2
Kronieken 36:11 Een en twintig jaren was Zedekia oud, als hij koning werd, en regeerde elf jaren te Jeruzalem. 12 En
hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, zijns Gods; hij verootmoedigde
zich niet voor het aangezicht van den profeet Jeremia, sprekende uit den mond des HEEREN. 13 Daartoe werd hij ook
afvallig tegen den koning Nebukadnezar,
die hem beëdigd had bij God; en verhardde zijn nek, en verstokte zijn hart, dat
hij zich niet bekeerde tot den HEERE, den God Israëls. 14 Ook maakten alle
oversten der priesteren, en het volk, der overtredingen zeer veel, naar alle
gruwelen der heidenen; en zij verontreinigden het huis des HEEREN, dat Hij geheiligd had te Jeruzalem. 15 En de
HEERE, de God hunner vaderen, zond tot hen, door de hand Zijner boden, vroeg op
zijnde, om die te zenden; want Hij verschoonde Zijn volk en Zijn woning. 16
Maar zij spotten met de boden Gods, en verachtten Zijn woorden; zij verleidden
zichzelven tegen Zijn profeten; totdat de grimmigheid des HEEREN tegen Zijn
volk opging, dat er geen helen aan was. 17 Want Hij deed tegen hen opkomen den koning der Chaldeeën, die hun
jongelingen met het zwaard in het huis huns heiligdoms doodde, en hij
verschoonde de jongelingen niet, noch de maagden, de ouden noch de stokouden;
Hij gaf hen allen in zijn hand. 18 En alle vaten van het huis Gods, de grote en
de kleine, en de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten des konings
en zijner vorsten, dit alles voerde hij naar Babel. 19 En zij verbrandden het huis Gods, en zij braken den muur van
Jeruzalem af, en al de paleizen daarvan verbrandden zij met vuur, verdervende
ook alle kostelijke vaten derzelve. 20 En wie overgebleven was van het zwaard,
voerde hij weg naar Babel, en zij werden hem en zijn zonen tot knechten, tot het regeren des koninkrijks van Perzië;
21 Opdat het woord des HEEREN vervuld wierd, door den mond van Jeremia, totdat het land aan zijn sabbatten een
welgevallen had; het rustte al de dagen der verwoesting, totdat de zeventig jaren vervuld waren.
22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht wierd
het woord des HEEREN, door den mond van
Jeremia, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij
een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende:
23 Zo
zegt Kores, koning van Perzië: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle
koninkrijken der aarde gegeven; en Hij
heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda is;
wie is onder ulieden van al Zijn volk? De HEERE, zijn God, zij met hem, en hij
trekke op. (Statenvertaling)
Met dit
artikel wil ik het eerste jaar van Kores op de tijdsbalk invullen. In het artikel
van 31.10.2016 behandelden we het
jaartal 586 v. Chr. als het jaartal van de vernietiging van de Tempel. Een
vernietiging die we ook in het Bijbelcitaat hierboven van 2 Kronieken 36:19 kunnen
lezen. In de vorige aflevering toonden we aan hoe de vernietiging van de Tempel
door de hand van de Chaldeeën of Babyloniërs op de tijdsbalk via meerdere
navigatiepunten verankerd is. De Bijbelse chronologie verankerd in de
historische sabbat- en jubeljaren navigeerden ons op de tijdsbalk naar het jaar
586 v. Chr. en bevestigde de Ptolemeüs-canon als correct zijnde.
Het
eerste jaar van Kores zondermeer op de tijdsbalk invullen is geen eenvoudige
opdracht. De figuur Kores, Kuros of Cyrus de Grote is nochtans vanuit de
wereldgeschiedenis goed bekend en gedocumenteerd. De oudheid-historicus
Herodotos bijvoorbeeld geeft heel wat informatie over zijn leven zoals
afstamming, carrière en dood. Zijn eerste jaar als koning van de Perzen is dan
559 v. Chr. Maar in dat jaar was Babylon nog niet door de Meden en Perzen
veroverd en waren de Joden nog in hun zeventigjarige Babylonische ballingschap.
Het jaar 559 v. Chr. is aldus uitgesloten indien we bij het geciteerde
Bijbelgedeelte van 2 Kronieken 36:21 blijven. De sleutel tot het berekenen van het Bijbelse eerste jaar van Kores
is het verankeren op de tijdsbalk van het begin en het einde van de zeventig
jaar ballingschap zoals door de profeet Jeremia voorspelt. Er zijn in totaal
drie wegvoeringen in Babylonische ballingschap geweest. De eerste geschiedde in
het vierde regeringsjaar van koning Jojakim van Juda , de zoon van Josia, in
605 v. Chr.
Jeremia
25:1 Het woord, dat tot Jeremia geschied
is over het ganse volk van Juda, in het
vierde jaar van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda (dit was het eerste
jaar van Nebukadnezar, koning van Babel); 2 Hetwelk de profeet Jeremia
gesproken heeft tot het ganse volk van Juda, en tot al de inwoners van
Jeruzalem, zeggende: 3 Van het dertiende jaar van Josia, den zoon van Amon, den
koning van Juda, tot op dezen dag toe (dit is het drie en twintigste jaar) is
het woord des HEEREN tot mij geschied; en ik heb tot ulieden gesproken, vroeg
op zijnde en sprekende, maar gij hebt niet gehoord.
De
tweede wegvoering geschiedde op het einde van de drie maanden regeerperiode van
koning Jojachin in 597 v. Chr. zijnde het achtste regeringsjaar van
Nebukadnezar (zie het artikel van 31.10.2016
op dit blog). De derde en laatste wegvoering geschiedde in 586 v. Chr. wanneer
ook de Tempel te Jeruzalem vernietigd werd.
Wanneer
we alle chronologische informatie aangaande Nebukadnezar op de tijdsbalk
aanbrengen blijkt diens eerste regeringsjaar 605 v. Chr. geweest te zijn. Dit
jaartal zit bovendien op de tijdsbalk verankerd via twee genoteerde zonsverduisteringen.
De eerste zonsverduistering vond plaats op 22 april 621 v. Chr. in het vijfde
jaar van Nabopolassar, de vader van Nebukadnezar. Zijn sterfjaar is aldus 605 v.
Chr. De tweede zonsverduistering is die van 4 juli 568 v. Chr., in het zevenendertigste
regeringsjaar van Nebukadnezar. Opnieuw wordt het jaar 605 v. Chr. bevestigd
als ankerpunt en navigatiepunt op de tijdsbalk. Dezelfde Babylonische
kleitabletten die in het British Museum bewaard worden leren ook dat
Nabopolassar, de vader van Nebukadnezar, eenentwintig jaar op de troon zat en
stierf op de achtste dag van de maand Ab (augustus), en dat Nebukadnezar daarop
naar Babylon terugkeerde, en op de eerste dag van de maand Eloel (september),
de troon van Babylon besteeg.
Jeremia
25:11 En dit ganse land zal worden tot
een woestheid, tot een ontzetting; en deze volken zullen den koning van Babel
dienen zeventig jaren. 12 Maar het
zal geschieden, als de zeventig jaren
vervuld zijn, dan zal Ik over den koning van Babel, en over dat volk,
spreekt de HEERE, hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over het land der
Chaldeeën, en zal dat stellen tot eeuwige verwoestingen. 13 En Ik zal over dat
land brengen al Mijn woorden, die Ik daarover gesproken heb; al wat in dit boek
geschreven is, wat Jeremia geprofeteerd heeft over al deze volken. (Statenvertaling)
De periode van de zeventigjarige ballingschap zoals
door de profeet Jeremia voorzegd vangt aldus aan in het jaar 605 v. Chr. om te
eindigen in 535 v. Chr.
Volgens
Flavius Josephus is het eerste jaar van Kores gelijk aan het zeventigste Babylonische
ballingsjaar:
Flavius Josephus, Antiquities, Book XI, i.
1. IN the first year of the reign of Cyrus
which was the seventieth from the day that our people were removed out of their
own land into Babylon, God
commiserated the captivity and calamity of these poor people, according as he
had foretold to them by Jeremiah the
prophet, before the destruction of the city, that after they had served
Nebuchadnezzar and his posterity, and after they had undergone that servitude seventy years, he would restore them
again to the land of their fathers, and they should build their temple, and enjoy
their ancient prosperity. And these things God did afford them; for he stirred
up the mind of Cyrus, and made him
write this throughout all Asia: "Thus saith Cyrus the king: Since God
Almighty hath appointed me to be king of the habitable earth, I believe that he
is that God which the nation of the Israelites worship; for indeed he foretold
my name by the prophets, and that I should build him a house at Jerusalem, in
the country of Judea."
Het eerste jaar van Kores is aldus op de
tijdsbalk te plaatsen in 535 v. Chr. De val van Babylon was dan al
sinds oktober 539 v. Chr. vier jaar geschiedenis. Dit sluit nochtans aan bij
het Bijbelboek Daniël waar de profeet Daniël bij de verovering van Babylon door
de Meden en de Perzen, in het eerste jaar van Darius de Mediër, het Bijbelboek
Jeremia bestudeert naar de geprofeteerde duur van de ballingschap.
Daniël 9:1 In het eerste jaar van Darius, de
zoon van Ahasveros, uit het geslacht der Meden, die
koning geworden was over het koninkrijk der Chaldeeën 2 in
het eerste jaar van zijn koningschap lette ik, Daniël, in de boeken op het
getal van de jaren, waarover het woord des HEREN tot de profeet Jeremia gekomen
was, dat Hij over de puinhopen
van Jeruzalem zeventig jaar zou doen verlopen.
(NBG Vertaling 1951)
Duidelijk
had de Mediër Darius, de zoon van Ahasveros, het koningschap vanaf de
verovering van Babylon in 539 v. Chr. tot 535 v. Chr. waarna Kores de leiding
overnam. In het eerste jaar van Darius de Mediër zijnde oktober539/september538
v. Chr. onderzocht Daniël nogmaals de profetie van Jeremia wetende dat er
intussen zevenenzestig jaar verlopen waren sinds zijn wegvoering als knaap in
605 v. Chr. Het einde van de zeventigjarige ballingschap was nabij gekomen.
Darius
de Mediër als koning over Babylon tussen 539 v. Chr. en 535 v. Chr. kennen we
alleen vanuit de Bijbel en van uit de geschriften van Flavius Josephus. Andere
historische bronnen zwijgen over hem. In mijn boek TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 385-393, ga ik uitvoerig op Darius de
Mediër in. Zo ook over de zeventig
jaarweken van de profeet Daniël en het jaar van hun aanvang. Zie TIJD en
TIJDEN, 2015, blz. 395-399.
Dat er
tot op heden geen andere bronnen over Darius de Mediër beschikbaar zijn neemt
de historiciteit van Darius de Mediër niet weg. Integendeel, de Bijbel is een
historisch Boek. Uiteraard draait het Boek vanaf Genesis tot Openbaring, om de boodschap
van de komst van de Verlosser Jezus Christus die op Zijn tijd alles herstellen
zal, maar dit alles wordt vanaf Genesis in een verifieerbaar historisch kader
gebracht, met in het Bijbelboek Openbaring toekomstige vooraf geschreven
geschiedenis, die ook chronologisch gebracht wordt. De Bijbel alleen maar een
godsdienstig boek noemen (zonder historische waarde) doet onrecht aan het Boek
en de Auteur die de schrijvers geïnspireerd heeft.
Volgens
Flavius Josephus was Darius de Mediër een bloedverwant van Cyrus of Kores en
hebben zij samen Babylon ten val gebracht:
Flavius Josephus, Antiquities, Book X, xi.
4. When
Daniel had told the king that the
writing upon the wall signified these events, Baltasar was in great sorrow and affliction, as was to be expected,
when the interpretation was so heavy upon him. However, he did not refuse what
he had promised Daniel, although he were become a foreteller of misfortunes to
him, but bestowed it all upon him; as reasoning thus, that what he was to
reward was peculiar to himself, and to fate, and did not belong to the prophet,
but that it was the part of a good and a just man to give what he had promised,
although the events were of a melancholy nature. Accordingly, the king
determined so to do. Now, after a little while, both himself and the city were
taken by Cyrus, the king of Persia,
who fought against him; for it was Baltasar, under whom Babylon was taken, when
he had reigned seventeen years. And this is the end of the posterity of king
Nebuchadnezzar, as history informs us; but
when Babylon was taken by Darius, and when he, with his kinsman Cyrus, had put an end to the dominion of the
Babylonians, he was sixty-two years old.
He was the son of Astyages, and had another name among the Greeks. Moreover, he
took Daniel the prophet, and carried him with him into Media, and honored him
very greatly, and kept him with him; for he was one of the three presidents
whom he set over his three hundred and sixty provinces, for into so many did
Darius part them.
De Pers
Kores was 140 jaar eerder door de profeet Jesaja bij naam voorspeld geworden en
als degene die de Israëlieten zou doen terugkeren naar hun thuisland.
Jesaja
45:1 Alzo zegt de HEERE tot Zijn gezalfde, tot Kores, wiens
rechterhand Ik vat, om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen; en Ik
zal de lendenen der koningen ontbinden, om voor zijn aangezicht de deuren te
openen, en de poorten zullen niet gesloten worden: 2 Ik zal voor uw aangezicht
gaan, en Ik zal de kromme wegen recht maken; de koperen deuren zal Ik
verbreken, en de ijzeren grendelen zal Ik in stukken slaan. 3 En Ik zal u geven
de schatten, die in de duisternissen zijn, en de verborgene rijkdommen; opdat
gij moogt weten, dat Ik de HEERE ben, Die u bij uw naam roept, de God van
Israël; 4 Om Jakobs, Mijns knechts wil, en Israëls, Mijns uitverkorenen; ja, Ik riep u bij uw naam, Ik noemde u
toe, hoewel gij Mij niet kendet. 5 Ik ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij
is er geen God; Ik zal u gorden, hoewel gij Mij niet kent. 6 Opdat men wete,
van den opgang der zon en van den ondergang, dat er buiten Mij niets is, Ik ben
de HEERE, en niemand meer. 7 Ik formeer het licht, en schep de duisternis; Ik
maak den vrede en schep het kwaad, Ik, de HEERE, doe al deze dingen. 8 Drupt,
gij hemelen! van boven af, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid; en de
aarde opene zich, en dat allerlei heil uitwasse, en gerechtigheid te zamen
uitspruiten; Ik, de HEERE, heb ze geschapen. 9 Wee dien, die met zijn
Formeerder twist, gelijk een potscherf met aarden potscherven! Zal ook het leem
tot zijn formeerder zeggen: Wat maakt gij? of zal uw werk zeggen: Hij heeft
geen handen? 10 Wee dien, die tot den vader zegt: Wat genereert gij? en tot de
vrouw: Wat baart gij? 11 Alzo zegt de HEERE, de Heilige Israëls, en deszelfs
Formeerder: Zij hebben Mij van toekomende dingen gevraagd; van Mijn kinderen,
zoudt gij Mij van het werk Mijner handen bevel geven? 12 Ik heb de aarde
gemaakt, en Ik heb den mens daarop geschapen; Ik ben het! Mijn handen hebben de
hemelen uitgebreid, en Ik heb al hun heir bevel gegeven. 13 Ik heb hem verwekt in gerechtigheid, en al
zijn wegen zal Ik recht maken; hij zal Mijn stad bouwen, en hij zal Mijn
gevangenen loslaten, niet voor prijs, noch voor geschenk, zegt de HEERE der
heirscharen. En zo verder tot en met vers 25
. (Statenvertaling)
Dat de
profeet Jesaja deze profetie had uitgesproken en neergeschreven in 726 v. Chr.,
honderdveertig jaar voor de feiten, weten we van Flavius Josephus.
Flavius Josephus, Antiquities, Book XI, i.
2. This
was known to Cyrus by his reading
the book which Isaiah left behind
him of his prophecies; for this prophet said that God had spoken thus to him in
a secret vision: "My will is, that Cyrus, whom I have appointed to be king
over many and great nations, send back my people to their own land, and build
my temple." This was foretold by
Isaiah one hundred and forty years before the temple was demolished.
Accordingly, when Cyrus read this, and admired the Divine power, an earnest
desire and ambition seized upon him to fulfill what was so written; so he
called for the most eminent Jews that were in Babylon, and said to them, that
he gave them leave to go back to their own country, and to rebuild their city
Jerusalem, and the temple of God, for that he would be their assistant, and
that he would write to the rulers and governors that were in the neighborhood
of their country of Judea, that they should contribute to them gold and silver
for the building of the temple, and besides that, beasts for their sacrifices. (naar het Engels vertaald door William
Whiston, zie link: http://sacred-texts.com/jud/josephus/ant-10.htm)
Het
jaar 726 v. Chr. zag in het tienstammenrijk koning Hosea in het twaalfde
regeringsjaar van Achaz van Juda, zich losmaken van het Assyrische juk,. Zie
TIJD en TIJDEN, 2015, blz. 289-295.
Verder
merk ik op dat er voor Flavius Josephus in de eerste eeuw van de christelijke
tijdrekening, maar één profeet Jesaja geweest was die 66 hoofdstukken van zijn
gelijknamige Boek heeft doorgegeven.
Josephus
schrijft dat men Kores de profetie van de profeet Jesaja heeft laten lezen en
deze zo onder de indruk van de profetie was dat hij de Joden beval voor de
HEERE God van Israël een Huis te Jeruzalem te bouwen, en aldus de profetie van
Jesaja van honderdveertig jaar eerder, te vervullen.
Het eerste jaar van Kores is
hiermee op de tijdsbalk verankerd met het jaar april535/maart534 v. Chr.
2
Kronieken 36:22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van
Perzië, opdat volbracht wierd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremia, verwekte de HEERE den geest van Kores,
koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende:
23 Zo
zegt Kores, koning van Perzië: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle
koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen
te Jeruzalem, hetwelk in Juda is; wie is onder ulieden van al Zijn volk? De
HEERE, zijn God, zij met hem, en hij trekke op. (Statenvertaling)
De
herbouw van de Tempel te Jeruzalem zou met onderbrekingen pas in het zesde
regeringsjaar van Darius I, de zoon van Hystaspes, op de derde dag van de maand
Adar (februari/maart) afgewerkt zijn.
Ezra 6:15
En dit huis werd volbracht op den derden dag der maand Adar; datzelve was
het zesde jaar van het koninkrijk van den koning Darius.(Statenvertaling)
Het
zesde regeringsjaar van Darius I was een sabbatjaar en is aldus een
navigatiepunt op onze reis door de tijd. William Whiston verwees naar dit
sabbatjaar in zijn dissertation V als een van de tien historische links die
zijn ketting in de tijd terug, van sabbat- en jubeljaren bevestigd.
Haggai
1:1 In
het tweede jaar van den koning Darius, in de zesde (augustus/september) maand, op
den eersten dag der maand, geschiedde het woord des HEEREN, door den dienst van
Haggai, den profeet, tot Zerubbabel, den zoon van Sealthiël, den vorst van
Juda, en tot Josua, den zoon van Jozadak, den hogepriester, zeggende: 2 Alzo
spreekt de HEERE der heirscharen zeggende: Dit volk zegt: De tijd is niet
gekomen, de tijd, dat des HEEREN huis gebouwd worde.
(Statenvertaling)
De
profeet Haggai begon zijn bediening in het tweede regeringsjaar van Darius de
Grote, een jaar dat niet toevallig een sabbatjaar was. Het werk aan de nieuwe
Tempel te Jeruzalem had al geruime tijd stil gelegen. In die tijd was ook de
beloofde zegen over het jubeljaar uitgebleven. Het tweede hoofdstuk van Haggai
maakt dit duidelijk in de verzen 15 tot 19.
Haggai
2:15 Toen antwoordde Haggai, en zeide:
Alzo is dit volk, en alzo is deze natie voor Mijn aangezicht, spreekt de HEERE,
en alzo is al het werk hunner handen; en wat zij daar offeren, dat is onrein.
16 En nu, stelt er toch ulieder hart op, van
dezen dag af en opwaarts, eer er steen op steen gelegd werd aan den tempel
des HEEREN; 17 Eer die dingen
geschiedden, kwam iemand tot den koren hoop van twintig maten, zo waren er maar
tien; komende tot den wijnbak, om vijftig maten van de pers te scheppen, zo
waren er maar twintig. 18 Ik
sloeg ulieden met brandkoren, met honigdauw en met hagel, al het werk uwer
handen; en gij keerdet u niet tot Mij, spreekt de HEERE. 19 Stelt er toch uw
hart op, van dezen dag af en opwaarts;
van den vier en twintigsten dag der negende maand (november/december) af, van
den dag af, als het fondament aan den tempel des HEEREN is gelegd geworden,
stelt er uw hart op.
Maar
dan lezen we in vers 19 dat van die dag af en opwaarts er zegen over het
sabbatjaar zou zijn. De HEERE God had namelijk in zijn woord de belofte gegeven
dat het zesde jaar in de sabbatjaarcyclus een dubbele zegening over het land
zou geven zodat het sabbatjaar waarin niet gezaaid mocht worden, overbrugd kon
worden.
Het
herkennen van het sabbatjaar van april520/maart519 v. Chr. bevestigd de
verankering van het tweede regeringsjaar van Darius I. De Ptolemeüs-canon met
haar Perzische periode van koningen die over Babylon heersten wordt hier ook opnieuw
bevestigd historisch correct te zijn. Hierna de regeringsjaren van de Perzische
heersers volgens de canon:
Kyros 05.01.53802.01.529
Kambysos 03.01.529-31.12.522
Dareios I 01.01.521-22.12.486
v. Chr.
Naar
het einde toe van de regeerperiode van Kambyses was er een periode van anarchie
in het Perzische Rijk waarbij een zekere Smerdis de Magiër zich uitgaf als de
vermeende zoon van Cyrus. De oudheid-historicus Herodotos brengt deze
geschiedenis in detail. Zie link: http://www.sacred-texts.com/cla/hh/hh3060.htm
Aan de
hand van het sabbatjaar kunnen we met zekerheid het tweede jaar van Darius als
ankerjaar op de tijdsbalk aanbrengen en de overige regeringsjaren invullen.
In het
zesde regeringsjaar van Darius was de nieuwe Tempel te Jeruzalem gebouwd (Ezra
6:1-22).
Ezra 6:15
En
dit huis werd volbracht op den derden dag der maand Adar; datzelve was het
zesde jaar van het koninkrijk van den koning Darius.
Het
zesde regeringsjaar van Darius I is maart516/april515 v. Chr. De maand Adar
staat voor februari/maart van de westerse maandtelling. Dit betekent dat de
Tempel klaar was in februari van het jaar 515 v. Chr. of zeventig jaar en zeven
maanden na de vernietiging van de Tempel van Salomo in de vijfde maand Ab van
586 v. Chr.
Sinds
het edict van Kores in 535 v. Chr. waren er twintig jaar verlopen. Dit
betekende ook een eerste uitstel van twintig jaar wat de vervulling betreft van
de aanvang van de belofte van de tijdschijf van zeventig jaarweken of 490 jaar
die er zit tussen het herstel van Jeruzalem en de beloofde komst van de
Messias. Met een volgende aflevering gaan we hier dieper op in.
Wordt
vervolgd
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties van Robert De Telder
EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331
De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234
De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale
Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343