Een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong in de oudheid (deel 1)
Jesaja
1:1 Het gezicht van Jesaja, den zoon
van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, de koningen van
Juda. 2 Hoort, gij hemelen! en neem ter ore, gij aarde! want de HEERE spreekt:
Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij
overtreden. 3 Een os kent zijn bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar
Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet. 4 Wee het zondige volk, het volk van zware ongerechtigheid, het zaad
der boosdoeners, de verdervende kinderen! Zij hebben den HEERE verlaten, zij
hebben den Heilige Israëls gelasterd, zij hebben zich vervreemd, wijkende
achterwaarts. 5 Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals
des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart is mat. 6 Van de
voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels aan hetzelve; maar wonden, en
striemen, en etterbuilen, die niet uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen
derzelve is met olie verzacht. 7 Uw
aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand; uw land
verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als een omkering door de vreemden. 8 En de
dochter van Sion is overgebleven als een hutje in den wijngaard, als een
nachthutje in den komkommerhof, als een belegerde stad. 9 Zo niet de HEERE der
heirscharen ons nog een weinig
overblijfsel had gelaten, als Sodom
zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra
gelijk zijn geworden. (Statenvertaling)
%%%FOTO1%%%
Toen de
bekende Oudtestamentische profeet Jesaja zijn bediening begon was het gebied
van Israël net door een meganatuurcatastrofe getroffen. De geciteerde verzen
geven een beschrijving van het land dat als omgekeerd beschreven wordt met alom
verbrande steden. De dodentol aan mensenlevens moet enorm geweest zijn en de
overlevenden worden als een overblijfsel beschreven. De verwoesting kon men vergelijken
met de bekende historische verwoesting van de steden Sodom en Gomorra in
oktober van het jaar 1889 v. Chr.
De
beschreven verwoesting van het land door de profeet Jesaja was zo desastreus
dat later de profeet Zacharia ernaar verwijst wanneer deze de Apocalyps van de
HEERE God op de Olijfberg te Jeruzalem beschrijft.
Zacharia
14:1 Ziet, de dag komt den HEERE,
dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u, o Jeruzalem! 2 Want Ik
zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal
ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden
worden; en de helft der stad zal uitgaan in de gevangenis; maar het overige des
volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden. 3 En de HEERE zal uittrekken, en
Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk ten dage als Hij gestreden heeft,
ten dage des strijds. 4 En Zijn voeten
zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen
het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en
naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des
bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden. 5 Dan zult gijlieden vlieden door de
vallei Mijner bergen (want deze vallei der bergen zal reiken tot Azal), en gij
zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor
de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; dan zal de HEERE,
mijn God, komen, en al de heiligen met U, o HEERE! 6 En het zal te dien dage
geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk licht, en de dikke duisternis. 7
Maar het zal een enige dag zijn, die den HEERE bekend zal zijn; het zal noch
dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het
licht zal wezen. (Statenvertaling)
De
profetie van Zacharia hoofdstuk 14 is uitgebreider en gaat tot en met vers
eenentwintig. Ik wens echter in het bijzonder de aandacht te vestigen op vers
vijf waar de profeet de omvang van de aardbeving ten tijde van koning Uzzia
beschrijft. De profeet onderlijnt hier het destructieve karakter van de
apocalyptische meganatuurcatastrofe wanneer Jesaja zijn bediening als profeet
van de HEERE aanving.
Het dateren van de meganatuurcatastrofe in het
jaar dat Jesaja zijn bediening begon doen we met de hulp van de historische
Bijbelboeken en de Joodse historicus uit de eerste eeuw van onze tijdrekening:
Flavius Josephus.
De
regeerperiode van koning Uzzia heb ik in mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: De kroniek van koning Uzzia van
Juda: blz. 279, uitgewerkt en op de tijdsbalk verankerd met de jaren: 803/750
v. Chr.
De
Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus reikt het ankerjaar aan tot het exact
dateren van het begin van de bediening van Jesaja als profeet. Ook hij
beschrijft hoe het land Juda door een aardbeving getroffen werd op het moment
dat koning Uzzia/Azaria zich met Jom Kippoer de rol van hogepriesters toe
eigende:
In the meantime a great
earthquake shook the ground and a rent was made in the temple, and the bright
rays of the sun shone through it, and fell upon the king's face, insomuch that
the leprosy seized upon him immediately. And before the city, at a place called
Eroge, half the mountain broke off from the rest on the west, and rolled
itself four furlongs, and stood still at the east mountain, till the roads, as
well as the king's gardens, were spoiled by the obstruction. Now, as soon
as the priests saw that the king's face was infected with the leprosy, they told
him of the calamity he was under, and commanded that he should go out of the
city as a polluted person. Hereupon he was so confounded at the sad distemper,
and sensible that he was not at liberty to contradict, that he did as he was
commanded, and underwent this miserable and terrible punishment for an
intention beyond what befitted a man to have, and for that impiety against God
which was implied therein. So he abode out of the city for some time, and lived
a private life, while his son Jotham took the government; after which he
died with grief and anxiety at what had happened to him, when he had lived
sixty- eight years, and reigned of them fifty-two; and was buried by himself in
his own gardens.
(Flavius Josephus, Joodse
Oudheden, Boek IX,x.4)
Het was in de maand
oktober met Jom Kippoer van het jaar 776 v. Chr. dat Uzzia meende niet alleen
als koning maar ook als hogepriester te kunnen optreden. Het resultaat was dat
hij met melaatsheid geslagen werd en de volgende vijfentwintig jaar tot aan
zijn dood in quarantaine geplaatst (2 Kronieken 26:16-23).
Het vermelde
Bijbelgedeelte maakt duidelijk dat koning Uzzia in quarantaine geplaatst werd
en dat zijn zoon van dan af in zijn plaats het land bestuurde. Een jaartal
geeft de Kroniekschrijver niet op, maar zowel THE LEGENDS OF THE JEWS
gecompileerd door Louis Ginzberg als de SEDER OLAM vermelden een periode van
vijfentwintig jaar dat de zoon van Uzzia: Jotham, als co-regent optrad.
Het laatste regeringsjaar
van Uzzia op de tijdsbalk was het jaar oktober 751/september 750 v. Chr.
Wanneer we vanaf dit jaartal vijfentwintig jaar terugrekenen arriveren we in de
maand oktober van het jaar 776 v. Chr.
Het
jaar 776 v. Chr. is het jaartal van de instelling van de Olympische Spelen door de
Grieken, als dank naar hun goden toe voor de afgewende meganatuurcatastrofe.
Ook over Nineveh werd in 776 v. Chr. een verwoesting afgewend. Het was
hetzelfde jaar dat de profeet Jona naar Nineveh gezonden werd ter
aankondiging van de nakende verwoesting. Het is geen toeval dat we
Bijbels-chronologisch naar hetzelfde jaartal geloodst worden voor de datering
van de aardbeving van Uzzia en het begin van de bediening van de profeet
Jesaja.
De combinatie van de hiervoor aangehaalde chronologische bronnen leveren allen het jaar 776 v. Chr. voor de grote
aardbeving ten tijde van de regeerperiode van Uzzia en het jaar van het begin
van het optreden van de profeet Jesaja, op.
In de reconstructie die
de geleerde Edwin R. Thiele (1895/1986) maakte van de
regeerperiode van de koningen van Israël en Juda gaat het verband met het jaar
776 v. Chr. verloren of wordt het niet opgemerkt.
Thiele
dokterde op basis van de Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr. voor
het veertiende regeringsjaar van Hizkia, uit. Het veertiende regeringsjaar van
Hizkia wijkt met acht jaar van de Bijbelse chronologische gegevens af en het
sterfjaar van Salomo wijkt zelfs met zevenendertig jaar af van de
Bijbels-chronologische gegevens volgens de Sabbatjaar- en jubeljaarcyclus.
Fundamentele
Bijbels-chronologische citaten zoals 2 Koningen 18:9-13 die niet compatibel met
de fabricatie van de Assyriologie zijn verklaarde Thiele zelfs als kunstmatig
aan de Bijbel toegevoegd. Zijn werk “The Mysterious Numbers of the Hebrew
Kings, 1951” wordt nochtans door godgeleerden vandaag beschouwd als de
definitieve Bijbelse chronologie en vindt men in menig naslagwerk terug. Een
reden voor mij om de studie van de Bijbel niet uitsluitend aan theologen over
te laten. Ik blijf uiteraard dankbaar naar die theologen toe die ons de Statenvertaling
en andere degelijke vertalingen van het Hebreeuws en het Grieks leverden.
De erudiete onderzoeker van
het eerste uur Dr. Immanuël Velikovsky (1895/1979), Werelden in botsing, 1950 ziet de grote natuurramp ten
tijde van koning Uzzia als een scheidslijn tussen twee tijdsperioden. Als een
gevolg van de meganatuurcatastrofe werd in het Midden-Oosten tegen 747 v. Chr.
noodgedwongen een nieuwe kalender ingevoerd. Dat jaar was het begin van de era
van Nabonassar, een tot dan toe onbekende koning van Babylon. Over
dit onderwerp ga ik uitgebreid in met mijn werk TIJD en TIJDEN, blz. 331, de noodzakelijke kalenderhervorming van
de achtste eeuw voor Christus.
Volgens Velikovsky werden de
Olympiaden die in 776 v. Chr. van start gingen door een of andere kosmische
gebeurtenis ingeluid. In het tweede hoofdstuk van zijn boek ‘Werelden in
botsing’ maakt hij de link met de planeet Mars en de Romeinse mythologie. De
Romeinse maand maart was aan de planeet Mars gewijd die verondersteld werd als
god, de vader van Romulus, de stichter van Rome te zijn.
De stichting van Rome in 753
v. Chr. vond plaats in een tijd, niet ver verwijderd van ‘de grote verwoesting’
of zoals de titel van dit hoofdstuk luidt: ‘de moeder van alle verwoestingen’, die
de profeet Jesaja in 776 v. Chr. beschreef. Volgens een Romeinse overlevering
zouden de ontvangenis van Romulus door zijn moeder, de stichting van Rome en de
dood van Romulus hebben plaatsgevonden in jaren van grote natuurberoeringen die
gepaard gingen met verschijnselen aan de hemel en storingen in de beweging van
de zon.
Een cyclus van meganatuurcatastrofes van
kosmische oorsprong.
Ik
besef dat het aanvaarden van een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong in de oudheid, voor menigeen moeilijk is. Men kan de schouders
ophalen voor een theorie die ontwikkeld en gebaseerd is op Mythisch-historische
overleveringen en niet op astrofysische waarneming. Het lijkt dan ook
fantastisch wanneer men bedenkt dat het zonnestelsel dat in de huidige tijd als
een klokwerk loopt,
ooit tot slechts 2650 jaar terug de tijd in, in beroering was.
Het
boek ‘Werelden in botsing’ van Dr.
I. Velikovsky las ik de eerste maal in 1975. De kosmologische aspecten waren
voor mij toen een vrij moeilijke materie, een onderwerp die ik niet
onmiddellijk vanuit mijn opleiding en vorming kon toetsen. De motivatie van
Velikovsky voor zijn studie en publicaties was echter de Bijbel, een Boek dat
hij als seculiere Jood als een historisch boek benaderde. De Exodus uit Egypte
van de Israëlieten was voor hem een historisch feit en de tien plagen gevolgd
door het scheuren van de Rode Zee verklaarde hij vanuit de kosmologie. Ik stond
aldus open voor de voor mij nieuwe theorieën die hij bracht.
Op 21
februari 1991 was ik uitgenodigd in Hilversum in het programma van Feike ter
Velde: Mag ik eens met je praten, (https://teleblik.nl/media/5424617), en
in het vervolg van dit gebeuren mocht ik daarna enkele malen op de radio komen.
Bij zulk een opname voor een radioprogramma in Katwijk aan Zee kreeg ik als
afscheid van ds. Willem Glashouwer twee recensieboeken cadeau, boeken die hem
vanuit Amerika waren toegestuurd. Eén boek was het al eerder geciteerde boek: ‘The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes’ van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C.
Steinhauer, en het andere boek was ‘The Biblical Flood and the Ice Epoch’ van
Donald W. Patten. Het was na het lezen en bestuderen van deze werken dat ik ook
de draad met Velikovsky en de kosmologie weer opnam. Vooral dan het
chronologische aspect van de cyclus van kosmische rampen kreeg mijn aandacht.
Ik ben
van mening dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C.
Steinhauer, chronologisch gezien wat de intervallen tussen de catastrofes
betreft, correct zitten. Wat men ook wil geloven of afwijzen wat betreft de
kosmische catastrofetheorie, een cyclus
van meganatuurcatastrofes kan vanuit de Bijbel, de werken van Flavius
Josephus en andere bronnen, chronologisch
aangetoond worden, en in dat spoor ga ik verder.
De
geleerden Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, ‘The Long Day of Joshua and Six Other
Catastrophes’, leveren een schema met een cyclus van catastrofes van 2484
v. Chr. tot 701 v. Chr. Zij identificeren zeven rampen van kosmische oorsprong
die planeet aarde in de oudheid teisterden. Het jaar 701 v. Chr. is hun
vertrekpunt op de tijdsbalk en ankerpunt vanaf waar zij in de tijd
terugrekenen.
Het
noodlottige jaartal 701 v. Chr. dat de onderzoekers Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer als vertrekpunt op de tijdsbalk nemen hebben zij
van eerder vermelde geleerde Edwin R. Thiele. Thiele dokterde op basis van de
Assyrische koningslijst het jaartal 701 v. Chr. voor het veertiende
regeringsjaar van Hizkia, uit. Hij deed dit via het aanpassen van de Bijbelse
chronologische gegevens aan de Assyrische Khorsabad-koningslijst. Om in lijn
met de Assyrische chronologische gegevens te komen verkorte Thiele de algemene
regeringstijd van de koningen van Israël en Juda met ongeveer veertig jaar. Het
veertiende regeringsjaar van Hizkia wijkt op die manier met acht jaar van de
Bijbelse chronologische gegevens af. Het Exodusjaartal 1447 v. Chr. wijkt zelfs
zesendertig jaar af van de Bijbels-chronologische gegevens volgens de
Sabbatjaar- en jubeljaarcyclus.
Als een gevolg van het hanteren van de chronologie van
Thiele voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda zit ook Donald
W. Patten in zijn cycluslijst van rampen er acht tot achtendertig jaar en gaan
verloren. Zij werken als een gevolg dikwijls met ‘circa ’s jaartallen wat de
datering van de meganatuurcatastrofes betreft.
Wanneer men echter het
cyclusmodel van Donald W. Patten, Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer,
binnen de nieuwe chronologie hanteert zijn de resultaten nochtans verbluffend.
Een voorbeeld is het bekende
jaartal 776 v. Chr. met de instelling van de Olympische Spelen door de Grieken
als dank naar hun goden toe, toen een verwachte ramp werd afgewend. Het is een
ankerjaar bij uitstek waar we met zekerheid de cyclus van rampen mee kunnen
linken. Heel de wereld hield tegen het jaar 776 v. Chr. de adem in voor de
aangekondigde ramp die planeet aarde dan opnieuw zou treffen.
Wanneer men vanaf het
jaartal 776 v. Chr. in oktober 54 jaar en zes maanden op de tijdsbalk naar voor
rekent arriveert men in maart 722 v. Chr.
Het verkregen jaartal 722 v.
Chr. is hier opmerkelijk omdat dit jaar volgens de Bijbelse chronologie in het
voorjaar de dood zag van koning Achaz, de vader van Hizkia, met een historische
vermelding van een kosmisch fenomeen. Een Joodse legende verhaalt namelijk dat
op de dag dat koning Achaz stierf er slechts gedurende twee uur daglicht was
(Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible Times and Characters.
From Joshua to Esther). De oorzaak ligt volgens de catastrofetheorie bij een
storing van planeet aarde in haar omwenteling om de zon.
Voorjaar 722 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar
Het jaar dat koning Achaz
van Juda stierf en begraven werd was het voorjaar van 722 v. Chr. Sinds het
begin van de bediening van Jesaja in oktober 776 v. Chr. waren er 54 jaar en
zes maanden verlopen. Een tijdsperiode die de cyclus van meganatuurcatastrofes
volgens Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in hun
studie; ‘The long day of Joshua and six other catastrophes, had.
Een Joodse overlevering
leert dat een meganatuurcatastrofe van kosmische aard de aarde trof op de dag
van het overlijden van koning Achaz van Juda:
While the northern kingdom was rapidly descending into
the pit of destruction, a mighty upward impulse was given to Judah, both
spiritually and materially, by its king Hezekiah. In his infancy the king had
been destined as a sacrifice to Moloch. His mother had saved him from death
only by rubbing him with the blood of a salamander, which made him fire-proof.
In every respect he was the opposite of his father. As the latter is counted
among the worst of sinners, so Hezekiah is counted among the most pious of
Israel. His first act as king is evidence that he held the honor of God to be
his chief concern, important beyond all else. He refused to accord his father
regal obsequies; his remains were buried as though he had been poor and of
plebeian rank. Impious as he was, Ahaz deserved
nothing more dignified. God had Himself made it known to Hezekiah, by a sign,
that his father was to have no consideration paid him. On the day of the dead king's funeral daylight lasted but two hours,
and his body had to be interred when the earth was enveloped in darkness.
Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume IV, Bible
Times and Characters. From Joshua to Esther.
Zoals
eerder opgemerkt was het volgens de theorie de planeet Mars die in de achtste
eeuw voor Christus verantwoordelijk was dat planeet aarde in haar loop rond de
zon periodiek verstoord werd met iedere keer de daarmee gepaard gaande
catastrofes. Deze boosdoener werd door de volkeren van de oudheid vergoddelijkt
en kreeg van hen diverse namen zoals: MARS bij de Romeinen, Ares bij de
Grieken, Tyr bij de Germanen, Horus in Egypte, Baal of Bel in Klein-Azië en
Indra in India.
De
hiervoor vermelde volkeren verwijzen in hun bewaarde geschriften naar een
cyclus van rampen die de wereld getroffen hebben met intervallen van ongeveer
54 en 108 jaar.
Wanneer
men het jaartal 776 v. Chr. als ankerjaar en navigatiepunt gebruikt en vanaf
hier 54 jaar op de tijdsbalk naar voor en naar achter rekent verkrijgt men meer
dan eens passende historische vermeldingen van meganatuurcatastrofes.
Essarhaddon ‘s veldtocht naar Egypte en de
vermelding van een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong.
De
geleerden Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in hun
studie: ‘The long day of Joshua and six other catastrophes’, plaatsen de
laatste ramp in 701 v. Chr. op de tijdsbalk en volgens hen kwam daarna ons
zonnestelsel tot rust kwam en namen de planeten hun huidige stand in:
After the year 701 BC, Mars was sufficiently ‘bumped’
or perturbed in its orbit by Earth to throw its orbit out of 2:1 resonance. It
subsequently arrived in its current orbit, which is 1.88 in its period compared
to Earth’s orbital period.’ (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes,
1973, Chapter II)
Nochtans
bestaat er een primaire bron met een indicatie dat er nog een ramp volgde. De
annalen van de Assyrische koning Essarhaddon verwijzen namelijk mogelijk naar
een gelijkaardige meganatuurcatastrofe wanneer deze zijn veldtocht tegen Egypte
ondernam.
Wanneer
we van het vorige meganatuurcatastrofe-jaar 722 v. Chr. met een tijdschijf van
54 jaar en zes maanden rekenen arriveren we op de tijdsbalk in oktober 668 v. Chr.
De
annalen van Essarhaddon verwijzen naar een
storm-demon die hem vooraf naar Egypte ging. Ik meen dat de verwijzing van
Essarhaddon van een storm-demon naar een kosmisch fenomeen verwijst dat past in
de cyclus van meganatuurcatastrofes die planeet aarde van de vierentwintigste
tot de achtste eeuw voor Christus plaagden. Hierna het betreffende gedeelte uit
de bewaarde annalen van Essarhaddon dat over de storm-demon handelt:
“The king, whose sovereignty the lord of lords,
Marduk, has exalted, far above that of the kings of the four quarters, who has
brought all the lands in submission under his feet who has exacted tribute and
tax from them. (He is) conqueror of his foes, destroyer of his enemies; (He is)
the king whose walk is a storm, and
whose deeds a raging wolf. Before him is
a storm-demon, behind him a cloudburst. The onset of his battle is mighty. He is a consuming flame, a fire that does
not go out. (He is) the son of Sennacherib, king of the universe, king of
Assyria, son of Sargon, king of the universe, king of Assyria, viceroy of
Babylon, king of Sumer and Akkad. (He is of) the eternal seed of priesthood, of
Bel-bani, son of Adasi, who established the kingdom of Assyria, who at the
command of A¹¹ur, Shamash, Nabu, and Marduk, the great gods, his lords,
overthrew the servitude of the city of A¹¹ur.”
(Adapted from Luckenbill 2:224-27, Luckenbill, Daniel
David. Ancient Records of Assyria and Babylonia. Vol. 2: From Sargon to the
End. Chicago: University of Chicago Press, 1927.)
De
invasie van Egypte door Essarhaddon wordt in zijn annalen vermeldt in zijn
tiende regeringsjaar in 671 v. Chr. wat met drie jaar afwijkt van het verkregen
meganatuurcatastrofe-jaar in oktober 668 v. Chr.
Een
afwijking in de cyclus is echter niet onmogelijk wat de onderzoekers Donald W.
Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer, in hun boek: The Long Day of
Joshua and Six Other Catastrophes, overigens bevestigen.
Het zou
echter ook mogelijk zijn dat de annalen van Essarhaddon niet nauwkeurig zijn,
en dan wordt het jaartal 668 v. Chr. een eventueel nieuw ankerpunt op de
tijdsbalk.
Hierna
enkele citaten van de zijde van de Assyriologie over de regeerperiode van
Essarhaddon en Assurbanipal:
“The sources for the reign of Esarhaddon are difficult
to date and are not reliable with regard to 15 details of campaigns and to their chronology. There are
considerable differences in the recorded order of events between the Esarhaddon
and the Babylonian chronicles and Esarhaddon’s prisms. Eph’al has questioned the reliability of the Esarhaddon and
Babylonian Chronicles. Etcetera…
“However, Cf.
H. Tadmor, “An Assyrian Victory Chant and Related Matters”, in: G. Frame (ed.),
From the Upper Sea to the Lower Sea: Studies on the History of Assyria and
Babylonia in Honour of A. K. Grayson (Leiden, 2004) 269-272. Tadmor postulates that Esarhaddon’s Annals were ideologically
edited and thus are less valid for chronological reconstruction than the
Esarhaddon and the Babylonian chronicles. However, note that some events in the
Chronicles were also wrongly placed. Tadmor, “Autobiographical Apology”, 272.
Cf. J. A. Spalinger, “Esarhaddon and Egypt: An Analysis of the First Invasion”
Vanuit
mijn persoonlijke opleiding kan ik moeilijk over afwijkingen in de cyclus van
catastrofes oordelen en blijft het voor mij een vraag wanneer juist planeet
aarde en het zonnestelsel tot rust kwam en het exacte klokwerk, dat we vandaag
van alle planeten waarnemen, een aanvang nam. Het is vooral via mijn interesse
voor chronologie dat de cyclus van catastrofes van kosmische oorsprong al lange
tijd mijn aandacht heeft aangezien het past in de in de Bijbel beschreven
rampen in de oudheid.
De
moderne wetenschap kosmologie wijst de theorie van Donald W. Patten, Ronald R.
Hatch and Loren C. Steinhauer die gebaseerd is op mythologische bronnen en de
Bijbel, af. Hun geavanceerde computersystemen zijn alle geprogrammeerd op basis
van de uniformiteittheorie: de aarde is nooit in haar baan om de zon verstoord
en ons zonnestelsel loopt sinds mensengeheugenis als een klokwerk.
Het
laatste boek: Mankind in Amnesia, 1982, dat de controversiële onderzoeker Dr.
Immanuël Velikovsky (1895/1979) schreef was gewijd aan dit door de moderne
kosmologie afwijzen van de nochtans historisch gedateerde meganatuurcatastrofes
dat hij catalogeerde onder een ‘collectief geheugenverlies’ van de moderne
wetenschap. Velikovsky omschreef het als het volgt: De herinnering aan catastrofes werd uitgewist, niet door gebrek aan
geschreven overleveringen, maar door een kenmerkend proces, dat later gehele
naties, tezamen met hun geletterden, in deze overleveringen allegorieën of
vergelijkingen deed zien, terwijl in werkelijkheid kosmische natuurverstoringen
daarin heel duidelijk stonden beschreven.
Voorjaar 830 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
We
keren terug naar het jaar 776 v. Chr. waar we ons verhaal mee begonnen zijn.
Vanaf dit ankerjaar op de tijdsbalk gaan we in tijdschijven van 54 jaar en zes
maanden terug de tijd in.
Het
resultaat voor de eerste tijdschijf vanaf 776 v. Chr. is het voorjaar van 830
v. Chr. voor een veronderstelde meganatuurcatastrofe. Aanwijzingen naar
mogelijke historische rampen voor dit jaar hebben we niet. Dat er niettemin
tekenen aan de hemel waren staat volgens mij buiten twijfel. In de chronologie
van de koningen van Juda en Israël is het jaar 830 v. Chr. het sterfjaar van
koning Joahaz van het tienstammenrijk en nam zijn zoon Joas het bewind over.
Joas was in 833 v. Chr. als co-regent al aangesteld.
Het
voorjaar van 830 v. Chr. zag ook niet toevallig de dood van koning Joas en de
troonsbestijging van diens zoon Amazia, en had waarschijnlijk verband met
tekenen aan de kosmische hemel. Het is een mogelijke verklaring voor de
gerapporteerde ziekten in de Bijbel voor deze tijd en het aanstellen van
co-regenten in zowel Israël als Juda. Ook het fenomeen van de afgodendienst in
Juda (2 Kronieken 25:14) en Israël dat iedere keer opnieuw de kop opstak kan
misschien vanuit de cyclus van meganatuurcatastrofes verklaard worden.
Het
fenomeen van de afgoderij dat in de oudheid stak telkens opnieuw de kop op in
zowel Israël als Juda. De oorsprong en oorzaak ligt volgens mij bij de cyclus
van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong die planeet aarde met
intervallen vanaf de vierentwintigste eeuw v. Chr. tot de zevende eeuw v. Chr.
getroffen heeft. De wereld van de oudheid was voor een lange tijd in beroering
en een bron van afgoderij bij de volkeren en Israël die meenden in de planeten
in beroering, goden aan het werk te zien. Toen de Israëlieten onder leiding van
Mozes in 1483 v. Chr. uit Egypte trokken namen zij hun afgoden al mee. Het
bekende gouden kalf dat zij bij de berg Gods maakten was een afbeelding van een
Egyptische afgod. Het is Stefanus die in 30 AD voor de Joodse raad staande deze
onheilsgeschiedenis beknopt doorgaf:
Handelingen
7:41 En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod,
en verheugden zich in de werken hunner handen. 42 En God keerde Zich, en gaf
hen over, dat zij het heir des hemels
dienden, gelijk geschreven is in het boek der profeten: Hebt gij ook
slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd, veertig jaren in de woestijn, gij
huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den tabernakel van Moloch, en het gesternte van uw god Remfan, de afbeeldingen, die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden;
en Ik zal u overvoeren op gene zijde van Babylon. (Statenvertaling)
Stefanus
citeerde de profeet Amos hoofdstuk vijf waar de god Remfan vermeldt wordt. Er
is verschil in schrijfwijze van de naam Remfan, ook in het Grieks. De
Septuagintvertalers noemden hem Raephan. De NBG-vertalers van 1951 vertaalden
de naam naar Kewan. Deze naam staat voor de oud-Babylonische god: Kajawanu, die
de planeet Saturnus voorstelde. De verering van Saturnus en de naam Saturnus
kan zelfs in verband gebracht worden met Nimrod, de anti-messias van Genesis.
In het oude Babylon werd de naam als ‘Stur’ geschreven, een naam met een
getalswaarde van zeshonderdzesenzestig.
Als men
dan niet het geloof van Mozes heeft naar Hebreeën 11:27 ‘die voorwaarts ging
als ziende de Onzienlijke’, dan maakt men geestelijk blind en doof zijnde de
verkeerde keuzes wanneer ‘werelden in botsing’ komen, en mist men zijn doel.
Een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong in de oudheid - deel 3
Najaar 1212 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Voor
het bekomen jaartal 1212 v. Chr. in de cyclus van meganatuurcatastrofes
bezitten we ook ditmaal naar mijn weten geen bijzondere vermelding in de Bijbel
of andere bronnen.
Het was
de tijd van de Richteren voor de twaalf stammen van Israël. In het najaar van
1212 v. Chr. zitten we naar het einde toe van de bediening als richter van de
bekende Deborah en Gideon die beiden gedurende veertig jaar het volk geleidt
hebben. De aanvang van de bediening van Deborah was getuige van een kosmisch
fenomeen.
In Egypte
heersten sinds de Exodus de Hyksos of Amalekieten over het land. De Egyptische
oudheidhistoricus Manetho verdeelt hun regeerperiode over twee dynastieën: de
vijftiende en zestiende dynastie. Het is een lange periode in de
oudheidgeschiedenis van Egypte waar we als een gevolg van de ontketende
beeldenstorm door farao Ahmose van de achttiende dynastie na de verdrijving van
de Hyksos weinig over weten.
Voorjaar 1266 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Op de
tijdsbalk zoals in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, gebracht vinden we geen
verwijzing naar een meganatuurcatastrofe voor het jaar 1266 v. Chr. Maar zoals
in het vorige hoofdstuk opgemerkt hebben we wel een verwijzing naar een
kosmisch fenomeen in de Bijbel in het jaar dat de richter Deborah haar bediening
aanvangt in het voorjaar van 1249 v. Chr. wat een verschil van zeventien jaar
in de veronderstelde cyclus oplevert. De aanvang van de richterperiode van
Deborah is op de tijdsbalk chronologisch stevig verankerd, wanneer we met de
voorhanden zijnde chronologische gegevens terugrekenen vanaf de richter Jefta
in 1143 v. Chr. toen er driehonderd jaar verstreken waren sinds de inname van
Kanaän onder leiding van Jozua. Het resultaat is 1249 v. Chr. voor het begin
van het richter-schap van Deborah. Als generaal van het militieleger van Israël
versloeg zij het machtige leger van Jabin die over negenhonderd ijzeren
strijdwagens beschikte (Richteren 4:1-16).
Het Bijbelboek Richteren geeft
een verwijzing naar een kosmisch fenomeen dat zich tijdens de slag tussen de
Israëlieten en het leger van Jabin afspeelde:
Richteren 5:20 “Van de hemel
streden de sterren (Hebreeuws: KOWKAB), vanuit haar banen (Hebreeuws: MECILLAH)
streden zij tegen Sisera.” (NBG Vertaling 1951)
De onderzoekers Donald W. Patten,
Ronald R. Hatch en Loren C. Steinhauer, verbinden in hun studie ‘The long day
of Joshua and six other catastrophes – Chapter VI - (1973), het kosmisch
fenomeen van Richteren 5:20 met een ‘fly-by’ van de planeet Mars. De Hebreeuwse
grondtekst-woorden die ik in het Bijbelcitaat hierboven tussen ronde haken
vermeld heb zijn van hen. Hierna hun
commentaar voor de Hebreeuwse woorden KOWKAB en MECILLAH.
KOWKAB: a blazing or rolling
star, a shining star, a luminary, and we propose, a rotating planet such as
Mars.
MECILLAH: which Strong’s
Concordance translates as a viaduct, a staircase, a causeway, a course, a
highway, a path, a terrace, and our belief is it could also be accurately
translated ‘an orbit’, or ‘orbits’, paths of the luminaries.
Het Bijbelgedeelte van Richteren 5:20 “Van de hemel
streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera.”, krijgt in het
licht van de studie van Patten wel een heel letterlijke betekenis. Het
resultaat was dat het machtige leger van de koning van Kanaän verslagen kon
worden. Voor de Israëlieten was het duidelijk dat de HERE God ingegrepen had.
De onderzoeker Patten schrijft dienaangaande in zijn werk iets heel merkwaardig
neer:
‘Agnostics will in the future
, more and more, discount evolutionary uniformitarianism, and will see the
validity in the astronomical, catastrophic view of science and ancient history,
yet perhaps without the hand of God.’ (The long day of Joshua and six other
catastrophes by Donald W. Patten, Ronald R. Hatch and Loren C. Steinhauer,
1973)
Het
nieuwe ankerpunt op de tijdsbalk is het jaar 1249 v. Chr. ter berekening van
eerder plaatsgevonden meganatuurcatastrofes.
Wanneer we verder terug de tijd ingaan vanaf 1249 v.
Chr. met schijven van 54 jaar en 6 maanden krijgen we volgende resultaten:
september/oktober 1304
v. Chr.
Maart/april 1358
v. Chr.
Het verkregen jaartal 1304 v. Chr. levert geen historische verwijzing naar een
natuurcatastrofe op maar het jaar 1358
v. Chr. wel. Het is een jaartal dat verbonden is met de genoteerde
hongersnood ten tijde van Naomi zoals beschreven in het Bijbelboek Ruth.
Voorjaar 1358
v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?
Ruth
1:1 In de dagen dat de richters richtten, gebeurde het, dat er een hongersnood in het land was. Toen
trok een man uit Bethlehem in Juda met zijn vrouw en zijn beide zonen weg om
als vreemdeling te vertoeven in het veld van Moab. 2 De naam van de man was
Elimelek, de naam van zijn vrouw Naomi en de namen van zijn beide zonen Machlon
en Kiljon, Efratieten uit Bethlehem in Juda; en in het veld van Moab
aangekomen, bleven zij daar. 3 Toen stierf Elimelek, de man van Naomi, zodat
deze met haar beide zonen achterbleef. 4 Dezen namen zich Moabitische vrouwen:
de ene heette Orpa en de andere Ruth; en zij woonden daar ongeveer tien jaren. 5 Toen stierven ook die twee, Machlon en
Kiljon, zodat die vrouw achterbleef, zonder haar beide zonen en haar man. 6
Daarna maakte zij zich met haar schoondochters op en keerde uit het veld van
Moab terug, want zij had in het veld van Moab vernomen, dat de HERE naar zijn volk omgezien had door hun brood te geven.
(NBG Vertaling 1951)
Mijn
plaatsing van de sabbat- en jubeljaren op de tijdsbalk zoals in TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 147-163, gebracht levert het jaar 1358 v. Chr. als het jaar van de
hongersnood die in het Bijbelboek Ruth 1:1 vermeld wordt. De
meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong maakten dat in één slag oogsten
en dergelijke vernietigd werden en hongersnoden als gevolg. Het resultaat waren
meestal volksverhuizingen op grote schaal met mensen die op zoek gingen naar
nieuwe vestigingsgebieden.
De
Sabbat- en Jubeljaarcyclus ging van start in 1443 v. Chr. in de maand Nisan
wanneer de Israëlieten onder de leiding van Jozua de Jordaan overtrokken ter
inbezitneming van het Beloofde Land. In 1437 v. Chr. was het land veroverd en
begon het eerste sabbatjaar. Zeven maal zeven sabbatjaren later begon in de
maand Tishri van het zevende sabbatjaar, het eerste jubeljaar dat van 1395 tot
1394 v. Chr. liep.
Het was het tweede jubeljaar van oct1346/sep1345 v.
Chr. sinds de instelling ervan dat het jubeljaar was ten tijde van Naomi en Ruth.
Het zesde jaar van de dubbele zegening in de sabbatjaarcyclus was maart
1347/april 1346 v. Chr. Dit was het jaar dat Naomi in haar ballingsland Moab
vernam dat de HERE God naar zijn volk had omgezien door het brood te geven. Het
was het jaar van de zogenaamde dubbele zegening zodat de opbrengst van het land
voldoende zou zijn om het sabbatjaar en ditmaal ook het Jubeljaar te
overbruggen.
Vanaf het jaartal 1347/1346 v. Chr. rekenen we tien
jaar terug voor het vertrek van Naomi als een gevolg van de hongersnood, naar
Moab wat ons in het jaar 1357 v. Chr. brengt. Het is het exacte jaartal voor de
hongersnood ten tijde van de verdrukking (1367/1349 v. Chr.) van de Israëlieten
door de koning van Moab Eglon.
Het jaartal 1357 v. Chr. als een meganatuurcatastrofe-jaar
met mislukte oogsten tot gevolg is een jaartal dat Patten en zijn medewerkers
gemist hebben en dit uitsluitend als een gevolg van hun hanteren van Thiele ’s
ankerjaar 701 v. Chr. op de tijdsbalk.
Najaar 1413 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Voor
het bekomen jaartal 1413 v. Chr. in de cyclus van meganatuurcatastrofes met het
rekenen van tijdschijven van 54 jaar en zes maanden bezitten we ook ditmaal
naar mijn weten geen bijzondere vermelding in de Bijbel of andere bronnen.
Het was
de tijd kort na de dood van Jozua gevolgd door de tijd dat oudsten de twaalf
stammen van Israël richtten.
In
Egypte heersten sinds de Exodus de Hyksos of Amalekieten over het land die na
de Exodus en de tien plagen het land overrompelden.
Voorjaar 1467 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?
Het
jaartal 1467 v. Chr. bekomen we door opnieuw met een tijdschijf van 54 jaar es
zes maanden vanaf het vorige navigatiepunt op de tijdsbalk in de tijd terug te
rekenen. Dit jaartal levert in de mij bekende bronnen geen vermelding naar een
meganatuurcatastrofe op. Wat wel opvalt is dat we met de rekenoefening op de
tijdsbalk het jaartal 1443 v. Chr. gepasseerd zijn. Dit jaartal levert in de
Bijbel een vermelding naar een meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong op.
Het is het bericht van het stilstaan van de zon op het woord van Jozua ten
tijde van de slag bij Gibeon waar de Israëlieten tegen een coalitie van
Kanaänietische vorsten moesten strijden. Tussen de jaartallen 1413 v. Chr. en
1443 v. Chr. bestaat er een verschil van zo maar even dertig jaar. Wat is hier
aan de hand?
Najaar 1443 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar!
In onze
studie van de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong zoeken
we altijd absolute ankerpunten op de tijdsbalk. Op dit fundament zetten we onze
reis verder in de tijd terug met najaar 1443 v. Chr. als navigatiepunt op de
tijdsbalk.
De
Israëlieten arriveerden aan de Jordaan aan de oostelijke grens van Jericho, in
de lente van het jaar 1443 v. Chr., exact op de dag af, veertig jaar na de exodus
uit Egypte. In mijn werk TIJD en TIJDEN, 2015, verankerde ik het jaartal van de
Exodus met het jaar 1483 v. Chr. Dit laatste jaartal was het resultaat van het
chronologisch hanteren van de Jubeljaren volgens de opgave door William
Whiston. In totaal waren er van oct27/sep28 AD, het jaar dat Jezus het
‘aangename jaar des HEREN’ of Jubeljaar uitriep en zich als Messias
bekendmaakte, tot het jubeljaar van oktober 1395/ september 1394 v. Chr. dertig
jubeljaren geweest. Van het eerste Jubeljaar in okt1395 tot sep1394 v. Chr.
zijn het zeven maal zeven jaar of negenenveertig jaar teruggerekend
(sabbatjaren van maart/tot april tot maart/april) tot het begin van de inname
van het Beloofde Land in 1443 v. Chr.
Jozua
4:19 Het volk nu is uit de Jordaan opgeklommen op de tiende der eerste maand en
zij legerden zich te Gilgal, aan de oostelijke grens van Jericho.
Jozua
5:10 Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die
maand, des avonds, in de vlakten van Jericho; 11 en zij aten, daags na het
Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op
dezelfde dag. 12 En het manna hield op, daags nadat zij van de opbrengst van
het land hadden gegeten. Dus hadden de Israëlieten geen manna meer, maar zij aten dat jaar van wat het land
Kanaän opleverde.
Deze
twee Bijbelcitaten plaatsen we aldus chronologisch op de tijdsbalk in de maand
Nisan of maart/april, van het jaar 1443 v. Chr. Vanuit Jozua 5:12 maken we op
dat in 1443 v. Chr. met de maand nisan, de sabbatjaarcyclus van start ging met
zes jaar later het eerste sabbatjaar in het jaar apr1437/mrt1436 v. Chr.
Wat
diezelfde maand Nisan van 1443 v. Chr. na het Pesachfeest chronologisch volgde,
was de inname van Jericho, zoals beschreven in het Bijbelboek Jozua
hoofdstukken 5 en 6. Daarna plaatsen we het debacle bij Ai (Jozua 7:1-26) op de
tijdsbalk, met daarna de overwinning over Ai (Jozua 8;1-29), nog altijd in het
voorjaar van 1443 v. Chr.
Vervolgens
gaat het Bijbelboek Jozua (8:30-35) na de verovering van Ai, verder met een
bericht dat Jozua op de berg Ebal een altaar voor de HERE God van Israël bouwt
en daar de Wet van Mozes aan het volk voorleest. Ook in de ‘Legends of the
Jews’ merken we dezelfde chronologische volgorde, waarbij men onmiddellijk na
het oversteken van de Jordaan naar de berg Ebal optrekt:
When the people arrived on the further shore, the holy
Ark, which had all the while been standing in the bed of the river, set forward
of itself, and, dragging the priests after it, overtook the people. The day
continued eventful. Unassailed, the
Israelites marched seventy miles to Mount Gerizim
and Mount Ebal, and there performed the ceremony bidden by Moses in
Deuteronomy: six of the tribes ascended Mount Gerizim, and six Mount Ebal
(Legends of the Jews by Louis Ginzberg, 1909, Volume IV, I. JOSHUA).
De
mobilisatie van de overige koningen van Kanaän volgt na het bouwen van het
altaar op de berg Ebal. Dit feit plaats ik in de herfst van 1443 v., Chr. op de
tijdsbalk.
Jozua
9:1 Zodra al de koningen aan de
westzijde van de Jordaan, op het Gebergte, in de Laagte en langs de ganse kust
der Grote Zee tot tegenover de Libanon, de Hethieten, de Amorieten, de
Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten dit hoorden, 2 sloten zij zich aaneen
om eendrachtig Jozua en Israël te bestrijden.
De
inwoners van de stad Gibeon hadden intussen met een list een bondgenootschap
met Jozua en de Israëlieten gesloten en werden vervolgens het doelwit van de
overige koningen van Kanaän. Deze geschiedenis staat in Jozua hoofdstuk 9
beschreven. Chronologisch zitten we nu ongeveer in de herfst van 1443 v. Chr.
Wat daarna volgt is de in Jozua hoofdstuk 10, beschreven oorlog:
Jozua 10:1 Zodra Adonisedek, de
koning van Jeruzalem, hoorde, dat Jozua Ai veroverd en met de ban geslagen had
– evenals hij met Jericho en zijn koning gedaan had, zo had hij ook met Ai en
zijn koning gedaan – en dat de inwoners van Gibeon met Israël vriendschap
gesloten hadden en in hun midden waren, 2 toen werd men zeer bevreesd, want Gibeon
was een grote stad, als een der koninklijke steden, ja, het was groter dan Ai,
en al haar mannen waren helden. 3 Daarom zond Adonisedek, de koning van Jeruzalem, aan Hoham, de koning van Hebron, aan Piram, de koning van Jarmut, aan Jafia, de koning van Lakis, en aan Debir, de koning van Eglon, deze boodschap: 4 Trekt op tot
mij en helpt mij, opdat wij Gibeon slaan, omdat het vriendschap gesloten heeft
met Jozua en de Israëlieten. 5 Hierop verenigden zich de vijf koningen der Amorieten en trokken op: de koning van Jeruzalem,
de koning van Hebron, de koning van Jarmut, de koning van Lakis en de koning
van Eglon, zij met al hun legers; zij belegerden Gibeon en streden ertegen. 6 Toen zonden de mannen van Gibeon tot
Jozua, naar de legerplaats te Gilgal, deze boodschap: Trek uw hand niet van uw
knechten af, ruk haastig tot ons op, verlos ons en help ons, want alle koningen
der Amorieten, die op het gebergte wonen, hebben zich tegen ons verzameld. 7 Toen trok Jozua uit Gilgal op, hij en
al het krijgsvolk met hem, allen dappere helden. 8 En de HERE zeide tot Jozua:
Vrees niet voor hen, want Ik geef hen in uw macht, niemand van hen zal voor u
standhouden. 9 En Jozua overviel hen plotseling – de ganse nacht was hij, van
Gilgal uit, opgetrokken – 10 en de HERE
bracht hen voor het aangezicht van Israël in verwarring, zodat hij hun een
grote nederlaag toebracht bij Gibeon, hen vervolgde in de richting van de
bergpas van Bet-Choron en hen versloeg tot bij Azeka en Makkeda. 11 Terwijl zij
nu voor Israël vluchtten en zij juist op de helling van Bet-Choron waren, wierp
de HERE uit de hemel grote stenen op hen,
tot Azeka toe, zodat zij stierven; die door de hagelstenen stierven, waren
talrijker dan die, welke de Israëlieten met het zwaard doodden. 12 Toen sprak
Jozua tot de HERE ten dage, waarop de HERE de Amorieten aan de Israëlieten
overleverde, en hij zeide in tegenwoordigheid van Israël: Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajjalon! 13 En de
zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk zich op zijn vijand
gewroken had. Is dit niet geschreven in het Boek des Oprechten? De zon nu
bleef staan midden aan de hemel en haastte zich niet onder te gaan omstreeks
een volle dag. 14 Een dag als deze is er noch vroeger, noch later ooit geweest,
waarop de HERE zó iemands stem verhoorde, want de HERE streed voor Israël. 15
Hierop keerde Jozua en geheel Israël met hem terug naar de legerplaats te
Gilgal. (NBG Vertaling 1951)
Het
hiervoor beschreven treffen tussen het leger van de Israëlieten onder leiding
van Jozua en de Kanaänietische coalitie van de vijf koningen plaats ik op de
tijdsbalk in de maand oktober van het jaar 1443 v. Chr., nog hetzelfde jaar dat
Jericho en Ai ingenomen werden.
De
meganatuurcatastrofe van kosmische oorsprong die het Bijbelboek Jozua beschrijft,
is hiermee indirect door de plaatsing van de sabbat- en jubeljaren op de
tijdsbalk, gedateerd. De Seder Olam plaatst het fenomeen van het stilstaan van
de zon gelijk met de zonnewende in de maand juni van dat jaar en meent hiermee
een verklaring voor het fenomeen te kunnen invullen. Het stilstaan van de zon,
op het woord van Jozua, is dan ook een aller ongelooflijkst verhaal, schreef
Dr. I. Velikovsky in zijn werk ‘Werelden
in botsing, 1950, hfst.1. De verdienste van de erudiete Velikovsky is dat
hij het gebeuren met de zon op het slagveld bij Gibeon, wetenschappelijk
aanvaardbaar vanuit andere oudheid-bronnen, kosmologisch verklaart heeft. De
wereld van de oudheid werd vanaf het jaar 2341 v. Chr. tot en met het jaar 668
v. Chr. geplaagd door een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong.
Hierna
een korte samenvatting van Velikovsky ‘s kosmologische bevindingen zoals
uiteengezet in ‘Worlds in Collision’ of ‘Werelden in botsing’. Rond het jaar
1500 voor Christus was de planeet Venus nog een komeet, die ontstaan was uit
Jupiter, en rond deze tijd de baan van de aarde verstoorde. Beide hemellichamen
geraakten in elkaars invloedssfeer en de aarde werd gestoord in zijn omloop om
de zon, met als een gevolg te lange en te korte dagen en nachten wat door
oudheidastronomen ook waargenomen werd. Een ander resultaat waren aardbevingen,
vulkaanuitbarstingen en het vormen van nieuwe gebergten als gevolg van een
bewegende aardkorst. Uit de staart van de komeet viel een rode stof, soms
vermengd met vloeistof, meteorieten en koolwaterstoffen op aarde neer. Met de
interactie tussen Venus en planeet Aarde nam men elektrische ontladingen waar
tussen de kop en de staart van de komeet. Op aarde gaf deze waarneming
aanleiding tot het ontstaan van mythologische verhalen. De plaats van de polen
op aarde veranderde. De door de grote hitte verdampte hoeveelheid water viel
als sneeuw neer op plaatsen, waar vroeger geen koud klimaat heerste met
resultaat ingevroren mammoets in Siberië. Dit ganse kosmologische scenario
gebeurde tegelijk met de Exodus van de Israëlieten uit Egypte in 1483 v. Chr.
en verklaart de Bijbelse plagen en het uiteengaan van de Rode Zee. Daarna vond
nog een cyclus van bijna-botsingen plaats alvorens de planeten van ons
zonnestelsel in de achtste eeuw voor Christus tot rust kwamen en hun huidige
baan om de zon innamen. Vooral de planeet Mars zou de planeet aarde nog vele
eeuwen kopzorgen bezorgen waarvan de volkeren van de oudheid in hun geschriften
getuigenis van aflegden.
De
afwijking van dertig jaar in de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische
oorsprong vereist een verklaring die ik schuldig moet blijven. Mijn opleiding
en vorming laten me niet toe een verklaring vanuit de kosmische
catastrofetheorie te geven. Mijn terrein van onderzoek ligt al vele jaren bij
de chronologie van de herziening van de geschiedenis van de oudheid waar ik
meen enige kennis over vergaard te hebben.
Wanneer
ik het van het najaar van 1443 v. Chr.
als navigatiepunt op de tijdsbal reken met tijdschijven van 54 jaar en zes
maanden arriveer ik negen cycli eerder in het najaar van 1007 v. Chr. Dit jaartal is opmerkelijk omdat dit koning David
laatste regeringsjaar was met de beschrijving in de Bijbel (1 Kronieken
21:16-17 en 2 Samuel 24:16-17) van een kosmisch fenomeen boven Jeruzalem.
1
Kronieken 21:14 De HEERE dan gaf pestilentie in Israël; en er vielen van Israël
zeventig duizend man. 15 En God zond een engel naar Jeruzalem, om die te
verderven; en als hij haar verdierf, zag het de HEERE, en het berouwde Hem over
dat kwaad; en Hij zeide tot den verdervenden engel: Het is genoeg, trek nu uw
hand af. De engel des HEEREN nu stond bij den dorsvloer van Ornan, den
Jebusiet. 16 Als David zijn ogen ophief, zo zag hij den engel des HEEREN, staande tussen de aarde en tussen den hemel, met zijn uitgetrokken zwaard in zijn hand,
uitgestrekt over Jeruzalem; toen viel David, en de oudsten, bedekt met zakken,
op hun aangezichten.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 185-195, beschrijf ik de chronologie van het
gebeuren.
Het
najaar van 1443 v. Chr. staat als navigatiepunt op de tijdsbalk vast verankerd
en vanaf dit nieuwe ankerpunt rekenen we verder de tijd in aan tijdschijven van
54 jaar en zes maanden wat enkele verrassende resultaten oplevert. De
optelberekening geeft het volgende resultaat:
Maart
1497 v. Chr., oktober 1552 v. Chr., maart 1606 v. Chr. en oktober 1661 v. Chr.
Een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong in de oudheid (deel 4)
Najaar 1661 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar!
Het
najaar van 1661 v. Chr. kan exact verbonden worden met de meganatuurcatastrofe
die in het Bijbelboek Job beschreven wordt:
Job
1:16 Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: Het vuur Gods viel uit den hemel, en ontstak onder de schapen en
onder de jongeren, en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u
aan te zeggen.
Job 9:1
Maar Job antwoordde en zeide: 2 Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou
de mens rechtvaardig zijn bij God? 3 Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten,
niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden. 4 Hij is wijs van hart, en sterk
van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, en vrede gehad? 5 Die de bergen
verzet, dat zij het niet gewaar worden, Die ze omkeert in Zijn toorn; 6 Die de aarde beweegt uit haar plaats,
dat haar pilaren schudden; 7 Die de zon
gebiedt, en zij gaat niet op; en verzegelt de sterren; 8 Die alleen de hemelen
uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee; 9 Die den Wagen maakt, den Orion, en het Zevengesternte, en de
binnenkameren van het Zuiden; 10 Die grote dingen doet, die men niet
doorzoeken kan; en wonderen, die men niet tellen kan.
Job
26:7 Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet. 8 Hij bindt de wateren in Zijn
wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder niet. 9 Hij houdt het vlakke Zijns
troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover. 10 Hij heeft een gezet perk over het
vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met
de duisternis. 11 De pilaren des hemels
sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden. 12 Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat
Hij haar verheffing. 13 Door Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn
hand heeft de langwemelende slang geschapen. 14 Ziet, dit zijn maar uiterste
einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem
gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan?
Een
Joodse overlevering leert dat het onheil over Job met nieuwjaarsdag een aanvang
nam: “This day of Job's accusation was the New Year's Day, whereon the good and
the evil deeds of man are brought before God.”
(Legends of the Jews, by Louis Ginzberg, Chapter III,
Job and the Patriarchs)
Het
beschreven vuur uit de hemel uit Job 1:16 geschiedde in de maand oktober en sluit aan met de beschreven cyclus van
meganatuurcatastrofes.
De Seder Olam die ik eerder citeerde, geeft
aanwijzingen waarmee we het jaar 1661 v.
Chr. als navigatiepunt op de tijdsbalk kunnen vastpinnen. De geboorte van
Job plaatsten we in het jaar van de trek van Jacobs familie naar Egypte in het
jaar 1699 v. Chr. De leeftijdsspan van Job was 140 jaar wat hem een plaats op
de tijdsbalk geeft van 1699 tot 1559 v. Chr. Job was in zijn achtendertigste
levensjaar toen het vuur uit de hemel toesloeg.
Volgens het onderzoek van Donald W. Patten is het niet
mogelijk vanuit de Bijbel of de Talmoed de catastrofe ten tijde van Job te dateren?
Zij geven in hun studie twee mogelijke jaartallen op: oktober 1728 v. Chr.
en/of 1620 v. Chr. Dit als een gevolg van hun gebruik van het jaar 701 v. Chr.
dat zij van THIELE ontleend hebben.
De
lezer moet beseffen dat ik geen kritiek lever op het inhoudelijke werk van
Patten en zijn medewerkers maar alleen op de chronologische aspecten er van.
Hun kosmologisch-wetenschappelijke bevindingen blijven onaangetast en zijn
bovendien verstaanbaar geschreven voor diegenen die niet met hun vakwetenschap
vertrouwd zijn.
Voorjaar 1715 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Dit
jaartal is het resultaat van het verder in de tijd terugrekenen vanaf het
vorige navigatiepunt op de tijdsbalk: 1661 v. Chr. Op mijn tijdsbalken, zoals
in TIJD en TIJDEN, 2015, gepubliceerd vinden we geen bijzondere verwijzing naar
een eventuele meganatuurcatastrofe. Dat er zich tekenen aan de hemel hebben
voorgedaan lijkt voor de hand te liggen. Het volgende jaartal dat bekomen wordt
is 1770 v. Chr. met idem dito geen verwijzingen naar catastrofes. Daarna volgt
het jaar 1824 v. Chr., gevolgd door 1879
v. Chr. en 1933 v. Chr. Het is pas in het najaar van 1988 v. Chr. dat er
zich een merkwaardigheid voordoet.
Najaar 1988 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?!
Op mijn
tijdsbalk blijkt dit jaar het geboortejaar van Abram/Abraham geweest te zijn.
Een jaar waarvan we kunnen aannemen dat het met tekenen aan de hemel gepaard
ging. De Joodse legendes verbinden een kosmisch fenomeen met de nacht dat Abram
geboren werd:
Terah had been a high official at the court of Nimrod, and he was held in great
consideration by the king and his suite. A son was born unto him whom he called
Abram, because the king had raised him to an exalted place. In the night of Abraham's birth, the
astrologers and the wise men of Nimrod came to the house of Terah, and ate and
drank, and rejoiced with him that night. When they left the house, they lifted
up their eyes toward heaven to look at the stars, and they saw, and, behold, one great star came from the east and ran
athwart the heavens and swallowed up the four stars at the four corners.
They all were astonished at the sight, but they understood this matter, and
knew its import. They said to one another: "This only betokens that the
child that hath been born unto Terah this night will grow up and be fruitful,
and he will multiply and possess all the earth, he and his children forever,
and he and his seed will slay great kings and inherit their lands."
(Legends of the Jews compiled by Louis Ginzberg, 1909,
Volume I, Chapter V)
Het zijn dezelfde legendes die leren dat de
‘Heerlijkheid des HEREN’ de Tempel van Salomo te Jeruzalem pas vulde een jaar
na het afwerken van het Heiligdom in 995 v. Chr. De reden hebben we eerder
gezien, was dat dit fenomeen gelijk moest lopen met de maand van Abram ’s
geboorte (Louis Ginzberg, Legends of the Jews, Volume 4, Chapter V).
Wanneer
we van het geboortejaar van Abram ditmaal op de tijdsbalk vooruit rekenen
arriveren we in het jaar 1889 v. Chr. voor zijn negenennegentigste levensjaar
en de vermelding in de Bijbel die de vernietiging van Sodom en Gomorra met dat
jaar verbind.
Genesis
19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur
over Sodom en Gomorra regenen, van den HEERE uit den hemel. 25 En Hij
keerde deze steden om, en die ganse vlakte, en alle inwoners dezer steden, ook
het gewas des lands. (Statenvertaling)
De in
de Bijbel beschreven ramp met zwavel en vuur dat vanuit de hemel over de steden
Sodom en Gomorra wijkt tien jaar van de cyclus van meganatuurcatastrofes af.
Afwijkingen waar de onderzoekers Patten en zijn medewerkers rekening mee
hielden.
Najaar 2206 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?!
Wanneer
we onze rekenoefening met tijdschijven van 54 jaar en zes maanden verder de tijd
inzetten arriveren we in het najaar van 2206
v. Chr. in de dagen van Peleg.
Genesis
10:25 En Heber werden twee zonen geboren; des enen naam was Peleg; want in zijn dagen is de aarde
verdeeld; en zijns broeders naam was Joktan. (Statenvertaling)
Het is
een kort Bijbelcitaat waar nochtans meerdere verklaringen over gegeven worden.
Eén verklaring leert dat de continentale drift, het uiteenscheuren van de
aardelandmassa, in één meganatuurcatastrofe plaatsgevonden heeft. Het is een
verklaring die in lijn ligt met de gepresenteerde catastrofetheorie.
De
grootste catastrofe ooit die planeet aarde trof was de Grote Vloed of zondvloed
die ik op basis van sabbat- en jubeljaarkalender in het jaar 2341/2340 v. Chr.
op de tijdsbalk geplaatst heb.
De
chronologie van mijn boek TIJD en TIJDEN
is opgebouwd binnen het raamwerk van de sabbat- en jubeljaren volgens de
telling van William Whiston als fundament. Er waren dertig jubeljaren vanaf het
optreden van de Heer Jezus Christus in oktober 27 AD te Nazareth volgens Lukas
hoofdstuk 4, wanneer de Heiland het ‘aangename jaar des HEREN’ uitriep. Het
eerste jubeljaar terug de tijd viel in okt.1395/sep.1394 v. Chr. Zeven maal
zeven jaar eerder waren zij in 1443 v. Chr. het beloofde land Kanaän
binnengetrokken en begon de eerste sabbatjaren-cyclus. Veertig jaar daarvoor
waren de Israëlieten in 1483 v. Chr. uit Egypte opgetrokken. Volgens het
Bijbelboek 1 Koningen 6:1 waren het vierhonderdtachtig jaar vanaf het
exodusjaar tot het vierde regeringsjaar van Salomo wanneer deze aan de bouw van
de Tempel te Jeruzalem begon. Het vierde regeringsjaar van Salomo viel volgens
de sabbat- en jubeljaar-telling in oktober 1004/september 1003 v. Chr. Zijn
eerste regeringsjaar begon in oktober 1007 v. Chr. Daarvoor hebben we de
veertigjarige regeerperiode van David: 1047/1007 v. Chr. en daarvoor regeerde
Saul van 1087 tot 1047 v. Chr. over de twaalf stammen van Israël. De koningen
van Israël en Juda heb ik tussen de jaartallen 1087 en 586 v. Chr. op de
tijdsbalk herschikt met de historische sabbat- en jubeljaren als ijkpunten.
Vanaf
Pesach in het voorjaar van 1483 v. Chr. met de Exodus en negenenveertig dagen
later Sjavoeot en het geven van de Tien Woorden aan Mozes zijn het
vierhonderddertig jaar terug tot de roeping van Abram/Abraham (Galaten 3:17) in
1913 v. Chr. Het was in het stervensjaar van Thera dat Abram uit Haran naar
Kanaän vertrok (Genesis 11:32 en 12:1-4). Vanaf Thera de vader van
Abram/Abraham hanteren we de jaartallen van de geslachtslijn van Sem de zoon
van Noach (Genesis 11:10-22) tot op Thera. Het resultaat is 2340 v. Chr. voor
het einde van de Grote Vloed. In mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, blz. 13-21, wijs ik ook op de hogere jaartallen die de
Griekse Septuagintvertaling hanteert ter berekening van het jaar van de
zondvloed en leg uit waarom ik de Masoretische tekst van onze Bijbel verkies.
Mijn
keuze voor een jong jaartal voor de zondvloed werd bevestigd door de studie van
Dr. Werner Papke aan: “Die Sterne von Babylon, Die geheime
Botschaft des Gilgamesch – nach 4000
Jahren entschlüsselt”. Het werk dateert al van 1989 (ISBN 3 7857 0498 4). De
auteur brengt een Duitse vertaling van het Gilgamesj-epos en berekend de
astronomische datum van de Babylonische versie van de zondvloed. Tot mijn
verrassing kwam in zijn studie telkens weer het jaar 2340 v. Chr. tevoorschijn, voor het gebeuren. Het is
hetzelfde jaartal waar ik bij arriveerde in mijn studie: TIJD en TIJDEN. Dit op basis van de sabbat- en jubeljaartelling op
de wijze van tellen volgens William Whiston en vervolgens via de juiste
verbinding met het tijdstip van de roeping van Abraham, voorafgegaan met de
Genesisgeslachtsregisters van de aartsvaders. Ik beschouw de verkregen
astronomische datum van 2340 v. Chr. van Werner Papke voor het Gilgamesj-epos, als een kruispeiling dat mijn in de tijd terug
navigeren via de sabbat- en jubeljaren, bevestigd. Verbazend bij het lezen van
het werk van Dr. Werner Papke was ook de astronomische kennis van de
Chaldeeërs. Zij waren blijkbaar Copernicus vierduizend jaar vooraf. Zij wisten
bijvoorbeeld dat de planeten niet om de aarde, maar om de zon cirkelen en dat
planeet aarde met haar maan op de vierde plaats na Saturnus komt. Het toont
veel over de kennis van de nakomelingen van Noach in het derde millennium v.
Chr. Dit alles is een kennis die later verloren ging en in het Westen slechts
vijfhonderd geleden opnieuw verkregen werd.
Het
Bijbelboek Genesis leert een wereldwijde grote vloed dat het einde van de
eerste beschaving sinds de Schepping betekende met een nieuw begin in 2340 v.
Chr. De wereld die onderging was een beschaving zonder weerga geweest gelijk
aan het Atlantis uit de Griekse mythologie. Maar het was een beschaving geweest
die haar eigen weg naar de ondergang ging. Honderdtwintig jaar voor de Grote
Vloed was de maat vol en was de aarde en alles wat er op leefde gedoemd tot
sterven. Wat de maat vol maakte was het vermengen van de zonen Gods met de
dochters der mensen, met als resultaat: de Nefilim. Een Hebreeuws woord dat
meestal vertaald wordt met reuzen of geweldenaars.
Genesis
6:1 Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun
dochters geboren werden, 2 zagen de
zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich
daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen. 3 En de HERE zeide: Mijn Geest zal niet
altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar
zijn. 4 De reuzen waren in die dagen
op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen
kwamen, en zij hun (kinderen) baarden; dit
zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam. 5 Toen de HERE zag,
dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van
zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was, 6 berouwde het de
HERE, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart.
7 En de HERE zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem
uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het
gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb. 8 Maar
Noach vond genade in de ogen des HEREN.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, heb ik de
Grote Vloed gedateerd van oktober/november Anno Mundi 1656 tot oktober/november
van AM 1657 of 2341/2340 v. Chr. volgens de westerse jaartelling. Dat de
meganatuurcatastrofe dat de zondvloed was, een volledig jaar duurde leert het
Bijbelboek Genesis:
Genesis 7:10 Na zeven dagen
kwamen de wateren van de vloed over
de aarde. 11 In Noach ‘s zeshonderdste
levensjaar, in de tweede maand (oktober/november), op de zeventiende dag der maand, op die dag braken alle kolken der grote waterdiepten open en werden
de sluizen des hemels geopend. 12 En de slagregen was veertig dagen en veertig
nachten over de aarde.
Genesis 8:13 In het zeshonderd en eerste jaar, in de eerste
maand (september/oktober), op de
eerste der maand, waren de wateren opgedroogd van de aarde; daarop
verwijderde Noach het luik van de ark, en hij zag uit, en zie, de aardbodem
droogde op. 14 In de tweede maand (oktober/november), op de zevenentwintigste dag der maand,
was de aarde droog.
De
beschrijving in Genesis 7:11 dat alle kolken der grote waterdiepten openbraken
verklaart Patten vanuit kosmische krachten veroorzaakt wanneer planeet aarde in
haar baan om de zon door andere hemellichamen verstoord werd. Patten verklaart
verder de continentale drift op aarde en de vorming wereldwijd van bergketens
als een gevolg van de zondvloedramp. Zie het commentaar op de cover van het
boek hierna:
The author contends that, through the agency of astral
principles, the Earth became engaged, or engulfed, in simultaneous
gravitational upheavals and magnetic conflicts. There came with suddenness to
our fragile, spiraling sphere, The Biblical Flood and The Ice Epoch. Readers of
this unique book will find a challenging and refreshing view of ancient
catastrophism and its conclusion, Divine Creation, a subject of importance in
this age of increasing intellectual rootlessness.
It is over and against the prevailing monopoly of
uniformitarian thought (which proposes that oceans of time are necessary for
anything and everything, both geologically and biologically) that Mr. Patten
proposes his view of historical celestial crises, global catastrophes. Such
catastrophes may explain many features about several planets. Such
catastrophes, relative to the Earth-Moon system, explain the raising up of mountain ranges, sweeping across the face of
the Earth in arcuate alignment, similar to the mountain patterns of the
Moon.
This
was achieved suddenly, and
by tidal upheavals within the oceans (of centrifugally rotating lava) within
the Earth's crust. Simultaneously, tidal upheavals engulfing the oceans raised
tides of subcontinental dimensions on the Earth's crust, thus the historically
recorded Deluge, or Flood.
(The Biblical Flood and the Ice Epoch by Donald Wesley
Patten, 1966)
Een
periode van Gods handelen met de mens werd in 2341/2340 v. Chr. definitief
afgesloten. Ik vind het opmerkelijk dat er in het Bijbelboek Genesis staat
geschreven dat de HEERE God de deur van de ark sloot en niet Noach:
Genesis
7:16b … En de HEERE sloot achter hem toe..
Het
betekende het afsluiten van een Bijbelse bedeling. Slechts acht mensen: vier
mannen en vier vrouwen overleefden de meganatuurcatastrofe van Godswege en
begonnen daarna met een verbond van God en met de belofte dat Hij nooit meer de
aarde zou verderven (Genesis 9:9-11) aan een nieuw leven met nieuwe
verantwoordelijkheden. Het ‘kwaad’ (Rom. 3:9-17) was echter mee de ark ingegaan
en in de geslachtslijn van Cham zou er dra een nieuwe opstand opkomen. Het was
de Bijbelse Nimrod die het verzet na de grote vloed leidde. Met de roeping van
Abram/Abraham in 1913 v. Chr. werd ook de bedeling van na de vloed afgesloten
en ving de periode van de belofte aan.
De
Joodse legendes over de Grote Vloed verhalen ook over de kosmos die bij de ramp
betrokken was:
The flood was produced by a union of the male waters,
which are above the firmament, and the female waters issuing from the earth.
The upper waters rushed through the space left when God removed two stars out
of the constellation Pleiades.
Afterward, to put a stop to the flood, God had to transfer two stars from the
constellation of the Bear to the constellation of the Pleiades. That is why the
Bear runs after the Pleiades. She wants her two children back, but they will be restored to her only in
the future world. There were other changes among the celestial spheres during the year of the flood. All the time it
lasted, the sun and the moon shed no light, whence Noah was called by his name,
"the resting one," for in his life the sun and the moon rested. The
ark was illuminated by a precious stone, the light of which was more brilliant
by night than by day, so enabling Noah to distinguish between day and night.
(Legends of the Jews compiled by Louis Ginzberg, 1909,
Volume 1, Chapter IV)
Het is
opmerkelijk dat de legende het heeft over een herstel van de kosmos over de
wereld die volgens de Hebreeuwse profeten van de Bijbel nog komen moet.
In zijn boek hanteert Patten de sleutel: ‘The past is the key to the future’. Het is
deze sleutel die niet alleen deuren opent naar verleden en heden maar ook naar
de toekomst. Want voor wie dacht dat de meganatuurcatastrofes van de
vierentwintigste eeuw tot de zevende eeuw voor Christus het einde van een aarde
in beroering betekende, komt bedrogen uit. Wanneer we het laatste Bijbelboek
Openbaring los van de orthodoxe uitlegkunde bestuderen en de beschreven
aangekondigde rampen als nog in de toekomst te geschiedden willen zien blijkt
dat planeet aarde wederom danig geschud zal worden. Of zoals de Heer Jezus
Christus zijn wederkomst aankondigde in zijn rede over de laatste dingen:
Lucas
21:25 En er zullen tekenen zijn aan zon en maan en sterren, en op de aarde
radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, 26 terwijl
de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld
komen. Want de machten der hemelen zullen wankelen. 27 En dan zullen zij de
Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid.
Openbaring
22:20 Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom haastiglijk. Amen. Ja, kom,
Heere Jezus! 21 De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.
Een cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong in de oudheid (deel 2)
Najaar oktober 885 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Onze
reis in de tijd terug voert ons van het vorige meganatuurcatastrofe-jaar in het
voorjaar van 830 v. Chr. aan 54 jaar en zes maanden naar het najaar van 885 v.
Chr.
Niet
toevallig vinden we in de Bijbel tijdens deze epoque de geschiedenis van de
wegvoering van de profeet Elia in een vurige wagen ten tijde van een storm.
2
Koningen 2:1 Het geschiedde nu, als de HEERE Elia met een onweder ten hemel opnemen zou, dat Elia met Elisa ging van
Gilgal. 2 En Elia zeide tot Elisa: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij
naar Beth-el gezonden. Maar Elisa zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw
ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzo gingen zij af naar Beth-el. 3 Toen
gingen de zonen der profeten, die te Beth-el waren, tot Elisa uit, en zeiden
tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? En hij
zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil. 4 En Elia zeide tot hem: Elisa,
blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar Jericho gezonden. Maar hij zeide:
Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzo
kwamen zij te Jericho. 5 Toen traden de zonen der profeten, die te Jericho
waren, naar Elisa toe, en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden uw heer
van uw hoofd wegnemen zal? En hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil.
6 En Elia zeide tot hem: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij naar de
Jordaan gezonden. Maar hij zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel
leeft, ik zal u niet verlaten! En zij beiden gingen henen. 7 En vijftig mannen
van de zonen der profeten gingen henen, en stonden tegenover van verre; en die
beiden stonden aan de Jordaan. 8 Toen nam Elia zijn mantel, en wond hem samen,
en sloeg het water, en het werd herwaarts en derwaarts verdeeld; en zij beiden
gingen er door op het droge. 9 Het geschiedde nu, als zij overgekomen waren,
dat Elia zeide tot Elisa: Begeer wat ik u doen zal, eer ik van bij u weggenomen
worde. En Elisa zeide: Dat toch twee delen van uw geest op mij zijn! 10 En hij
zeide: Gij hebt een harde zaak begeerd; indien gij mij zult zien, als ik van
bij u weggenomen worde, het zal u alzo geschieden; doch zo niet, het zal niet
geschieden. 11 En het gebeurde, als zij voortgingen, gaande en sprekende, ziet,
zo was er een vurige wagen met vurige
paarden, die tussen hen beiden scheiding maakten. Alzo voer Elia met een onweder ten hemel. (Statenvertaling)
De
tijdperiode van het optreden van de profeet Elia wordt in de Bijbel beschreven
als een bijzondere tijd van tekenen aan de hemel. Zo beschrijft het Bijbelboek
1 Koningen hoofdstuk 18 hoe de profeet Elia getuige was van hemels (kosmisch)
vuur dat zijn slachtoffer op het altaar van twaalf stenen op de berg Karmel,
volledig verteerde, stenen en al. Het kosmisch verband met deze beschreven
gebeurtenis wordt door de wetenschappers Patten, Hatch en Steinhauer in hun
boek: The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Page 153-159,
uitvoerig beschreven. Hun datering van de catastrofe gebeurde echter aan de
hand van Thiele s jaartallen voor Achab van Israël en zit er als een gevolg
enkele jaren naast. De plaatsing van de regeerperiode van koning Achab van
Israël op de tijdsbalk aan de hand van de sabbat- en jubeljaren, heb ik in mijn
boek Kronieken van de koningen Israël, 2017, blz. 59-70, beschreven. Achab
regeerde van het jaar 909 tot 888 v. Chr. Zijn zoon Ahazia volgde hem op nadat
deze in co-regentschap met zijn vader de troon gedeeld had.
De
Seder Olam (Part 2, Chapter 17) leert dat de wegvoering van Elia in het tweede
regeringsjaar van koning Achazja van Israël gebeurde:
Ahaziah ben Ahab ruled for two years . In Ahaziah s
second year, Elijah was hidden and will not be seen again until King Messiah
will come, then he will be seen, then hidden a second time until Gog and Magog
come.
Indien
de geleverde chronologie in de Seder Olam correct is wijkt de wegvoering van
Elia in een vurige storm met drie jaar af. Het tweede regeringsjaar van Ahazia
van Israël viel in april 888/maart 887 v. Chr.
Voorjaar 939 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar? Of voorjaar 942 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?
Aangezien
de chronologie van de wegvoering van Elia in een vurige wagen ten tijde van een
kosmische storm niet absoluut vast ligt hebben we twee mogelijke resultaten
wanneer we in de tijd verder terug rekenen met de tijdschijf van 54 jaar en zes
maanden, en arriveren we op de tijdsbalk in de periode tussen oktober 942 en
oktober 939 v. Chr.
%%%FOTO1%%%
Tijdens
deze epoque valt binnen het raamwerk van de herziening van de geschiedenis van
de oudheid de regeerperiode van farao Thothmosis III en de vermelding van de zondvloed van Deucalion door de
Egyptische historicus Manetho.
De
zondvloed van Deucalion behoort tot de zondvloedverhalen uit de Griekse
mythologie en wordt ook al eens in verband met de Bijbelse Genesiszondvloed
gebracht. Nu vermeldt de Egyptische historicus Manetho echter dat de
overstroming van Deucalion plaatsvond tijdens het bewind van de zesde farao uit
de achttiende dynastie. Het is mijn overtuiging dat de zondvloed van Deucalion
in de periode tussen oktober 942 en oktober 939 v. Chr. te plaatsen is.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2016, blz.
197-203 en blz. 220-223, heb ik de regeerperiode van farao Thothmosis III/ Misphragmuthosis/ Mencheperre, op de
tijdsbalk op basis van de Bijbelse chronologie verankerd.
Misphragmuthosis
of beter bekend als Mencheperre of Thothmosis III was de zesde farao van de
achttiende dynastie van Manetho. Alleen de kopieerder van Manetho: Africanus,
vermeldt laconiek bij zijn regeerperiode voor Misphragmuthosis dat in zijn tijd
de vloed van Deucalion plaatsvond.
De andere kopieerders van Manetho: Eusebius en Josephus, zwijgen over de vloed.
Africanus geeft verder geen chronologische indicatie wanneer juist de ramp
Egypte trof.
Uitgaande
van een aangetoonde cyclus van meganatuurcatastrofes zijn we in staat
(ongeveer) een jaartal aan de vloed van Deucalion ten tijde van
Misphragmuthosis te geven.
Gerekend
vanaf oktober 776 v. Chr. en vervolgens vanaf maart/april 830 v. Chr. met
tijdschijven van telkens 54 jaar en zes maanden arriveerden we in oktober 885
of 888 v. Chr. Vanaf de verkregen twee mogelijke ankerpunten verder de tijd
ingerekend arriveren we in het voorjaar van 939 of 942 v. Chr. tegen het einde
aan van de regeerperiode van Thothmosis III/Misphragmuthosis in diens vijfenveertigste
of zevenenveertigste regeringsjaar.
De
nasleep van de meganatuurcatastrofe betekende een verzwakking van de macht van
Thothmosis III over de regio, want daarna vinden we geen genoteerde veldtochten
meer terug (Sir Alan Gardiner, Egypt of the Pharaohs, 1961, Book II, VIII, The
Theban Supremacy, page 197).
Na de
grote vloed van Deucalion volgde in 933 v. Chr. de invasie van het geruïneerde
Egypte door de Bijbelse farao Zera de Ethiopiër. Over de Ethiopische invasie en
bezetting van Egypte en de ontstane tussenperiode in de achttiende dynastie,
besteedde ik in mijn boek TIJD en TIJDEN,
2015, blz. 229-232, een hoofdstuk.
Op het
bijgevoegde schema merken we ook dat het jaar 942 v. Chr. tijdens de
regeerperiode van Asa van Juda viel, en tijdens de regeerperiode van Baesa van
het tienstammenrijk. De Bijbel zwijgt tijdens deze periode over buitensporig
natuurgeweld. Ik neem aan dat in het bijzonder de Grieken en de Egyptenaren dat
jaar getroffen werden en het gebied van Israël grotendeels verschoond bleef.
Najaar 994 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar? Of najaar 997 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?
Het
toepassen van de tijdschijf van 54 jaar en zes maanden voor de intervallen in
de cyclus van meganatuurcatastrofes van kosmische oorsprong brengt ons voor dit
hoofdstuk op de tijdsbalk tussen 997 en 994 v. Chr. afhankelijk van het jaartal
dat men als ankerjaar of navigatiepunt op de tijdsbalk hanteert.
Wanneer
we op mijn tijdsschema s zoals in TIJD en TIJDEN, 2015, gebracht in deze
periode op zoek gaan naar een vermelding in de Bijbel naar een kosmisch
fenomeen met gevolgen op aarde komen we verrassender wijze uit bij het
afgewerkt zijn van de Tempel van Salomo te Jeruzalem in het najaar van 996 v.
Chr. en de Heerlijkheid des HEEREN of de Sjekinah die daarop het Heilige der heiligen in de Tempel vulde.
1 Koningen 6:37 In het vierde jaar werd de grond van het huis des HEEREN
gelegd, in de maand Ziv; 38 En in het
elfde jaar, in de maand Bul, welke is de achtste maand (oktober/november), was dit huis volmaakt, naar al zijn
stukken en naar al zijn behoren; alzo heeft hij zeven jaren daaraan gebouwd.
2 Kronieken 7:1 Als
nu Salomo voleind had te bidden, zo
daalde het vuur van den hemel, en verteerde het brandoffer en de
slachtofferen; en de heerlijkheid des HEEREN vervulde het huis. 2 En de
priesters konden niet ingaan in het huis des HEEREN; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld. 3 En
als al de kinderen Israëls dat vuur
zagen afdalen, en de heerlijkheid des HEEREN over het huis, zo bukten zij
met hun aangezichten ter aarde op den vloer, en aanbaden en loofden den HEERE,
dat Hij goedig is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid.
(Statenvertaling)
Wanneer we de relevante hoofdstukken in het Bijbelboek 2
Kronieken lezen lijkt het er op dat de heerlijkheid des HEEREN de Tempel vulde
in dezelfde maand en jaar wanneer de Tempel voltooid was. Een expliciet jaartal
wordt niet geleverd. Volgens de Joodse legendes echter vond het fenomeen van
het vuur uit de hemel pas een jaar later plaats.
"The Temple was finished in the month of Bul, now
called Marheshwan, but the edifice stood
closed for nearly a whole year, because it was the will of God that the
dedication take place in the month of Abraham's birth. Meantime the enemies of
Solomon rejoiced maliciously. "Was it not the son of Bath-sheba,"
they said, "who built the Temple? How, then, could God permit His Shekinah
to rest upon it?" When the consecration of the house took place, and
"the fire came down from heaven,"
they recognized their mistake. The importance of the Temple appeared at once,
for the torrential rains which
annually since the deluge had fallen for forty days beginning with the month of
Marheshwan, for the first time failed to come, and thenceforward appeared no
more. "
Louis
Ginzberg, Legends of the Jews, Volume 4, Chapter V.
Indien
de aangeboden chronologie vanuit de Joodse overlevering correct is dateren we
het vuur vanuit de hemel in het najaar van 995 v. Chr., één jaar na de
voltooiing van de Tempel.
De
legende leert eveneens dat er zich daarna een klimaatwijziging voordeed want de
hevige regenbuien die de wereld blijkbaar sinds de Grote Vloed ieder jaar
gedurende veertig dagen getroffen had, bleven daarna weg.
Met de
chronologische informatie die we nu bezitten komen twee ankerjaren en
navigatiepunten op de tijdsbalk tevoorschijn als mogelijk tijdstip voor een
jaar met een kosmisch fenomeen: najaar 996 en/of najaar 995 v. Chr. Vanaf deze
jaartallen gaan we verder de tijd in en op zoek naar historische bronnen die
een en ander bevestigen.
Voorjaar 1049 v. Chr.: meganatuurcatastrofe-jaar?
Mijn
keuze valt op het voorjaar van 1049 v. Chr. voor een jaar dat opnieuw getuige
van een meganatuurcatastrofe was. Het was namelijk in 1049 v. Chr. dat in
Egypte de Hyksos/Amalekieten verdreven werden met de notering van een
meganatuurcatastrofe. Dat zelfde jaar trok koning Saul van het Verenigd
Koninkrijk Israël ten strijde tegen de stad van Amalek in zijn achtendertigste
regeringsjaar.
In mijn
boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
179-194, behandel ik de veertigjarige regeerperiode van Saul.
Binnen
het tijdskader van de nieuwe chronologie rukte in Egypte farao Ahmose van de
achttiende dynastie in diens elfde regeringsjaar in 1049 v. Chr. op naar het
noorden, naar de Nijldelta en dwong de Hyksos tot terugtrekken. Daarna rukte
farao Ahmose Klein-Azië binnen ter belegering van Sjaroehen, een plaats die
Velikovsky in zijn boek Eeuwen in Chaos, in de nabijheid van Petra situeerde.
Saul en Ahmose hebben geallieerd aan de heerschappij van de Amalekieten/Hyksos
een einde gebracht.
Dat het
achtendertigste regeringsjaar van Saul gelijk valt met het elfde regeringsjaar
van farao Ahmose is het resultaat van het verankeren van het vijfentwintigste
regeringsjaar van farao Thothmosis III alias de Bijbelse Sisak, met het vijfde
regeringsjaar van koning Rehabeam van Juda in het voorjaar van 961 v. Chr. Dat
jaar plunderde Sisak de Tempel te Jeruzalem. Dit heb ik in mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 197-203 en
blz. 220-223, uiteengezet.
Vanaf
het jaartal 961 v. Chr. heb ik de regeerperiode van Thothmosis III en van zijn
voorgangers op de tijdsbalk gerangschikt. Het eerste regeringsjaar van
Thothmosis III wordt nu 986/985 v. Chr. Dit jaar loopt gelijk met het begin van
de regeerperiode van Hatsjepsoet, de vrouw die voor een periode van
tweeëntwintig jaar farao over Egypte was. Thothmosis III was gedurende deze
tijd ondergeschikt aan Hatsjepsoet. Na haar dood in het jaar 964 v. Chr. rukte Thothmosis III in zijn drieëntwintigste
regeringsjaar voor de eerste maal Klein-Azië binnen en beëindigde de periode
van vrede die er was tussen Hatsjepsoet
en Salomo. Hatsjepsoet werd door Velikovsky overtuigend geïdentificeerd met de
Bijbelse koningin van Scheba. Zie TIJD
en TIJDEN, blz. 208-210. De expeditie naar het land Poent door Hatsjepsoet
in haar negende regeringsjaar, was naar het Israël van Salomo. Salomo zat dan
dertig jaar op de troon en vierde naar ik aanneem, een soortgelijk
Heb-Seb-festival zoals in Egypte
gebruikelijk was. De voorganger van Hatsjepsoet was haar vader Thothmosis I die veertien jaar regeerde
van 1000/999 v. Chr. tot 987/986 v. Chr. De korte regeerperiode van Thothmosis II loopt gelijk met die van
zijn echtgenote Hatsjepsoet. Thothmosis I had ook een zoon bij een bijvrouw
genaamd Isis: Thothmosis III. Deze troonopvolger zou echter moeten wachten tot
de dood van Hatsjepsoet alvorens de scepter in Egypte te kunnen overnemen. De
voorganger van Thothmosis I op de troon in Egypte was farao Amonhotep I met een regeerperiode van
vierentwintig jaar. Zijn regeringsjaren gaan van het jaar 1024/1023 tot
1001/1000 v. Chr. De chronologische bronnen van Manetho geven verschillende
aantallen voor de regeringsduur. Africanus geeft een regeringsduur van 24 jaar
op, Eusebius 21 jaar, Josephus 20 jaar en zeven maanden. Ik heb gekozen voor de
periode van 24 jaar omdat dit als een puzzelstukje in het gereviseerde plaatje
past. De voorganger van farao Amonhotep I op de faraolijst was een farao met de
naam Chebros of Chebron. En zo
arriveren we terugrekenend vanaf het vijfentwintigste regeringsjaar van
Thothmosis III bij de farao die de Hyksos uit Egypte verdreven heeft: farao Ahmose. Hij krijgt van de kopieerders
van Manetho een regeerperiode van vijfentwintig jaar tot vijfentwintig jaar
plus tien maanden toebedeeld. Naast de aangehaalde kroniekschrijvers met hun al
eens afwijkende jaartallen hebben we in Egypte de overgebleven monumenten met
ook heel wat informatie over regeerperioden van faraos. Het hoogste getal wat
de regeerperiode voor Ahmose betreft is hier echter tweeëntwintig jaar. Op mijn
samengestelde tijdsbalk heb ik farao Ahmose vanaf het jaar 1060 tot 1037 v.
Chr. aangebracht. Zijn elfde regeringsjaar valt in 1050/1049 v. Chr. met in het
voorjaar van 1049 v. Chr. zijn oorlog met de Hyksos.
Dat de
verdrijving van de Hyksos uit Egypte specifiek in het elfde regeringsjaar van
farao Ahmose plaatsvond, hebben we van het zogenaamde Rhind-papyrus. Het Rhind-papyrus heeft zijn naam te
danken aan de vinder ervan: de Schotse egyptoloog Alexander Henry Rhind
namelijk, die anno 1858 in Thebe in de ruïnes van een klein gebouw in de buurt
van het Ramesseum de vondst deed. Het British Museum kocht dit stuk uit zijn
nalatenschap in 1865. De
papyrusrol, die in het hiëratisch, een vorm van cursieve hiërogliefen
beschreven is, is een enkele rol met een lengte van vijf en een halve meter en
een breedte van 32 centimeter. De inhoud gaat voor het grootste gedeelte over
de wiskunde van de oude Egyptenaren, maar op het document staat ook een
historische vermelding over farao Ahmose en de verdrijving van de Hyksos.
Hierna het betreffende gedeelte:
Jaar 11, tweede maand van het oogstseizoen.
Heliopolis werd ingenomen. De eerste maand van het overstromingsseizoen, 23ste
dag, de bevelhebber (?) van het leger (?) tegen (?) Tjaru. 25ste
dag, het werd vernomen dat Tjaru ingenomen was. Jaar 11, de eerste maand van
het overstromingsseizoen, derde dag. Geboorte van Seth, de majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd.
Geboorte van Isis, de hemelen regenden.
De
meganatuurcatastrofe meen ik in de vermelding van het Rhind-papyrus te
herkennen in de Geboorte van Seth, de
majesteit van deze god maakte dat zijn stem gehoord werd. Geboorte van Isis, de
hemelen regenden.
Voor de
Egyptenaren waren de planeten en de natuurelementen hun goden die hun in de
strijd tegen de Hyksos, die de god Seth vereerden, ter hulp kwamen. Zo werd
Isis in het oude Egypte met de planeet Venus geassocieerd en Seth met de komeet
Typhon. Dit zou ook de komeet geweest zijn die bij de Exodus verantwoordelijk
voor heel wat plagen en ziektes was. De
geboorte van Isis en een regen van vuur samen met een vloedgolf, bezegelden
het lot van de Hyksos in 1049 v. Chr. die de strijd opgaven. De zogenaamde stormwind-stele
van Ahmose die te Karnak gevonden werd en waarop hij het herbouwen van de
piramiden van zijn voorgangers vermeld, zou kunnen verwijzen naar de
meganatuurcatastrofe van 1049 v. Chr.
Steinhauer,
chronologisch gezien wat de intervallen tussen de catastrofes betreft correct
zijn.
Najaar 1104 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Wanneer
we weer dezelfde rekenoefening maken met de tijdschijf van 54 jaar en zes
maanden vanaf het vorige ankerjaar: voorjaar 1049 v. Chr. arriveren we in het
najaar van 1104 v. Chr. voor een meganatuurcatastrofe.
Het is
de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus die de ramp beschrijft die de
Filistijnen overkwam in ongeveer 1104 v. Chr.
Flavius
Josephus, Joodse Oudheden, Boek VI,ii.2b.
.Now
while the altar had the sacrifice of God upon it, and had not yet consumed it
wholly by its sacred fire, the enemy's army marched out of their camp, and was
put in order of battle, and this in hope that they should be conquerors, since
the Jews were caught in distressed circumstances, as neither having their
weapons with them, nor being assembled there in order to fight. But things so
fell out, that they would hardly have been credited though they had been
foretold by anybody: for, in the first place, God disturbed their enemies with an earthquake, and moved the ground under them to such a
degree, that he caused it to tremble, and made them to shake, insomuch that by
its trembling, he made some unable to keep their feet, and made them fall down,
and by opening its chasms, he caused that others should be hurried down
into them; after which he caused such a
noise of thunder to come among them, and made fiery lightning shine so terribly round about them, that it was
ready to burn their faces; and he so suddenly shook their weapons out of their
hands, that he made them fly and return home naked. So Samuel with the
multitude pursued them to Bethcar, a place so called; and there he set up a stone as a boundary of their
victory and their enemies' flight, and called it the Stone of Power, as a signal of that power God had given them
against their enemies.
De wetenschappers Donald W. Patten, Ronald R. Hatch
enLoren C. Steinhauer stellen dat deze steen een meteoriet was: in all likelihood a Mars-asteroid, once a
part of the fragmented planet, Electra.
The
stone of power was a large impressive meteorite, and it was selected,
appropriately enough, for an historical monument. (The Long Day of Joshua and Six Other Catastrophes,
1973, Chapter VI, Catastrophes of the Davidic Era, The Samuelic Catastrophe)
Het
Bijbelboek 1 Samuël verhaalt in een gelijkaardig verslag het fenomeen ten tijde
van de slag bij Eben-Haëzer tussen de Filistijnen en de Israëlieten ten tijde
van het richter-schap van Samuël.
1
Samuël 7:9 En toen Samuël voor Israël tot de HERE riep, antwoordde de HERE hem.
10 Terwijl Samuël bezig was het brandoffer te brengen, rukten de Filistijnen op
ten strijde tegen Israël, maar de HERE deed te dien dage machtigde donder rollen
over de Filistijnen en bracht hen in verwarring, zodat zij tegen Israël de
nederlaag leden. 11 De mannen van Israël trokken toen uit Mispa, vervolgden de
Filistijnen en versloegen hen tot beneden Bet-Kar. 12 En Samuël nam een steen en stelde die op tussen Mispa
en Sen; hij gaf hem de naam Eben-Haëzer,
en zeide: Tot hiertoe heeft ons de HERE geholpen. 13 Zo werden de Filistijnen
vernederd en drongen het gebied van Israël niet meer binnen. (NBG Vertaling
1951)
Ook op
andere plaatsen in Klein-Azië, zijn er verwijzingen voor deze tijd, naar
vallende stenen. De onderzoekers Patten & Co maken bijvoorbeeld de link met
de neergekomen meteoriet ten tijde van Samuël, met de zwarte steen in Mekka.
The stone of power was a large impressive meteorite,
and it was selected, appropriately enough, for an historical monument. That
kind of monument occurs elsewhere on the Arabian peninsula. During one or
another of these many cyclic catastrophes a
meteorite fell in on near Mecca, for the
black stone of Kaaba in Mecca is also a meteorite. In ancient times, it,
too, fell from the sky, and became a holy thing to surrounding tribes. Later it
was brought into Islamic faith, an adoption from local cosmic lore. One ancient
Arab legend relates it was brought down by the Archangel Gabriel, an archangel
or celestial being sometimes considered a governor of the luminaries. (The Long
Day of Joshua and Six Other Catastrophes, 1973, Chapter VI, Catastrophes of the
Davidic Era, The Samuelic Catastrophe)
Donald
W. Patten en zijn medewerkers plaatsen het voorval in ongeveer 1080 BC. Zij
hebben gebruik gemaakt van de jaartallen die Edwin R. Thiele samengesteld heeft
voor de regeerperioden van de koningen van Israël en Juda. Hun ankerpunt en
vertrekpunt op de tijdsbalk is het jaar 701 v. Chr. Vanaf dit jaartal op de
tijdsbalk terugwerkend arriveren zij in ongeveer in het jaar 1080 v. Chr. voor
de catastrofe ten tijde van de richter Samuel.
In mijn boek TIJD en
TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de opgerichte steen van Samuël te Eben Haëzer,
blz. 169-175, dateerde ik de meganatuurcatastrofe ten tijde van de profeet
Samuël exact voor de maand oktober van het jaar 1103 v. Chr. en dit op basis
van de nieuwe chronologie via het raamwerk van de sabbat- en jubeljarentelling.
Dit betekent een afwijking van één jaar met het veronderstelde catastrofejaar
in 1104 v. Chr.
Volgens mijn reconstructie
van de geschiedenis van de oudheid viel in 1103 v. Chr. het einde van de
veertigjarige verdrukking van de Israëlieten door de Filistijnen.
1 Samuël 7: 13 Zo werden de Filistijnen vernederd en drongen het gebied van Israël
niet meer binnen. De hand des HEREN was tegen de Filistijnen al de dagen van
Samuël, 14 en de steden die de Filistijnen aan Israël ontnomen hadden,
kwamen opnieuw aan Israël, van Ekron af tot Gat toe; en Israël ontrukte het
daarbij behorende gebied aan de macht der Filistijnen. Ook was er vrede tussen
Israël en de Amorieten. 15 Samuël nu was richter over Israël, zolang hij
leefde. (NBG Vertaling 1951)
De periode van de
verdrukking van veertig jaar door de Filistijnen begon in 1143 v. Chr. op. Dat
jaartal was op de tijdsbalk al een ankerjaar. Het was het jaar dat de richter
Jefta optrad en het exact driehonderd jaar tot aan de intocht in Kanaän o.l.v.
Jozua in 1443 v. Chr. was. Het is ook het jaar dat de bekende richter
Simson aan zijn bediening begint. Van de richter Simson staat er nergens in het
Bijbelboek Richteren geschreven dat hij rust in het heel het land bracht.
Deze rust zou pas onder Samuël na de overwinning op de Filistijnen bij
Eben-Haëzer werkelijkheid worden. Simson heeft echter wel gedurende een periode
van twintig jaar, het leven van de Filistijnen zuur gemaakt.
Voorjaar 1157 v. Chr.:
meganatuurcatastrofe-jaar?
Voor
dit bekomen jaartal in de cyclus van meganatuurcatastrofes bezitten we geen
bijzondere vermelding in de Bijbel of andere bronnen.
Het was
de tijd van de Richteren voor de twaalf stammen van Israël. De richter en
priester Eli had in 1163 v. Chr. zijn bediening opgenomen met de geboorte van
de latere richter en profeet Samuël in hetzelfde jaar. In 1161 v. Chr. was de
verdrukking van de Israëlieten door de hand van de Filistijnen en de Ammonieten
begonnen (Richteren 10:7).
In
Egypte heersten sinds de Exodus de Hyksos of Amalekieten over het land. Een
periode waar we als een gevolg van de ontketende beeldenstorm door farao Ahmose
van de achttiende dynastie na de verdrijving van de Hyksos weinig over weten.