Van Beethoven / Trio für Pianoforte, Violine und Violoncello op. 1 Nr 3
Dit trio is het eerste meesterwerk van Beethoven dat breekt met het verleden ; het is een prachtig werk waarin de componist de typiciteit van elk instrument benut in de ontwikkeling van een thema, die niet langer gebeurt als een soort voortgezette versiering, maar als een bijna natuurlijk groeiproces waarin dramatiek, lyriek en pathetiek elkaar afwisselen en in elkaar glijden, als een perfect weefsel. De uitvoering door Patrick Cohen, Erich Höbarth en Christophe Coin is meesterlijk. Op dezelfde CD uit 1994 (Harmonia Mundi) staat ook nog het gelegenheidswerkje Nr. 8, en het entertainende Gassenhauer-Trio op. 11 met Wolfgang Meyer, klarinet.
Van Beethoven : Trios für Pianoforte, Violine und Violoncello op. 1 Nr. 1 & 2
Wortelen deze trios formalistisch/melodisch nog in de Haydn-Mozartiaanse traditie, qua motivisch-thematische uitwerking en ontwikkeling staan ze er ver van af. Voor een opname uit 1991 met Patrick Cohen (pianoforte), Erich Höbarth (viool) en Christophe Coin (cello), drie pioniers van de HIPP (Harmonia Mundi), heb ik nog altijd geen recenter, beter alternatief gevonden.
Van Beethoven : Trios für Violine, Viola und Violoncello Op. 9 Nr. 1, 2 & 3
De eerste twee trios van opus 9 passen nog min of meer in het traditionele (objectieve) kader door hun rethoriek, ornamentiek en lyriek ; nr 3 is andere koek : dit is puur subjectieve muziek, vol drama, passie, duisternis en opflakkerend licht, in een uitwerking die in niets meer herinnert aan de voorgangers van Beethoven - eigenzinnig, onformalistisch, onvoorspelbaar, verrassend, vernieuwend. De vertolking door L'Archibudelli ( Sony Vivarte 1992 !) is nog steeds ongeëvenaard.
Van Beethoven : Trios für Violine, Viola und Violoncello Op. 3 & Op. 8
Op. 3 kan men beschouwen als een eindwerk dat bewijst dat Beethoven de lessen van Mozart en Haydn goed geleerd had ; Op. 8 voegt daar ook nog Boccherini aan toe ; het is een opgeruimde, charmante, conflictvrije serenade die in niets naar de latere Beethoven verwijst ; L'Archibudelli vertolkt dit werk op pakkende wijze, zowel in de smachtende, trage delen als in de levendige ; de CD uit 1992 (Sony Vivarte) is nog steeds onovertroffen. In de jaren 90 stond Sony onder producer Wolf Erichson in de avant-garde en kon L'Archibudelli een reeks opnamen maken die nog niets van hun actualiteit hebben verloren...
Van Beethoven : Sonaten für Cello und Pianoforte op. 69, op. 102 Nr 1 & 2
Terwijl de sonate op. 69 in structuur eerder conventioneel lijkt, markeert de textuur de weg die Beethoven aflegde sinds zijn op. 5 ; het revolutionaire van zijn muziek is echter merkbaar in zijn op. 102, die, zoals zijn laatste pianosonates en kwartetten, hoogtepunten van de Westerse muziek en eigenlijk hun tijd ver vooruit zijn : a.h.w. geïmproviseerd, ongebonden, verrassend, eigenzinnig zoekt de muziek haar weg ; schijnbaar achteloos maar verduiveld bewust maakt Beethoven gebruik van barokke technieken zoals polyfonie, kontrapunt, fuga, en past die naadloos in in zijn concept van superieure, absolute muziek. Muziek die men talloze keren moet beluisteren om de originaliteit ervan te onderkennen (ook dat is Beethoven in zijn laatste werken: zo fascinerend dat men bijna niet hoort hoe ingenieus ze in elkaar zitten). Gelukkig bestaat er een geweldige opname die ons die mogelijkheid biedt : Tanya Tomkins op klassieke cello en Eric Zivian op pianoforte (Bridge). Virtuositeit, intimiteit, balans worden (ogenschijnlijk) moeiteloos bereikt. Een briljante CD.
Alle sonates voor cello en piano evenals de variaties op een thema uit Händels Judas Maccabäus, op Ein Mädchen oder Weibchen en op Bei Männern, welche Liebe fühlen uit Mozarts Die Zauberflöte werden ook opgenomen door Jan Vermeulen en France Springuel. Jan Vermeulen heeft spijtig genoeg niet gekozen voor drie verschillende instrumenten voor de drie verschillende stijlperiodes van de sonates maar voor één enkel instrument nl. een J.N. Tröndlin uit 1830. France Springuel speelt op een Tomaso Balestrieri uit 1752, een heerlijk instrument dat misschien ietsje te oud klinkt voor de speelse pianoforte. Mijn tweede ernstige bezwaar : France Springuel is iemand van de oude school en kan het vibrato niet laten Jammer. (Et'cetera).
Deze vroege sonates zijn al getekend door de latere, absolute eigenzinnigheid en zijn onmiskenbaar Beethoveniaans : origineel, uiterst muzikaal én rijk aan ideeën. Ze zijn ook zowat elkaars tegengestelde : de eerste sonate klinkt uitgelaten en onbezorgd, de tweede begint dramatisch en broeierig maar eindigt in een speels rondo. Rainer Zipperling (schitterende cello van Barak Norman) en Boyan Vodenitcharov (mooi klinkende Anton Walter copie door onze trots, Chris Maene) zorgen voor de perfecte uitvoering : perfect samenspel, perfecte balans, perfecte inleving en met respect voor de HIP. Beter kan eenvoudigweg niet (Accent).
Van Beethoven : Sonaten für Fortepiano und Violine
Deze sonates werden door talloze pianisten/violisten opgenomen, meestal op een totaal onaangepaste manier : op een moderne vleugel die voor een grote concertzaal is gemaakt, niet voor intieme kamermuziek, en op een viool met een lange nek en bespannen met stalen snaren eveneens ontworpen voor de concertzaal. Bovendien werd de muziek uitgevoerd zoals in de conservatoria (helaas) nog altijd wordt aangeleerd : traag en nadrukkelijk in de pianopartij, met continu vibrato in de vioolpartij (vibrato dat meer lijkt op het mekkeren van een geit, zoals Schönberg ooit zei, of op het kwaken van een eend zoals ik het ondervind). Gelukkig zijn er een aantal uitvoerders die een pianoforte en een viool bespannen met darmsnaren (en een klassieke strijkstok) bespelen. Het begon in 2003 met de opnames door Jorja Fleezanis en Cyril Huvé, die echter door de officiële muziekpers werden genegeerd (wat niet gekregen is wordt ook niet besproken) en de lof niet kregen die ze verdienden als pioniers (en ook wel door het wat onafgewerkte vioolspel van Fleezanis). Kristian Bezuidenhout en Viktoria Mullova hebben ook al twee sonates opgenomen - misschien het begin van een cyclus. Maar de palm gaat naar Hiro Kurosaki en Linda Nicholson die, perfect op elkaar ingespeeld, deze sonates met onovertroffen brio, stijlgevoel en trefzekerheid vertolken (ACCENT). Beethoven klonk nog nooit zo (h)eerlijk. Dat Nicholson elke groep sonates op de aangepaste pianoforte speelt maakt het nog interessanter. Een mijlpaal.
Dikwijls worden deze Veränderungen vergeleken met de Goldberg Variationen van Bach ; er is echter een enorm verschil : het werk van Bach is een sacraal werk dat hij componeerde als een hulde aan zijn schepper en als imitatie van de schepping ; hij geloofde sterk in de strenge wetten, regels en voorschriften van zijn godsdienst en in de volmaakte orde van de schepping ; het is die strengheid en orde die we terug vinden in zijn werk. Beethoven geloofde in de goddelijke inspiratie, maar in de uitwerking zijn de Diabelli Variationen menselijk : hij volgt noch de strenge orde, noch de geldende (muzikale) voorschriften ; zijn muziek is als een illustratie van "Gods wind waait waar hij wil" ; Beethoven is god, de schepper van een tijdeloos muzikaal universum vol menselijke emoties en tegenstrijdigheden. Gelukkig bestaat er een unieke vertolking die dit alles gaaf weergeeft : Gary Cooper bespeelt een Anton Walter uit 1822 en doet dat briljant ; door het gebruik van een historisch instrument en het feilloos aanvoelen van de muziek is dit een memorabele CD (Channel Classics). Kan iemand zich voorstellen dat dit werk vol rijke klankkleuren ooit (en nog) gespeeld wordt op een steriele Steinway door een of andere piano-acrobaat? Op dezelfde CD staan ook de 6 Bagatelles Op. 126, een mysterieus werk dat klinkt als een testamentair résumé van de componist. Ook hier is Gary Cooper ongelooflijk precies in zijn vertolkingt. Subliem.
Alworden ze Kleinigkeiten genoemd, men moet deze werkjes zeker niet bagatelliseren : ze zijn het resultaat van interessante invallen die niet verder uitgewerkt werden tot een sonate. Ze illustreren ook de evolutie die zijn muziek doormaakte : van de mooie Sieben Bagatellen Op. 33 over de Neue Bagatellen Op. 119 tot de rijpe Sechs Bagatellen Op. 126. Ronald Brautigam vertolkt ze alweer op verbluffend accurate wijze met onovertroffen nuanceringen. Meesterlijk (BIS)
Deze sonates weerspiegelen perfect de evolutie die Beethoven en zijn muziek heeft ondergaan en zijn dan ook het hoogtepunt en eindpunt van zijn muziek voor piano. Elke pianist met enige ambitie heeft ze opgenomen en getracht er iets aan toe te voegen i.p.v. ze zo goed mogelijk uit te voeren (typisch voor virtuozen). Eén pianist is er in geslaagd ze authentiek én virtuoos én getrouw te spelen (op pianoforte) en zo de quasi perfectie te bereiken : Ronald Brautigam (BIS). Men moet ze (dikwijls) horen om het te geloven. Men kan dus gerust alle vroegere opnamen weggooien - ook die van door conservatieve musicologen (zijn er andere ?) opgehemelde "sterren" uit heden en verleden. Deze vertolkingen zijn het summum en kunnen moeilijk overtroffen worden. De laatste sonates zijn adembenemend mooi en ontroerend. Een ereplaats in mijn ideale discotheek. De schitterende pianist Alexei Lubomov heeft deze laatste sonates ( 109, 110 en 111) opgenomen op een Alois Graff uit 1828 (ZigZagTerritoires), een instrument dat veel meer klinkt als een echte pianoforte uit de tijd van Beethoven en dus authentieker en rijker aan klankkleuren. Zijn spel is ook anders, introverter, subtieler, poëtisch en bedachtzaam, minder virtuoos en met minder uitgesproken dynamiek, maar pakkend ; soms heeft men de indruk dat hij wil aantonen dat Beethoven hier al naar Schubert verwijst. Een perfect alternatief voor Brautigam. In 2012 nam hij ook de sonates Nos 14 (Mondschein), 21 (Waldstein) en 17 (Der Sturm) op voor Alpha/Outhere. Hij speelt op een copie door Christopher Clarke van een Erard uit 1802 en haalt er alles uit wat mogelijk is. Het resultaat is verbijsterend en intrigerend : de subtiele, introverte aanpak blijft alleen in de trage delen overeind ; de snelle delen worden overdonderd door een enorme dynamiek alsof Lubimov wilde aantonen dat een Erard ver vooruitliep op de moderne piano. Deze benadering tast de grenzen af van wat technisch mogelijk is in de sonates van Beethoven zonder hun typiciteit te verloochenen. Ze kan echter ook perfect dienen als illustratie van wat HIP haters beweren : zo zou Beethoven het gewild hebben ...
Deze geniale componist luidt het einde in van een economisch-sociaal-cultureel tijdperk (de drie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, wat door veel musicologen wordt vergeten - alsof muziek zou kunnen ontstaan in een vacuüm terwijl ze veelal in dienst stond van de heersende klasse - zoals Marx zei : de heersende cultuur is de cultuur van de heersende klasse) en het begin van een nieuw waarin de kunsten niet meer afhankelijk zijn van de ijdele machten van het ogenblik (kerk en adel, meestal verenigd in één en dezelfde persoon trouwens), maar zich zelfbewust en autonoom presenteren tegenover de nieuwe macht, er zich soms van distantiëren, en terzelfdertijd van het systeem moeten profiteren om te overleven (dit dualisme markeert nog steeds de kunst). Beethoven moest zich dus affirmeren als een nieuwe muzikale autoriteit, enerzijds om de zware erfenis van Haydn en Mozart te doen vergeten, anderzijds om de broodnodige mecenassen aan te trekken. Dat gebeurde door eerst in zijn muziek te illustreren dat hij even goed en later dat hij beter en origineler was. Hoe groter zijn autoriteit, hoe minder afhankelijk hij werd en hoe meer hij zijn eigen, muzikale weg kon gaan. Die zelfbewuste, koppige houding typeert Beethoven : ik weet wat ik doe en ik doe het goed. Zijn muziek wordt origineel : een klein motief waaruit een heel muziekstuk groeit, het sardonisch genoegen waarmee hij de luisteraar op het verkeerde been zet, nu eens ongegeneerd ge-affect-eerd, dan weer puur intellectualistisch, maar steeds hoogst muzikaal boeiend, om in zijn latere werken uit te groeien tot universele, autonome, absolute muziek. Als kind van zijn tijd, stond Beethoven ook onder invloed van de Verlichting en de Franse Revolutie : niet god staat centraal in de muziek, maar de mens ; de spanningen en conflicten in zijn werken draaien niet om de onvolkomenheid van de mens tegenover god (wat Bach vertolkte in zijn muziek) maar om de mens met zijn ideeën en zijn problemen ; niet de retoriek maar de dialectiek typeert zijn werk : de spanningen en conflicten zijn van ideële aard en het zoeken naar en vinden van een oplossing is essentieel.
Op een interessante CD (Deutsche Grammophon) staan drie minder belangrijke concerto's zijn : Concerto voor viool en orkest nr 1, een soort laat-romantisch werk (Gidon Kremer) ; Concerto voor altviool en orkest, met eclectische trekken (Yuri Bashmet) ; Concert voor twee pianos, percussie en orkest (Tamara Stefanovich & Pierre-Laurent Aimard ; Nigel Thomas & Neil Percy), een adaptatie van een sonate. De orkesten LSO resp. Berliner Philharmoniker worden met veel authoriteit geleid door Pierre Boulez. Alweer storend is het totaal nutteloze, overbodige en banala continue vibrato in het spel van de solisten.
Het eerste concerto heeft een sentimenteel adagio (nog aangedikt door een hinderlijk continu vibrato) en een allegro dat twijfelt tussen melancolie en euforie om in de slotakkoorden resoluut een streep onder het verleden te trekken. Bepaalde klankuitbarstingen verwijzen naar latere composities. Het tweede - een meesterwerk van 20ste eeuwse klassieke muziek - is veel interessanter : een synthese van het verleden (barok, klassiek, romantiek en neo-klassiek) geïntegreerd in de persoonlijke variatie-stijl van Bartok en zijn innovatieve instrumentatie. Dit werk wordt subliem vertolkt door Arabella Steinbacher en het Orchestre de la Suisse Romande o.l.v. Marek Janowski (Pentatone classics). De opnamekwaliteit is grandioos.
Het eerste pianoconcerto is typisch voor de "percussie-periode" van Bartok met zijn martellato piano. Het tweede is een eigen interpretatie van en een hommage aan de barok. Het derde is een neo-romantisch werk dat eerder conservatief aandoet. Verzameld op één CD (Deutsche Grammophon) worden ze stuk voor stuk uitstekend vertolkt door solisten met het aangepaste temperament : Krystian Zimmerman met het Chicago Symphony Orchestra in het eerste, Leif Ove Andsnes met de Berliner Philharmoniker in het tweede en Hélène Grimaud en het London Symphony Orchestra in het derde. Bartok specialist Pierre Boulez leidt de drie orkesten in een voorbeeldige uitvoering.
Een streng architecturaal opgebouwd werk met een bizarre instrumentatie en een intrigerende opvolging en verwerking van allerlei stijlmiddelen en periodes (van barok tot impressionisme) en zelfs een sarcastische parodie. Toch komt het concerto over als een moderne symfonie en wordt het nergens chaotisch of artificieel. Het wordt op onnavolgbare wijze gespeeld door het Japanse Saito Kinen Orchestra o.l.v. Seiji Ozawa (Philips). Het is bijna griezelig te horen hoe Japanners zich totaal kunnen inleven in de Westerse muziek. Op dezelfde CD staat ook de Muziek voor strijkers, percussie en celesta, een werk met duidelijk Oosterse klanken dat al even perfect wordt uitgevoerd.
Elke muzikale grootmeester vindt in het strijkkwartet de ideale uitdrukking van zijn kunnen en zijn kunst. Het strijkkwartet par excellence is tijdloos én tijdgebonden, een document van de Zeitgeist én een identiteitskaart. Bij Bartok is dat niet anders : zijn intrigerende muziek balanceert voortdurend tussen intimiteit en exuberantie, tussen volkse lyriek en moderne (in de positieve zin van het woord) expressiviteit en overschrijdt meermaals de klassieke grenzen van de (kamer)muziek. Deze kwartetten zijn voor mij de meest indrukwekkende sinds Beethoven. Elke kwartetformatie met naam heeft zich aan de uitvoering (of meer dan eens, interpretatie) ervan gewaagd. Het Belcea Quartet (EMI) doet dat omzeggens ideaal en is dan ook mijn keuze. Eén probleem(pje) : het continue vibrato dat i.p.v. de muziek te intensifiëren veeleer vermoeiend en afleidend werkt. Men kan zich terecht afvragen wat de zin is van vibrato als het i.p.v. een stijlmiddel een banale routine wordt ...
Op dezelfde CD (EigenArt) als de sonate voor viool staan ook deze twee sonates uit de jaren 20 : Adrian Adlam en Thomas Hell drukken de wat aarzelende zoektocht van Bartok naar eigen taal en expressie mooi uit, en hoewel viool en klavier bijna parellel hun muzikaal materiaal verwerken, heerst er toch een soort harmonie. Jammer genoeg is de opname onevenwichtig omdat de piano teveel op de voorgrond komt en de subtiele toon van de viool verdrukt.
Dit is Bach voor de 20e eeuw, een fascinerend werk dat alle "ingrediënten" van Bartoks oeuvre synthetiseert : zijn referentie naar Bach, naar de Hongaarse en Roemeense volksmuziek, naar impressionisme, expressionisme en "atonaliteit" en zijn zoeken naar de uitgepuurde toon die weemoed én vreugde uitdrukt. Adrian Adlam (EigenArt) geeft deze complexe inhoud perfect weer en zijn instrument (Jean Baptiste Vuillaume) balanceert perfect tussen de duizelingwekkende hoge en de diepe lage tonen.
Bartok is een geval apart in de klassieke muziek en moeilijk te catalogeren ; zijn muziek lijkt soms kil en emotieloos, intellectueel en technisch, beheerst door de ratio i.p.v. muzikaliteit. Hoewel hij vaak teruggrijpt naar de volksmuziek (de echte, niet de afgrijselijk krijsende pop) en die hij citerend/imiterend/parafraserend/parodiërend inbrengt, is het vooral de architectuur van zijn muziek die indruk maakt. Voor romantici een moeilijk te verteren componist, voor geïnteresseerden en/of gefascineerden, een onuitputtelijke bron van prospectie. Muziek à l'état pur.