De
Egyptenaren begonnen hun nieuwjaar op de eerste dag van hun maand Thoth, of de
maand juli volgens de westerse maandkalender. Volgens de moderne egyptologie
waren de oud-Egyptenaren onbekend met het schrikkeljaar en hanteerden zij een kalenderjaar
van 365 dagen, zonder de nodige correctie door middel van een toevoeging van
één dag alle vier jaar. Volgens de theorie zou de Egyptische nieuwsjaardag aldus
zo om de vier jaar met één dag opgeschoven zijn. Toen bekend raakte dat ten tijde
van de Griekse en Romeinse overheersing er sprake was van verwijzingen naar het
gebruik van een zogenaamde Sothis-periode van 1460 jaar in het oude Egypte,
bracht men dit in verband met de noodzakelijke correctie als een gevolg van het
vermeende niet toepassen van schrikkeljaren.
Het
revisionisme van de geschiedenis van de oudheid heeft deze theorie weerlegd en
aangetoond dat het Egypte van de oudheid een hoge beschavingsgraad kende, met
uiteraard ook de kennis dat één jaar 365 dagen en een kwart dag vormde.
Zo was
er de geleerde en revisionist van de geschiedenis van de oudheid Dr. Donovan A. Courville (1901/1996), (B.Th.,
B.A., M.A., Ph.D.) (The Exodus Problem and its Ramifications, Volume 2, Chapter
IV), die in zijn studie aantoonde dat de basis van de grote piramide op het
Gizeh-plateau 365,24 el bedraagt, en dit op basis van een veronderstelde
Piramide-el die gelijk zou zijn aan de Bijbelse Hebreeuwse el. Courville merkt
op dat de afmetingen van de basis van de grote piramide aantonen dat de oude
Egyptenaren vertrouwd waren met schrikkeljaren aangezien 365,2422 el gelijk
staat aan het aantal dagen dat een zonnecyclus heeft. Courville gebruikte deze
informatie ter weerligging van Eduard Meyer s theorie die er namelijk vanuit
ging dat de Egyptenaren deze kennis niet hadden en er daarom twee kalenders op
na hielden.
Courville
vestigde ook de aandacht op de oudheid-historicus Flavius Josephus die meldde dat het Abraham was die de
Egyptenaren aritmetica en astronomie bijbracht.
Flavius Josephus, Joodse Oudheden, Boek I, viii.
1.
He (pharaoh) also made him (Abram) a large
present in money, and gave him leave to enter into conversation with the most
learned among the Egyptians; from which conversation his virtue and his
reputation became more conspicuous than they had been before.
2. For whereas the Egyptians were formerly addicted to
different customs, and despised one another's sacred and accustomed rites, and
were very angry one with another on that account, Abram conferred with each of them, and, confuting the reasonings
they made use of, every one for their own practices, demonstrated that such
reasonings were vain and void of truth: whereupon he was admired by them in
those conferences as a very wise man, and one of great sagacity, when he
discoursed on any subject he undertook; and this not only in understanding it,
but in persuading other men also to assent to him. He communicated to them arithmetic, and delivered to them the science
of astronomy; for before Abram came into Egypt they were unacquainted with
those parts of learning; for that science came from the Chaldeans into
Egypt, and from thence to the Greeks also.
Courville
s vaststelling maakt duidelijk dat de Egyptenaren de juiste lengte van het
aantal dagen in een jaar nauwkeurig kenden, en indien nodig de nodige
kalenderhervormingen doorvoerden, wanneer zich veranderingen aan de hemel
voordeden. Hun architectuur was klasse met tempels en piramiden in
astronomische verhoudingen neergezet.
De door
de Egyptoloog Eduard Meyer
gelanceerde noodlottige Sothis-kalender in 1904, gaat er van uit dat de
Egyptenaren nou net niet met schrikkeljaren vertrouwd waren, en er daarom een
dubbele kalender op na hielden. Dat er zo iets als Sothis-perioden in het oude
Egypte zou gehanteerd zijn, hebben zij van de Romeinen. In 239 AD vermeldde de
Romeinse grammaticus Censorinus dat in 139 AD de eerste dag van het Egyptische
kalenderjaar daadwerkelijk samenviel met de heliakische verschijning van de
ster Sirius of Sothis wat het einde van een Sothis-cyclus veronderstelde. Censorinus
boek was getiteld: DE DIE NATALI en geschreven ter eren van de verjaardag van
zijn broodheer; QUINTUS CAERELLIUS. In dit boek schreef Censorinus dat in het jaar
139 AD de Hondsster verschenen was op de eerste dag van de maand Thoth, en dat
die dag gelijk viel met 19 juli van de Romeinse kalender. Die dag zou dus een
nieuw Sothis-tijdperk hebben te zien aanvangen.
Terugrekenend
concludeerde Eduard Meyer dat vergelijkbare situaties zich hadden voorgedaan in
1321 en 2781 v. Chr. Een vermeende verwijzing naar het begin van een nieuwe
Sothis-periode dacht hij gevonden te hebben op de achterzijde van het
zogenaamde Ebers-papyrus dat te Leipzig bewaard word. Op het papyrus staat een
kalendervermelding genoteerd in het negende regeringsjaar van farao Amonhotep I
van de achttiende dynastie. Veel blijft echter onduidelijk. Zo staat er bijvoorbeeld
niet Amonhotep I maar de naam Zeserkere, waarvan men aanneemt dat het een voornaam
van Amonhotep I was. Als een resultaat van het voor waar houden van het begin
van een nieuwe Sothis-periode van 1460 jaar in 1317 v. Chr. belandde de
achttiende dynastie foutieve-lijk in de veertiende en dertiende eeuw v. Chr. op
de tijdsbalk.
De
Egyptoloog Cecil Torr (Memphis and
Mycenae, 1896) een tegenstander van Eduard Meyer in de negentiende eeuw, stelt
dat de Sothis-cyclus een uitvinding van
de Grieken was, van latere tijd. Noch is er enige indicatie, schrijft hij,
dat de Egyptenaren de cyclus kenden; geen vermelding wordt er over gevonden in
hun inscripties of papyri, buiten enkele occasionele vermeldingen over het
opkomen van de Hondsster.
This all looks as though the cycle was invented by the later Greeks at
Alexandria. Nor is there anything to indicate that it was known to the
Egyptians in earlier times; no mention of it being found in their inscriptions
or papyri, though occasionally these note the rising of the dog-star.
In
deze tijd is er het studiewerk van de Egyptoloog en revisionist van de
geschiedenis van de oudheid David Rohl,
die aantoont dat de vermelding op de achterzijde van het Ebers-papyrus helemaal
niet over een Sothis-periode handelt. Zie het artikel op dit blog van 10.01.2014, het Ebers-papyrus, link: http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?startdatum=1388962800&stopdatum=1389567600
Een
verhelderende algemene studie is die van de hand van wijlen de heer F. J.
Kerkhof (1916/1999), BW Bijbel en Archeologie 1 isbn 9070145049, waarin de
Sothis-kalender van Eduard Meyer weerlegd word.
De
volgende Sothis-periode die Eduard Meyer meende te kunnen plaatsen was die van
1460 jaar verder de tijd in voorbij het verkregen jaar 1321 v. Chr. Aldus
arriveerde hij op de tijdsbalk in 2781 v. Chr. als scharnierjaar dat opnieuw
een eerdere Sothis-periode afsloot en een nieuwe liet beginnen. Hier meende hij
het opkomen van de Sopdet of Sothis-ster te kunnen verankeren op basis van een
vermelding in het papyrus van Illahun. Dit bewaard gebleven papyrus-document
dateert de verschijning van Sopdet op de zestiende van de Egyptische maand
Pharmuti, in het zevende regeringsjaar van een farao, waar men van aanneemt dat
het Senwosret III van de twaalfde dynastie is. De naam zelf van de farao is
niet bewaard gebleven, maar wordt uit allerlei verspreide gegevens afgeleid. De
al eerder geciteerde Egyptoloog David Rohl (A Test of Time, 1995, appendix D)
merkt echter op dat het papyrusfragment een voorspelling bevat en geen
vaststelling van een historisch gebeurd feit is. De tekst luidt: u moet weten
dat het opkomen van SOPDET zal gebeuren in de vierde maand Pharmuti, op
dag zestien.
Het
noodlottige resultaat is dat in het orthodoxe model-fabricatie nu de dertiende,
veertiende, vijftiende en zeventiende dynastie op de tijdsbalk binnen een
periode van slechts 230 jaar geprest werden. Of
zoals een bekende orthodoxe egyptoloog ooit opmerkte:
It must never be forgotten that we are
dealing with a civilization thousands of years old and one of which only tiny remnants have survived. What is proudly
advertised as Egyptian History is merely
a collection of rags and tatters.
1961,
De Britse Egyptoloog Alan Gardiner
Wat
men geen aandacht geeft of verzwijgt, is dat de Egyptische historicus uit de
derde eeuw v. Chr.: Manetho, nergens in zijn bewaarde overlevering enige
indicatie geeft dat er Sothis-perioden van 1460 jaar in het oude Egypte bestaan
zouden hebben. Wat zeer verwonderlijk is, wanneer we bedenken dat Manetho echt
zijn best gedaan heeft middels het aantoonbaar manipuleren en vervalsen van
geschiedkundige gegevens, om zijn geschiedenis van Egypte tot de oudste van
heel de oude wereld te maken. Moesten de Sothis-perioden bestaan hebben zou hij
er zeker gebruik van gemaakt hebben.
Bzetreurenswaardig
is het feit dat Bijbelgetrouwe onderzoekers die uitgaan van de juistheid van de
constructie van Eduard Meyer naar gepaste farao s dienen te zoeken die in de
Bijbels-historische context passen. Wat een onmogelijke opdracht is die alleen
maar tot verlegenheid leidt. Eén voorbeeld is de dochter van farao die baby
Mozes adopteerde. Theologen
en Bijbelvorsers die het Bijbelverhaal in de Egyptische geschiedenis proberen
in te lassen en ervan uitgaan dat de indeling van de dynastieën op de tijdsbalk
door de Egyptologie begin twintigste eeuw gefabriceerd, wetenschappelijk
onderbouwd is, moeten ten tijde van de achttiende Egyptische dynastie op zoek
naar een gepaste kandidate. In mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, hoofdstuk: de geschiedenis van de geschiedenis, blz.27-42,
ga ik hier uitvoerig in op de revisie van de geschiedenis van het oude Egypte,
en lever bronmateriaal van revisionisten die mij voorgegaan zijn.
Een ander voorbeeld is de
identificatie van de Bijbelse
farao die de aartsvader Jozef tot onderkoning aanstelde. In
mijn boek Exodus, 2016, toon ik aan
dat de Bijbelse farao die de aartsvader Jozef tot onderkoning aanstelde niet in
de fabricatie van de conventionele egyptologie te vinden is.
Bijbelvorsers
die zweren bij de algemeen aanvaarde conventionele Egyptologie en haar
rangschikking van de dynastieën op de tijdsbalk, dienen de Bijbelse
geschiedenis over Jozef ten tijde van de Hyksos-heerschappij te plaatsen. Dit
lukt schijnbaar aangezien over de Hyksos-heerschappij weinig geweten is. Dit
als een gevolg van de beeldenstorm uitgevoerd door farao Ahmose van de
achttiende dynastie, die na het verdrijven van de Hyksos uit Egypte alles wat
aan hen herinnerde liet vernietigen. Het is aldus eenvoudig te stellen dat
Jozef de onderkoning van een Hyksos-farao was, er staat namelijk geen enkele
Egyptische bron tegenover. Oef. Maar zo eenvoudig is het echter niet. Het is
het Bijbelboek Genesis dat de norm is en niet de uitgedokterde tijdsconstructie
van de moderne Egyptologie.
Alleen
een drastische herschikking van de Egyptische dynastieën op de tijdsbalk aan de
hand van de Bijbels-historische gegevens geeft het antwoord. Op het hiervoor
getoonde schema toon ik de revisie aan de hand van de Bijbel.
Vanaf
de roeping van Abraham door de HERE God zoals in het eerste Bijbelboek Genesis
beschreven, is er interactie over en weer tussen Egypte en Kanaän, geweest.
Interacties die door beide volken en groepen genoteerd zijn geworden. De
Bijbelse Boodschap wordt via historisch verifieerbare feiten gebracht, en is
dus niet louter alleen maar een Boek op basis van godsdienstige regels. Of
zoals F.J. Kerkhof schreef: onze verlossing is historisch gedateerd en onze
toekomst ligt vast als een komende verwezenlijking in de tijd, als een zich
voltrekkende geschiedenis.
De
vermeende Sothis-kalender en de foutieve plaatsing van de Egyptische dynastieën
op de tijdsbalk verduisteren de historische interacties, en vandaar de noodzaak
om tot een definitieve rechtzetting van de geschiedenis van de oudheid te
komen. De sleutel is het revisionisme van de geschiedenis van het oude Egypte.
Ik
verwijs weer graag naar het werk van Dr.
Donovan A. Courville (1901/1996), The Exodus Problem and its Ramifications,
1971, die in zijn opus magnum een algemene revisie van de chronologie van de
farao s van Egypte uitgewerkt heeft. De Bijbel werd hierbij door Courville als
een historische gids gebruikt.
Het belang van
geschiedschrijving lezen we in:
Psalm
78:1 Een leerdicht van Asaf. Wend het oor, mijn
volk, tot mijn leer, neigt uw oor tot de woorden van mijn mond; 2 ik wil mijn
mond tot een spreuk opendoen, ik wil aloude verborgenheden verkondigen. 3
Hetgeen wij gehoord hebben en weten, en onze vaderen ons hebben verteld, 4 dat
willen wij voor hun kinderen niet verhelen; wij willen vertellen aan het
volgende geslacht des HEREN roemrijke
daden, zijn kracht en de wonderen die Hij gewrocht heeft. (NBG
Vertaling 1951)
Wordt vervolgd
Met vriendelijke groet,
Robert De Telder
Recente publicaties van Robert De Telder
EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331
De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De Assyriologie
herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234
De Tweede
Wereldoorlog door de ogen van een neutrale Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343