En Ik zal Egypte overgeven in de macht van een hardvochtig heer
De
recente artikels op dit blog van 16-04-2015
en 23-04-2015 handelden over de
tijdsbepalingen in het Bijbelboek Jesaja in verband met de bediening van de
profeet Jesaja, en over de ketter-farao Achnaton. Hierna volgt het negentiende
hoofdstuk van de profeet Jesaja. Een hoofdstuk dat we op basis van het vorige
artikel, chronologisch op de tijdsbalk tussen de jaren 736 en 722 v. Chr.
kunnen verankeren.
Jesaja 19:1
De Godsspraak over Egypte. Zie, de
HERE rijdt op een snelle wolk en komt naar Egypte; dan beven de afgoden van
Egypte voor Hem en het hart van Egypte versmelt in zijn binnenste. 2 Dan zal Ik
Egyptenaren tegen Egyptenaren
ophitsen, zodat ieder van hen strijdt tegen zijn broeder en ieder tegen zijn
naaste, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk; 3 en Egypte zal zijn
bezinning verliezen en Ik zal zijn voornemen verijdelen. Dan zal men de afgoden
vragen, de bezweerders, de geesten van doden en de waarzeggende geesten. 4 En Ik zal Egypte overgeven in de macht van
een hardvochtig heer, en een gestreng koning zal daarover heersen, luidt
het woord van de Here, de HERE der heerscharen.
5 Dan
zal het water uit de zee verdrogen en de rivier zal drooglopen en opdrogen, 6
zodat de rivieren stinken, de Nijlarmen van Egypte leeglopen en droog worden,
riet en biezen verwelken. 7 De vlakte langs de oevers van de Nijl, en alles wat
bij de Nijl gezaaid is, verdroogt, verwaait en is niet meer. 8 De vissers
zullen zuchten en treuren, allen die de angel in de Nijl uitwerpen; zij die het
net over het water uitspannen, zullen verkwijnen. 9 De vlasbewerkers zullen
beschaamd staan, evenals de linnenwevers; 10 en zijn steunpilaren zullen
verbrijzeld worden, alle loonarbeiders zullen zielsbedroefd zijn.
11
Louter onverstandigen zijn de vorsten
van Soan, de wijste raadslieden van Farao een dwaze raad. Hoe kunt gij
tot Farao zeggen: Ik ben een wijze, een zoon der koningen uit de voortijd? 12
Waar zijn zij dan, uw wijzen? Laten zij het u toch bekend maken, opdat men
wete, wat de HERE der heerscharen over Egypte besloten heeft. 13 Verdwaasd zijn
de vorsten van Soan, bedrogen de
vorsten van Nof; zij die de hoeksteen zijner stammen zijn, leiden
Egypte op een doolweg. 14 De HERE heeft hun een geest van bedwelming ingegoten,
zodat zij Egypte op een doolweg leiden bij al wat het doet, zoals een
beschonkene in zijn uitbraaksel tuimelt. 15 En Egypte zal geen werk hebben, dat
door kop of staart, palmtak of riet, zou kunnen gedaan worden.
In mijn
laatste uitgave TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 345, (zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579, heb ik farao Amonhotep IV/Achnaton op de
tijdsbalk verankerd met de regeerperiode 735/687 v. Chr., wat Achnaton een
tijdgenoot van de profeet Jesaja en van o.a. de koningen van Juda; Achaz en
Hizkia, maakt.
In mijn reconstructie van de geschiedenis
van de oudheid pas ik dezelfde werkmethode van wijlen Velikovsky toe. Hierna
een citaat uit diens werk Eeuwen in Chaos, 1952, blz.255:
in de zaal van de historie, waar
mensenmenigten uit vele eeuwen elkaar verdringen, wijs ik rechtstreeks bepaalde
figuren aan, die geheel andere namen dragen dan de door ons gezochte personen,
men zegt zelfs, dat ze thuishoren in een eeuw, die wel zes eeuwen gescheiden is van de tijd van de personen die wij
zoeken. Zelfs nog eer ik onderzoek doe naar de op deze wijze schijnbaar zonder
recht van spreken uitgekozen personen, verklaar ik de identificatie als juist. Het kompas in mijn hand is het kompas van
de tijdmeting; ik bekort met zes eeuwen de tijd van Thebe en el-Amarna en tref koning Josafat te Jeruzalem,
Achab te Samaria en Benhadad te Damascus aan. Indien mijn kompas van de
tijdmeting me niet bedriegt, zijn zij de koningen, die in de el-Amarna periode
regeerden in Jeruzalem, Samaria en Damaskus.
In mijn variant pas ik dezelfde methode
toe en schuif ditmaal meer dan zeven eeuwen op de tijdsbalk, met als resultaat;
de Aton-vereerders contemporain met Achaz en Hizkia. En de vele puzzelstukjes
passen in het plaatje van de achtste eeuw v. Chr. De profetie van Jesaja hoofdstuk 19 aangaande Egypte, past
volkomen met de plaatsing van Achnaton in dit tijdsbestek. Hij is de hardvochtige
heer, en gestrenge koning die de HERE God voor deze periode over Egypte gegeven
heeft.
In het voorjaar van 735 v. Chr. werd de wereld van de
oudheid door een meganatuurcatastrofe getroffen. Het is het jaar dat in Egypte
farao Amonhotep IV zijn regeerperiode aanvangt, met de eerste vier jaar als
co-regent met zijn vader Amonhotep III. Na de dood van farao Amonhotep III in
731 v. Chr. verandert Amonhotep IV in zijn vijfde regeringsjaar (731/730 v.
Chr.), zijn naam naar Achnaton en begint hij zijn confrontatie met de priesters
van Amon. De tempels van Amon worden door de soldaten van Achnaton manu
militari gesloten en de eredienst aan deze god verboden. En in zijn zesde
regeringsjaar verhuist hij naar zijn nieuw
gebouwde residentie nabij het huidige Amarna in Egypte: Achetaton, waar hij in zijn
twaalfde regeringsjaar (724/723 v.
Chr.) de hoogwaardigheidsbekleders uit heel zijn rijk
ontvangt. Gedurende de tijdsperiode vanaf zijn vijfde regeringsjaar tot zijn
twaalfde jaar vestigt hij zijn gezag over Egypte, zoals beschreven door de
profeet Jesaja. Zijn handlangers hebben we eerder gezien zijn Aziatische
(Joodse e.a.) huurlingen, Libiërs en Nubiërs. De Nijldelta is tijdens deze periode als een lappendeken van verschillende
koningshuizen, die elkaar tijdens deze periode naar de nek vliegen. De profeet
Jesaja heeft het over de vorsten (in het meervoud) van Nof en Zoan. Dit zijn
Hebreeuwse namen voor de hoofdplaatsen Memfis en Tanis in Egypte. De tweeëntwintigste
dynastie had haar hoofdplaats in Tanis en in Memfis zat de vierentwintigste
dynastie met farao Bocchoris op de troon. Deze laatste heerser wordt door de Ethiopiër
Sjabaka in het jaar 722 v. Chr. gedood en op de brandstapel gezet. Zie het
hoofdstuk Farao Bak-en-ra-nef, blz. 301, in TIJD en TIJDEN.
Ook de orthodoxe Egyptologie verwijst naar de
aanwezigheid van Nubische troepen in Egypte en Klein-Azië ten tijde van de
Amarna periode. Getransponeerd naar de achtste eeuw voor Christus zitten de
Nubiërs pas echt op hun plaats, en past dit puzzelstukje in het gereviseerde
plaatje. Ook in Nubië werd in die tijd een stad op de westelijke oever van de
Nijl aan het begin van de derde cataract, ter eren van de nieuwe god Aton
gebouwd: Gem-Aton (J.H.Breasted, Geschichte Ägyptens, hoofdstuk 16). In mijn reconstructie
zijn de Nubiërs (of Ethiopiërs/Kusjieten) Sjabaka en Tirhaka tijdgenoten en
handlangers van Achnaton en zijn god. Van Tirhaka is er in Barkal-Nubië een
afbeelding bewaard gebleven met de koning in aanbidding voor Gem-Aton. In het
orthodoxe model zitten er op de tijdsbalk tussen de tijdsperiode van Achnaton
en de Ethiopische vijfentwintigste dynastie meer dan
zeshonderd jaar. Dit is overigens een aanwijzing om het revisionisme van de
geschiedenis van de oudheid ernstig te nemen.
Het is de orthodoxe egyptologie die verantwoordelijk
is voor het verschil van zeven eeuwen op de tijdsbalk. Het is op basis van een
vermeende Sothis-kalender, in wezen een product van de oude Grieken en
Romeinen, dat men de achttiende dynastie foutief in de veertiende en dertiende
eeuw v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst heeft. Zie het artikel op dit blog van 10-01-2014: Het Ebers-papyrus. Zie
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1388962800&stopdatum=1389567600 en scrol naar beneden.
Het is betreurenswaardig dat heden menig Bijbelvorser
op zoek naar aanvaardbare links tussen Bijbelshistorische gegevens en Egypte,
nog altijd aanneemt dat de Sothis-kalender van de Egyptologie gebaseerd zou
zijn op een astronomische waarneming en aldus wetenschappelijk onderbouwd.
Niets is echter minder waar. Zie TIJD en
TIJDEN, 2015, hoofdstuk; de geschiedenis van de geschiedenis, blz. 27- 42.
Na de voorspelling van het overgeven van Egypte in de
macht van een hardvochtig heer door de profeet Jesaja, beschrijft deze vanaf
vers 5 een natuurcatastrofe die Egypte nog zou treffen:
Jesaja 19:5 Dan zal het water uit de zee
verdrogen en de rivier zal drooglopen en opdrogen, 6 zodat de rivieren stinken,
de Nijlarmen van Egypte leeglopen en droog worden, riet en biezen verwelken. 7
De vlakte langs de oevers van de Nijl, en alles wat bij de Nijl gezaaid is,
verdroogt, verwaait en is niet meer. 8 De vissers zullen zuchten en treuren,
allen die de angel in de Nijl uitwerpen; zij die het net over het water
uitspannen, zullen verkwijnen. 9 De vlasbewerkers zullen beschaamd staan,
evenals de linnenwevers; 10 en zijn steunpilaren zullen verbrijzeld worden,
alle loonarbeiders zullen zielsbedroefd zijn.
De
meganatuurcatastrofe die de oude wereld trof in het sterfjaar van koning Achaz
van Juda in 722 v. Chr. is een mogelijke oorzaak voor het onheil dat Egypte in
die tijd trof. Over de meganatuurcatastrofe van 722 v. Chr. ga ik met mijn werk
TIJD en TIJDEN, blz. 331, hoofdstuk;
de noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus,
uitgebreid in.
Een
noodzakelijke kalenderhervorming in 722 v. Chr. past ook in een vermelding over
farao Horemheb naar een gebeurtenis in diens 59ste regeringsjaar; i.v.m.
het dateren van een gerechtelijk document. Aangezien we weten dat Horemheb
slechts voor een korte periode regeerde klopt deze vermelding niet. Wanneer men
echter vanaf 722 v. Chr. rekent arriveert men in 663 v. Chr. dat volgens mijn
herziening van de geschiedenis van de oudheid, het negende regeringsjaar van
Horemheb was. Zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk; Horemheb, blz. 357.
Vervolgens
gaat de profeet Jesaja verder vanaf vers 16 met een profetie over Egypte die in
de tussen -tijd nog geen historische invulling heeft gezien en nog op haar
vervulling wacht. Deze vervulling zal gebeuren ten tijde van het in de Bijbel beloofde
toekomstige derde herstel van Israël; geestelijk en nationaal in het oude land
der vaderen.
Jesaja
19:16 Te dien dage zullen de
Egyptenaren zijn als vrouwen: zij zullen sidderen en vrezen voor de dreigende
hand van de HERE der heerscharen, waarmee Hij hen bedreigt; 17 en het land Juda
zal voor Egypte een schrik zijn; zo dikwijls iemand het daaraan herinnert, zal
het vrezen voor het besluit dat de HERE der heerscharen ertegen neemt.
18 Te dien dage zullen er vijf steden in
het land Egypte zijn, die de taal van Kanaän spreken en die bij de HERE der
heerscharen zweren; één zal genoemd worden: stad der verwoesting.
19 Te dien dage zal er een altaar voor de
HERE zijn midden in het land Egypte en aan zijn grens een opgerichte steen voor
de HERE. 20 En dit zal tot een teken en tot een getuigenis wezen voor de HERE
der heerscharen in het land Egypte. Wanneer zij tot de HERE roepen vanwege
verdrukkers, dan zal Hij hun een verlosser en een strijder zenden, die hen zal
redden. 21 En de HERE zal Zich aan Egypte doen kennen, en Egypte zal te dien
dage de HERE kennen; en zij zullen dienen met slachtoffer en spijsoffer en de
HERE geloften doen en betalen. 22 Zo zal de HERE Egypte geducht slaan en
genezen, en zij zullen zich tot de HERE bekeren, en Hij zal Zich door hen laten
verbidden en hen genezen.
23 Te dien dage zal er een heerbaan wezen
van Egypte naar Assur, en Assur zal in Egypte komen en Egypte in Assur, en
Egypte zal met Assur (de HERE) dienen. 24 Te
dien dage zal Israël de derde zijn naast Egypte en Assur, een zegen in het
midden der aarde, 25 omdat de HERE der heerscharen het gezegend heeft met de
woorden: Gezegend zij mijn volk Egypte en het werk mijner handen, Assur, en
mijn erfdeel Israël. (NBG Vertaling 1951)
De
uitdrukking te dien dage wordt in dit Bijbelgedeelte vijf maal gebruikt en
wijst op de tijd van het herstel van alle dingen. Aan deze tijd gaat een
oordeelperiode vooraf, waar de profetie van Jesaja 19:16-24 gedeeltelijk
geplaatst kan worden. Maar dit wil ik in een volgend artikel chronologisch
behandelen.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, verwijs ik in de inleiding naar Joodse Bijbelvorsers
die op basis van een Bijbelcode de ouderdom van de aarde berekenden op zon
15,3 miljard jaar. Dezelfde Joodse traditie leert dat voor de schepping van de
mens er al eens een wereldperiode via een meganatuurcatastrofe door God was
afgesloten. Het gaat hier om de zogenaamde restitutieleer. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Genesis
1:1 In den beginne schiep God de
hemel en de aarde. 2 De aarde nu was woest en ledig , en duisternis lag op de
vloed, en de Geest Gods zweefde
over de wateren. (tijdskloof) 3 En God
zeide: Er zij licht; en er was licht. 4 En God zag, dat het licht goed was,
en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. 5 En God noemde het
licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het
was morgen geweest: de eerste dag. (NBG Vertaling 1951)
De
restitutietheorie leert dat er tussen Genesis hoofdstuk 1 vers 1 en 3 een
tijdskloof zit. Een periode die in tijd niet geopenbaard is. Over deze leer
bestaat heel wat discussie. De restitutieleer maakt meestal deel
uit van de bedelingenleer. Persoonlijk ben ik veertig jaar geleden begonnen met
de Scofield-studiebijbel aan te schaffen, en sindsdien bij mijn Bijbelstudie te
hanteren. Dat er een tijdsperiode zit tussen Genesis hoofdstuk 1 vers 1 en vers
3 lijkt mij als een gevolg van mijn studie, dan ook logisch.
Het
hierna volgende Bijbelgedeelte wordt ook in de restitutieleer gehanteerd:
2
Petrus 3:5 Want willens en wetens ontgaat hun, dat door het woord van God de
hemelen er sedert lang geweest zijn en de aarde, die uit en door het water
bestaat, 6 waardoor de toenmalige wereld
.(de wereld van Genesis 1:1) is vergaan, verzwolgen door het water7 Maar de
tegenwoordige hemelen en de aarde (de
zes dagen schepping) zijn door hetzelfde woord als een schat weggelegd, ten
vure bewaard tegen de dag van het oordeel en van de ondergang der goddeloze
mensen.
Hebreeën
1:10 En: Gij, Heere! hebt in den beginne
de aarde gegrond, en de hemelen zijn werken Uwer handen;.. (Statenvertaling)
Psalm
102:26 Gij hebt voormaals de aarde
gegrond, en de hemelen zijn het werk Uwer handen;..
Johannes
1:1 In den beginne was het Woord, en
het Woord was bij God, en het Woord was God. 2 Dit was in den beginne bij God. 3
Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding
gemaakt, dat gemaakt is.
Hierna
volgt een beknopt citaat dienaangaande uit het Bijbels Panorama, Het
Morgenrood, Bodegraven, 1974, Jacob Klein-Haneveld (1918/1987 AD). Het is
beknopt maar brengt de essentie van de leer.
In den
beginne schiep God de hemel en aarde. Met deze verheven verklaring over het
begin van alle dingen voert de Heilige Geest ons rechtstreeks naar God. Er
blijft geen ruimte voor menselijke veronderstellingen. Alles, wat de mens
daarover weet en op deze aarde ooit weten zal, is daarmee gezegd. Heft uwe
ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen? (Jesaja 40:26). Het
is voor ieder schepsel duidelijk, dat er een stoffelijk universum bestaat, en
het Woord van God biedt de enige, werkelijk aanneembare verklaring voor het
ontstaan ervan. Geologen kunnen aardlagen doorzoeken en theorieën opstellen
over fossielen, maar de verborgenheid des HEREN is voor degenen, die Hem
vrezen (Psalm 25:14).
Door
het geloof verstaan wij, dat de wereld door het Woord Gods tot stand gebracht
is, zodat het zichtbare niet ontstaan is uit het waarneembare (Hebreeën 11:3).
Het Hebreeuwse woord BARA (= scheppen) duidt in zijn eigenlijke en
oorspronkelijke betekenis de goddelijke handeling aan, waarin Hij iets schept,
zonder daarbij gebruik te maken van een al bestaande stof. Door het goddelijke:
Er zij! wordt in aanzijn geroepen, wat er voordien nog niet was. Want Hij
sprak en het was er, Hij gebood en het stond er (Psalm 33:9). Want Hij gebood
en zij waren geschapen (Psalm 148:5).
In den
beginne. Wanneer dit begin was, wordt ons niet meegedeeld, maar ongetwijfeld
heeft deze verklaring betrekking op het tijdloze verleden toen de hemel en de
aarde door de daad, de wil en het woord van de almachtige God geschapen werden.
Nu
wordt ons in Genesis 1:2 gezegd, dat de aarde woest en ledig was (Hebreeuws
tohoewabohoe). Dat dit niet een uitdrukking is, die de aarde beschrijft,
zoals ze geschapen is in den beginne, maakt ons een uitspraak van Jesaja
duidelijk: Niet tot een baaierd (tohoewabohoe) heeft Hij haar geschapen, maar
ter bewoning heeft Hij haar geformeerd (Jesaja 45:18).
De
verklaring van Genesis 1:1 beschrijft een volkomen werk, waar aan niets
toegevoegd hoeft te worden. Ze heeft betrekking op een scheppingsdaad van God
in de tijdloze eeuwigheid. Genesis 1:2 vertelt ons dan, dat de aarde om
redenen, die voor ons verborgen, maar bij God bekend zijn, tot een chaotische
woestenij geworden is. We worden niet gewaar, hoeveel tijd er verstreek tussen
Gods eerste scheppingsdaad en het verval tot chaos. Het is echter duidelijk,
dat er een ingrijpende omwenteling heeft plaatsgehad, die de aarde volledig
veranderde, zodat ze woest en ledig werd. Hoewel we niets met zekerheid over het
hoe en wanneer kunnen zeggen, vinden we bij een zorgvuldige bestudering van
Gods Woord toch enige aanwijzingen van een dergelijke catastrofe. Vers 3 wijst
erop, dat God begint het gezicht van de aarde te vernieuwen, om het als
woonplaats voor de mens klaar te maken. Zo zegt ook de psalmist het: Zendt Gij
uw Geest uit, zij worden geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat van de
aardbodem (Psalm 104:30).
Tijdens
de tweede scheppingsdag verdeelde God de wateren: het bericht vermeldt hier
niet, dat zij op dat moment geschapen werden. Verder in het verslag wordt ons
ook niet gezegd, dat God zon en maan op de vierde dag schiep, maar dat God
twee grote lichten (eigenlijk: lichtdragers) maakte (Hebreeuws: ASHER). Zij
werden gemaakt om de aarde te verlichten en om te dienen als tijdsbepaling. In
den beginne werden zij geschapen. Verder wordt ons meegedeeld, dat God sprak:
Dat het droge tevoorschijn kome! Hier wordt niet van de schepping van de
aarde gesproken, maar, zoals Genesis 1:9 zegt, van de verzameling van het water
op één plaats, zodat het droge (de aarde, die in den beginne geschapen werd)
tevoorschijn kwam, zichtbaar werd.
Het
Mozaïsche bericht spreekt eigenlijk maar van drie werkelijke scheppingsdaden
(Hebreeuws BARA) van God:
De
schepping van de hemel en de aarde in den beginne,