Het
Bijbelboek 2 Koningen sluit af met hoofdstuk 25 en de geschiedenis van de val
van Jeruzalem gevolgd door de vernietiging van de eerste Tempel door de hand
van de Babyloniërs. Het doel van het artikel is het jaartal van deze
gebeurtenis op de tijdsbalk van de westerse jaartelling te verankeren. Wanneer
men onderzoek naar dit jaartal voert komen twee gehanteerde jaartallen naar
voren: 587 of 586 v. Chr. Over de (Joodse) maand en de dag wordt niet van
mening verschild, tenzij dan over kleine details die ook in dit artikel aan bod
zullen komen.
Hierna
eerst het betreffende Bijbelgedeelte:
2 Koningen 25:1 En het geschiedde in het negende jaar zijner regering, in de
tiende maand, op den tienden der maand, dat Nebukadnezar, de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en
zijn ganse heir, en legerde zich tegen haar; en zij bouwden tegen haar sterkten
rondom. 2 Zo kwam de stad in belegering,
tot in het elfde jaar van den koning Zedekia. 3 Op den negenden der vierde
maand, als de honger in de stad sterk werd, en het volk des lands geen brood
had, 4 Toen werd de stad doorgebroken, en al de krijgslieden vloden des nachts
door den weg der poort, tussen de twee muren, die aan des konings hof waren (de
Chaldeeën nu waren tegen de stad rondom), en de koning trok door den weg des
vlakken velds. 5 Doch het heir der Chaldeeën jaagde den koning na, en zij
achterhaalden hem in de vlakke velden van Jericho, en al zijn heir werd van bij
hem verstrooid. 6 Zij dan grepen den koning, en voerden hem opwaarts tot den
koning van Babel, naar Ribla; en zij spraken een oordeel tegen hem.
7 En zij slachtten de zonen van Zedekia
voor zijn ogen, en men verblindde Zedekia 's ogen, en zij bonden hem met twee
koperen ketenen, en voerden hem naar Babel. 8 Daarna in de vijfde maand, op den zevenden der maand (dit was het negentiende jaar van Nebukadnezar, den
koning van Babel) kwam Nebuzaradan, de overste der trawanten, de
knecht des konings van Babel, te Jeruzalem.
9 En
hij verbrandde het huis des HEEREN, en het huis des konings, mitsgaders
alle huizen van Jeruzalem; en alle huizen der groten verbrandde hij met vuur.
10 En het ganse heir de Chaldeeën, dat met den overste der trawanten was, brak
de muren van Jeruzalem rondom af. 11 Het overige nu des volks, die in de stad
overgelaten waren, en de afvalligen, die tot den koning van Babel gevallen
waren, en het overige der menigte, voerde Nebuzaradan, de overste der
trawanten, gevankelijk weg. 12 Maar van de armsten des lands liet de overste
der trawanten enigen overig tot wijngaardeniers en tot akkerlieden. 13 Verder
braken de Chaldeeën de koperen pilaren, die in het huis des HEEREN waren, en de
stellingen, en de koperen zee, die in het huis des HEEREN was; en zij voerden het
koper daarvan naar Babel. 14 Zij namen ook de potten, en de schoffelen, en de
gaffelen, en de rookschalen, en al de koperen vaten, daar men den dienst mede
deed. 15 En de overste der trawanten nam weg de wierookvaten en de
sprengbekkens, wat geheel goud en wat geheel zilver was. 16 De twee pilaren, de
ene zee, en de stellingen, die Salomo voor het huis des HEEREN gemaakt had; het
koper van al deze vaten was zonder gewicht. 17 De hoogte van een pilaar was
achttien ellen, en het kapiteel daarop was koper; en de hoogte des kapiteels
was drie ellen; en het net, en de granaatappelen op het kapiteel rondom, waren
alle van koper; en dezen gelijk had de andere pilaar, met het net. 18 Ook nam
de overste der trawanten Seraja, den hoofdpriester, en Zefanja, den tweeden
priester, en de drie dorpelbewaarders. 19 En uit de stad nam hij een hoveling,
die over de krijgslieden gesteld was, en vijf mannen uit degenen, die des
konings aangezicht zagen, die in de stad gevonden werden, mitsgaders den
oversten schrijver des heirs, die het volk des lands ten oorlog opschreef, en
zestig mannen van het volk des lands, die in de stad gevonden werden. 20 Als
Nebuzaradan, de overste der trawanten, dezen genomen had, zo bracht hij hen tot
den koning van Babel, naar Ribla. 21 En de koning van Babel sloeg hen, en
doodde hen te Ribla, in het land van Hamath. Alzo werd Juda uit zijn land
gevankelijk weggevoerd. 22 Maar aangaande het volk, dat in het land van Juda
overgebleven was, dat Nebukadnezar, de koning van Babel, had laten overblijven,
daarover stelde hij Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van Safan. 23 Toen
nu al de oversten der heiren, zij en hun mannen, hoorden, dat de koning van
Babel Gedalia tot overste gesteld had, kwamen zij tot Gedalia naar Mizpa;
namelijk, Ismaël, de zoon van Nethanja, en Johanan, de zoon van Kareah, en
Seraja, de zoon van Tanhumeth, de Netofathiet, en Jaazanja, de zoon van den
Maachathiet, zij en hun mannen. 24 En Gedalia zwoer hun en hun mannen, en zeide
tot hen: Vreest niet van te zijn knechten der Chaldeeën, blijft in het land, en
dient den koning van Babel, zo zal het u wel gaan. 25 Maar het geschiedde in de
zevende maand, dat Ismaël, de zoon van Nethanja, den zoon van Elisama, van
koninklijk zaad, kwam, en tien mannen met hem; en zij sloegen Gedalia, dat hij
stierf; mitsgaders de Joden en de Chaldeeën, die met hem te Mizpa waren. 26
Toen maakte zich al het volk op, van de minste tot den meeste, en de oversten
der heiren, en kwamen in Egypte; want zij vreesden voor de Chaldeeën. 27 Het geschiedde daarna in het zeven en
dertigste jaar der wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde
maand, op den zeven en twintigsten der maand, dat Evilmerodach, de koning van
Babel, in het jaar, als hij koning werd, het hoofd van Jojachin, den koning van
Juda, uit het gevangenhuis, verhief. 28 En hij sprak vriendelijk met hem,
en stelde zijn stoel boven den stoel der koningen, die bij hem te Babel waren.
29 En hij veranderde de klederen zijner gevangenis, en hij at geduriglijk brood
voor zijn aangezicht, al de dagen zijns levens. 30 En aangaande zijn tering,
een gedurige tering werd hem van den koning gegeven, elk dagelijks bestemde
deel op zijn dag, al de dagen zijns levens. (Statenvertaling)
De
vermelde vijfde maand is uiteraard de vijfde maand van de Joodse maandtelling
Ab die op juli/augustus van de westerse kalender aansluit. Op de zevende dag
van de maand Ab werd het Huis des HEEREN door de Babyloniërs verbrand. De
profeet Jeremia in 52:4 heeft hier afwijkend de tiende dag staan in plaats van
de zevende dag zoals de kroniekschrijver van 2 Koningen het neerpende. Eén van
mijn Bijbelleraars Dr. E. W. Büllinger merkt in zijn commentaar op dat het vuur
op de zevende dag werd aangestoken en de tiende dag de vernietiging van de
Tempel betekende.
De
profeet Jeremia heeft nog een schijnbare afwijking in de geschiedenis die we nu
behandelen.
Jeremia
52:28 Dit is het volk, dat Nebukadrezar
gevankelijk heeft weggevoerd; in het zevende jaar, drie duizend drie en twintig
Joden; 29 In het achttiende jaar van
Nebukadrezar, voerde hij gevankelijk weg achthonderd twee en dertig zielen
uit Jeruzalem; 30 In het drie en twintigste jaar van Nebukadrezar voerde
Nebuzaradan, de overste der trawanten, gevankelijk weg van de Joden
zevenhonderd vijf en veertig zielen. Alle zielen zijn vier duizend en
zeshonderd
. (Statenvertaling)
Jeremia
verwijst naar het achttiende jaar van Nebukadnezar in plaats van naar het
negentiende jaar zoals de kroniekschrijver van 2 Koningen het doorgaf. De Seder
Olam merkt hier echter logisch op dat het achttiende jaar van Nebukadnezar
teruggaat tot zijn onderwerping van de koning van Juda Jojachin. De Seder Olam
geeft verder nog commentaar betreffende het eerder vermelde verschil tussen de
zevende en de tiende dag. Op de zevende, achtste en negende dag werd de tempel
door de Babyloniërs geplunderd. Op de avond van de negende dag werd de Tempel
in brand gestoken. Het Jodendom herdenkt tot op vandaag ieder jaar opnieuw de
vernietiging van de tempel op de negende dag van de maand Ab. Volgend jaar in 2017
zal dit herdacht worden met zonsondergang 31 juli en in 2018, het jaar van hun
zeventigjarig jubileum als staat sinds 1948, valt deze dag op 21 juli.
Op de
bijgevoegde tijdsbalk heb ik het negentiende regeringsjaar van Nebukadnezar van
het voorjaar van 586 v. Chr. tot het voorjaar van 585 v. Chr. aangebracht. Tot
aan de verwijdering van de tien stammen uit Israël door de Assyriërs, verwijzen
de regeertijden van de koningen van Juda en Israël altijd naar elkaar. Daarna
merken we dat de regeerperiode van de laatste koningen van Juda aan de
regeerperiode van Nebukadnezar en zijn opvolger gelinkt worden. Dit betekent
dat de Bijbelse Kroniekschrijver de jaartallen van de Babylonische en ook later
de Perzische heersers als betrouwbaar achtte. Dit is een belangrijke observatie
wanneer we bedenken dat geen enkele koning van Israël of Juda ooit met een
jaartal van een Assyrische koning werd verbonden. De Assyrische koningslijst en
haar verankering op de tijdsbalk is bij nader onderzoek dan ook als één grote
puinhoop te beschrijven, co-regentschappen en het deleten van ongewenste koningsnamen
was schering en inslag. Nochtans worden meestal sinds Thiele de koningen van
Israël en Juda met de Assyrische koningslijst op de tijdsbalk verankerd.
De
regeerperioden van de Babylonische en Perzische koningen zijn bewaard gebleven
in de Ptolemeüs-canon. In mijn boek TIJD
en TIJDEN, 2015, heb ik een appendix aan de Ptolemeüs-canon geweid en deze
als betrouwbaar bevonden. Samen met de chronologische ketting van sabbat- en
jubeljaren en de zeventig jaarweken van de profeet Daniël past de
Ptolemeüs-canon in de overbrugging van het Oude naar het Nieuwe Testament.
In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
312-320, geef ik verder meerdere ankerpunten op waarmee de regeerperiode van de
Babylonische koning Nebukadnezar en zijn opvolger Ewil Merodach of Amel-Marduk op
de tijdsbalk verankerd zijn, en de link naar de Judese jaartelling.
Hierna
vooreerst de jaartallen van de koningen Babylon volgens de Ptolemeüs-canon
vanaf Nabonassar: Voor Christus:
Babylonische
koningen: 27.02.74704.01.538
Nabonassar
(Nabonassáros): 27.02.74722.02.733
Nabu-nadin-zeri
(Nadíos): 23.02.73321.02.731
Nabu-mukin-zeri en Pulu 22.02.73120.02.726
Ululai (Iloulaíos): 21.02.72619.02.721
Marduk-apla-iddina
II 20.02.72116.02.709
Sargon
II (?) (Arkeanós) 17.02.70914.02.704
geen
koningen 15.02.704-14.02.702
Bel-ibni
(Bilíbos): 15.02.70213.02.699
Ashur-nadin-shumi
14.02.69912.02.693
Nergal-ushezib
(Rhegebélos): 13.02.693-11.02.692
Mushezib-Marduk 12.02.69210.02.688
geen
koningen 11.02.688-08.02.680
Esarhaddon
(Asaradínos): 08.02.68005.02.667
Shamash-shum-ukin
06.06.66731.01.647
Kandalanu
(Kinêladános): 01.02.64726.01.625
Nabopolassar
(Nabopolassáros): 27.01.62520.01.604
Nebuchadnezar II 21.01.60410.01.561
Amel-Marduk (Illoaroudámos): 11.01.56109.01.559
Neriglissar
(Nêrigasolassáros): 10.01.55908.01.555
Nabonidus
(Nabonadíos): 09.01.55504.01.538
Van het
eerder geciteerde Bijbelboek 2 Koningen 25 heb ik het volledige hoofdstuk bij
de inleiding van dit artikel geciteerd ter aantoning van de linken die er zijn
tussen de regeerperiode van Jojachin en Zedekia en die van Nebukadnezar en
diens opvolger Evilmerodach. Van groot belang voor de berekening van het
jaartal van de vernietiging van de Tempel in 586 v. Chr. is het hierna volgende
citaat:
2
Koningen 25:27 Het geschiedde daarna in het
zeven en dertigste jaar der wegvoering van Jojachin, den koning van Juda,
in de twaalfde maand, op den zeven en twintigsten der maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in
het jaar, als hij koning werd, het hoofd van Jojachin, den koning van Juda,
uit het gevangenhuis, verhief. (Statenvertaling)
De
zevenendertig jaar eerder weggevoerde koning Jojachin naar Babylon werd bij de
dood van Nebukadnezar door diens zoon en opvolger Evilmerodach uit zijn
gevangenis verlost. Dit jaar blijkt bovendien een jubeljaar geweest te zijn,
het achttiende jubeljaar sinds de instelling ervan. Volgens de Ptolemeüs-canon
begon Evilmerodach zijn regeerperiode op 11.01.561 v. Chr. Jojachin werd
volgens 2 Koningen 25:27 uit zijn gevangenis verlost in de twaalfde maand of
februari/maart volgens de westerse maandtelling. Het achttiende jubeljaar had
een aanvang genomen in oktober 562 v. Chr. Het jubeljaar van okt562/sep561 v. Chr.
is een ankerjaar waar we de overige historische gebeurtenissen met verankeren. Het
jubeljaar van okt562/sep561 v.Chr. is bekomen volgens de wijze van het rekenen
van de sabbat- en jubeljaren volgens William Whiston. Het feit dat de
vrijlating van Jojachin door de nieuwe koning van Babylon Evil Merodach in een
Jubeljaar geschiedde is heel opmerkelijk. De vrijlating van Jojachin was een vingerwijzing
Gods voor het volk van Israël in Babylonische ballingschap. Zij waren namelijk
in ballingschap als straf voor het niet houden van de sabbat- en jubeljaren in
het verleden.
De
conclusie moet zijn dat de correctheid van de Ptolemeüs-canon door de
jubeljaartelling van William Whiston bevestigd wordt en vice versa. Vanaf het
zevenendertigste jaar van de gevangenschap van Jojachin rekenen we terug tot
het achtste regeringsjaar van Nebukadnezar voor het begin van de ballingschap
van Jojachin.
2
Koningen 24:8 Jojachin was achttien
jaren oud, toen hij koning werd, en
regeerde drie maanden te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Nehusta,
een dochter van Elnathan, van Jeruzalem. 9 En hij deed dat kwaad was in de ogen
des HEEREN, naar alles, wat zijn vader gedaan had. 10 Te dier tijd togen de
knechten van Nebukadnezar, den koning van Babel, naar Jeruzalem; en de stad
werd belegerd. 11 Zelfs kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, tegen de stad,
als zijn knechten die belegerden. 12 Toen ging Jojachin, de koning van Juda, uit tot den koning van Babel, hij, en
zijn moeder, en zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen; en de
koning van Babel nam hem gevangen in het
achtste jaar zijner regering. 13 En hij bracht van daar uit al de schatten
van het huis des HEEREN, en de schatten van het huis des konings; en hij hieuw
alle gouden vaten af, die Salomo, de koning van Israël, in den tempel des
HEEREN gemaakt had, gelijk als de HEERE gesproken had. 14 En hij voerde gans
Jeruzalem weg, mitsgaders al de vorsten, en alle strijdbare helden, tien
duizend gevangen, en alle timmerlieden en smeden; niemand werd overgelaten, dan
het arme volk des lands. 15 Zo voerde hij Jojachin weg naar Babel, mitsgaders
des konings moeder, en des konings vrouwen, en zijn hovelingen; daartoe de
machtigen des lands bracht hij gevankelijk van Jeruzalem naar Babel; 16 En alle
kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden en smeden tot een duizend, en
alle helden, die ten oorlog geoefend waren; dezen bracht de koning van Babel
gevankelijk naar Babel. 17 En de koning van Babel maakte Mattanja, deszelfs
oom, koning in plaats van hem, en veranderde zijn naam in Zedekia. 18 Zedekia
was een en twintig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde elf jaren te
Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hamutal, een dochter van Jeremia, van
Libna. 19 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat
Jojakim gedaan had. 20 Want het geschiedde, om den toorn des HEEREN tegen
Jeruzalem en tegen Juda, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had. En
Zedekia rebelleerde tegen den koning van Babel. (Statenvertaling)
Het
achtste regeringsjaar van Nebukadnezar was feb597/mrt596 v. Chr. De wegvoering
in ballingschap van Jojachin geschiedde in het voorjaar van 597 v. Chr. De drie
maanden dat Jojachin regeerde liepen van ongeveer de helft van december 598 v.
Chr. tot de helft van maart 597 v. Chr. waarna zijn oom Mattanja, de broer van
zijn vader Jojakim, door Nebukadnezar onder de nieuwe naam Zedekia op de troon
te Jeruzalem geplaatst werd. Wanneer we deze chronologische gegevens op de
tijdsbalk uittekenen blijkt dat het eerste jaar van Zedekia als een
troonsbestijgingsjaar gerekend werd, waarna zijn eerste regeringsjaar in het
najaar van 597 v. Chr. aanving.
Met het
achtste jaar van Nebukadnezar verankerd in feb597/mrt596 v. Chr. zit zijn
negentiende regeringsjaar op de tijdsbalk verankerd in feb586/mrt585 v. Chr. Dat
jaar zag de val van Jeruzalem en de vernietiging van de Tempel in de vijfde
maand Ab of juli/augustus.
Het
jaartal voor de val van Jeruzalem is hiermee chronologisch vastgesteld in het
jaar 586 v. Chr.
Tot
slot van dit artikel nog even aandacht voor de gevangenschap van koning
Jojachin van Juda in Babylon. We hebben gezien in 2 Koningen 24:8-12 hoe hij na
een kortstondige regeerperiode van slechts drie maanden door Nebukadnezar in
diens achtste regeringsjaar naar Babylon werd weggevoerd en gevangengezet.
Van de
gevangenzetting in Babylon en Jojachin s onderhoud aldaar heeft de archeologie
een bewijsstuk gevonden. Robert Johann Koldewey (1855/1925) was de Duitse
archeoloog die tijdens de vorige eeuwwisseling te Babylon de vondst deed. Niet
dat de Bijbel bewezen moet worden, maar alleen ter extra onderlijning voeg ik
het hierna volgende commentaar toe. In Berlijn in het Pergamon Museum heeft men
een bijzonder Babylonisch Spijkerschrifttafeltje ontcijferd. Het document heeft
het over een overzicht van leveranties van levensmiddelen zoals onder andere aan
de gevangengenomen koning Ja-u-kin of Jojachin van Juda. De betreffende
Babylonische kleitabletten dragen bovendien als jaartal het dertiende
regeringsjaar van Nebukadnezar wat de datering mogelijk maakt.
Wie ook
deel uitmaakte van de weggevoerden met koning Jojachin was de bekende Mordechai
uit het Bijbelboek Esther.
Esther
2:5 Er was een Joods man op den burg
Susan, wiens naam was Mordechai, een
zoon van Jaïr, den zoon van Simeï, den zoon van Kis, een man van Jemini; 6 Die
weggevoerd was van Jeruzalem met de weggevoerden, die weggevoerd waren met Jechonia, den koning van Juda, denwelken
Nebukadnezar, de koning van Babel, had weggevoerd. 7 En hij was het, die
opvoedde Hadassa (deze is Esther, de dochter zijns ooms); want zij had geen
vader noch moeder; en zij was een jonge dochter, schoon van gedaante, en schoon
van aangezicht; en als haar vader en haar moeder stierven, had Mordechai ze
zich tot een dochter aangenomen. (Statenvertaling)
In mijn
boek Kroniek van het Oude Israël,
1993, hoofdstuk 14, plaats ik de Bijbelse Perzische koning Ahasveros op de
tijdsbalk ten tijde van Nebukadnezar en identificeer hem met Astyages. In mijn
studie TIJD en TIJDEN, 2015, blz.
482/494, ga ik uitvoeriger op de Perzische heersers in met de behandeling van
de Behistoen-inscriptie en de identificatie ervan met de koningen van Perzië
die de oudheid-historicus Herodotos ons doorgaf en de koningen van Perzië die de
Bijbel vermeldt.
Wordt
vervolgd
Met
vriendelijke groet,
Robert
De Telder
Recente publicaties van Robert De Telder
EXODUS, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/102331
De Zonaanbidder, 2016, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/87999
TIJD en TIJDEN, 2015, Zie link: http://boekscout.nl/shop/ViewProduct.aspx?bookId=5579
De Assyriologie herzien, 2012, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/76234
De Tweede Wereldoorlog door de ogen van een neutrale
Belg, 2007, zie link: http://www.bravenewbooks.nl/books/69343