Deze preludes vallen op door de verschillende gemoedsstemmingen die erin weergegeven worden : van opgewekt, zelfs bijna euforisch, tot somber en de talloze schakeringen tussen de twee. Op een moderne standaardpiano à la Steinway klinken ze goedkoop en zelfs vulgair. Gespeeld op een (gerestaureerde) Erard uit 1851 door iemand die de mogelijkheden en beperkingen van dit instrument kent en exploreert is het klankbeeld en de daaruitvloeiende indruk totaal anders. Daniel Grimwood is zo'n authentiek talent die de betekenis van elke prelude doorgrondt en zich niet laat verleiden tot onnozele en oppervlakkige virtuositeit à la Lang Lang. Diepgang is het kenmerk van elke goede uitvoering en die is hier altijd aanwezig (sfz music). Op dezelfde CD staan de Berceuse Opus 57, de beroemde Barcarolle Opus 60 en de al even befaamde Nocturnes Opus 9/2 en 20.
Doordat de (korte stukken) muziek van Chopin gevoelens weergeven, is de verleiding groot om die te herleiden tot oppervlakkige populair-sentimentele deuntjes (ook de vele herhalingen lenen zich daartoe) waardoor de diepere inhoud totaal verloren gaat. Dat het anders kan - en moet - toont de Russische pianiste Anna Zassimova op deze CD aan (ANTES Edition) ; door de structuur uit te diepen bereikt ze een zelden gehoorde intensiteit : onrust, ongeduld, vertwijfeling, drama én ook sporadische gelukzaligheid klinken door. Luister maar eens naar de Ballade Op. 23 : huiveringwekkend mooi en aangrijpend zonder een zweem van sentimentaliteit. De Sébastien Erard piano uit 1850 is het perfecte instrument en Anna Zassimova beheerst ze tot in alle nuances. Groots.
Deze composities, geschreven tussen zijn tiende en twintigste jaar, geven een perfect beeld van de (piep)jonge Chopin en zijn liefde voor typisch Poolse muziek als polonaise en mazurka die hier niet worden geobjectiveerd (zoals gebeurde door componisten uit de barok en de klassiek) maar gezien als allerpersoonlijkste expressie van de allerindividueelste emotie. Ze worden briljant vertolkt door Costantino Mastroprimiano op een heerlijke gerestaureerde Graf uit 1826 (de zgn. Contucci). Een onmisbare CD voor wie een compleet beeld wil van Chopin (Brilliant Classics).
Het kenmerk van klassieke muziek is continuiteit d.w.z. dat componisten voortbouwden op verworvenheden van voorgangers (dank zij hun toenemende onafhankelijkheid en hun mogelijkheid tot vrije experimenten en uitdrukkingswijzen). Dit is ook het geval voor Chopin ; zijn muziek heeft veel te danken aan de composities van Johann Nepomuk Hummel (soms lijkt hij die zelfs letterlijk te citeren) maar hij voegt er een belangrijk element aan toe : ze is niet grotendeels virtuoos maar biedt een poëtische en sentimentele meerwaarde ; ze evoceert en roept emoties (vooral melancholie) op. Na een korte periode van composities in de modieuze style brillant (Hummel), krijgen zijn werken een toon van romantische heroïek, revolte, melancholie. In Parijs worden zijn composities salonfähig, bedoeld voor een gecultiveerd bourgeois publiek dat, vrij van materiële zorgen, zich door de langoureuze gevoelens kon laten meeslepen ; niet dat zijn muziek probleemloos is maar het gaat om sentimentele, niet om collectieve of sociale problemen en meer dan eens wentelt zijn muziek zich ongegeneerd, bijna masochistisch, in deze artificiële wereld.
Deze componist had in Italië veel succes met zijn opera's. Nadien werd hij in Londen twee jaar koninklijk hofcomponist. Daarna maakte hij carrière in Parijs, oorspronkelijk als dirigent van het Petit Trianon van de beruchte Marie-Antoinette (qu'ils mangent de la brioche). Na de revolutie paste hij zich - en zijn muziek - snel aan de nieuwe orde aan. Na de restauratie paste hij zich opnieuw aan en schreef zijn zijn beroemde Requiem als herinnering aan zijn vroegere (onthoofde) meesteres en haar echtgenoot. Hij schreef talloze indertijd succesvolle werken en hoewel hoog gewaardeerd door Beethoven, Schubert en Brahms, zijn de meeste daarvan nu wel voorgoed vergeten (alleen "Médée" wordt soms nog opgevoerd) en alleen te horen op CD. Dat zijn laatste werken puur religieuze muziek zijn, zegt ook veel over hem en zijn ingesteldheid. Zijn verdienste ligt hierin dat hij de Fransen hun eigen (vorm van) klassieke strijkkwartet schonk en hun minderwaardigheidsgevoel in dit genre enigszins verzachtte, hoewel het noch in de geest noch in de uitwerking Frans aandoet en volledig geïnspireerd is door de Weense klassiek (Haydn).
De symfonie begint als een langzaam ontwaken/bewustworden ; meteen volgt een overdonderende waarschuwing van de Engel des Doods dat het einde nabij is ; een wat melancolische terugblik naar vroeger brengt enige verlichting maar de waarschuwing wordt herhaald dat er aan het einde niet valt te ontwijken. In het tweede deel wordt getracht dat verschrikkelijk einde te bezweren door een parodiërend huppelende toon die aan een Middeleeuws fresco van een Totentanz doet denken (koning, keizer, kardinaal, doodgaan doen ze allemaal). In het Trio trachten stootjes van houtblazers en een mooie strijkersmelodie de toon te milderen maar de Totentanz komt ongehavend terug. Het derde deel zet in met een smachtend romantische melodie die als snel onderbroken wordt door de de dreigende kopers die aan het onvermijdbaar einde herinneren. Flarden uit de vorige delen worden aaneengeregen tot een thema ; motieven die soms als een open poort naar de gelukzaligheid wijzen, soms de verscheurde heimwee naar een voorgoed voorbij verleden, soms door een luchtige toon de dreiging proberen te banaliseren, onderbreken zonder succes de onheilsboodschap. De symfonie eindigt in een berustende aanvaarding van het onontkoombare, voorlopig althans want we zullen nooit weten wat de inhoud was van het voorziene vierde deel. De opname door het Radio-Sinfonieorchester Stuttgart o.l.v. Roger Norrington is prachtig : een vertolking zonder gebruik van oude instrumenten maar met alle respect voor de historisch gedocumenteerde informatie (hänssler Classic).