In het
bekende Egyptian Museum te Caïro bevindt zich een zeer goed bewaarde mummie
van een Egyptische edelman met de naam Joeja. Op de afbeelding ziet u een
close-up van de man. Op basis van zijn uitzonderlijke (niet-Egyptische) naam en
vooral zijn uiterlijk, gaan sommige deskundigen er van uit dat Joeja van
vreemde oorsprong was. De Egyptische hiërogliefen-naam; Joeja, kan namelijk op
verschillende wijzen gespeld worden zoals: iAj, jwiA", jw [rietblad met
wandelende voeten]A, jwiw" en in de spelkunst normaal een teken voor
iets vreemd"j[man met hand voor de mond]iA. Voor een autochtone
Egyptenaar uit de oudheid zou het vreemd geweest zijn een naam te hebben die op
zoveel manier gespeld kon worden, en daarom is er het sterke vermoeden dat Joeja
van vreemde (Klein-Aziatische) oorsprong was.
De
edelman Joeja stamde uit de Egyptische achttiende dynastie. Joeja was getrouwd
met Thoeja, een edelvrouw, verbonden aan het hof van farao. Onder farao Thothmosis IV werd Joeja benoemd tot de
belangrijkste adviseur van de farao en ook onder Amonhotep III, de opvolger van
Thothmosis IV, voerde hij deze functie uit. Hij was buiten de Bijbelse Jozef de
enige persoon in het Oude Egypte die de titel Geliefde Vader van de Farao
droeg. Joeja en Thoeja hadden een dochter; Teje, die op haar beurt de eerste
vrouw was van farao Amonhotep III. Joeja en Thoeja hadden ook een zoon met
hoge titels zoals kanselier van Beneden-Egypte, tweede profeet van Amon,
priester te Heliopolis en goddelijke Vader.
Joeja
en Thoeja werden na hun dood gemummificeerd en begraven in KV 46, een graf in
het Dal der Koningen. In 1905 werd het graf van de twee ontdekt door James E.
Quibell. De in 1905 ontdekte tombe zou tot aan de ontdekking van de graftombe
van de inmiddels bekende Toetanchamon in 1922, de meest spectaculaire vondst
van de eeuw zijn. En dit ondanks dat Joeja geen farao geweest was. En hoewel
het graf van Joeja en Thoeja in de oudheid al geplunderd werd, bleven heel wat
voorwerpen achter. De twee doodskisten waren bijvoorbeeld intact gebleven met daarnaast
heel wat prachtige meubels en andere grafgiften, onaangeraakt. Beide mummies
waren ook intact en wat preservatie betreft, in een buitengewone staat. Vooral
de gezichten waren ongeschonden bewaard en tonen ook vandaag nog hoe ze er in
werkelijkheid uitzagen.
En hier
arriveren we aan de reden voor het schrijven van dit artikel: wie was Joeja? De Egyptologen merkten ten
tijde van de ontdekking, al op dat de lichaamslengte van Joeja langer was dan
de gewone Egyptenaar van zijn tijd. Ook waren zijn gelaatstrekken anders dan de
typische Egyptenaar van de oudheid, maar eerder Klein-Aziatisch. Sommige
Egyptologen opperden dat Joeja misschien van Mitannische oorsprong was. Maar
dit is gissen. Over het Mythische Mitanni schreef ik eerder al op dit blog een
artikel op 24-03-2014: het Mythische Rijk Mitanni.
Ik
postuleer dat Joeja een Israëliet was. Bij veel Egyptische namen was het
gebruikelijk een godheid als beschermgod in de naam te verwerken. Zoals
bijvoorbeeld bij de Egyptische goden Amonhotep en Thothmosis. In het geval
van Joe-ja zit de naam van de God van Israël in zijn naam verwerkt: Joeja.
Net zoals in bijvoorbeeld Halleluja. De bekende (orthodoxe) Egyptoloog
Donald B. Redford (Akhenaten, The Heretic King, 1984, Chapter three)
identificeert Joeja zondermeer als een Aziaat en als luitenant-generaal van de
strijdwagens van het Egyptische leger. Een buitenlander met een topfunctie bij
de elitetroepen?
Het is
belangrijk om nu eerst de gereviseerde Egyptische geschiedenis voor deze
periode voor de ogen te schilderen. Volgens mijn herziening van de geschiedenis
van het Egypte van de oudheid, nam Thothmosis IV de macht over in Egypte in het
jaar 802 v. Chr. en heerste daarop voor een periode van 38 jaar tot 764 v. Chr.
Hij werd opgevolgd door zijn zoon Amonhotep III, de vader van Amonhotep IV,
deze laatste farao is later beter bekend onder zijn nieuwe naam Achnaton,
geworden. Thothmosis IV bracht een einde aan de Ethiopische tussenperiode,
Ethiopiërs die van 933 tot 802 v. Chr. over Egypte geheerst hadden. Het was de
Bijbelse koning van Ethiopië; Zera, die Egypte onderworpen had. Dit alles heb
ik in mijn uitgave Genesis versus Egyptologie, 2009, hoofdstuk 21, de
koningen van Egypte, Thothmosis IV, behandelt.
Men
moet bedenken dat in de lange geschiedenis van Egypte er meerdere malen
zogenaamde tussenperioden zijn geweest. Sommige van deze tussenperioden zijn
bekend, sommige tussenperioden zijn door de orthodoxie gefabriceerd en sommige
tussenperioden worden vanwege het hanteren van de vermeende Sothis-kalender, niet
herkend. De Egyptenaren hebben aantoonbaar, enkele malen een Damnatio
memoriae in hun geschiedschrijving toegepast. Zulk een periode is het tijdperk
van de Hyksos. Wanneer de Hyksos na een periode van meer dan vierhonderd jaar
door de eerste farao s van de achttiende dynastie, uit Egypte verdreven
werden, werd alles wat aan hun heerschappij herinnerde weggedaan, vernietigd. En
dat is de reden dat we vandaag zo weinig over de Hyksos weten. De erudiete
onderzoeker Dr. I. Velikovsky identificeerde de Hyksos met de Bijbelse
Amalekieten, die na de exodus van de Israëlieten uit Egypte, dit land
overrompelden. Dit ging in het model van Velikovsky vrij eenvoudig, aangezien
het gros van het Egyptische leger in de Rode Zee met farao op kop, was
omgekomen.
Een
andere duidelijk aantoonbare toepassing van een Damnatio memoriae heeft farao
Horemheb aan het einde van de achttiende dynastie uitgevoerd. Na de dood van de
laatste Aton-vereerders (Achnaton, Smenkhkare, Toetanchaton en Eje) werd alles
wat herinnerde aan de heerschappij van deze godsdienstfanatici verwijderd,
vernietigd. Een ware beeldenstorm liet Horemheb uitvoeren.
Een andere
tussenperiode die door de orthodoxie en revisionisten, niet gezien wordt, is de
heerschappij van de Ethiopiërs vanaf het einde van de regering van Amonhotep II
tot aan het begin van de regeringsperiode van Thothmosis IV. Gedurende ruim
honderddertig jaar heersten de Ethiopiërs of Kuschieten over Egypte. De eerste
farao was de Bijbelse Zera en de laatste heerser was de legendarische Memnon
die op het slagveld rond 800 v. Chr. (herzien) bij Troje sneuvelde.
Het
herkennen van een Ethiopische tussenperiode in de achttiende dynastie is een
gevolg van het logisch doorredeneren, dat aangezien de Bijbel een invasie van
Juda door Zera de Ethiopiër beschrijft, deze ook Egypte overrompelt moet
hebben. Het was volgens het Schriftwoord (2 Kronieken 14:9-12) een
miljoenenleger waaronder 300 strijdwagens, dat vanuit het zuiden via Egypte
naar Juda opgerukt was. Met andere woorden: Egypte werd door Zera de Ethiopiër
(of Nubiër/Kuschiet) onder de voet gelopen. Dit is een geschiedschrijving die
in de tot nu toe gekende Egyptische annalen niet terug te vinden is. Het werk THE
LEGENDS OF THE JEWS (Louis Ginzberg hoofdstuk 6) vult hier nog extra aan dat
de door Bijbelse farao Sisak (alias Thothmosis III) buitgemaakte troon van
Salomo, op zijn beurt door Zera in bezit genomen werd.
Asa, the son of Abijah of Judah, was a worthier and a
more pious ruler than his father had been. He did away with the gross worship
of Priapus, to which his mother was devoted. To reward him for his piety, God
gave him the victory over Zerah, the
king of the Ethiopians. As a result of this victory he came again into
possession of the throne of Solomon and of the treasures Shishak had taken from
his grandfather, which Zerah in turn had wrested form Shishak.
En ook
de bekende Isaac Newton, wiens naam
als wetenschapper met de zwaartekracht verbonden is, schreef dat de Bijbelse
Zera de Ethiopiër, doorheen Egypte naar Juda was opgerukt en aldus heer over
Egypte werd. Hierna het citaat:
But in the fifth year of Asa the land of Judah became
quiet from war, and from thence had quiet ten years; and Asa took away the
altars of strange Gods, and brake down the Images, and built the fenced cities
of Judah with walls and towers and gates and bars, having rest on every side,
and got up an army of 580000 men, with which in the fifteenth year of his Reign
he met Zerah the Ethiopian, who came
out against him with an army of a thousand thousand Ethiopians and Libyans: the way of the Libyans was through Egypt,
and therefore Zerah was now Lord of Egypt: they fought at Mareshah near
Gerar, between Egypt and Judæa, and Zerah was beaten, so that he could not
recover himself: and from all this I seem to gather that Osiris was slain in
the fifth year of Asa, and thereupon Egypt fell into civil wars, being invaded
by the Libyans, and defended by the Ethiopians for a time; and after ten years
more being invaded by the Ethiopians, . (The chronology of ancient
kingdoms amended by Isaac Newton)
Met het
invoegen van een Ethiopische tussenperiode breek ik met een onderdeel van
Velikovsky s werk. Volgens Velikovsky is de Bijbelse Zera te identificeren met
de zoon en opvolger van Thothmosis III/Sisak: Amonhotep II. Wat ik wel van
Velikovsky s werk behoudt, is zijn plaatsing van Horemheb op de tijdsbalk ten
tijde van de Assyrische overheersing van Egypte. Horemheb is in Velikovsky s
model een vazal van de Assyriërs. In mijn variant past dit volkomen en ik laat
logischerwijze de Amarna-farao s aan de regeerperiode van Horemheb voorafgaan.
Aldus heb ik vanaf farao Horemheb, op de tijdsbalk gereviseerd vanaf 671 v.
Chr., in de tijd teruggewerkt tot Thothmosis IV met als resultaat diens eerste
regeringsjaar in 802 v. Chr. Enkele belangrijke puzzelstukjes worden op deze
manier ingevoegd. Farao Achnaton bijvoorbeeld regeert nu ten tijde van de val
van Samaria in 717 v. Chr. De verovering van Samaria of Soemoer is in de
Amarna-briefwisseling terug te vinden. En we moeten bedenken dat de hoofdstad
Samaria van het tienstammenrijk in zijn lange geschiedenis slechts éénmaal
ingenomen werd. Een belangrijk argument om de Amarna-tijd ten tijde van de
regering van de laatste koning van het tienstammenrijk: Hosea, te plaatsen.
Dat de
Ethiopische heerschappij en tussenperiode, niet herkend wordt is te wijten aan
het toepassen van een Damnatio memoriae door farao Thothmosis IV. Van farao
Thothmosis IV is de zogenaamde droomstele bewaard gebleven. Dit is een stele
die zich tussen de poten van de Sfinx te Gizeh bevindt. De inscriptie verhaalt
hoe de jonge prins Thothmosis op jacht was in de woestijn en in de schaduw van
de sfinx in slaap viel. De god Ra verscheen hem toen in de slaap en beloofde
dat wanneer hij het zand rondom de sfinx weghaalde hij koning zou worden. Het
is duidelijk propaganda met als resultaat dat de jonge prins de vierde koning
met de naam Thothmosis werd. Voor de orthodoxe Egyptologie is het commentaar op
de stele (heel opmerkelijk) een reden om aan de wettelijke opvolging van
Thothmosis IV te twijfelen en vraagtekens bij zijn afkomst te plaatsen. Volgens de orthodoxe Egyptologie
was er correspondentie tussen Thothmosis IV en een Adad Nerari in Assyrië. In
mijn variant is dit Adad Nerari de Vijfde. Verder is er heel wat indirect
bewijs voorhanden. Zo vermeldt de orthodoxe Egyptoloog Donald B. Redford dat
Thothmosis IV een stele te Thebe liet oprichten die onafgewerkt was sinds de
dood van Thothmosis III, en gevonden werd in een atelier en door Thothmosis IV
hersteld. In het orthodoxe model zitten er slechts 25 jaar tussen beide
faraos, in mijn model ruim 130 jaar. Over de afstamming van Thothmosis IV en zijn
nageslacht zijn de Egyptologen het onderling niet eens en bestaat er vraagteken
op vraagteken. Dit alles getuigt naar mijn mening van de chaotische
tussenperiode die plaatsgevonden heeft na de invasie van de Bijbelse Zera de
Ethiopiër.
Wanneer in Egypte Thothmosis IV de macht greep zat in
Juda koning Uzzia of Azarja op de troon. Over Uzzia schreef ik al eerder op dit
blog een
artikel op 14-05-2014: Kroniek van koning Uzzia van Juda.
En hier
arriveren we bij de reden voor het schrijven van dit artikel: Wie was Joeja? Ik postuleerde dat hij
een Israëliet was. De orthodoxe Egyptologie noemt hem zondermeer aan Aziaat.
Een man die het tot luitenant generaal van de strijdwagens schopte. Hoe was dat
mogelijk? De sleutel ligt naar mijn mening bij Juda en Israël. Enkele belangrijke
puzzelstukjes komen bij elkaar en maken het plaatje een beetje duidelijker,
want veel blijft nog bij vraagtekens.
De
Bijbel leert dat de roem en macht van koning Uzzia tot in Egypte reikte:
2 Kronieken 26: 6 Hij
trok uit en streed tegen de Filistijnen, slechtte de muren van Gat, Jabne en
Asdod en bouwde versterkingen bij Asdod en in het gebied der Filistijnen. 7 God
hielp hem tegen de Filistijnen, tegen de Arabieren die in Gur-Baäl woonden, en
tegen de Meünieten. 8 De Ammonieten brachten Uzzia schatting. En tot in
Egypte verbreidde zich zijn roem, want hij klom tot een toppunt van macht.
In een eerder artikel op dit blog van 14-03-2014: De archeologische
site in Egypte: TELL EL DABA. Avaris?, verwees
ik al naar Uzzia/Azarja en zijn rol in Egypte in die tijd. Hij blijkt de
Aziatische veldheer te zijn die in de Egyptische zogenaamde Harris-papyrus met
de naam Irsu of Arsu, beschreven wordt. Arsu overheerste Egypte en zorgde voor een
periode van anarchie in dat land. De Harris-papyrus bevindt zich tegenwoordig
in het British.
Arsu
was volgens het Harris-papyrus een veldheer uit Klein-Azië die met een leger
van ongeveer 200.000 man Egypte overheerste. De soldaten werden herders van
Jeruzalem genoemd en zij verwoestten de tempels van Egypte en verbrandden hun
steden. Offeren aan de goden van Egypte was tijdens deze overheersing verboden.
En de seculiere revisionist van de geschiedenis van de oudheid; Gunnar Heinsohn
(Die Sumerer gab es nicht, 1988 blz. 175-182), stelt dat Arsu met de Bijbelse
Azarja, koning van Juda te identificeren is. De informatie van het papyrus is echter
te summier om een exacte historische reconstructie samen te stellen. Het
handelt hier ook om een toegepaste damnatio memoriae in Egypte voor wat deze periode betreft.
Dat een
man als Joeja zulk een hoge positie in Egypte kon bekleden wijst vermoedelijk
op een bondgenootschap tussen Uzzia/Azarja en Thothmosis IV. Met de hulp van
Arsu/Azarja/Uzzia kon hij in de Nijldelta en elders orde op zaken brengen. De in het noorden
ingeweken Libiërs (de 22ste dynastie) werden vanaf 784 v. Chr. (volgens de
gereviseerde chronologie) de bondgenoten van Thothmosis IV en kregen hun plaats
in de Nijldelta toegewezen. In 789 v. Chr. begon de 23ste dynastie
onder farao Petubast in de Nijldelta ook haar regeerperiode. De Nijldelta werd tijdens
deze periode een lappendeken van dynastieën die ieder over hun gedeelte van
Egypte heersten. Zo regeerde ook de 24ste dynastie onder de farao s
Tefnakht en Bocchoris tijdens deze periode over haar deel van Egypte. Over de
24ste dynastie schreef ik eerder al een
artikel op 20-06-2014: farao Bocchoris. Ik postuleerde in dit
artikel dat farao Bocchoris mogelijk om reden van hoogverraad vanwege zijn
collaboratie met koning Azarja/Uzzia van Juda, in 722 v. Chr. terechtgesteld
werd.
Het leger van Arsu/Azarja
zou pas in 748 v. Chr. uit Egypte weggetrokken worden. Het is Flavius Josephus
die een indicatie geeft. In zijn boek Tegen de Griek Apion, Boek II.2, haalt
Josephus uit naar Apion omdat die de exodus van de Israëlieten uit
Egypte verkeerd dateerde. Apion beweerde namelijk dat de exodus geschiedde ten
tijde van de zevende olympiade. En een zekere Lysimachus beweerde dat de exodus
geschiedde ten tijde van de regering van farao Bocchoris.
Het
ging mij bij het bestuderen van dit alles, door het hoofd dat de tegenstanders
van Josephus het niet hadden over de exodus ten tijde van Mozes in 1483 v. Chr.,
maar in de plaats daarvan verwezen naar de aftocht van het Judese leger van
Uzzia in de 8ste eeuw v. Chr.
En
Apion levert door zijn verwisseling van de beide historische feiten in wezen het
jaartal van de terugtrekking van het leger van Uzzia uit Egypte: 748 v. Chr.
Tot dit jaartal arriveren we door te rekenen vanaf de eerste olympiade in 776
v. Chr. Zeven maal vier jaar per olympiade later, geeft als resultaat het jaar 748
v. Chr. voor de aftocht van het leger van Uzzia/Arsu. Het is het jaar ook dat
Bocchoris de troon met Tefnakht deelde.
In het
hier geschetste variant behoorde Joeja tot het leger van Azarja/Arsu, die na
de terugtrekking van het Judese leger uit Egypte zijn militaire functie aan het
hof van farao behield en verder uitoefende. Het contact tussen het Juda van de
achtste eeuw v. Chr. met de gereviseerde Egyptische achttiende dynastie op de
tijdsbalk als tijdgenoten, geeft een verklaring over hoe het kwam dat
bijvoorbeeld Achnaton een hymne aan zijn god Aton schreef die nu een (slechte)
kopie van Psalm 104 blijkt te zijn.
Volgens
de constructie van de orthodoxe Egyptologie plaatst men Achnaton en diens
monotheïsme op de tijdsbalk rond ongeveer 1351/1333 v.Chr. Boude tongen kunnen dan beweren dat
Mozes zijn inspiratie voor het Monotheïsme in Egypte haalde. Als een gevolg van
het revisionisme van de geschiedenis van Egypte kan men nu aantonen dat het
andersom was.