Hosea
10:12 Zaait in gerechtigheid, oogst in liefde, ontgint u nieuw land. Dan is het
tijd om de HERE te vragen, totdat Hij
komt en voor u gerechtigheid laat regenen. 13 Gij hebt goddeloosheid
geploegd, misdaad geoogst; de vrucht van leugen hebt gij gegeten, omdat gij hebt vertrouwd op uw eigen weg,
op uw vele helden. 14 Daarom zal krijgsrumoer zich tegen uw volk verheffen, en
al uw vestingen zullen worden verwoest, gelijkSalman Bet-Arbel verwoestte, ten dage van de strijd, toen moeder
en kinderen werden verpletterd. 15 Zulks heeft Betel u aangedaan, vanwege uw
diepe verdorvenheid. In de morgenstond wordt de koning van Israël voorgoed verdelgd. (NBG Vertaling 1951)
De
profeet Hosea verwijst in dit Bijbelgedeelte in zijn oordeelsaankondiging over
Israël, naar een zekere Salman.
Een krijgsheer die in loop van de geschiedenis van Israël, verantwoordelijk was
voor de meedogenloze verwoesting van de plaats Bet-Arbel. Alle andere versterkte plaatsen in het gebied van het
tienstammenrijk zouden volgens het Profetische Woord van Hosea op gelijkaardige
wijze verwoest worden.
Over de
identiteit van Salman bestaan er echter
onder Bijbelvorsers meerdere meningen. De meest voorkomende mening is dat
Salman een verkorting van de naam Salmaneser, is. De naam namelijk van de
Assyrische koning Salmaneser V die in 717 v. Chr. Samaria innam, de versterkte
steden van het tienstammenrijk ontmantelde, en de tien stammen van Israël in
ballingschap wegvoerde. Tegen deze identificatie kan men stellen dat Salman
met de beschreven verwoesting van Beth-Arbel, voorafging aan de geprofeteerde
verwoesting.
De
Bijbelvorser E.W. Büllinger verwijst in zijn commentaar op dit Bijbelgedeelte,
dat met Salman misschien Salamanoe de koning van Moab bedoelt is, die ten
tijde van de regeerperiode van de Assyriër Tiglath Pileser III leefde, en dus
een tijdgenoot van Hosea was. En de Hebreeuwse Septuagintvertalers in de derde
eeuw voor Christus in Egypte, hebben in het Grieks Salman dan weer weergegeven
als een Prins Salomo uit het huis van Jerobeam? Vraagteken op vraagteken roept
de studie ter identificatie van Salman op.
De
profeet Hosea trad op ten tijde van koning Jerobeam II van het tienstammenrijk
en ten tijde van de koningen Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia van het
tweestammenrijk Juda.
Hosea 1:1
Het woord des HEREN, dat tot Hosea, de zoon van Beëri, kwam, in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz en
Jechizkia, koningen van Juda, en in
de dagen van Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israël.
De
regeerperioden van de vermelde koningen zijn de volgende:
Jerobeam II 816/776
v. Chr.
Uzzia 803/750
Jotam 755/739
Achaz 739/722
Hizkia 724/697
Van af
het begin van de regeerperiode van Jerobeam II tot het einde van de
regeerperiode van Hizkia geeft dit een totaal van honderdnegentien jaar. We
weten echter niet wanneer juist ten tijde van Jerobeam II, de profeet Hosea
zijn bediening begon. Met zekerheid kunnen we aannemen dat de profeet Hosea
zijn bediening had tot aan de val van Samaria, in het zesde regeringsjaar van
koning Hizkia van Juda in 717 v. Chr. Het begin van zijn bediening zou ook aan
het einde van de regeerperiode van Jerobeam II geplaatst kunnen worden, zoals
bijvoorbeeld in het jaar 776 v. Chr., het jaar dat ook de profeet Jesaja zijn
bediening begon, of in het jaar 778 v. Chr. aan het einde van de bediening van
de profeet Amos. Indien deze jaartallen in aanmerking komen hebben we een
totaal van zestig plus jaren voor de bedieningsperiode van de profeet Hosea. Wat
maakt dat indien Hosea vanaf zijn dertigste jaar geroepen werd, hij een
leeftijd van meer dan negentig plus jaar, bereikt heeft. Het blijft echter bij
gissen aangezien in het betreffende Bijbelgedeelte alleen de namen van de
koningen opgegeven worden en geen jaartallen. Voor wat de regeerperioden van de
koningen van Israël en Juda betreft schreef ik eerder op dit blog een artikel
op 06-02-2014: de chronologie van de
koningen van Israël en Juda. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1391382000&stopdatum=1391986800
De
bedoeling van dit artikel is een alternatieve identificatie voor Salman aan te
bieden en het plaatsen van Bet-Arbel op de landkaart. Want dit laatste blijft
tot op heden ook onduidelijk. Zie hierna het commentaar van de Bijbelse
Encyclopedie, Uitgever J. H. KOK, Kampen, tweede geheel herziene druk:
Bet-Arbel: De
profeet Hosea stelt aan het Tienstammenrijk Bet Arbel ten voorbeeld, dat door
Salman is verwoest, Hos. 10 14. Het is niet bekend op welke gebeurtenis
Hosea zinspeelt, wie Salman is (verkorte vorm voor Salmanassar?) en welke
plaats met Bet Arbel is bedoeld. Volgens het onomasticon ligt Bet Arbel aan gene zijde van de Jordaan in
de landstreek van Pella, het Arbela der Makkabeeën, thans Irbid. Maar er
is ook een Khirbet Irbid ten westen van het meer Gennésaret; ook dit zou Bet
Arbel kunnen wezen en eveneens het Arbela van 1 Mk. 9,2.
Alhoewel
de encyclopedie het antwoord niet heeft, krijgen we wel een aantal belangrijke
aanwijzingen over de mogelijke ligging van Bet-Arbel, wat huis van God s
hinderlaag, betekent.
Het is
de mogelijke identificatie van Bet-Arbel met de over-Jordaanse landstreek Pella
dat mijn aandacht trok. En het is vanuit het revisionisme van de geschiedenis
van het oude Egypte, dat een andere kandidaat voor Salman in aanmerking komt: namelijk
farao Sjosjenq I van de
tweeëntwintigste dynastie. De mogelijke identificatie van Salman met een
Assyrische koning met de naam Salmaneser III, IV en/of V wijs ik af. De naam Salmaneser is in de Bijbel bewaard
gebleven als degene die Samaria in 717 v. Chr. veroverde, en het lijkt mij
onwaarschijnlijk dat de profeet Hosea deze schrijfwijze niet gevolgd zou
hebben.
In 1993
bracht ik een boek uit met de titel: Kroniek
van het oude Israël. Het was een oplage van tweeduizend stuks die inmiddels
al lang weg zijn. Het boek is vandaag alleen nog in bepaalde antiquariaten
verkrijgbaar. In hoofdstuk 9 van het boek, beschreef ik toen al hoe de
Egyptische tweeëntwintigste dynastie met als toonaangevende farao Sjosjenq I,
in de achtste eeuw v. Chr. op de tijdsbalk thuishoort en niet in de tiende eeuw
v. Chr., waar de conventionele egyptologie de dynastie geplaatst heeft. En in het
twintigste regeringsjaar van farao Sjosjenq I rukte deze met zijn leger het
gebied van het tienstammenrijk binnen. Van deze veldtocht is in Egypte een
verslag bewaard gebleven. De veldtocht van Sjosjenq kan zodoende op kaart
uitgetekend worden, wat de voortreffelijke MacMillan Bible Atlas ook gedaan
heeft.
En het is
op zulke wijze mogelijk om Bet-Arbel op de landkaart te plaatsen en te
identificeren met het over-Jordaanse Penuël. In mijn boek Genesis versus Egyptologie (2009), hoofdstuk 22, ging ik nog verder
in op het beschrijven van de algemene geschiedenis van deze epoque. Hierna een
citaat:
De
Libische tweeëntwintigste dynastie begint met Sjosjenq I in deze periode. In
een vorig werk toonde ik aan dat het twintigste jaar van Sjosjenq I te
verankeren is met het jaar dat Zacharia in Israël de troon besteeg en dat het Sjosjenq
I was die Zacharia op de troon zette. Dit was het begin van een alliantie
tussen de Libiërs en het tienstammenrijk. Het is interessant om de marsroute
van het leger van Sheshonk I te bestuderen. Te Karnak in Egypte is een
muurreliëf met een lijst van veroverde steden bewaard gebleven. Door de
rangschikking van deze steden is het mogelijk om de veldtocht van Sjosjenq I in
kaart te brengen. Eén en ander blijft weliswaar moeilijk vanwege beschadigingen
aan het tempelreliëf en als een gevolg van het moeilijk te identificeren van sommige
Egyptische plaatsnamen. Het reliëf bevat honderdvijfenvijftig namen van steden.
Enkel zeventien hiervan kunnen met zekerheid op de kaart geplaatst worden.
Veertien hiervan in Israël, in het tienstammenrijk. Ik ben er van overtuigd dat
het Sjosjenq I bedoeling was om orde op zaken te stellen in het
tienstammenrijk. Sinds de dood van Jerobeam II in 775 v. Chr. had het land geen
koning en was het in anarchie ondergedompeld. Vermoedelijk zaten in steden
zoals Shechem, Tirza en Penuël in het Over-Jordaanse gebied, usurpators op de troon. Deze drie steden vinden we op de
lijst van Sjosjenq I terug en zijn alle drie ooit hoofdsteden van het noordelijke
rijk geweest. Eén van deze plaatsen zou met het Beth-Arbel van de profeet Hosea
kunnen geïdentificeerd worden.
Einde
citaat.
Mijn
bronnenmateriaal van toen waren de geleerden Velikovsky en Courville. In zijn
werk Eeuwen in chaos, 1952 (1977 naar het Nederlands vertaald), hoofdstuk IV,
blz. 196, maakt Velikovsky duidelijk dat de conventionele egyptologie fout zit
met haar identificatie van de Bijbelse farao Sisak met Sjosjenq I van de
tweeëntwintigste dynastie.
Het
tempelreliëf te Karnak van Sjosjenq I bevat honderdvijfenvijftig namen van
steden in Palestina. Enkel zeventien hiervan kunnen echter met zekerheid op de
kaart geplaatst worden. Veertien hiervan in Israël, in het tienstammenrijk. En
wat belangrijk is; de stad Jeruzalem staat niet op de lijst vermeld, wat een
anachronisme is indien men Sjosjenq I met de Bijbelse Sisak wil identificeren.
Velikovsky toont aan dat de Libische dynastie op de tijdsbalk, te verankeren is
met de periode rond de val van Samaria. De Bijbelse farao So op wie de laatste koning van het tienstammenrijk Hosea
vertrouwde, behoorde volgens Velikovsky tot de tweeëntwintigste Libische
dynastie.
Ook de
onderzoeker Dr. Donovan Courville in zijn boek: The Exodus Problem and its
Ramifications, 1971, Chapter XVI, wijst de identificatie van de Bijbelse Sisak
met Sjosjenq I door de orthodoxe egyptologie af, en biedt dan weer een
alternatief via de Assyrische overheersing van Egypte, aan.
Het is
slordig werk van de conventionele egyptologie geweest, de tweeëntwintigste
dynastie via farao Sjosjenq I op de tijdsbalk te verankeren met de Bijbelse
farao Sisak, die in het vijfde regeringsjaar van koning Rehabeam van Juda,
Jeruzalem en de Tempel plunderde. Op het tempelreliëf te Karnak van farao
Sjosjenq I ontbreekt namelijk Jeruzalem, dat het hoofddoel van de Bijbelse
farao Sisak alias Thothmosis III was. Zie het artikel van 02-04-2015 op dit blog: Kadesh is Jeruzalem. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1427666400&stopdatum=1428271200 en
scrol naar beneden.
De
eerste link van de egyptologie was de veronderstelde fonetische schrijfwijze
van Sjosjenq met het Hebreeuwse Sisak. Hun tweede link was het tempelreliëf
te Karnak met Sjosjenq I veldtocht naar Klein-Azië uitgestippeld. Hier had men
echter moeten inzien dat Jeruzalem niet vermeld wordt. Wat echter wél van het
Tempelreliëf te Karnak afgeleid kan worden is dat de veldtocht van Sjosjenq I
naar het gebied van het tienstammenrijk ging. Dat was zijn hoofddoel en niet
een, volgens de conventionele egyptologie, veronderstelde veldtocht naar Judea,
het gebied van het tweestammenrijk. Het was de veldtocht naar het noorden die
Sjosjenq I naar plaatsen zoals het Bijbelse Bet-Arbel leidde (zie de eerder
getoonde bewerkte kaart uit de MacMillan Bible Atlas).
Bet-Arbel
was volgens deze reconstructie een plaats waar een van de usurpators van de
kroon van het tienstammenrijk zijn hoofdplaats van gemaakt had. Farao Sjosjenq
I ging hier blijkbaar meedogenloos te werk zodat de profeet Hosea in zijn
oordeelsaankondiging aan het adres van het tienstammenrijk hier naar verwees.
De val van Samaria die de profeet in 10:15 aankondigde zou gelijkaardig zijn
aan de verwoesting van Bet-Arbel. In mijn opus magnum TIJD en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de wegvoering van de tien stammen,
blz. 312, beschrijf ik de chronologie betreffende de val van Samaria en de
wegvoering van de tien stammen in Assyrische ballingschap. Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
Zoals
we in de aanhef van het Bijbelboek Hosea gelezen hebben begon de profeet zijn
bediening ten tijde van koning Jerobeam II van Israël. De opvolgers van
Jerobeam vermeldt Hosea echter niet: namelijk de koningen Zacharia, Sallum,
Menahem, Pekahia, Pekah en als laatste koning Hosea. Wel vermeldt Hosea een
periode van anarchie zonder koning op de troon van Samaria:
Hosea
3:4 Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en
zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim.
Op mijn
tijdsbalken, zoals gepubliceerd in TIJD
en TIJDEN, heb ik dit aanschouwelijk uitgewerkt op blz. 282-286-288-298 en
316. Tussen het jaar 775 v. Chr. met de dood van Jerobeam II en het jaar 764 v.
Chr. wanneer Zacharia gekroond werd, zit een hiaat van elf jaar. Een periode
van elf jaar van anarchie in het gebied van het tienstammenrijk, waaraan farao
Sjosjenq I een einde maakte en dat tevens het begin was van een alliantie
tussen Egypte en het tienstammenrijk. Zie mijn boek TIJD en TIJDEN, blz. 307 met het hoofdstuk: wie was So, farao van
Egypte ten tijde van de val van Samaria?
Dat er
meerdere usurpators tijdens de elfjarige periode naar de troon dongen kan men
in Hosea 8:1 lezen:
Hosea 8:1
De bazuin aan uw mond! Als een arend (komt het) tegen het huis des HEREN! Omdat
zij mijn verbond hebben overtreden en tegen mijn wet gerebelleerd. 2 Tot Mij
roepen zij: Mijn God! Wij, Israël, kennen U! 3 Doch Israël verfoeit het goede
de vijand achtervolgt hem. 4 Zij hebben
koningen aangesteld, maar buiten Mij om; vorsten, zonder dat Ik ervan wist.
Het
feit ook dat buiten Jerobeam II, de profeet Hosea geen enkele andere koning als
opvolger van Jerobeam II vermeldt, laat mij vermoeden dat de profeet vanuit het
gebied van Juda zijn oordeelsaankondigingen tegen het tienstammenrijk richtte.
Wat de
identificatie en de plaatsing van Salman op de tijdsbalk betreft volg ik in mijn
reconstructie van de geschiedenis van de oudheid dezelfde werkmethode als die van
Velikovsky toe. Hierna een citaat uit Eeuwen in Chaos, 1952, blz.255:
in de
zaal van de historie, waar mensenmenigten uit vele eeuwen elkaar verdringen,
wijs ik rechtstreeks bepaalde figuren aan, die geheel andere namen dragen dan
de door ons gezochte personen, men zegt zelfs, dat ze thuishoren in een eeuw,
die wel zes eeuwen gescheiden is van de tijd van de personen die wij zoeken.
Zelfs nog eer ik onderzoek doe naar de op deze wijze schijnbaar zonder recht
van spreken uitgekozen personen, verklaar ik de identificatie als juist. Het kompas in mijn hand is het kompas van
de tijdmeting; ik bekort met zes eeuwen de tijd van Thebe en el-Amarna en
tref koning Josafat te Jeruzalem, Achab te Samaria en Benhadad te Damascus aan.
Indien mijn kompas van de tijdmeting me niet bedriegt, zijn zij de koningen,
die in de el-Amarna periode regeerden in Jeruzalem, Samaria en Damascus. Einde
citaat.
Hetzelfde
principe pas ik toe met de Bijbelse Salman, die Beth Arbel verwoestte. Met het
verankeren van het derde regeringsjaar van farao Osorkon II, een regeringsjaar
waar een uitzonderlijk overstromen van de Nijl opgeschreven staat, met het
meganatuurcatastrofe-jaar van 722 v. Chr. krijgt deze farao de regeerperiode 724/696 v. Chr. Zie het artikel op dit
blog van 01-09-2015: de Libiërs in
Egypt: dynastie XXII. Zie link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1440972000&stopdatum=1441576800
En over
de meganatuurcatastrofe die in het stervensjaar van koning Achaz van Juda, de
oude wereld trof schreef ik een hoofdstuk in TIJD en TJDEN, 2015, hoofdstuk: de noodzakelijke kalenderhervorming
van de achtste eeuw voor Christus, blz. 331.
De
voorgangers van farao Osorkon met de regeerperiode 724/696 v. Chr. krijgen
aldus de volgende regeerperiode:
Takelot I 23 747/724
v. Chr.
Osorkon I 15 762/747 v. Chr.
Sjosjenq
I 21 783/762 v. Chr.
En deze
reconstructie plaatst farao Sjosjenq I op de tijdsbalk ten tijde van de
verwoesting van Beth-Arbel, en maakt van hem een betere kandidaat voor de
identificatie van de Bijbelse Salman dan de Assyrische koning Salmaneser III,
IV of V. Salmaneser V die in 717 v. Chr. Samaria innam, hebben we al eerder als
mogelijke kandidaat uitgesloten. De Assyrische koning Salmaneser III is echter
ook uitgesloten en dit op basis van de bewaard gebleven informatie in de
Eponiemlijsten en op basis van de jaar voor jaar vermelding van al zijn
veldtochten op de bekende Salmaneser III-Obelisk, die in het British Museum
bewaard wordt. Zie mijn boek De
Assyriologie herzien, 2012. Nergens is er een vermelding van een veldtocht in
het gebied van het tienstammenrijk. En ook van Salmaneser IV staan al diens
veldtochten in de Eponiemlijsten vermeld, met nergens een verwijzing naar
Israël.