enkele nadelen van de zogezegde "overbevolking". Wanneer je wat meer verdiept bent in de levensgewoontes van onze vogelsdan weet je best dat je er soms wel enkele dominante exemplaren hebt tussen zitten. Dit zijn in vele gevallen dan ook forsere vogels. Deze heersers zullen hun heerschappij wel tonen aan de zwakkeren en hen het leven behoorlijk zuur maken. Vechtpartijën om kleinigheden zijn dan schering en inslag en steeds zal de dominantie overheersen. In vele gevallen zullen de minder uit de kluiten gewassen vogels belet worden om voldoende bij het eten en drinken te komen en zullen na korte tijd ondervoed geraken, met sterfte als gevolg. Door de soms hevige vechtpartijën zijn kwetsuren niet denkbeeldig en een gekwetste vogel is voor de tentoonsteller haast van geen waarde meer. Dan spreken we nog niet over het veren plukken, iedereen kent wel het resultaat van deze activiteit.
Ook al eens gedacht, bij een overbevolking, aan het verhoogde risico van ziektes en besmettingen allerhande bij de jonge vogels, meestal zijn het dan natuurlijk de mooiste vogels uit uw bestand die het slachtoffer worden.Dit is zowat een kort overzicht van de gevolgen van een overbevolkte volière of vluchtje. Wat kan ik nu doen om dit allemaal te voorkomen?
Eigenlijk kunnen we kort zijn in ons besluit hierover. Plaats nooit meer vogels in een ruimte dan dat er zitstokken aanwezig zijn. Met zitstokken bedoel ik dan, stokjes waar slechts één vogel kan op plaats nemen (een éénpersoonsbed). Tegenwoordig zijn er in de handel zitstokken te verkrijgen met een overkapping zodat er verschillende vogels boven elkaar kunnen zitten, zonder dat ze mekaar kunnen storen of bevuilen. Heb je enige aanleg om wat te knutselen dan kan je deze best zelf maken. Ook bij deze constructie kan je toch nog zondigen tegen de bevolking in de beschikbare ruimte en krijg je toch nog dezelfde problemen, dan ben je echter wel zelf de schuldige van het probleem. Heb je echter werkelijk gebrek aan ruimte, verminder dan drastisch uw vogelpopulatie en pas volgende stelregels toe:
Selecteer, onmiddellijk na het uitvliegen der jonge vogels en haal alvast de bonte vogels er tussen uit, ook deze met zichtbare fouten, doe deze direct van de hand bij een opkoper. - Zet nooit jonge vogels uit de eerste ronde samen met jongen uit de tweede ronde en let er op dat ze voldoende leefruimte hebben. - Zorg ervoor dat in iedere ruimte minstens 10 zitstokken meer aanwezig zijn dan het aantal vogels die er zich in bevinden. - Zet nooit geen oudervogels bij de jongen die reeds zelfstandig zijn, het zou het verenplukken alleen maar in de hand werken. Regelmatig, minstens 2 X per week zuiver badwater geven. - Zorg voor afleiding voor de vogels in de ruimte, door ze bv. een bundeltje sisaltouwtjes ter beschikking te stellen (ophangen, samen met wat trosgierst). De verleiding om te gaan plukken zal ze snel vergaan en ze zullen zich wel amuseren met de touwtjes of de trosgierst. - Haal vogels die beschadigd zijn of bloeden, onmiddellijk uit de kooien en plaats deze in een afzonderlijke kooi.
Als besluit kunnen we stellen; Beter te weinig vogels in één ruimte, dit is zeker van toepassing voor de tentoonstellers. Heb je echt gebrek aan ruimte zet dan een kweek op met minder koppels of doe de mindere vogels snel van de hand. Vogels die bont zijn, gebreken vertonen, of vogels die niet of amper voldoen aan de standaardeisen, deze vogels komen als allereersten aan bod om naar de opkoper te verhuizen.
Wees gewaarschuwd en bezin eer je begint. De echte tentoonstellers weten maar al te goed waarover we het hier hebben.
Oorspronkelijk was de Padda (in het wild) enkel terug te vindenop de eilanden Java en Bali. Van hieruit is hij echter uitgezet naar andere streken, soms tot grote ergernis. Momenteel is hij een veelvoorkomende gast in Zuid-Oost Azië, Hawaï, Zanzibar, St-Helena, de Afrikaanse kusten, China en Japan. We merken dus dat de Padda een enorm groot verspreidingsgebied heeft ingepalmd.
Padda is een afleiding van "Paddi" en dit betekent "Rijst". Men kon het al raden. Een rijstetende wellusteling en de rijstboeren zien hem dan ook liever vertrekken dan komen. In de rijstvelden houden ze soms een ware ravage tijdens het oogstseizoen. Zelfs na de oogst laten ze duchtig van zich horen en blijven steeds in de omgeving van de rijstschuren. Ze vinden zelfs de gelegenheid om binnen te dringen in de opslagplaatsen om er alzo massaal de rijst te gaan stelen. De inheemse bevolking is dan ook grootschalig en efficiënt ten aanval getrokken tegen deze onheilbrengende vogels die de broodwinning der bevolking in sommige streken komt bedreigen. Dat hun strijd zijn uitwerkingniet heeft gemist bewijst het feit dat de Padda is terecht gekomen op citeslijst (bedreigde soorten), vermits deze lijst het eerste alarm is voor iedere diersoort is het maar logisch dat we wat meer aandacht moeten gaan besteden hieraan (in dit geval, de Padda.
Bij ons wordt de Padda nog wel veel gekweekt en gehouden door de liefhebbers. Niet alleen de wildkleur (ook wel de grijze genoemd). Het is trouwens een dankbare TT-vogel en dat valt steeds in de smaak van onze liefhebbers. Ook de diverse kleurmutaties zijn gegeerd bij onze kwekers- tentoonstellers. Het eerste kweekresultaat op Europese bodem dateerd uit 1890 en kwam tot stand bij een Zwitserse kweker. Waarschijnlijk werden ze reeds eerder gekweekt in China en Japan maar daar hebben we geen resultaten van kunnen terugvinden. De Europeanen hadden het in den beginne wel moeilijk om er mee te kweken. Achteraf is gebleken dat de meeste van deze ingevoerde vogels, met de hand waren grootgebracht en uit ervaring weten we allen dat dergelijke vogels moeilijker tot de kweek over gaan. Bovendien kwam er dan nog een sluwe streek van de Japanners aan het licht. Om hun export niet te zien verloren gaan hadden ze het lumineus idee om naar bepaalde landen enkel maar mannen uit te voeren en naar een ander westers gedeelte dan weer alleen maar poppen. Dit bheeft veel liefhebbers de das omgedaan omdat in die periode nog maar weinig geweten was over de geslachtsverschillen en wij, die dachten de slimste te zijn, moesten het hoofd buigen voor de Jappen.
Zonder enig chauvinisme aan de dag te leggen kunnen we wel stellen dat de Belgische liefhebbers aan de basis liggen van de opmars der Padda op het Westerse halfrond. Begin der jaren '60 verschenen de eerste kweekresultaten bij onze liefhebbers en meteen veroverden ze de bezetting op onze TT's. Mede door het in werking stellen van de klasse A op het TT-programma. Vanaf die tijd kon je met zekerheid stellen dat de Padda's de titels voor zich opeisten, zowel op Nationaal als op wereldvlak. In Paal was er zo'n topkweker te vinden in de naam van Gustje Peters. Er ging geen TT voorbij zonder dat Gust stond te pronken met meerdere titels met zijn Padda's.
Spijtig genoeg hield men in die periode nog maar weinig rekening met het aspect "Inteelt" en de degeneratie kon dan ook niet lang uitblijven. Op enkele uitzonderingen na is de huidige Padda populatie derhalve nog maar een schim van de destijds ingevoerde import exemplaren. Wil je nu een kweek opzetten met de Padda, dan kan ik u reeds bij voorbaat garanderen dat je niet de eerste maar zeker ook niet de laatste zult zijn die 2 mannen of 2 poppen samenzet om te kweken. De gedragingen kunnen wel op een koppel lijken maar van kweken komt niks in huis. Er is n.l. op het eerste zicht geen duidelijk verschil te merken tussen de geslachten onderling. Erger nog, zet je 2 mannen samen, dan zullen die zich gaan gedragen als een koppel en is de liefhebber reeds tevreden, natuurlijk blijven de resultaten wel achterwege. Bekijken we de Padda echter met wat meer overtuiging dan komen de verschillen tussen man en pop toch wel aan het licht hoor. Zo zal de man over 't algemeen iets forser uitvallen dan de pop enis de kop van de man ook iets breder en ronder. Dit verschil kan je best vaststellen door de koppen naast mekaar te houden. Bij de man is de kop dus iets ronder dan bij de pop en de oogranden zijn iets breder en dieper rood van kleur. Het beste kenmerk om de geslachten te onderscheidenis echter de snavel. De bek bij de man is breder en ronder. Het zekerste bewijs is echter om de vogels veelvuldig te observeren en te wachten tot je er eentje ziet fluiten. Daar ben je dan voor 100% zeker van dat het een man is. Wanneer ze in de kweekperiode, driftig zijn, kan je de mannen evengoed onderscheiden. Wanneer er 2 naast mekaar zitten en er is er eentje die voortdurend zit te wippen op zijn zitstok, selecteer deze dan alvast maar bij de mannen, dit is ook een der aanwijzingen op het mannelijk geslacht.
Wat de voeding betreft is de Padda zeker een gemakkelijke en zeker geen kieskeurige knaap. Hij is al tevreden met wat grasparkietenmengeling, aangevuld met paddy (ongepalde rijst). Het zijn wel onverbeterlijke sloddervossen met hun eten. Om dit smossen met eten enigszins te verhinderen gebruik ik bakjes met een anti-smos dekseltje zoals die ook wel bij de kanaries wordt gebruikt. Weinig kwekers vinden het ook nodig om deze vogels, af en toe wat onkruidzaden toe te steken, zij lusten deze nochtans in hoge mate, in onkruidzaden zitten n.l. bepaalde ingrediënten die de vogels nodig hebben en niet terug te vinden zijn in de gewone zaadmengelingen. Zo geef ik ze regelmatig vogelmuur, raaigras, straatgras, bijvoet en tussendoor een aar van rijpe of onrijpe gerst of tarwe die ik in de velden ga pikken (kost niks hé). Eivoer wordt door de Padda ook erg gewaardeerd en zou niet mogen ontbreken op zijn menu. Het ganse jaar door geef ik ze 2 X in de week eenpotje eivoer met wat pinkies er bij. In de kweekperiode wel elke dag en als er jongen liggen zelfs 2 X per dag.
Wat de Padda zeker niet mag ontbreken is scherpe maagkiezel en grit, ook sepia is een must, heeft hij dit niet in zijn buurt dan zal zijn spijsverteringsstelsel snel op hol slaan en steken de problemen de kop op. Ook de kooien moeten steeds droog gehouden worden want de Padda is erg gevoelig voor Coccidiose, dus best voorkomen. Van de Padda weten we ook dat hij niet echt winterhard is. Een vorstvrije ruimte is dus zeker wel aan te raden, al was het maar om zijn tenen niet te laten bevriezen, een hok met allemaal kreupele vogels is ook maar niks. Hij heeft wel een erg robuust uiterlijk maar dat wil nog niet zeggen dat hij opgewassen is tegen alle weersomstandigheden en zeker niet tegen de vrieskou, ook tocht moet ten allen tijde vermeden worden. Dus, hoe struis en kloek hij ook is, toch zijn verzorging en een degelijk onderkomen nauwlettend in de gaten te houden.
Kweken met deze kleppers is nu wel niet van het moeilijkste maar toch dienen we enkele belangrijke punten in 't oog te houden als we goede TT-vogels willen kweken. De bij ons gekende Padda is de grijze (wildkleur) en ook wel de witte. Er is echter nog een volledig gamma aan andere kleurmutaties. Over deze en andere details gaan we het bij een volgende gelegenheid wel eens over hebben.
Ik ben Theunis Julien, en gebruik soms ook wel de schuilnaam TJip.
Ik ben een man en woon in Mijngebied - Beringen (Belgisch Limburg) en mijn beroep is Typograaf - Drukker .
Ik ben geboren op 24/08/1939 en ben nu dus 85 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Ornithologie - Fotografie - Fauna en Flora - Verslaggeving - Interviews - Fotosessies.
Ben vooral bekend om mijn "Scherpe pen" - Sommige artikels laten een wrange nasmaak achter bij nogal wat indi