Met ons
artikel van 01-06-2015 op dit blog (zie
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1433109600&stopdatum=1433714400) brachten
we het vervolg van de beschrijving van de route van de Exodus uit Egypte naar
de berg Gods. Het artikel sloot af met het strijd tegen Amalek. Een strijd die
door de Israëlieten gewonnen werd. Het huidige artikel vervolgt de reis vanaf Rafidim
naar de berg Gods, waar Mozes de Wet krijgt, de tien Woorden van God en
vervolgens naar het Beloofde Land.
Het
afslaan van Amalek hebben we op de tijdsbalk in de tweede helft van de tweede
maand Ijar, na de exodus geplaatst.
Daarna
vervolgt het Bijbelboek Exodus met het bezoek van Jethro, de schoonvader van
Mozes, aan hem, in de woestijn nabij de berg Gods.
Exodus
18:1 Toen Jethro, priester van Midian,
schoonvader van Mozes, hoorde al wat God aan Mozes, en aan Israël, Zijn
volk, gedaan had: dat de HEERE Israël uit Egypte uitgevoerd had; 2 Zo nam
Jethro, Mozes' schoonvader, Zippora, Mozes' huisvrouw (nadat hij haar
wedergezonden had), 3 Met haar twee zonen, welker enes naam was Gersom (want
hij zeide: Ik ben een vreemdeling geweest in een vreemd land); 4 En de naam des
anderen was Eliëzer, want, zeide hij, de God mijns vaders is tot mijn Hulpe
geweest, en heeft mij verlost van Farao's zwaard. 5 Toen nu Jethro, Mozes'
schoonvader, met zijn zonen en zijn huisvrouw, tot Mozes kwam, in de woestijn, aan den berg Gods, waar
hij zich gelegerd had, 6 Zo zeide hij tot Mozes: Ik, uw schoonvader Jethro, kom
tot u, met uw huisvrouw, en haar beide zonen met haar.
Het is
chronologisch gezien dat, na het afslaan van de aanval van Amalek te Refidim,
Jethro, de schoonvader van Mozes, naar de pleisterplaats te Refidim komt. Op de
bijgevoegde kaart zien we zijn reis vanuit Modiana te Midian langs bestaande wegen,
naar de streek van de berg Gods. Dit Bijbelgedeelte plaatst Refidim in de
nabijheid van de berg Gods of Sinaï. En Modiana is de plaats waar Mozes veertig
jaar eerder asiel verkreeg, na zijn vlucht voor zijn leven, uit Egypte.
Het
volgende hoofdstuk 19 van het Bijbelboek Exodus, beschrijft de trek van Rafidim
naar de woestijn vlakbij de berg Gods. Het is op de berg dat Mozes de Tien
Woorden van de HERE God ontvangt.
Exodus
19:1 In de derde maand, na het
uittrekken der kinderen Israëls uit Egypteland, ten
zelfden dage kwamen zij in de woestijn Sinaï.
2 Want
zij togen uit Rafidim, en kwamen in
de woestijn Sinaï, en zij legerden
zich in de woestijn; Israël nu legerde zich aldaar tegenover dien berg. 3 En Mozes klom op tot God. En de HEERE riep tot
hem van den berg, zeggende: Aldus zult gij tot het huis van Jakob spreken, en
den kinderen Israëls verkondigen: 4 Gijlieden
hebt gezien, wat Ik den Egyptenaren gedaan heb; hoe Ik u op vleugelen der
arenden gedragen, en u tot Mij gebracht heb. 5 Nu dan, indien gij naarstiglijk
Mijner stem zult gehoorzamen, en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom
zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijn; 6 En gij zult Mij een
priesterlijk koninkrijk, en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden, die gij
tot de kinderen Israëls spreken zult.
Het is
de christelijke traditie die verantwoordelijk is voor het verkeerdelijk
plaatsen van de berg Gods op de landkaart, in het zuiden van het huidige Sinaï-schiereiland.
Het was al tijdens de regering
van Keizer Constantijn in de vierde eeuw na Christus, dat daar een klooster
gebouwd werd. En daarna kwam het blijkbaar bij niemand meer op om de berg Gods
elders te zoeken. De Bijbel wijst nochtans heel duidelijk Arabië aan als de
plaats waar de berg Gods te zoeken is. Vooreerst is er in het Nieuwe Testament een
duidelijke aanwijzing van Paulus, die de berg Sinaï in Arabië plaatst.
Galaten 4:24 Dit is iets, waarin een
diepere zin ligt. Want dit zijn twee
bedelingen: de ene van de berg Sinaï, die slaven baart, dit is Hagar. 25 Het
(woord) Hagar betekent de berg Sinaï in
Arabië. (NBG Vertaling 1951)
Daarnaast zijn er twee
Bijbelgedeelten in het Oude Testament die de Schelfzee - waar de Israëlieten
door de Rode Zee trokken - aan de oostelijke arm van de Rode Zee, aan de
huidige golf van Akaba plaatsen.
1
Koningen 9:26 De koning Salomo maakte ook schepen te Ezeon-geber, dat bij Eloth
is, aan den oever der Schelfzee, in het
land van Edom.
Jeremia
49:20 Daarom hoort des HEEREN raadslag, dien Hij over Edom heeft beraadslaagd, en Zijn gedachten, die Hij gedacht heeft
over de inwoners van Theman: Zo de geringsten van de kudde hen niet zullen
nedertrekken! Indien hij hunlieder woning niet boven hen zal verwoesten! 21 De
aarde heeft gebeefd van het geluid huns vals, van het gekrijt, welks geluid
gehoord is bij de Schelfzee. 22
Ziet, hij zal opkomen en snel vliegen, als een arend, en zijn vleugelen over
Bozra uitbreiden; en het hart van Edoms helden zal te dien dage wezen, als het
hart ener vrouw, die in nood is. (Statenvertaling)
Ik
verwees in vorige afleveringen al naar het onderzoek van Howard Blum; The Gold
of Exodus the discovery of the most sacred place on earth, 1998. Deze
onderzoeker toont aan dat de berg Sinaï met de berg Jabal al Lawz in Saoedi Arabië
geïdentificeerd moet worden. Hij doet dit op basis van archeologische
bevindingen ter plaatse.
Wat de chronologie betreft leert
het Bijbelboek Exodus 19:1 dat de Israëlieten in de derde maand na de exodus uit Egypte, op dezelfde dag, in de
woestijn aan de berg Gods arriveerden. Het vertrek uit Egypte, hebben we
gezien, geschiedde op 15 nisan van het jaar 1483 v. Chr., en hun aankomst viel
in de derde maand op 15 Siwan. Een dag later besteeg Mozes alleen de berg Gods.
Dit is een geschiedenis dit algemeen bekend is. Mozes krijgt op de berg het
Woord van God, geschreven op stenen tabletten. Terwijl Mozes veertig dagen en
veertig nachten op de berg Gods verblijft, keert in de aanbidding van een
gouden kalf, het volk van Israël hem de rug toe, terug naar de goden van
Egypte. Deze bekende geschiedenis verhaalt Stefanus in het Nieuwe Testament in
30 AD opnieuw voor de leiders van Israël, toen:
Handelingen 7:36
Deze heeft hen uitgeleid, doende
wonderen en tekenen in het land van Egypte, en in de Rode zee, en in de woestijn, veertig jaren. 37 Deze is de Mozes, die tot de kinderen
Israëls gezegd heeft: De Heere, uw God, zal u een Profeet verwekken uit uw
broederen, gelijk mij; Dien zult gij horen. 38 Deze is het, die in de
vergadering des volks in de woestijn was met den Engel, Die tot hem sprak op
den berg Sinaï, en met onze vaderen; welke de
levende woorden ontving, om ons die te geven. 39 Denwelken onze vaders niet
wilden gehoorzaam zijn, maar verwierpen hem,
en keerden met hun harten weder naar Egypte; 40 Zeggende tot Aäron: Maak
ons goden, die voor ons heengaan; want wat dezen Mozes aangaat, die ons uit het
land van Egypte geleid heeft, wij weten niet, wat hem geschied is. 41 En zij
maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod, en
verheugden zich in de werken hunner handen. 42 En God keerde Zich, en gaf hen
over, dat zij het heir des hemels dienden, gelijk geschreven is in het boek der
profeten: Hebt gij ook slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd, veertig
jaren in de woestijn, gij huis Israëls? 43 Ja, gij hebt opgenomen den
tabernakel van Moloch, en het
gesternte van uw god Remfan, de
afbeeldingen, die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden; en Ik zal u overvoeren
op gene zijde van Babylon. 44 De tabernakel der getuigenis was onder onze
vaderen in de woestijn, gelijk geordineerd had Hij, Die tot Mozes zeide, dat
hij denzelven maken zou naar de afbeelding, die hij gezien had;
De
tabletten met het Woord van God die Mozes bij zijn eerste verblijf op de berg
Gods ontvangen heeft, verbreekt hij voor de ogen van de Israëlieten, die
tijdens zijn afwezigheid in hun hart naar de goden van Egypte waren
teruggekeerd. Daarna gaat Mozes opnieuw de berg op (Deuteronomium 9:17-19), voor
veertig dagen en veertig nachten. Ik leg in dit artikel het accent op
chronologie en vandaar mijn aandacht naar het chronologische.
We
waren bij het Bijbelboek Exodus hoofdstuk 19, in de derde maand Siwan na de exodus op dezelfde dag, de vijftiende, als
bij het begin van hun trek op vijftien nisan. Tweemaal veertig dagen later
zijn we haast drie maanden verder en volgens de Joodse overlevering in de Seder
Olam was het pas met Jom Kippoer, de grote Verzoendag in de maand Tisjri
(september/oktober), dat Mozes van de berg Gods kwam en de bouw van het
Heiligdom met de ark van het verbond begon. Het volk Israël werd vergeven en
kreeg nogmaals een kans tot het bereiken van hun doel.
Exodus
39:42 Naar alles, wat de HEERE aan Mozes geboden had, alzo hadden de kinderen
Israëls het ganse werk gemaakt. 43 Mozes nu bezag het ganse werk, en ziet, zij
hadden het gemaakt, gelijk als de HEERE geboden had; alzo hadden zij het
gemaakt. Toen zegende Mozes hen.
Exodus
40:16 Mozes nu deed het naar alles, wat hem de HEERE geboden had; alzo deed
hij. 17 En het geschiedde in de eerste
maand, in het tweede jaar, op den eersten der maand, dat de tabernakel
opgericht werd .
.34 Toen bedekte de
wolk de tent der samenkomst; en de heerlijkheid des HEEREN vervulde den
tabernakel. 35 Zodat Mozes niet kon ingaan in de tent der
samenkomst, dewijl de wolk daarop bleef, en de heerlijkheid des HEEREN den
tabernakel vervulde.
36 Als
nu de wolk opgeheven werd van boven den tabernakel, zo reisden de kinderen
Israëls voort in al hun reizen. 37 Maar als de wolk niet opgeheven werd, zo
reisden zij niet tot op den dag, dat zij opgeheven werd. 38 Want de wolk des
HEEREN was op den tabernakel bij dag, en het vuur was er bij nacht op, voor de
ogen van het ganse huis Israëls in al hun reizen.
De
datering van het wonen van de HERE God, de zogenaamde Shekinah, de Heerlijkheid
des HEREN, in de wolkkolom in de tent der samenkomst, valt naar Exodus 40:17,
in de eerste maand van het tweede
jaar sinds de Exodus uit Egypte, op de eerste dag van die maand ofwel april van
de westerse kalender in het jaar 1482 v.Chr. en vierden zij veertien dagen
later hun eerste Pesachfeest in de woestijn:
Numeri
9:1 En de HEERE sprak tot Mozes in de woestijn van Sinaï, in het tweede jaar,
nadat zij uit Egypteland uitgetogen waren, in de eerste maand, zeggende: 2 Dat
de kinderen Israëls het pascha houden zouden, op zijn gezetten tijd. 3 Op den veertienden dag in deze maand,
tussen twee avonden zult gij dat houden, op zijn gezetten tijd; naar al
zijn inzettingen, en naar al zijn rechten zult gij dat houden. 4 Mozes dan
sprak tot de kinderen Israëls, dat zij het pascha zouden houden. 5 En zij
hielden het pascha op den veertienden dag der eerste maand, tussen de twee
avonden, in de woestijn van Sinaï; naar alles, wat de HEERE Mozes geboden had,
alzo deden de kinderen Israëls.
Vijftig
dagen later zouden ze de woestijn van Sinaï de berg Gods op hun eerste trektocht
naar het Beloofde Land verlaten.
Numeri
10: 11
En het geschiedde in het tweede jaar, in
de tweede maand, op den twintigsten van de maand, dat de wolk verheven werd
van boven den tabernakel der getuigenis. 12 En de kinderen Israëls togen op,
naar hun tochten, uit de woestijn Sinaï; en de wolk bleef in de woestijn Paran.
13 Alzo togen zij vooreerst op, naar
den mond des HEEREN, door de hand van Mozes.
Van de
woestijn rondom de berg Sinaï, trokken ze in mars-kolom naar de woestijn van
Paran.
Numeri
33:16 En zij verreisden uit de woestijn van Sinaï, en legerden
zich in Kibroth-thaava. 17 En zij verreisden van Kibroth-thaava, en legerden
zich in ².
Numeri
12:16 Maar daarna verreisde het volk van Hazeroth, en zij legerden zich in de woestijn
van Paran.
Het is
vanuit de woestijn van Paran dat twaalf verspieders naar het Beloofde Land
Kanaän werden uitgezonden.
Numeri
13: 1
En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: 2 Zend u mannen uit: die het land Kanaän
verspieden, hetwelk Ik den kinderen Israëls geven zal; van elken stam zijner
vaderen zult gijlieden een man zenden, zijnde ieder een overste onder hen. 3
Mozes dan zond hen uit de woestijn van Paran, naar den mond des HEEREN; al die
mannen waren hoofden der kinderen Israëls.
Dit is
een geschiedenis die algemeen bekend is. De twaalf verspieders verkennen gedurende
veertig dagen het land, komen terug met druiventrossen die ze amper kunnen
dragen, bevestigen dat het een land van melk en honing is, kortom een
vruchtbaar land van overvloed. Maar tien van de twaalf verspieders overtuigen
het volk dat het land onneembaar is vanwege de sterkte van de inwoners. Met
zekerheid zouden zij ten onder gaan moesten ze pogen het land in te nemen. Het
zijn alleen Jozua en Kaleb die geloof hebben en het land willen binnentrekken.
Het volk echter laat zich overtuigen door de tien ongehoorzame verspieders en
weigert binnen te trekken. Het resultaat is dat alle volwassenen van twintig
jaar en daarboven gedoemd worden in de woestijn aan de rand van het Beloofde
Land te blijven, tot zij allen gestorven zijn. De nieuwe generatie zou samen
met Jozua en Kaleb achtendertig jaar later in 1443 v. Chr., het Beloofde Land
binnentrekken.
Numeri
14:28 Zeg tot hen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, indien Ik ulieden
zo niet doe, gelijk als gij in Mijn oren gesproken hebt! 29 Uw dode lichamen
zullen in deze woestijn vallen; en al uw getelden, naar uw gehele getal, van twintig jaren oud en daarboven,
gij, die tegen Mij gemurmureerd hebt. 30 Zo gij in dat land komt, over hetwelk
Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik u daarin zou doen wonen, behalve Kaleb, de
zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun. 31 En uw kinderkens, waarvan gij
zeidet: Zij zullen ten roof worden! die zal Ik daarin brengen, en die zullen
bekennen dat land, hetwelk gij smadelijk verworpen hebt. 32 Maar u aangaande,
uw dode lichamen zullen in deze woestijn vallen! 33 En uw kinderen zullen gaan
weiden in deze woestijn, veertig jaren, en zullen uw hoererijen dragen, totdat
uw dode lichamen verteerd zijn in deze woestijn. 34 Naar het getal der dagen,
in welke gij dat land verspied hebt, veertig dagen, elken dag voor elk jaar,
zult gij uw ongerechtigheden dragen, veertig jaren, en gij zult gewaar worden
Mijn afbreking. 35 Ik, de HEERE, heb gesproken: zo Ik dit aan deze ganse boze
vergadering dergenen, die zich tegen Mij verzameld hebben, niet doe, zij zullen
in deze woestijn te niet worden, en zullen daar sterven!
De
jongeren tot twintig jaar groeien daarna samen met de nieuwe generaties die in
die lange periode in de woestijn geboren worden, onder leiding van Mozes op, tot
een volk dat ditmaal op de HERE God vertrouwd. De Bijbel noemt dit
de bruidstijd van het oude Israël.
Jeremia
2:1 Het woord des HEREN nu kwam tot mij: 2 Ga, predik ten aanhoren van
Jeruzalem: Zo zegt de HERE: Ik gedenk de genegenheid van uw jeugd, de liefde van uw
bruidstijd, toen gij Mij gevolgd waart in de woestijn, in onbezaaid land;
3 Israël was de HERE geheiligd, de eersteling zijner opbrengst; allen die
daarvan wilden eten, zouden schuld op zich laden, onheil zou over hen komen,
luidt het woord des HEREN.
Hosea
2:13 Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar leiden in de woestijn, en spreken
tot haar hart. 14 Ik zal haar aldaar haar wijngaarden geven, en het dal Achor
maken tot een deur der hoop. Dan zal zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd, als ten dage toen zij trok uit Egypte.
De trek
door de woestijn van pleisterplaats naar pleisterplaats, na deze
gebeurtenissen, staat in het Bijbelboek Numeri gedetailleerd beschreven:
Numeri
33:18 En zij verreisden van Hazeroth, en legerden zich in Rithma. 19 En zij
verreisden van Rithma, en legerden zich in Rimmon-perez. 20 En zij verreisden
van Rimmon-perez, en legerden zich in Libna. 21 En zij verreisden van Libna, en
legerden zich in Rissa. 22 En zij verreisden van Rissa, en legerden zich in
Kehelatha. 23 En zij verreisden van Kehelatha, en legerden zich in het gebergte
van Safer. 24 En zij verreisden van het gebergte Safer, en legerden zich in
Harada. 25 En zij verreisden van Harada, en legerden zich in Makheloth. 26 En
zij verreisden van Makheloth, en legerden zich in Tachath. 27 En zij verreisden
van Tachath, en legerden zich in Tharah. 28 En zij verreisden van Tharah, en
legerden zich in Mithka. 29 En zij verreisden van Mithka, en legerden zich in
Hasmona. 30 En zij verreisden van Hasmona, en legerden zich in Moseroth. 31 En
zij verreisden van Moseroth, en legerden zich in Bene-jaakan. 32 En zij verreisden
van Bene-jaakan, en legerden zich in Hor-gidgad. 33 En zij verreisden van
Hor-gidgad, en legerden zich in Jotbatha. 34 En zij verreisden van Jotbatha, en
legerden zich in Abrona. 35 En zij verreisden van Abrona, en legerden zich in Ezeon-geber. 36 En zij verreisden van
Ezeon-geber, en legerden zich in de woestijn Zin, dat is Kades. 37 En zij
verreisden van Kades, en legerden zich aan den berg Hor, aan het einde des
lands van Edom. 38 Toen ging de priester Aäron op den berg Hor, naar den mond
des HEEREN, en stierf aldaar, in het
veertigste jaar na den uittocht van de kinderen Israëls uit Egypteland, in de
vijfde maand, op den eersten der maand. 39 Aäron nu was honderd drie en
twintig jaren oud, als hij stierf op den berg Hor. 40 En de Kanaäniet, de
koning van Harad, die in het zuiden woonde in het land Kanaän, hoorde, dat de
kinderen Israëls aankwamen. 41 En zij verreisden van den berg Hor, en legerden
zich in Zalmona. 42 En zij verreisden van Zalmona, en legerden zich in Funon. 43
En zij verreisden van Funon, en legerden zich in Oboth. 44 En zij verreisden
van Oboth, en legerden zich aan de heuvelen van Abarim, in de landpale van
Moab. 45 En zij verreisden van de heuvelen van Abarim, en legerden zich in
Dibon-gad. 46 En zij verreisden van Dibon-gad, en legerden zich in
Almon-diblathaim. 47 En zij verreisden van Almon-diblathaim, en legerden zich
in de bergen Abarim, tegen Nebo. 48 En zij verreisden van de bergen Abarim, en
legerden zich in de vlakke velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho. 49
En zij legerden zich aan de Jordaan van Beth-jesimoth, tot aan Abel-sittim, in
de vlakke velden der Moabieten. 50 En de HEERE sprak tot Mozes, in de vlakke
velden der Moabieten, aan de Jordaan van Jericho, zeggende: 51 Spreek tot de
kinderen Israëls, en zeg tot hen: Wanneer gijlieden over de Jordaan zult gegaan
zijn in het land Kanaän; 52 Zo zult gij alle inwoners des lands voor uw
aangezicht uit de bezitting verdrijven, en al hun beeltenissen verderven; ook
zult gij al hun gegotene beelden verderven, en al hun hoogten verdelgen. 53 En
gij zult het land in erfelijke bezitting nemen, en daarin wonen; want Ik heb u
dat land gegeven, om hetzelve erfelijk te bezitten. 54 En gij zult het land in
erfelijke bezitting nemen door het lot, naar uw geslachten; dengenen, die veel
zijn, zult gij hun erfenis meerder maken, en dien, die weinig zijn, zult gij
hun erfenis minder maken; waarheen voor iemand het lot zal uitgaan, dat zal hij
hebben; naar de stammen uwer vaderen zult gij de erfenis nemen. 55 Maar indien
gij de inwoners des lands niet voor uw aangezicht uit de bezitting zult
verdrijven, zo zal het geschieden, dat, die gij van hen zult laten overblijven,
tot doornen zullen zijn in uw ogen, en tot prikkelen in uw zijden, en u zullen
benauwen op het land, waarin gij woont. 56 En het zal geschieden, dat Ik u zal
doen, gelijk als Ik hun dacht te doen. (Statenvertaling)