De
tweeëntwintigste dynastie van Manetho was van Libische oorsprong en hun
hoofdstad was Boebastis in de Nijldelta. De orthodoxie identificeert de eerste
farao van deze dynastie Sjosjenq I, met de Bijbelse koning van Egypte; Sisak. (TIJD en TIJDEN,
2015, hoofdstuk: de Bijbelse farao met de naam SISAK, blz. 220. Zie link:http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De
Bijbelse farao SISAK rukte in het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam, de
zoon en troonopvolger van Salomo, Juda binnen en plunderde de Tempel te
Jeruzalem. De conventionele Egyptologie heeft aldus Sjosjenq I met de periode
van Salomo en Rehabeam verankerd en laat de regeerperiode van de eerste farao Sjosjenq
I in het jaar 945 v. Chr. aanvangen.
Als een
gevolg van de (foutieve) identificatie van Sjosjenq I met Sisak door de Egyptologie werd de gehele dynastie op de tijdsbalk in de tiende en negende eeuw voor
Christus, geplaatst en niet in de achtste eeuw v. Chr. waar ze feitelijk thuishoort.
Een betere studie honderd jaar geleden, van de historische gegevens die we
hebben over farao Sjosjenq I en zijn beschreven veldtocht in zijn twintigste
regeringsjaar naar Klein-Azië op een tempelmuurreliëf te Karnak, had duidelijk
gemaakt dat de opgegeven veroverde steden, haast allen binnen het gebied van
het tienstammenrijk te traceren zijn, en het allerbelangrijkst: dat Jeruzalem (het
hoofddoel van Sisak) op deze lijst niet voor komt.
De manier van werken door de gevestigde Egyptologie verraad een zekere nonchalance
in hun studie en een snel tevreden zijn met povere ankerpunten op de tijdsbalk.
In een
studie van tweeëntwintig jaar geleden (1993, Kroniek van het oude Israël, hoofdstuk 9, ISBN 9073739071)
toonde ik al aan dat het twintigste regeringsjaar van farao Sjosjenq
I en zijn veldtocht naar Klein-Azië te verankeren is met het jaar dat koning Zacharia
van Israël in 764 v. Chr. de troon besteeg, en dat het Sjosjenq I was die
Zacharia op de troon installeerde. In het tienstammenrijk hadden we toen al
sinds het jaar 776 v. Chr., het jaar van de meganatuurcatastrofe gevolgd met de
dood van Jerobeam II, een periode van anarchie, zonder koning op de troon. (zie TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: kroniek van koning
UZZIA van Juda, blz. 279)
De
interventie van Sjosjenq I in Israël betekende ook het begin van een alliantie
tussen de Libiërs en het tienstammenrijk.
Het
is interessant om de marsroute van het leger van Sjosjenq I te bestuderen. Te
Karnak in Egypte is een muurreliëf met een lijst van veroverde steden door Sjosjenq
I bewaard gebleven. Door de rangschikking van deze steden is het mogelijk om de campagne van Sjosjenq I in kaart te brengen.
Eén en ander blijft onduidelijk vanwege beschadigingen aan het tempelreliëf en
het moeilijk identificeren van bepaalde Egyptische plaatsnamen. Het reliëf
bevat honderdvijfenvijftig namen van steden. Enkel zeventien hiervan kunnen met
zekerheid op de kaart geplaatst worden. Veertien hiervan in het gebied van het tienstammenrijk.
Zoals vermeldt ben ik er van overtuigd dat het Sjosjenq I bedoeling was om
orde op zaken te stellen in het tienstammenrijk. Sinds de dood van Jerobeam II
in 775 v. Chr. had het land geen koning en was het in anarchie ondergedompeld.
Vermoedelijk zaten in steden zoals Shechem, Tirza en Penuel in het over-Jordaanse
gebied, usurpators (Hosea 8:4) op de troon. Deze drie steden vinden we op de
lijst van Sjosjenq I ook terug en zijn alle drie ooit hoofdsteden van het
noordelijke rijk geweest. Eén van deze plaatsen zou mogelijk met het Beth-Arvel
van de profeet Hosea (10:14) kunnen geïdentificeerd worden.
De
Egyptische oudheidhistoricus Manetho geeft voor zijn tweeëntwintigste dynastie via
de kroniekschrijver Africanus, negen faraos op, met een regeerperiode van in
totaal honderdtwintig jaar. De eerste farao was Sjosjenq I die eenentwintig
jaren regeringstijd meekrijgt, gevolgd door farao Osorkon met vijftien jaar.
Daarna volgt volgens de gegevens op de monumenten, Takelot met vijfentwintig jaar. Diens
opvolger was Osorkon II met blijkbaar een coregentschap van drie jaar. In
het derde regeringsjaar (C. Verburg, Farao nagerekend, 34a) van Osorkon
II overstroomde het tempelcomplex in Karnak. Het Nijlwater stond zestig
centimeter hoog boven de tempelvloer en het omringende land was een moeras.
Deze ongewone waterstand van de Nijl viel in de maand december, terwijl de
hoogste waterstand normaal al in augustus bereikt werd. De oorzaak zal dan ook
geen grote of late regenval geweest zijn, verder zuidwaarts, maar moeten we veeleer denken aan een stremming van de afvoer
in de Nijldelta. In de achtste eeuw voor Christus past dit natuurfenomeen
volkomen in de cyclus van de meganatuurcatastrofes die toen de oude wereld
getroffen hebben.
Ten
tijde van de regering van Sjosjenq I is men overigens begonnen met het noteren
van het wassen van de Nijl (Bob de Gryse, KARNAK, 1984). En dit zou vanuit de
Velikovskyaanse meganatuurcatastrofes van de achtste eeuw voor Christus
verklaard kunnen worden.
De
genoteerde ongewone overstroming van de Nijl in het derde regeringsjaar van
Osorkon II wordt in de revisie, een ankerpunt op de tijdsbalk. Het is de
meganatuurcatastrofe van 722 v. Chr. die verantwoordelijk voor de overstroming
was. (zie TIJD en TJDEN, 2015, hoofdstuk: de
noodzakelijke kalenderhervorming van de achtste eeuw voor Christus, blz. 331)
Wanneer we nu het derde regeringsjaar van Osorkon II met het jaar aug722/jul721
v. Chr. verankeren krijgen we het volgend resultaat voor Osorkon II op de
tijdsbalk: 724/696 v. Chr.
En
het twintigste regeringsjaar (aug764/jul763 v. Chr.) van Sjosjenq I met zijn
veldtocht naar het tienstammenrijk verankeren we met het eerste regeringsjaar
van Zacharia: 764 v. Chr. Het resultaat voor Sheshonk I op de tijdsbalk is:
783/762 v. Chr.
Met
deze twee ankerpunten vullen we de regeerperiode van de opvolgers van Sjosjenq
I; Osorkon I en Takelot I in.
Hierna
eerst de opgave van de Libische koningslijsten volgens Africanus en Eusebius
die Manetho kopieerden:
Africanus: Eusebius
:
1. Sesonchis 21 Sesonchis
21 (Sheshonk)
2. Osorthon 15 Osorthon
15
3/5. drie andere 25
6. Takelothis 13
Takelothis 13
7/9.
drie andere 42
Totaal:
9 koningen in 120 (?)jaar drie
koningen in 49 jaar
Naast
deze gegevens hebben we ook de informatie van op de monumenten in Egypte,
waarvan we de verschillende namen van de Libische vorsten en hun regeerperioden
kunnen aflezen en vergelijken met die van Manetho. Het resultaat is het
volgende:
Monumenten: regeringsjaren:
1.
Sjosjenq I 21
2. Osorkon
I 36
3. Takelot
I 7 of 23?
4. Osorkon
II 29
5.
Takelot
II 25
6.
Sjosjenq
III 39
7. Pamay 6
8 .Sjosjenq IV 37
De regeerperiode van eenentwintig
jaar voor Sjosjenq I wordt bevestigd door de twee kopieerders van Manetho én
door de Egyptische monumenten. Voor de opvolger van Sjosjenq I: Osorkon I, is
er een afwijking tussen Manetho en de gegevens van de monumenten van zesendertig
tot vijftien jaar. De link die we met de historische gegevens via de Bijbel
gemaakt hebben, maakt evenwel duidelijk dat een periode van vijftien jaar het correcte
getal is. De regeerperiode van Osorkon I loopt aldus van 762 tot 747 v. Chr. De
regeerperiode van Takelot I loopt van 747 tot 724 v. Chr. het jaar waarin
Osorkon II zoals we al gezien hebben, de scepter overneemt: of een totaal van drieëntwintig
jaar zoals de monumenten leren.
Een overzicht geeft het
volgende weer:
Sjosjenq I 21 783/762 v. Chr.
Osorkon I 15 762/747 v. Chr.
Takelot I 23 747/724 v. Chr.
Osorkon II 28 724/696 v. Chr.
Daarna vullen we de
opvolgers volgens de informatie van de monumenten zo goed mogelijk in:
Takelot II 25 ca. 701/676 (co-regent met Osorkon II)
Sjosjenq III 39 ca. 676/637
Pamay 6 ca.
637/631
Sjosjenq IV 37 ca. 631/594
De regeerperioden van de acht
koningen samen geven hier een totaal van ruim honderdtachtig jaar, daar waar
Manetho via de kopieerder Africanus, de volledige dynastie honderdtwintig jaar
geeft. De verwarring is troef wanneer we de zogenaamde Oude Kroniek er ook bijnemen
en vaststellen dat deze bron een totaal van achtenveertig jaar en slechts drie
koningen voor dynastie XXII, opgeeft. Het vermelden van circa s is aldus op
zijn plaats wat de laatste opgegeven farao s van de tweeëntwintigste dynastie
betreft. U merkt dat het ook bij deze dynastie een puzzel is,
die in elkaar gezet moet worden. Het is via het Bijbelse plaatje dat de eerste
vier farao s redelijk goed op de tijdsbalk geplaatst kunnen worden. Daarna
blijven vraagtekens bestaan.
Zoals
eerder vermeld heeft de gevestigde Egyptologie de Libische dynastie foutief met
de Bijbelse Sisak en het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam van Juda,
verankerd. Dit is het overigens het enige ankerpunt op de tijdsbalk dat zij
hebben en de opvolgers van Sjosjenq I worden zo goed als mogelijk aan de hand
van de verschillende (en met elkaar afwijkende) regeerperioden achter elkaar op
de tijdsbalk gerangschikt. Ten tijde van de Assyriër Salmaneser III en de slag
bij Karkar plaatst de conventionele Egyptologie de Libiër Takelot II met een
klein contigent van duizend soldaten aan de zijde van Achab van het
tienstammenrijk, tegen de Assyriërs. Dat dit louter gissen is geeft de
Egyptologie dan ook zelf toe (J.H.Breasted, Geschichte Ägyptens, 1954, Buch 7,
hoofdstuk 24). Wie dan werkelijk aan de slag bij Karkar tegen de Assyriërs
deelnam, heb ik in TIJD en TIJDEN,
2015, hoofdstuk; Wie zijn de Kur mus us ra a a op de Karkar-stele van
Salmaneser III?, blz. 247, geïdentificeerd.
Over een andere Libische farao Osorkon I schreef ik ook
een hoofdstuk in TIJD en TIJDEN,
2015, hoofdstuk; een anomalie, blz. 354, in verband met een bijzonder
borstbeeld van deze farao dat te Byblos dat in de vorige eeuw ontdekt werd en vandaag
in het Louvre bewaard.
Het moet duidelijk zijn dat de Libische tweeëntwintigste
dynastie op de tijdsbalk in de achtste en zevende eeuw voor Christus, op haar
historische plaats zit.
Er is nog een merkwaardigheid die men vindt wanneer
men orthodoxe Egyptologen bestudeerd. De orthodoxie noemt Sjosjenq I bijvoorbeeld
als de opperbevelhebber van alle Egyptische legers! In de Thebaanse verslagen
heet hij Grote leider van de Mesjwesj, die oorspronkelijk uit Libische
stammen als een interne politiemacht, gerekruteerd waren. (Kroniek van de farao
s, Peter A. Clayton, de derde tussentijd). En dit past eveneens in mijn
revisie van de geschiedenis van de oudheid. De Nijldelta was een lapdeken toen van
naast elkaar regerende dynastieën zoals de vierentwintigste en de drieëntwintigste.
In Boven-Egypte te Thebe zat de achttiende dynastie met Amonhotep III, en
opgevolgd door Amonhotep IV. In mijn studie Genesis versus Egyptologie zijn
de Libiërs een soort aanvalshonden of een politiemacht onder Amonhotep III, net
zoals de Egyptoloog Peter A. Clayton ze beschreef. Een puzzelstukje dat past in
het nieuwe plaatje.