Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
E-mail mij
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
fotograffiti
de blog die in feite niet meer bestaat: fotofragmenten in tekstslierten
29-12-2008
Bezetenheid
Kaarslicht gaf een warme goudkleurige gloed. Lichtpuntjes verspreidt in de kille donkere ruimte. Hij zat helemaal alleen in deze immense kerk. Hij had het koud en zat ineengedoken op die harde stoel, ingeduffeld met een sjaal rond zich. Kerstmis was voorbij, de Kerstviering in deze kerk ook. De kaarslichtjes waren sfeervol, ietsje mysterieus, de vlammetjes bewogen heen en weer en brachten de schaduwen tot leven.
Hij kwam nog zelden binnen in kerkgebouwen maar toch werd hij er soms tot aangetrokken. Om er even alleen te zijn. De kerstperiode was geen geweldige tijd voor hem. Hij hield gewoon niet van al die nevenactiviteiten, die massahysterie van massaal koopgedrag. En het vreetfestijn van al die denken dat dit Kerst is. Gelovigen en vooral ongelovigen. Kerstmis zou rust moeten brengen, tijd om te bezinnen. Om na te denken over het leven, zijn leven. Dat deed hij altijd tussen Kerst en Nieuwjaar.
Hoog boven hem keek de heilige Hermes op zijn wit paard, levensgroot, op hem neer. Aan hem vastgeketend hing de duivel. Sint Hermes patroonheilige van de krankzinnigen en geesteszieken.
Zijn hoofd zat eveneens vol kankergezwellen, angstdromen, en kwelgeesten. Zijn eigen denkbeeldige kettingen hielden hem gevangen. Sint Hermes zou hem misschien kunnen helpen. De schaduwen bewogen opnieuw heen en weer. Een macabere dans van lichtvlekken in deze donkere hoek van de kerk. De ketens rammelden en de duivel bewoog tussen licht en schaduw. Of waren het waangedachten?
In dit donkerste gedeelte voorbij het altaar lag het voorportaal van het hellevuur voor de angstige geestgestoorde arme zielen. Dit was niet echt een toevluchtsoord voor deze mensen maar Hermes zou hen genezen.
Ritselende ruisende zwarte kleren. Prevelende lippen van biddende geestelijken. Krijsende angstschreeuwen. Geketende geesteszieken, krankzinnigen of alleen maar arme onrustige zieken zaten vastgemaakt met ketens aan hun voeten aan de robuuste kerkmuur met hoog boven hen de machtige Hermes met de geketende duivel. Verlicht door brandende toortsen.
De bezetenheid moest worden verdreven. De stemmen werden steeds luider en luider.
Als kind hadden ze hem hier ook heen gebracht om zijn hoofd te zuiveren van demonen die er zich zouden in schuilen. Heilige Hermes bidt voor ons. Verdrijf alle kwade gedachten die in ons schuilen.
De stilte maakte hem bang. Geen gebeden en kerstgezang meer. Alleen de stemmen binnen in hem met hun voortdurende vragen. Tussen licht en schaduw zag hij bewegingen. Hij was zichzelf niet meer de laatste tijd. De kerk bood hem niet langer meer de geborgenheid die hij als kind altijd zocht. Hij liep de trappen naar beneden, langsheen het altaar naar de buitendeur. De donkere, bijna zwarte uitgesleten vloerstenen glansden en reflecteerden kleurige lichtplekken van de glasramen. Hij wou naar buiten. Onrustig. Steeds op zoek naar antwoorden. Het was allemaal een kwestie van geloven maar in wie of wat? In Sint Hermes, in de Kerk of in zichzelf?
Ik had er nog nooit van gehoord van dit meiske uit de West-Vlaanders. Uit Deerlijk. Maar hoe meer ik er naar luister hoe meer ik er naar verlang. Naar haar verrassende teksten, haar mooie stem. Soms in het Westvlaams.Hannelore Bedert. En zoals ze zegt: " ik ben zoveel schoner als ge het licht uitdoet"
De nootjes staan klaar, je drankje ook. Als de dagen korten verlang ik naar jou. Ik zit alleen aan een tafeltje in een sfeervol, warmte uitstralende pub. Buiten brandt volop de kerstverlichting. Het jaarlijks streven naar de ideale sprookjeswereld. Djingels Bells. Bomen verlicht met gekleurde lampjes en strikjes weerkaatst in de natte straatstenen. Warm ingeduffelde mensen wandelen voorbij mijn venster. Ik zit alleen aan mijn tafeltje en zal alleen blijven zitten. Niemand zal aan de nootjes en het drankje komen. Niemand zal aan mijn tafeltje komen zitten. Alleen ikzelf en mijn herinneringen en verlangens. Ergens in de tijd ben ik je tegengekomen en heb ik je laten gaan zonder dat we mekaar werkelijk ontmoetten. Twee wezens in een parallelle wereld. De dagen voor Kerstmis blijven moeilijk. En het verlangen naar iemand. Iemand die je nooit zal krijgen of iemand die je nog nooit ontmoet hebt.
Er lopen dampende mannen en vrouwen voorbij mijn raam. Rookpluimen komen uit hun mond, ze lopen arm in arm, ze komen en gaan en kijken af en toe naar binnen en zien mij. De oudere man met de melancholische blik in de ogen die waarschijnlijk wacht op iemand. Ik drink van mijn rode wijn tussen het geroezemoes en de achtergrondmuziek What is this game? Searching for love or fame, it's all the same One of these days you say that love will be the cure I'm not so sure "N'oubliez jamais" I heard my father say
Abraham nadert denk ik bij mezelf, ik word oud. Ik leg geld op de tafel en ga naar buiten.
"Het verhaal gaat dat het op sommige plaatsen in Siberië zo verschrikkelijk koud wordt dat zelfs woorden bevriezen. Ze blijven even als versteend hangen in de lucht, en vallen dan op de grond. Pas bij de eerste dooi komen de klanken weer tot leven. Dan is de lucht vol van gedateerde roddels en van liefdesverklaringen, fluisterend uitgesproken in de poolnacht."
De herfst maakte alles reeds vroeger donker. Vooral de grijze regenachtige herfstdagen. Het was pas vijf uur maar buiten was het al alsof het laat in de avond was. Regen striemde op de ruit, opgejaagd door felle wind. Hij had last om door de beregende ruit te kijken van zijn kleine Peugeot 207. Regen en donker, een gevaarlijke combinatie voor zijn slechte ogen. Gespannen reed hij verder naar huis, de wind speelde af en toe met zijn kleine wagen en trok hem letterlijk langszij de baan. Hij moest er alles aan doen om op de weg te blijven.
Vermoeid reed hij zijn garage in en bleef enkele minuten gewoon zitten met zijn ogen dicht vooraleer hij zijn huis binnenging. Van zodra hij de deur opende zag hij het zachte gedempte licht van de schemerlamp die een warme sfeer verspreidde en de radio speelde zachtjes op de achtergrond. Net alsof er iemand thuis was, al was hij alleen. Hij kon niet meer tegen het alleen zijn als hij thuis kwam, daarom deed hij dit. Net alsof er iemand thuis was. Niet meer zo verlaten en stil en kil.
Het grijs van de herfstdagen maakte hem somber en triest. Hij bleef nu veel liever binnenshuis bij dit weer zelfs al was hij alleen. Alleen die stilte daar kon hij niet meer tegen. Als de radio niet aanstond was er de tv die een gedempte klank voortbracht. De monotone geluiden, onhoorbaar om ze te begrijpen gaf hem een goed gevoel van niet alleen te zijn. En vaak dutte hij in omdat de klank hem rust bracht in zijn zwaarmoedig gemoed. Het monkelende geluid op de achtergrond, kabbelend in de tijd.
Hij was een old fashioned gentleman, niet meer van deze tijd. Iemand die niemand nog wou.
Waar niemand nog omkeek als hij voorbij wandelde. Hij hield de schijn hoog maar zijn kleren begonnen te slijten met de jaren. Alleen was het leven zo duur geworden dat hij het moeilijk had om zijn vroegere levensstijl aan te houden. Maar niemand hoefde dat te weten. Alleen in zijn huis zag niemand het en niemand kwam bij hem thuis.
De herfstwind vond zijn weg door de kieren van zijn ramen maar een warme trui en een dekentje hielden hem warm. Straks kwam december en de kerst en oudejaar. Het maakte hem triest.
Het geheim van het leven is dat alles voortbestaat en niet vergaat; sommige dingen raken enige tijd uit het zicht, maar keren altijd weer terug. Niets is dood, de mensen denken alleen maar dat ze dood zijn, terwijl ze gezond en wel uit het raam staan te kijken, in een nieuwe gedaante waaraan ze nog niet gewend zijn.
Wat zou je doen moest ik zeggen dat ik je graag zie. Maar vrees niet, ik zal het je nooit zeggen. Ik wil je niet in verlegenheid brengen. Het is al erg genoeg dat ik het denk maar het blijft een geheimpje van mij. Je hoeft niets te weten.
Mijn ouwe knoken zijn stijf en kraken onheilspellend, vooral als ik door de knieën ga of als ik te lang heb stilgezeten wordt het erger. Ik word oud mijn kind, waarom zou ik nog verliefd op je worden ? Je bent gewoon die iemand die ik in mijn jeugd moest ontmoet hebben. Maar die iemand is er nooit gekomen.
Hij staarde opnieuw door het venster zijn handen boven de verwarming. Hij had het de laatste tijd voortdurend koud. Het was gewoon een tijdverdrijf, kijken door het venster van zijn appartement op de derde verdieping, naar de bewegingen onder hem, de wriemelingen van haastige mensen. Een politiecombi reed traag voorbij. Een patrouille op zoek naar iets, misschien ook niet. Er gebeurde niets, ze reden weg. Er gebeurde bij hem eveneens niets. Het leven ging voorbij. En hij was er bang voor. Bang voor die oude dag. Bang om alleen te blijven. Bang om alleen te zijn.
Ik heb je graag, wil je aanraken. Eventjes strelen. Onopgemerkt. Ik wil je vergeten, je negeren, je voorbij gaan. Ik heb je te laat ontmoet. In een volgend leven misschien krijgen we een nieuwe kans. Ik ken je en toch niet goed.
De zon verwarmde hem nu toch een beetje. Hij sloot zijn ogen voor het felle licht. De maand was weeral bijna op zijn einde en hij had het moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. Zo was het al heel zijn leven. Zuinig zijn dan kwam je er wel. Het alleenzijn en zijn karig loontje maakten het echter niet gemakkelijk. Mensen haastten zich ergens naartoe, daar beneden hem. Hij had geen haast, niemand wachtte op hem. Het waren enkel maar toevallige voorbijgangers, net als jij.
Behaaglijk. Hij vond het een ouderwets woord. Maar het stond daar te lezen. Zich behaaglijk voelen: op zijn gemak, thuis, aangenaam, Hij voelde zich de laatste tijd helemaal niet behaaglijk. Altijd scheelde er iets dat hem irriteerde, dat hem ongemakkelijk deed voelen. Behaaglijk, ouderwets, maar hij was toch ouderwets, een beetje toch. Hij geloofde nog in die oude waarden, trouw, loyaal, maar zich behaaglijk voelen dat was toch iets anders. Hij voelde zich eerder onwennig in het leven. Nooit goed weten wat je moet doen, wat de regels zijn in het echte leven. Het echte leven, net alsof hij zich in een droomwereld bevond of toch een beetje. Steeds wachten op wat komen zou. Figurant van zijn eigen leven.
De einzelgänger stapt naar buiten maar weet nog niet goed waarheen het zal gaan. De weg ziet er steeds hetzelfde uit, zijn gedachten ook. De woorden kwamen altijd terug. Maar het is vooral een kwestie van tevreden zijn of juist ontevreden zijn met wat je hebt of bent.
De lucht werd grauw gelijk as van kolen en in V-vorm vlogen de wilde ganzen voorbij als donkere silhouetten in een schaduwspel. Zijn ogen knipperden alsof hij vlug een foto wou maken terwijl hij naar de vlucht van wilde ganzen keek. Gisteren scheen nog de zon in een decor van herfstbladeren, met kleuren die gloeiden, een laatste opflakkering vooraleer je dood gaat. Dat is de herfst. Eenzaam werden de dagen als je teveel nadacht over wat komen zou. Het maakte hem triest dat de natuur langzaam aan het sterven was. En hij ook een beetje.
En op het einde van de weg maakt de einzelgänger rechtsomkeer. Verder gaan durft hij niet of hij heeft geen goesting meer. Naar huis gaan is de enige oplossing die hij kan bedenken.
Behaaglijk, nee dat woord paste niet bij hem. Maar een knuffel zou misschien helpen.
Ik heb teveel van het ene en altijd te weinig van iets ander.
De herfstbladeren kleuren de donkere asfaltbanen en groene grasvelden, gelijk spatjes verfafgeraspt van een tandenborstel. Meestal zijn het gele spatjes in alle tinten. De wind speelt ermee en maakt voortdurend andere patronen.
Hij zat op een houten bank, strepen zonlicht gaven warmte op zijn vermoeide schouders. Zonnewarmte die hem knuffelt wat iemand anders nog heel zelden deed. Wat maakt een mens zo moe en lusteloos zonder hard te werken, alleen zijn hersens stonden nooit stil, met onbeantwoorde vragen en antwoorden die altijd hetzelfde waren. Soms dwalend op andere plekken met veel herinneringen. Onbereikbaar dichtbij.
Een briesje speelt met afgevallen bladeren, cirkeltjes draaien, kleuren mengen tot ze in een hoekje blijven liggen. Wachten op de verrotting, mooie dingen zijn eveneens vergankelijk. Dat afwachten, voortdurend onzekere aftasten, de onzekere besluiteloosheid maakte van hem een angstig iemand, opzij gezet door zichzelf. Leg dat maar eens uit aan iemand. Hij kon het niet uitleggen aan iemand die hij goed kende, laat staan aan een wildvreemd iemand.
De wind speelde met zijn haren, zijn gedachten chaotisch, als hij troost nodig had zou er niemand komen of moest hij misschien eerst zelf iemand troosten. De wind zou het misschien wel weten, een poëtische gedachte, hij wist het allemaal niet meer zo goed meer.
Wat de aankomende herfst allemaal met een mens kan doen.
En straks komt de regen terug, net als de melancholische gedachten. Dan zal hij terug zwerven langs natte beregende straten of toch maar gewoon binnenblijven als de zwaarmoedigheid de overhand neemt. Geen mens die het interesseert.
Doezelen in de herfstzon achter vensterglas zodat je enkel de warmte voelt en niet de wind. Ouwepekes gedachten als geen ander. Doe je stapschoenen aan en ga wandelen in dit prachtig nazomertje hoor ik mezelf al zeggen. Zet je zelf op een terras en slurpt aan een warme koffie, drinkt een biertje of laat de wijn rollen over je tong. Kijk naar de voorbij paraderende schoonheden. Doe wat je wilt maar blijf toch niet binnen zitten. Maar de gedachten zijn weeral sterker dan de werkelijke daden. Ik wil zoveel dingen doen maar altijd is er een reden om het niet te doen. De financiële toestand laat het niet toe, de tijd ontbreekt, de goesting is er niet, laat het me uitstellen naar een later tijdsstip, Geef me een schop onder mijn kont dat ik in actie schiet, motiveer me in mijn wilde plannen of hou me tegen als ik er te hard tegenaan ga.
En dan verlang ik weer naar de wind en de regen en de herfstbladeren van de gure herfst. De geur van natte bladeren, de warme tinten, het gekleurde verval van de natuur. Mijn warme trui en sjaal, zachte stoffen die me het behaaglijk maken als een knuffel van haar die ik nooit bezat.
Gedachten vol tegenstrijdigheden en zenuwen die altijd gespannen staan. Steeds op zoek naar de rust, eventjes maar. Rustig babbelen en naar iemand luisteren, ontspannen. Ik kan het niet.
Genieten van het leven, hoe doe je dat ? Mij lukt het eventjes tot de sleur van het dagdagelijks bestaan mij terug met beide voeten op de grond zet.
Laat me gerust. Laat me in mijn hoekje zitten. In mezelf gekeerd, nukkig, bokkig. Ontevreden met alles wat ik doe of niet doe. Laat me dromen hoe het anders kan. Mijn leven zou er heel anders uitzien. Laat me alleen in mijn stilte. Zeg niets het heeft toch geen zin. Het is raar dat ik niets meer verwacht van het leven, geen doelen, geen verwachtingen, geen dromen. Of toch, ik heb veel dromen en ze komen nooit uit. Ik heb geen ambitie meer, enkel mijn maandloon om te kunnen leven, ik hoef niet rijk te zijn. Ik ben het moe en wacht slechts op wat komen zal. In mijn hoekje. Er zal toch een dag komen dat anders zal veranderen dacht ik. Niets is minder waar, nog een droom.
Ik ben tevreden met wat ik heb en ontevreden met wat ik niet heb. Ik heb zin om veel te doen en geen goesting om het uit te voeren. Ik ben een vat vol complexen, tegenstrijdigheden. Tegendraads en moeilijk. Verlegen en arrogant. Oud en opgebrand, burn-out, midlife-crisis.
Ik ben een norse man die niet gelukkig is met zijn leven. Ik erger me voortdurend aan alles en iedereen. Zelfs aan mezelf. Laat mij maar gerust in mijn grijs maar eentonig en vooral veilig bestaan. Stilletjes in een hoekje.
De dag dat mijn leven zal veranderen. Ik gooi al mijn slechte herinneringen de deur uit, samen met al mijn doemdenkerij. Al die tastbare herinneringen waar ik nooit meer naar omkijk breng ik naar het containerpark. En van die dingen waar ik nog altijd zo moeizaam afscheid van kan nemen schenk ik aan vrienden die ze willen hebben. De boeken die ik nooit meer open en die daar maar staan te verstoffen. Al die films op video die ik nooit meer bekijk en waar ik niet van weet of ze nog te bekijken zijn. Al die prullen die een mens jarenlang in de kast bewaart. Het goede verleden sluit ik op in hokjes in mijn hoofd om af en toe eens boven te halen om mij beter te voelen in mindere periodes van mijn leven. Mijn kamers in mijn huis staan te vol zoals de gedachten in mijn hoofd. Nu alleen de moed nog vinden om alles uit te voeren. Ik neem zo moeilijk afscheid.
Mijn kamers in mijn huis en mijn hoofd ontstoffen, een frisse wind laten doorwaaien. Maar ik ben te lui zodat alles heel traag verloopt. Het zal een lange weg worden vrees ik.
Anton Walgraeve met 'Lost soul' de prachtige song van de eindgeneriek uit de Parelvissers omdat ik de herfst ruik en de weemoedigheid in mijn lijf begint te kruipen.
Zijn bevende handen brengen zijn vol glas bier aan zijn lippen. Luid slurpend neemt hij een slok en verslikt zich bijna. Traag en heel voorzichtig zet hij zijn glas terug op tafel. Zijn rechterhand blijft beven. Er loopt een straaltje speeksel zijn mond naar beneden en hij staart voor zich uit. In het niets, naar het niets, een bruine muur van een bruine kroeg.
Aan een ander tafeltje voor het venster zit zij in een straal van zonlicht waar ontelbare stofdeeltjes in rond dwalen. Een kopje koffie voor zich, espresso, echte koffie, geen filterkoffie waar men een geut lauw water ingiet die dan overloopt en heel je schoteltje nat maakt. Zij roert rondjes in haar kopje en kijkt door het venster naar buiten.
Ik zit in mijn hoekje en kijk naar mensen. Ik kijk en neem geen deel aan het gebeuren. Ik zit gewoon stil in een hoekje aan een tafel. Onopvallend. In mijn hoofd neem ik fotos. Stillevens van mensen. Zij neemt haar kopje koffie vast en neemt een klein slokje, haar gezicht verscholen in de warme damp in tegenlicht. Haar blonde haren vormen een verlichtend aureool rond haar hoofd. Een engel in een bruine kroeg.
Op de achtergrond zingt Edith Piaf: non, rien de rien, non, je ne regrette rien, ni le bien qu'on m'a fait, ni le mal.Maar ik geloof haar niet. De oude man staat recht om te vertrekken, traag stappend gaat hij naar de voordeur. Zijn blik kruist even de mijne maar ik weet niet wat hij denkt. Misschien gelooft hij Piaf ook niet. Met zijn hoofd naar beneden zie ik hem voorbij het venster passeren, behoedzaam stappen, een beetje stijf. Ik verschuil mij terug achter mijn krant. Het leven zit vol gemiste kansen. Ook als een stukje hemel zich bevindt in een bruine kroeg.
De warmte van overdag zit binnenshuis. Het is veel te warm om de slaap te vatten. Mijn venster staat open en een licht nachtelijk briesje doen de gordijnen heen en weer gaan, behoedzaam, en koelt de zwoele lucht binnen wat af.
De naaldhakken tikken door de stilte en geven de nacht wat mysterie. Ik hoor ze van ver afkomen, de tikkende naaldhakken op de ruwe straatstenen. Steeds luider en luider tot onder mijn openstaande venster. Eenzaam zijn deze tikkende geluiden. Mysterie van de nacht, een jonge vrouw alleen. Ik kijk naar beneden en zie slechts een zwarte schim en hoor alleen de wegstervende geluiden van voorbijgaande naaldhakken. Geen schoenen om te wandelen in eenzaamheid. Het donker van de nacht doet misschien juist vergeten of net niet.
Moest ik roken dan zou ik nu een sigaar opsteken. En mij zetten bij het openstaande raam met mijn voeten op het raamkozijn. En luisteren naar de geluiden in de verte van de stad. En de rook van mijn sigaar laten meedrijven met de nachtelijke bries. Maar misschien is dit allemaal maar belachelijk.
Ik zit hier alleen en heb veel tijd om na te denken. Over ouder worden, over de nachtelijke stilte, over dingen die vlug voorbijgaan zoals schoenen met naaldhakken zo ongemakkelijk. Waarom had je die aan ?
Een hond blaft de nachtelijke stilte kapot. Ik sluit mijn venster en ga slapen.
Alleen het tikken van mijn klok doorbreekt de nachtelijke stilte. En wonderlijk mijn eigen ademhaling en de lichte zuchten, het suizen van mijn bloed in de oren alsof de zee met zijngolven nabij zijn. De stilte dus waar ik van hou.
De warmte overdag had me loom en slaperig gemaakt. Ik wachtte op het einde van de dag zoals altijd. Een dag monotoon, in zwart en wit. Ik tel de dagen van mijn vakantie af. Niet omdat ik verlang om je terug te zien zoals sommigen denken, want je zit nu zomers mooi te wezen met je gezin, je man en kinderen. Waarom zou jij aan mij denken. Het vakantiegevoel dat ik helemaal niet ken. Ik heb je gewoon te laat ontmoet.
Mijn vakantie is alleen maar een lege doos. Nee, ik verlang naar niets.
Wat denk je? vroeg je ooit aan mij. Wie ben je?.Maar ik ben ik, meer hoef je niet te weten. En als je me terugziet, vraag dan maar niets over mijn vakantie.
Misschien verhuis ik wel ooit eens en laat ik het verleden achter mij en zoek ik een oud huisje dat zo goed bij mij zou passen. Met een tuin waar een olijfboom zou staan die mij lang dat ik er niet meer ben mij zal overleven. Een pittoreske vervallen tuin die ik nooit zal opkuisen omdat ik onvolmaakte dingen mooi vind.
En als mijn vakantie weer voorbij zal zijn zal ik weer beginnen dromen over dromen die nooit uitkomen.