In een
Egyptische tempel te Dendera die ten tijde van de Ptolemeeërs in de eerste eeuw
v. Chr. gebouwd werd en gewijd aan Hathor de godin van wijsheid en liefde,
staat in het plafond de Astrologische waterman-opstelling
afgebeeld. Kenners dateren de afbeelding voor de periode 4300 tot 2200 v. Chr.
In de eerste eeuw voor Christus ten tijde van de Ptolemeeërs was het watermantijdperk echter al oude
geschiedenis en normaal zou men voor die tijd het vissentijdperk als afbeelding verwacht hebben. Waarom werd het
Watermantijdperk afgebeeld? Vermoedelijk werd de afbeelding van de Waterman
door de Egyptische priesters in verband gebracht met de zogenaamde voortijd. Volgens
mijn revisie van de geschiedenis van de oudheid zoals in mijn boek TIJD en TIJDEN van 2015 gebracht, stelt
de waterman-opstelling het begin van de geschiedenis van Egypte voor: slechts
ongeveer vierduizend jaar geleden. Het begin van het neolithische tijdperk voor
Egypte is hiermee astrologisch (voor zover dat waarde mag hebben) op de
tijdbalk vastgesteld.
De
orthodoxe Egyptologie dateert het begin van de Egyptische beschaving veel
eerder en dit op basis van hun veronderstelling van het gebruik van een dubbele
kalender in het oude Egypte: de zogenaamde Sothis-kalender met tijdperken van telkens
1460 jaar .
Het was de Egyptoloog Eduard Meyer die in 1904 de
Sothis-kalender introduceerde: kalender en Sothis-periode. Hij ging er
van uit dat er in het oude Egypte twee kalenders naast elkaar bestaan hadden.
Een burgerlijke en een godsdienstige gebaseerd op het opkomen van de Hondsster
of Sothis en/of Sirius zoals de ster in het Grieks en het Latijns genoemd
wordt. De Egyptenaren noemden de ster Sopdet. Meyer ging er van uit dat een
Egyptisch jaar 365 dagen telde en als een gevolg elk vierde jaar op de kalender
een schrikkeljaardag verloren ging. Hij veronderstelde (postuleerde) als een gevolg
dat er twee kalenders in het oude Egypte gehanteerd werden: een officiële
kalender die met de maand Thoth begon en geen rekening met schrikkeljaren hield
en een zonnekalender die gebaseerd was op het opkomen van de Hondsster en
astronomisch correct.
De twee kalenders begonnen bij
een nieuwe Sothisperiode officieel gelijktijdig op de eerste dag van de maand
Thoth maar na vier jaar al liep de officiële kalender één dag op de
astronomische kalender achter. Op deze wijze verloor de kalender op
achtentwintig jaar tijd één week en op
een periode van honderdtwintig jaar ging er één maand verloren. Na een tijdspanne van 1460 jaar liepen de twee
kalenders weer gelijk en hier werd verondersteld dat er een nieuwe
Sothisperiode begon.
In het jaar 239 AD vermeldde
de Romeinse grammaticus Censorinus
dat in 139 AD de eerste dag van het
Egyptische kalenderjaar daadwerkelijk samenviel met de heliakische verschijning
van Sirius wat het einde van een Sothis-cyclus veronderstelde. Terugrekenend
concludeerde Meyer dat er zich 1460 jaar eerder een vergelijkbare situatie had
voorgedaan.
Eduard Meyer meende het bewijs
van zijn veronderstelling gevonden te hebben in het Ebers-papyrus. Op dit bewaard gebleven papyrus zou er een
vermelding staan naar de opkomst van Sopdet ten tijde van het negende
regeringsjaar van farao Amonhotep I. Veel blijft echter een raadsel. Zo staat
er niet Amonhotep I maar de naam Zeserkere, waarschijnlijk de voornaam van
Amonhotep I.
Zijn
tweede bewijs was een kalenderfragment op een steen gevonden in Elephantine waar een
verwijzing te vinden is naar het vermeende opkomen van Sothis in de dagen van
Thothmosis III. Het regeringsjaar van Thothmosis III wordt echter niet vermeld
en ook is niet duidelijk of de verschijning van Sothis betrekking had op het
zonnejaar, noch of een eerste verschijning bedoeld werd. Daarbij merkt de
Egyptoloog Cecil Torr op dat het gebouw weliswaar van Thothmosis III was, de
inscriptie echter van een opvolger geweest kan zijn.
De
derde aanduiding
voor Meyer was de vermelding van de verschijning van de ster Sothis op 16
Pharmuti in het papyrus van Illahun. Het papyrus Illahun dateert de
verschijning van Sothis op de zestiende van de Egyptische maand Pharmuti in het
zevende jaar van een farao waar men van aanneemt dat het Senwosret III van de
twaalfde dynastie is. De naam zelf van de farao is niet bewaard gebleven, maar
wordt uit allerlei verspreide gegevens afgeleid.
De bekende revisionist van de
geschiedenis van de oudheid de Egyptoloog
David Rohl (A Test of Time, appendix D) merkt echter op dat het
papyrusfragment een voorspelling bevat en geen vaststelling van een gebeurd
feit is. De tekst luidt: u moet weten dat het opkomen van SOPDET zal
gebeuren in de vierde maand Pharmuti, op dag 16.
Het
is aldus vrij eenvoudig de theorie van Eduard Meyer op losse schroeven te
zetten. Een tijdgenoot en tegenstander van Eduard Meyer was de Egyptoloog Cecil Torr die in zijn werk vermelde dat de Sothis-cyclus een uitvinding van de
Grieken was van latere tijd. Noch is er enige indicatie, schrijft hij, dat
de Egyptenaren de cyclus kenden; geen vermelding wordt er over gevonden in hun
inscripties of papyri, buiten enkele occasionele vermeldingen over het opkomen
van de Hondsster.
Daarenboven
bestaat er onduidelijkheid over het afsluiten van een veronderstelde
Sothisperiode in 139 AD? Er bestaat namelijk een toegevoegde notitie in het
middeleeuwse manuscript van Theon,
een vierde eeuwse astronoom, over een zekere Menophres. Op het manuscript van
Theon staat er een notitie in het Grieks dat er vanaf Menophres en tot aan het
eind van het tijdperk van Augustus 1605 jaar waren. Terugrekenend geeft dit 1321 v. Chr. als jaartal van de nieuwe
veronderstelde Sothis-periode. In ditzelfde manuscript van Theon van Alexandrië
wordt echter vermeld dat de Sothis periode eindigde in het vijfde jaar van
Augustus zijnde het jaar 26 v. Chr.
Censorinus zoals eerder gezien, plaatste het begin van een nieuwe
Sothis-periode in 139 AD. Een verschil
van zo maar even 165 jaar, wat vragen zou moeten oproepen. Het verschil van
165 jaar tussen de gegevens van het manuscript van Theon en dat van Censorinus
is nooit opgehelderd.
Met
recht verklaart ook Velikovsky het werk van Eduard Meyer als overgewaardeerd en
een grote oefening in futiliteit (Ramses II en zijn tijd Epiloog vraag 8 en
De Zeevolken hoofdstuk 2 Sirius). Eveneens is er het studiewerk van de eerder
geciteerde Egyptoloog Cecil Torr (Memphis and Mycenae, 1896), van de
onderzoeker F.J. Kerkhof (BW Bijbel en Archeologie 1 ISBN 9070145049) en van
Dr. Donovan Courville (The Exodus Problem and its Ramifications volume 2
chapter IV) dat het chronologische fundament van de Egyptologie onderuit haalt.
Dat de conventionele Egyptologie hardnekkig vasthoudt
aan de Sothis-kalender die Eduard Meyer in 1904 wereldkundig maakte heeft te
maken met het feit dat zij geen ijkpunten op de tijdsbalk ter beschikking
hebben ter exacte plaatsing van de Egyptische dynastieën van Manetho. De Bijbel
zien zij louter als een godsdienstig boek zonder historische waarde en wordt
door hen niet gehanteerd. Wanneer men nochtans de historische boeken van de
Bijbel en de bijgevoegde chronologie als historisch correct hanteert zijn er een
aantal belangrijke ijkpunten waarmee verschillende Egyptische farao s op de
tijdsbalk verankerd kunnen worden.
Ook de oudheidhistoricus Herodotos die in de vijfde
eeuw v. Chr. Egypte bezocht en een faraolijst doorgaf wordt door de gevestigde
Egyptologie niet naar waarheid aanvaard. Herodotos was nochtans de eerste classicus die
een gedetailleerd verslag over Egypte neerschreef. In de vijfde eeuw voor Christus
wanneer Herodotos Egypte bezocht was de geschiedenis van dit land nog steeds
een levende geschiedenis. De piramiden in beneden-Egypte hadden bijvoorbeeld
nog steeds hun glanzende buitenbedekking. Herodotos reisde het gehele land door
tot aan de grens met Nubië en sprak met de Egyptische priesters over hun
geschiedenis. Hoewel hij als de vader der historie aanvaard is en zijn
geschiedschrijving van Klein-Azië niet in twijfel getrokken, wordt hij wat
Egypte betreft met zijn lijn en opvolging van Egyptische farao s door de
gevestigde Egyptologie niet gevolgd. De hoofdreden is de veronderstelde
Sothis-kalender die maakt dat bijvoorbeeld de piramiden op het Gizeh-plateau in
het derde millennium v. Chr. op de tijdsbalk geplaatst worden, waar de
piramiden met de gegevens die Herodotos verstrekt in de negende en achtste eeuw
v. Chr. geplaatst kunnen worden. En dit is slechts één voorbeeld. Zie het
artikel op dit blog van 07.06.2017:
door wie werd de Grote Piramide op het Gizeh plateau gebouwd en wanneer? Zie
link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1496613600&stopdatum=1497218400
Tot slot een veelzeggende opmerking van een Egyptoloog uit de oude school:
Ik ben bang dat onze kennis
van de Egyptische historie niet veel verder gaat dan wanneer iemand zich op
grond van enkele data en namen het volgende beeld van de Nieuwere Geschiedenis
zou maken: een oude dynastie behelst de koningen van Lodewijk XVI tot Louis
Philippe. De eerste was een tijdgenoot van Frederik de Grote. Daarnaast
regeerden drie tegenkoningen, die al door hun naam, Napoleon, bewijzen, dat zij
tot een andere familie behoren en ook een andere titel dragen. De eerste
schijnt in Duitsland oorlog te hebben gevoerd; de derde moet wel een
belangrijke heerser geweest zijn, want hij heeft vele bouwwerken nagelaten.
1911, de Duitse Egyptoloog Adolf Erman
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
Recente publicaties:
EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331
De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De Assyriologie
herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234
De Tweede
Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343
Apocalyps, 2009,
(dit boek is uitverkocht maar op een PDF-document gratis
op eenvoudig verzoek per email bij de auteur verkrijgbaar).